27 406
Nota «De kenniseconomie in zicht»

nr. 121
BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 september 2008

Bijgaand ontvangt u, mede namens de ministers van EZ en OCW, de kabinetsreactie op het door de WRR uitgebrachte rapport Innovatie Vernieuwd. Opening in Viervoud.

De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid heeft een adviesrapport uitgebracht over innovatie, waarin hij zijn visie schetst op het innovatieproces en aangeeft wat dit betekent voor het innovatiebeleid. Hij doet dit door vanuit micro-economisch perspectief naar de rol van de actoren in het innovatieproces te kijken.

Het innovatief vermogen van Nederland ligt volgens de WRR onder de middelmaat. De Raad schrijft dit toe aan ondermeer onvoldoende wil tot samenwerking, gebrek aan openheid en een teveel aan obstakels. In de vorm van vier «openingen» schetst het rapport richtingen om openheid en samenwerking op een goede manier gestalte te geven. Dit wordt uitgewerkt in een tiental aanbevelingen voor innovatiebeleid.

In de bijgevoegde reactie spreekt het kabinet zijn waardering uit voor de gekozen insteek van de WRR. Het kabinet geeft aan hoe het zich de komende periode zal blijven inzetten voor het bevorderen van innovatie en daarbij de balans zoekt tussen openen en verbinden.

De minister-president, minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

Kabinetsreactie op het WRR rapport Innovatie Vernieuwd, Opening in Viervoud

Inleiding

De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid heeft een adviesrapport uitgebracht over innovatie, waarin hij zijn visie op het innovatieproces schetst en aangeeft wat dit betekent voor het innovatiebeleid. De minister van Economische Zaken (EZ) heeft het adviesrapport op 28 mei 2008 in ontvangst genomen. In het onderstaande geeft het kabinet zijn reactie op het rapport. Deze reactie is namens het kabinet verzorgd door de ministers van EZ en van OCW.

Inhoud adviesrapport

Innovatie is volgens de WRR van belang voor behoud van welvaart, vooral in het licht van mondialisering en afname van de beroepsbevolking. Nederland presteert volgens de WRR echter beneden de middelmaat. De Raad schrijft dit toe aan een teveel aan «zelfgenoegzaamheid» in Nederland: er is gebrek aan ambitie en wil tot samenwerking en gebrek aan openheid. Waar er ambitie is, zijn er te veel obstakels. Het rapport wil deze hindernissen voor innovatie doorbreken door te zoeken naar cruciale punten waarop openheid enerzijds, en verbinding anderzijds moet worden geboden. De centrale vraag van het WRR-rapport is: hoe kan overheidsbeleid met betrekking tot de institutionele en organisationele omstandigheden die van invloed zijn op innovatieprocessen, de innovatiecapaciteit van Nederland verbeteren?

De achtergrond van het rapport wordt gevormd door een drietal uitgangspunten:

• Innovatie is veel meer dan wetenschap en technologie. Het is een systeem van kennisproductie en gebruik, van ondernemerschap, commercialisatie, organisatie en de verspreiding van nieuwe kennis en kunde. Om beleid op dit gebied te kunnen voeren, kan niet volstaan worden met een analyse van algemene randvoorwaarden, maar is inzicht op micro- en meso-economisch niveau nodig. De analyse van de WRR richt zich daarom vooral op de activiteiten binnen en tussen bedrijven.

• Alhoewel bij innovatie meestal aan de grote doorbraken wordt gedacht, komt welvaart voort uit brede verspreiding, toepassing en aanpassing daarvan. Het gaat dus om zowel creatie als de verspreiding van innovaties.

• De creatie van innovatie is fundamenteel onzeker en kan niet vooraf worden ontworpen en geprogrammeerd. Daarom vergt innovatie diversiteit van ideeën en spreiding van initiatief, meer van beneden dan van boven, en ruimte voor verrassing en leerzaam falen.

Deze uitgangspunten hebben gevolgen voor de manier waarop innovatiebeleid wordt vormgegeven. In de vorm van vier «openingen» schetst het WRR-rapport richtingen om openheid en samenwerking op een goede manier gestalte te geven. Dit wordt door de Raad uitgewerkt in een tiental aanbevelingen. Deze zullen in deze kabinetsreactie nader worden toegelicht. De vier openingen zijn: opening naar buiten; opening naar samenwerking; opening voor verrassingen en opening voor uitdagers.

• Om opening naar buiten te bieden, moet de overheid zich volgens de WRR:

– Minder richten op planning van innovatie in samenwerking met grote, gevestigde bedrijven en op bestaande successen, bedrijfstakken en bewezen technologieën («backing winners» en «sleutelgebieden»). Innovatie kan overal voorkomen en moet niet opgesloten worden in geselecteerde sectoren. De overheid moet ruimte scheppen voor uitdagers en opkomende ondernemers.

– Overwegingen van concentratie en schaalvergroting («focus en massa») moeten afgewogen worden tegen de waarde voor innovatie van diversiteit en spreiding. In bestaande succesgebieden moet men alleen geld inzetten als plausibel gemaakt kan worden welke obstakels daarmee opgeheven moeten en kunnen worden. Ook moet men zich niet richten op innovatie binnen Nederland maar in de wereld, waarin de nadruk ligt op samenwerking over de grens.

• Er is in Nederland volgens de Raad te veel zelfgenoegzaamheid en gebrek aan ambitie in ondernemerschap. Er is meer opening nodig voor samenwerking.

– Binnen bedrijven moet meer ruimte worden gecreëerd voor nieuwe ideeën. Voorwaarden daarvoor liggen niet in het zoeken naar maximale maar naar optimale flexibiliteit. De samenwerking die voor innovatie zo belangrijk is, is gebaat bij een zekere stabiliteit. Waar ideeën onvoldoende binnen het bedrijf passen, kan men stimuleren dat werknemers als ondernemer naar buiten treden («spin-offs»).

– Ook tussen kennisinstellingen en bedrijven is meer samenwerking nodig. In innovatie gaat het niet alleen om de productie van kennis maar ook om de verspreiding daarvan, met name in onderwijs. In wetenschapsbeleid moet men niet te ver gaan in commercialisatie van universitair onderzoek. Wel is interactie tussen hoger onderwijs en bedrijven van belang. Het gaat daarbij niet alleen om toepassing van kennis uit onderzoek maar ook om het opdoen van inspiratie vanuit de praktijk.

– In regionaal beleid moet de centrale overheid minder vanuit een centraal ontwerp denken en ruimte laten voor initiatief vanuit de regio’s. Er is niet een enkel regionaal model. Elke regio heeft zijn unieke potentieel.

Er is opening nodig voor verrassingen.

– De overheid moet inzetten op innovatie in gebieden waar maatschappelijke prioriteiten liggen en waar die innovatie niet vanzelf op initiatief van bedrijven plaatsvindt, zoals op het gebied van energie, milieu, water, mobiliteit en zorg. De daarmee gepaard gaande risico’s van falen moeten politiek geaccepteerd worden. In programma’s en projecten voor innovatie moet ruimte gelaten worden voor verrassing en verandering van richting.

– Ook moeten obstakels voor ambitie, zoals een veelheid en complexiteit van regelingen en procedures, worden opgeheven. Grotere projecten kunnen stranden in patstellingen tussen belanghebbenden. De overheid moet toezien op het opheffen van dergelijke obstakels.

Er is opening nodig voor uitdagers.

– In sectoren waar de overheid innovatie opzet, kan zij meer optreden als uitdager van vooral kleine innovatieve bedrijven. Ook kan men denken aan het mobiliseren van de vraag van consumenten.

Tot slot stelt de Raad dat het benutten van diversiteit, met verschillen in kennis, ervaring, visie en cultuur lastig kan zijn, maar dat juist deze diversiteit ook de basis vormt voor innovatie. Dat vergt herstel van de Nederlandse openheid, waardering voor en constructief gebruik van diversiteit, in binnen- en buitenland en in cultuur en politiek. Volgens de WRR is de toekomst in innovatie aan hen die goed samen kunnen werken met andersdenkenden.

Kabinetsreactie adviesrapport

Het kabinet is de WRR erkentelijk voor de analyse en aanbevelingen. Het rapport zet de noodzaak van innovatie stevig neer. De Raad kiest hierbij een interessante insteek, waarbij hij vanuit een micro-benadering kijkt naar de factoren die van belang zijn voor goed werkende innovatieprocessen en de specifieke rol die actoren hierin hebben. Daarmee verschilt de benadering van de Raad van de meer gangbare benadering waar vooral naar algemene voorwaardenscheppende condities en indicatoren wordt gekeken (macro-perspectief).

Het kabinet deelt de visie van de WRR dat Nederland zijn positie op innovatief gebied kan versterken. Productiviteitsbevordering is van groot belang. Innovatie is daarnaast belangrijk om mensen de kans te geven zich te ontplooien. Tevens liggen er uitdagingen op gebieden zoals energietransitie, waterbeheer en drinkwatervoorziening, zorg, veiligheid en milieu, waar innovatie een belangrijke bijdrage aan de oplossing kan leveren. Innovatie vormt dan ook een zeer belangrijke pijler van het kabinetsbeleid.

De wenselijkheid van het stimuleren van samenwerking, en het bieden van een goede balans tussen opening en verbinding wordt door het kabinet van harte ondersteund. Ook over de vorm waarin dat het beste kan gebeuren hebben kabinet en WRR een in hoge mate eensluidend oordeel. Voor een groot deel krijgt die visie vorm in staand beleid of in de recente beleidsintensiveringen. Het kabinet voelt zich in dat beleid dan ook door het rapport gesteund.

Op sommige punten lijkt het rapport de overeenstemming tussen de visies van WRR en het kabinetsbeleid niet helemaal recht te doen. Hier is de overeenstemming in de praktijk groter dan het rapport lijkt te veronderstellen.

Daarnaast inspireert de insteek van de WRR om op een heel wezenlijk niveau te kijken of en op welke punten beleid nog aan effectiviteit kan winnen. Zo heeft het rapport het kabinet geïnspireerd tot nieuwe initiatieven zoals het initiatief voor het Open Center for Business Innovation of in het nog intensiever betrekken van het HBO in de verspreiding van innovatie. De oproep van de WRR om niet teveel sturing te geven op uitkomsten van innovatie, maakt het dilemma zichtbaar van een overheid die enerzijds bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt over de besteding van het belastinggeld en anderzijds ruimte moet bieden voor durf en experiment.

Hieronder schetst het kabinet de insteek van het innovatiebeleid in het kort. In het daaropvolgende deel zal het kabinet, langs de lijn van de vier door de WRR gesuggereerde richtingen voor «opening», meer in detail ingaan op de aanbevelingen. Hierbij zet het kabinet de recente beleidsinitiatieven waarmee het invulling denkt te geven aan de aanbevelingen, wat meer uiteen.

Kabinetsbeleid ten aanzien van innovatie

Zowel het stimuleren van nieuwe ideeën, als het verspreiden daarvan, hebben in het innovatiebeleid van het kabinet een centrale plaats. In de in 2004 doorgevoerde herindeling van het innovatie-instrumentarium1 is daarom enerzijds een basispakket geïntroduceerd voor alle ondernemers («generiek beleid») dat steun biedt aan willekeurige innovaties van individuele of samenwerkende bedrijven (via bijvoorbeeld WBSO, Innovatievouchers en Innovatie Prestatie Contracten). Vernieuwing en doorbraaktechnologie kunnen immers uit elke hoek komen en hebben tijd nodig om zich te ontwikkelen. Anderzijds is er het programmatisch pakket («specifiek beleid»). Dit pakket bestaat uit innovatieprogramma’s, regionale programma’s en exportprogramma’s om kansrijke clusters te helpen hun potenties optimaal te benutten en valorisatie van kennis te ondersteunen2. Het huidige kabinet heeft de inspanning op deze punten versterkt en daarbij ook meer focus op maatschappelijke vragen gelegd.

In de Industriebrief1 die in juni aan de Tweede Kamer is gezonden, zet het kabinet in op het voortzetten en uitbouwen van dit tweesporenbeleid, dat op een breed draagvlak kan rekenen. Zoals in de hele programmatische aanpak, zijn maatwerk en oog hebben voor verscheidenheid, het uitgangspunt van het beleid. Ook worden in de Industriebrief enkele nieuwe accenten gelegd en wordt op reeds ingezette trajecten tempo gemaakt, zoals bij het aanbod van personeel, innovatie en ondernemerschap en duurzaamheid. Ook stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor Innovatie Prestatie Contracten, Innovatievouchers en Innovatiekredieten. Om het aantal snelgroeiende bedrijven te vergroten, wordt nog dit jaar door het ministerie van EZ samen met het Innovatieplatform het programma Groeiversneller opgezet en de regeldruk, die doorgroei van kleine ondernemingen belemmert, verder aangepakt.

In de «Langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland»2 geeft het kabinet zijn visie over de wijze waarop het vernieuwend vermogen van de Nederlandse economie vergroot kan worden. Centraal staan daarin het versterken en benutten van talenten; het versterken en benutten van kennis in publiek en privaat onderzoek en het bevorderen van innovatief ondernemerschap. Deze drie factoren zijn uitgewerkt in concrete doelen en maatregelen.

Voor maatschappelijke innovatie heeft dit kabinet een aantal maatschappelijke innovatieagenda’s opgesteld. Hiervoor is in totaal € 258 mln. gereserveerd voor de periode 2008–2012. In aanvulling daarop is er vanuit het FES € 111 mln. gereserveerd voor voorstellen op het gebied van maatschappelijke thema’s. Daarnaast voert het kabinet het Actieprogramma Maatschappelijke sectoren en ICT uit.

Ook op het gebied van samenwerking en valorisatie versterkt het kabinet de inspanningen.

Momenteel wordt bijvoorbeeld het project «Valorisatie» uitgewerkt. Hiermee wil het kabinet de gezamenlijke valorisatie-inspanningen door kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties nog versterken en valorisatie nog beter inbedden.

In de nota «Vernieuwing Rijksdienst» is aangegeven op welke wijze het kabinet het functioneren van de overheid zelf wil verbeteren. De nota zet in op een overheid die snel, adequaat en ontkokerd reageert op nieuwe maatschappelijke uitdagingen; minder (complexe) regels en administratieve lasten produceert en uitvoerbaar beleid maakt en beleid afschaft dat uitgewerkt is.

Het kabinet heeft een aantal initiatieven genomen om patstellingen op de weg van innovatie te doorbreken, zoals het «Koplopersloket», Idee VenW, casusadoptie van ondernemers en harmonisering van juridische bepalingen waaraan ondernemers moeten voldoen3.

Per opening

Opening naar buiten

Innovatie is onvoorspelbaar en waardeketens versplinteren. Nieuwe combinaties overschrijden de grenzen van sectoren, regio’s en landen, stelt de WRR. De Raad acht het daarom wenselijk verbindingen te leggen over de grenzen van sectoren en landen heen. De WRR doet een tweetal aanbevelingen om zulke verbindingen naar buiten te realiseren.

1. Verbindingen naar buiten

De eerste aanbeveling van de WRR is om openingen te maken voor verbindingen met relevante buitenlandse organisaties en individuen en voor activiteiten buiten bestaande bedrijfstakken en technologieën.

Met de WRR is het kabinet van mening dat het altijd zaak is om over grenzen heen te kijken. Bedrijven en onderzoekers maken tegelijkertijd deel uit van regionale, nationale en internationale netwerken. Dit is essentieel voor innovatie.

Dat idee ligt dan ook ten grondslag aan de opzet van de innovatieprogramma’s. Via een bottom-up proces heeft het Innovatieplatform sleutelgebieden vastgesteld die als brede kaders fungeren waarbinnen partijen kansen voor Nederland zien. Innovatieprogramma’s vormen hier de praktische invulling van. Het initiatief voor een innovatieprogramma komt van bedrijven en kennisinstellingen zelf. Gezamenlijk zetten zij een strategisch programma voor innovatie en excellentie op. Om zulke programma’s staan geen hekken. In de keten van kennis naar markt en andersom, kunnen immers spelers uit vele technologiegebieden relevant zijn of worden. Het kabinet let er bij de beoordeling van een gezamenlijk ontwikkelde strategie vooral op of er waarborgen zijn dat partijen toegang hebben tot het programma.

Internationale excellentie staat in de programma’s voorop. Vanuit de programma’s wordt verbinding gezocht met internationale programma’s zoals het Europese Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP7), dat ondermeer onderzoek in samenwerking en grensverleggend onderzoek stimuleert.

Ook in financiële zin staan er geen hekken rond programma’s. Internationale spelers of spelers van buiten de sector of regio kunnen aanvragen indienen in de nationale of regionale programma’s. Binnen de regionale programma’s is hiermee reeds ervaring opgedaan. Ook wordt verbinding gelegd met financiering vanuit Europese programma’s, zoals KP7 en EFRO.

Zorg Innovatie Platform

In febrauri 2008 is door de minister en Staatssecretaris van VWS het ZorgInnovatiePlatform ingesteld, waarvan overheid, vertegenwoordigers uit de zorg, de wetenschap en het bedrijfsleven lid zijn. Het ZorgInnovatiePlatform heeft als focus de toekomstige uitdagingen voor preventie en zorg. Dit zijn de veranderende zorgvraag (meer kwetsbare ouderen en chronisch zieken), krapte op de arbeidsmarkt en het meer inzetten van technologie en ICT in de zorg. Deze uitdagingen vragen om meer samenwerking in de zorg en nieuwe vormen van organisatie. Ook komen innovaties soms moeizaam tot stand door drempels in de vorm van wet- en regelgeving. Het platform inventariseert de wenselijke systeemveranderingen. Het ZorgInnovatiePlatform zal innovatoren in het veld bij elkaar brengen zodat samenwerking, kennisuitwisseling en onvoorziene combinaties tot stand kunnen komen om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden. Verder zal het ZorgInnovatiePlatform enkele innovatie-experimenten ondersteunen en verworven kennis uitdragen. Zorgaanbieders, wetenschap en bedrijfsleven zélf moeten de gewenste innovaties op de werkvloer ontwikkelen en invoeren. De overheid op haar beurt, is verantwoordelijk voor de juiste prikkels en het wegnemen van onnodige belemmeringen.

2. Interdisciplinair onderzoek

Een tweede aanbeveling die de WRR doet, is om ook in het onderzoek de opening naar buiten te vergroten door het gerichter en intensiever stimuleren van interdisciplinair onderzoek.

De WRR denkt hierbij bijvoorbeeld aan speciale programma’s bij NWO en/of KNAW, of aan maatregelen waarmee interdisciplinair onderzoek op universiteiten wordt erkend en beloond in beoordelingssystemen en promotieprogramma’s.

NWO heeft vrij brede thema’s gedefinieerd, waarbinnen volop ruimte is gegeven aan interdisciplinariteit. Mooie voorbeelden hiervan zijn de met verschillende ministeries gestarte meerjarige onderzoeksprogramma Duurzame Bereikbaarheid Randstad en Maatschappelijk Verantwoord Innoveren.. De AWT zal naar verwachting in 2009 een uitgebreid advies uitbrengen over de sturing van vernieuwend onderzoek en interdisciplinariteit. Het kabinet geeft er de voorkeur aan om dat advies nader af te wachten.

Opening naar samenwerking

In nieuwe omgevingen komt men nieuwe uitdagingen en mogelijkheden tegen. Om die kansen te benutten, is samenwerking nodig. Dat vergt een mentaliteit gericht op samenwerking en een organisatie waarbinnen continuïteit en vernieuwing goed samen gaan, stelt de WRR. Voor overheidorganisaties geldt dit eveneens. Om dit te bevorderen, doet de Raad een tweetal aanbevelingen.

3. Sociale innovatie

De WRR beveelt aan om op alle niveaus meer aandacht te geven aan sociale innovatie, met name om «cognitieve afstand» (kennis over bestaande producten en praktijken versus kennis over nieuwe contexten) te benutten en zo tot nieuwe combinaties en een vruchtbare combinatie van exploratie en exploitatie te komen.

Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van de WRR dat innovatie niet alleen om technologie draait. Investeringen in mens en organisatie zijn noodzakelijk voor een succesvolle kenniseconomie.

Werkgevers en werknemers zijn primair zelf verantwoordelijk om sociale innovatie te realiseren. De overheid heeft een faciliterende rol. Om «best practices» op het gebied van sociale innovatie te verspreiden, is in 2006 het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie (NCSI) opgericht door sociale partners en kennisinstellingen, waaraan de ministeries van EZ, OCW en SZW financieel bijdragen.

Het ministerie van Economische Zaken heeft op verschillende manieren aandacht voor sociale innovatie. Zo heeft Syntens, het door de overheid ondersteunde innovatienetwerk voor ondernemers en voor kennisoverdracht aan het MKB, verschillende programma’s om de ontwikkelingen op het gebied van innovatie en organisatieontwikkeling onder de aandacht te brengen van het bedrijfsleven. Ook kunnen de innovatievouchers worden aangewend voor kennisvragen op het gebied van sociale innovatie. Tot slot is er binnen de subsidieregeling Innovatie Prestatie Contracten (IPC) ruimte voor projecten op het gebied van sociale innovatie. Deze laatste is een regeling om het innovatief vermogen van het MKB te stimuleren.

Het Innovatieplatform wil de komende jaren extra aandacht geven aan «slimmer werken» en uiteindelijk het aantal bedrijven dat daartoe een impuls krijgt zichtbaar vergroten. Dit najaar zal het Innovatieplatform met de belangrijkste spelers op dit gebied de ambities voor de komende jaren vaststellen.

4. Dienstverlening door de overheid

De WRR bepleit ook opening voor samenwerking bij de overheid. Hij suggereert om in de organisatie van overheidsdiensten gebruik te maken van nieuwe vormen van organisatie zoals platformorganisaties en open source gemeenschappen.

Het kabinet is zich ervan bewust dat ook de rijksoverheid voor de noodzaak van vernieuwing staat om de complexe uitdagingen die op ons afkomen het hoofd te kunnen bieden. De nota «Vernieuwing Rijksdienst» schetst hiervoor de contouren.

In juni 2008 is de Visie Betere Dienstverlening Overheid1 vergezeld van een Actieprogramma Dienstverlening en e-overheid door staatssecretaris Bijleveld aan de Tweede Kamer aangeboden. Belangrijk onderdeel van deze visie is de constatering dat voor merkbaar betere overheidsdienstverlening de overheid zelf ook innovatief dient te zijn. Als de overheid niet innoveert, loopt zij het risico dat de kwaliteit van overheidsdienstverlening zal achterblijven in vergelijking met dienstverlening door private partijen zoals banken of verzekeraars. Aangezien de kwaliteitseisen die burgers aan de overheidsdienstverlening stellen, mee zullen groeien met de ontwikkelingen in de marktsector, zal dan per saldo de tevredenheid met de overheidsdienstverlening dalen.

Betere dienstverlening door de overheid

In juni 2008 is in het «Actieprogramma Dienstverlening en e-overheid» aangegeven welke prioriteiten het kabinet ziet bij de verbetering van de overheidsdienstverlening. In de zesde voortgangsrapportage over de «elektronische overheid» die onlangs separaat aan de Tweede Kamer is toegezonden, staat welke acties daartoe al in gang zijn gezet. In het najaar van 2008 zal, op basis van dit actieprogramma, een nieuw dienstverleningsakkoord worden gesloten tussen rijk, gemeenten, provincies en waterschappen. Met dit akkoord zal de regie op de e-overheidsdienstverlening worden versterkt en zullen afspraken worden gemaakt over voorbeeldprojecten van innovatieve overheidsdienstverlening zoals de omgevingsvergunning en het digitaal klantdossier. In het kader van de e-overheid wordt ook gestimuleerd dat innovaties in e-overheidsdienstverlening van zogenaamde «voorbeeldgemeenten» worden nagevolgd door andere gemeenten.

Ook is in juni 2008 is de «ICT-Agenda 2008–2011. De gebruiker centraal in de digitale dienstenmaatschappij» aan de Tweede Kamer gestuurd. Hierin zet het kabinet haar ambitie en voorgenomen acties uiteen ten aanzien van ICT in de Nederlandse samenleving Belangrijke pijler van deze agenda is de inzet van ICT voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Via het programma «Maatschappelijke Sectoren en ICT» bijvoorbeeld, stelt het kabinet middelen beschikbaar voor opschaling van ICT-innovaties die bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken in mobiliteit, onderwijs, veiligheid en zorg.

Tot slot adviseert de WRR om als overheid meer gebruik te maken van open standaarden en open source software. Op basis van het «Actieplan Nederland Open in Verbinding»2 is eind 2007 besloten, dat voor de rijksoverheid, mede-overheden en (semi-) publieke sectoren, het gebruik van open standaarden de norm is bij de aanschaf van ICT-producten en -diensten. Ook het gebruik van open source software wordt krachtig bevorderd en bij gelijke geschiktheid heeft open source software de voorkeur boven gesloten source software.

Recent is er een AWT-advies verschenen over «Innovatie in publieke en maatschappelijke sectoren». De kabinetsreactie op dit advies zal in het najaar verschijnen.

5. Samenwerking voor valorisatie

De WRR beveelt aan dat de overheid zorgt dat marktwerking binnen universiteiten niet zo ver gaat dat de basis voor exploratie wordt afgebroken. Valorisatie dient niettemin bevorderd te worden. Het gaat daarbij niet alleen om toepassing van wetenschappelijke kennis maar ook om de inspiratie voor nieuwe exploratie vanuit ervaringen in de praktijk.

Het kabinet ondersteunt de visie van de WRR dat samenhang tussen exploratie en exploitatie cruciaal is. Het kabinetsbeleid is daar dan ook op gericht.

Zoals blijkt uit de «Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2005»1 is valorisatie, naast onderwijs en onderzoek, een derde hoofdtaak van universiteiten. De universiteiten zijn hiermee aan de slag gegaan. Dit heeft al goede ervaringen opgeleverd2.

Ook wordt goed gebruik gemaakt van instrumenten als de Innovatievouchers, die kennisdeling vanuit kennisinstellingen en MKB bewerkstelligen, en het SKE-programma (een subsidie voor kennisexploitatie binnen en rond kennisinstellingen). Toch mag valorisatie naar de mening van het kabinet nog meer geïmplementeerd en verankerd worden bij de instellingen. Het kabinet wil daarom de valorisatie-inspanningen door kennisinstellingen en bedrijven en maatschappelijke organisaties versterken, zoals blijkt uit de strategische agenda voor hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid.

Project Valorisatie

Het Innovatieplatform en de interdepartementale programmadirectie voor Kennis en Innovatie die het kabinet heeft ingesteld, zijn gestart met een project «Valorisatie» dat is gericht op het versterken van de gezamenlijke valorisatie-inspanningen door kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties die uiteindelijk resulteren in (regionale) kennisclusters. Via meerjarenplannen en concrete afspraken tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheid moet valorisatie vorm krijgen.

InnovatieNetwerk

Het door LNV ingestelde InnovatieNetwerk ontwikkelt grensverleggende vernieuwingen in landbouw, agribusiness, voeding en groene ruimte en zorgt dat die door belanghebbenden in de praktijk worden gebracht. Het gaat om innovaties gericht op duurzame ontwikkeling met een focus op de langere termijn. InnovatieNetwerk werkt aan projecten samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, overheid en wetenschap, in wisselende samenwerkingsverbanden.

Om de doelen van bescherming van exploratie, toepassing en inspiratie tegelijk te bereiken, beveelt de Raad het gebruik aan van «third spaces» in virtuele of actuele zin.

Het kabinet is blij met de steun van de WRR voor de Technologische Top Instituten. Deze fungeren als «third spaces» waar bedrijfsleven en onderzoekers elkaar buiten de gevestigde orde van het bedrijf en buiten de grenzen van de eigen discipline ontmoeten. De huidige TTI’s, die een belangrijke rol spelen in de programmatische aanpak en daarin ook fysiek worden gefaciliteerd, fungeren tevens vaak als lanceerplatform voor spin offs van het onderzoek en bieden zo opmaat voor exploitatie en input voor nieuwe exploratie. Als excellente hot spots hebben ze een aantrekkingskracht op bedrijven en onderzoekers. Daarmee vormen ze een waarborg tegen «opgeslotenheid» in ideeën of regio’s. Zo trekt de TTI-Water Wetsus een groeiend aantal buitenlandse aio’s aan (zo’n 25% van het totaal aantal aio’s bij deze TTI) en noemen bedrijven de aanwezigheid van Wetsus als een van de factoren voor vestiging of voor oprichting van een nevenvestiging rond Wetsus. Bij Wetsus wordt ingezet op opzet van een aantal onderzoeksthema’s met buitenlandse bedrijven en onderzoeksinstellingen.

Open Center for Business Innovation

Het WRR-rapport heeft het kabinet geïnspireerd tot betrokkenheid bij de opstart van een Open Center for Business Innovation in de regio Nijmegen, gericht op kennistoepassing. Hier wordt echt gezocht naar onverwachte combinaties, zonder dat deze zijn ingebed in een innovatieprogramma. Verschillende partijen, waaronder bedrijfsleven, kennisinstellingen en regionale samenwerkingsverbanden, hebben de mogelijkheid elkaar te ontmoeten en samen te werken op het snijvlak van verschillende thema’s die raken aan de sterktes van de regio, zoals de halfgeleider industrie en de zorgsector.

6. Netwerken en regionaal beleid

De Raad beveelt aan om in regionaal innovatiebeleid te streven naar terughoudendheid in ontwerp en sturing door de centrale overheid en voldoende ruimte te laten voor regionale initiatieven en specificiteiten.

In het kabinetsbeleid ten aanzien van netwerken en regionaal beleid wordt gebruik gemaakt van het feit dat er zich in de regio vaak historisch gegroeide verbanden tussen kennisinstellingen en bedrijven en tussen bedrijven onderling bevinden. Deze maken de uitwisseling van kennis en toepassing mogelijk, en maken zo ook de stap van kennis naar markt en van markt terug naar nieuwe kennis mogelijk. Veel sleutelsectoren zijn regionaal verankerd. Maar juist door die eigenheid van de historische verbanden, geldt dat geen twee regio’s hetzelfde zijn en geen twee regio’s zijn gebaat met precies hetzelfde beleid. Blauwdrukken zijn onwenselijk. Regionaal maatwerk is dan ook het uitgangspunt van de regionale programmatische aanpak «Pieken in de delta». Hierin wordt in samenwerking met de regio een specifiek regionaal programma uitgewerkt. Deze aanpak helpt lokale, regionale overheden en bedrijven om gezamenlijk kansen te zien en knelpunten op te lossen die de eigen (bestuurlijke) grenzen overschrijden, of om complexe kostbare opgaven te realiseren. De nationale overheid heeft een coördinerende rol. Een overlap van regionale en van regionale en nationale initiatieven wordt voorkomen. Dit bevordert de diversiteit. Nationale en regionale innovatieprogramma’s, alsook de exportinstrumenten, zijn via de programmatische aanpak op elkaar afgestemd. In die aanpak staat complementariteit voorop. De invulling van de programma’s wordt afgestemd op de kennisontwikkeling in het technologiegebied en de veranderlijke behoeften om de samenwerking in de regio met randvoorwaardelijke acties te ondersteunen.

Opening voor verrassingen

7. Opheffen obstakels voor innovatie

De Raad beveelt aan om de aandacht voor het opheffen van obstakels voor nieuwe combinaties te intensiveren, om daarmee de gewenste opening voor verrassingen te bereiken.

Een van de suggesties die de Raad daarvoor doet, is om in de programma’s en projecten voor innovatie opening te bieden voor verrassing en verantwoording te vragen op basis van beoordelingscriteria die niet vooraf de inhoud bepalen.

Verrassende verbindingen tot stand brengen en obstakels daarvoor opheffen, vormt het uitgangspunt van de Innovatieprogramma’s en het Pieken in de Delta-programma. Het kabinet onderschrijft de stelling van de WRR dat hierbij niet de uitkomsten van het innovatieproces vergaand dienen te worden vastgelegd als criterium voor steunverstrekking. Bij de beoordeling en vormgeving van een innovatieprogramma of regionaal programma worden grofmazige plannen opgesteld voor 4–5 jaar. Vervolgens is er flexibiliteit doordat met jaarwerkplannen een nadere invulling wordt gegeven. Waar het daarbij om gaat, is om gericht de obstakels voor innovatie te slechten: wordt samenwerking bewerkstelligd, hoeveel innovatieprojecten worden in gang gezet? Op projectniveau wordt niet de uitkomst van innovaties vastgelegd, wel vraagt het kabinet partijen om aan te geven hoe de projecten bijdragen aan het realiseren van kansen en met herkenbare doelstellingen aan te geven hoe ze het door hen beoogde resultaat willen bereiken. Verrassingen zijn altijd mogelijk doordat iedereen, via open tenders, zijn bijdrage aan de invulling kan leveren. In de praktijk doet bijvoorbeeld op deze wijze het MKB, waar veel verrassingen vandaan komen, volop aan de programma’s mee.

Het kabinet probeert dan ook te zoeken naar «verantwoorde opening».

Niettemin raakt de WRR met deze oproep aan een wezenlijk dilemma in het overheidsbeleid: het bieden van ruimte voor durf en experiment versus het afleggen van bestuurlijke verantwoordelijkheid over de aanwending van belastinggeld. Een brede verlegging van de balans op dit punt, kan alleen slagen als daarvoor draagvlak is vanuit politiek en maatschappij

Een ander idee van de Raad om opening te bieden voor verrassingen, wordt gevormd door de suggestie om patstellingen op de weg van innovatie te doorbreken. Omdat systeemfalen in het innovatiesysteem veelal betrekking zal hebben op de beleidsterreinen van verschillende ministeries en van centrale zowel als regionale of lokale overheden, oppert de Raad dat de aanpak veelal interdepartementaal zal moeten zijn.

Koplopersloket

Het kabinet onderkent dat er barrières kunnen bestaan voor innovatieve ondernemers. Daarom heeft het kabinet het «Koplopersloket» ingericht. Dit is bedoeld om knelpunten op te lossen voor de kleinere, innovatieve ondernemers. Deze ondernemers kunnen bij het Koplopersloket aankloppen voor concrete hulp op maat. Het loket vervult daarmee een soort accountfunctie voor de ondernemer naar de overheid. De WRR is hierover positief. Door het interdepartementale karakter van het loket (samenwerking tussen 6 departementen) en door de verbindingen ervan met Senternovem en Syntens, kunnen heel snel en efficiënt de juiste instanties betrokken worden om een probleem op te lossen. Het Koplopersloket kan worden gezien als een vorm van wat de Raad een «deblokkadebrigade» noemt.

Adoptie van ondernemers

Bij de ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en van VROM is de methode «casus-adoptie» ingevoerd, voortkomend uit het programma «Gewoon Doen!». Een politicus of (hoge) ambtenaar adopteert problemen of initiatieven van burgers en ondernemers en wordt daarmee sponsor om het concrete probleem op te lossen. De doelstelling is dat vanuit een concreet probleem of wens van een burger of ondernemer een oplossing gevonden wordt. Tevens is het de bedoeling dat de ambtelijke organisatie leert van de aanpak van het concrete issue. Bij het ministerie van Economische Zaken en van Financiën is een project gestart met «adoptie van een ondernemer». Doel van deze adoptie is om meer gevoel te krijgen bij het dagelijks reilen en zeilen van de ondernemer. Het uitgangspunt is dat aan de hand van de kennis van de ondernemer wordt voorkomen dat problemen rijzen. Tevens geeft de adoptie van ondernemers bewindspersonen de mogelijkheid om reeds bestaande problemen, die niet individueel van aard zijn maar ook op andere ondernemers betrekking kunnen hebben, direct op te pakken.

Idee VenW

Bij het ministerie voor Verkeer en Waterstaat is één ingang voor alle ideeën gerealiseerd. Bij Idee VenW kunnen private partijen, kennisinstellingen, overheden en burgers een idee indienen dat zij op eigen initiatief hebben ontwikkeld. Deze voordeur voor eigen initiatieven is gerealiseerd, omdat initiatiefnemers binnen de overheid niet altijd zomaar de relevante afdeling of directie weten te vinden. Ook dit initiatief leidt tot deblokkade.

Een andere suggestie is, om zoveel mogelijk de transactiekosten voor verkrijging van innovatieondersteuning, te verlagen.

Stroomlijning en vereenvoudiging instrumentarium

Het kabinet heeft recent de inzet op het verlagen van transactiekosten en de inzet om «1 loket» te vormen voor bedrijven, vergroot. In de brief «Naar een effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en toegankelijk» van februari 2008, wordt een verdere stroomlijning aangekondigd van het bedrijfsgerichte financiële instrumentarium. De tweesporen aanpak met een «basispakket» voor alle ondernemers, en een programmatisch pakket gericht op het bereiken van topprestaties en excellentie, wordt voortgezet. Het aantal regelingen wordt echter verder teruggebracht, de onderlinge samenhang vergroot en de juridische bepalingen worden geharmoniseerd. Dit gebeurt in 2 fases per 1 januari 2009 en 1 januari 2010. Ook alle daarbij behorende formulieren zullen gelijktijdig worden geharmoniseerd en daar waar nodig begrijpelijker worden gemaakt. Hiermee worden de administratieve lasten tot een minimum beperkt.

Verder is de website «Antwoord voor bedrijven» opgezet. Hier vinden bedrijven in één oogopslag wat moet, wat mag en wat kan, zoals vergunningen en vereisten, wetten en regels, belastingen en subsidies. Op de website worden alle verschillende informatiebronnen van de Rijksoverheid en lagere overheden met elkaar verbonden.

Opening voor uitdagers

8. Overheid afnemer van innovaties

De WRR beveelt aan om op gebieden van publiek belang de overheid meer op zoek te laten gaan naar innovaties en meer dan nu een afnemer te laten zijn van innovaties, waarbij nadrukkelijk kleine innovatieve bedrijven in staat worden gesteld om hun ideeën en producten te ontwikkelen.

Deze aanbeveling van de WRR sluit aan bij het «Lead Markets Initiative for Europe» (LMI) van de Europese Commissie, dat door het kabinet wordt gesteund. In dit initiatief doet de Commissie een voorstel om het Europese en mondiale marktpotentieel beter te benutten door knelpunten op te lossen die innovatie belemmeren, door bijvoorbeeld de overheid in te zetten als «launching customer». Hiervoor zijn door de Commissie een zestal Europese markten geïdentificeerd als zogenaamde «lead markets», ondermeer gezondheid en hernieuwbare energie1. Bij «lead markets» gaat het erom op een lokale (in dit geval Europese) markt doorbraakinnovaties te realiseren waarnaar een sterke vraag buiten de lokale markt bestaat. Verspreiding naar en aanpassing aan nieuwe (buitenlokale) markten kan leiden tot een groeispurt van de koploper.

SBIR

Het kabinet heeft in het beleidsprogramma vastgelegd dat de overheid ook als opdrachtgever innovatief ondernemerschap zal bevorderen. Zo zal de overheid optreden als «launching customer» in concrete R&D-opdrachten met veel kansen voor MKB-bedrijven (Small Business Innovation Research). In het kader van de SBIR-aanpak zijn vanaf 2004 SBIR-projecten gestart. De SBIR-aanpak zal structureel worden verankerd. Vanuit het kabinetsproject «Nederland, Ondernemend Innovatieland» zal dit interdepartementaal worden opgepakt.

Daarnaast wil de overheid door middel van haar beleid gericht op duurzaam inkopen de markt voor duurzame producten een stevige impuls geven. Het streven voor de rijksoverheid is om in 2010 100% duurzaam in te kopen. Daarbij zoekt de overheid nadrukkelijk naar koplopers in de duurzame markt.

9. Spin offs

Een volgende aanbeveling is om grote bedrijven en hun werknemers te stimuleren tot respectievelijk het faciliteren en het initiëren van spin offs.

De WRR geeft aan dat dit door bedrijven al op kleine schaal wordt opgepakt. Het stimuleren van intrapreneurship is ook een primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Wel daagt het kabinet bedrijven uit om te investeren in organisatorische vernieuwing, in de inzetbaarheid van haar personeel en in scholing via onder andere sociale innovatie, zoals boven uiteen is gezet. In de TechnoPartner faciliteit voor ondersteuning en seed capital voor innovatieve ondernemers, bestaat reeds een aantal voorbeelden van «corporate venture» fondsen.

10. Onderzoekssubsidies in eerste en tweede geldstroom

Voor opening voor verrassing en benutting van bronnen van diversiteit wordt aanbevolen om niet verder middelen over te hevelen van de eerste naar de tweede geldstroom.

Verdergaande overheveling van de 1e naar de 2e geldstroom is deze kabinetsperiode niet aan de orde. Ook voor benutting van bronnen van diversiteit is overheveling niet aan de orde. Universiteiten zijn vrij in de besteding van hun middelen.

Overige punten van overweging

Overheidsmiddelen voor grote maatschappelijke behoeften

De Raad is van mening dat de overheid de schaarse publieke middelen vooral op het terrein van grote maatschappelijke behoeften zou moeten inzetten.

De WRR wijst erop dat innovatie niet alleen onmisbaar is voor onze economie, maar ook om maatschappelijke problemen op te lossen, bijvoorbeeld op het gebied van water, zorg en energie.

Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Dat is dan ook het overkoepelende thema in de Langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland. De uitwerking daarvan is te lezen in de maatschappelijke innovatieagenda’s voor water, veiligheid, energie en zorg die voor de zomer naar de Tweede Kamer zijn gezonden. Deze agenda’s worden in 2008 uitgewerkt in programma’s. Ook de strategische kennis- en innovatieagenda Mobiliteit en Water van het ministerie van V&W is een mooi voorbeeld van het gericht inzetten van innovatie op het terrein van grote maatschappelijke behoeften.

Daarnaast werkt het kabinet met het actieprogramma Maatschappelijke Sectoren & ICT aan bredere toepassing (en verspreiding) van op kleine schaal bewezen ICT-toepassingen die bijdragen aan prioritaire maatschappelijke vraagstukken. In dit programma daagt het kabinet partijen uit om met voorstellen te komen waarmee obstakels/knelpunten weggenomen kunnen worden die opschaling in de weg staan.

Meten additionaliteit van beleid

De Raad stelt dat het wenselijk is dat beleid daadwerkelijk additioneel is, dat er opbrengsten zijn die zonder dat beleid niet waren opgetreden. Meten van additionaliteit bij innovatiebeleid is lastig. Daarom doet het de suggestie om (selectief) bij de inrichting en uitvoering van programma’s rekening te houden met het verzamelen van voor evaluatie benodigde gegevens.

Het kabinet is met de Raad van mening dat additionaliteit van beleid van belang is. In het innovatiebeleid wordt dit bijvoorbeeld in de praktijk gebracht door de legitimiteitstoets uit de regionale programma’s. Op grond daarvan wordt bij projecten ondermeer ingeschat of het project ook zonder de subsidie had kunnen worden uitgevoerd. Ook worden de resultaten van de programma’s uitgebreid gemonitord om te kunnen nagaan of beleid helpt een verandering teweeg te brengen of om beleid te kunnen bijsturen.

De suggestie om al bij de inrichting en uitvoering van programma’s rekening te houden met de verzameling van gegevens die nodig zijn voor een evaluatie is een nuttige. Deze procedure is al toegepast bij de regeling voor Innovatievouchers, die in 2007 is geëvalueerd. De ervaringen hiermee zijn dusdanig positief dat deze procedure in de toekomst voor een selectief aantal regelingen zal worden toegepast.

Verandering van attitude

Bij alle aanbevelingen stelt de Raad dat opening in belangrijke mate ook een kwestie van mentaliteit en cultuur is, waar de overheid slechts op langere termijn invloed op uit kan oefenen. Het vergt een verandering van attitude. Het vergt ook een wijs omgaan met de mogelijkheden en beperkingen van vertrouwen en dat is een kunst die men moet leren.

Het kabinet onderschrijft deze overweging van de Raad en deelt de visie dat dit geen ommekeer is die de overheid alleen kan sturen of die van vandaag op morgen gerealiseerd is. In de initiatieven die partijen indienen in het kader van de programmatische aanpak en in de bestuurlijke samenwerking in regio’s ziet het kabinet wel het begin van zo’n meer op samenwerking gerichte houding. Maar er is er ook meer ondernemerszin, meer lef nodig. Daarom breekt het kabinet een lans voor de «entrepreneurial society». Dat betekent dat overheid en bedrijfsleven samen moeten streven naar een meer op ondernemen gerichte cultuur. Om een bijdrage hieraan te leveren heeft het kabinet recent het basispakket voor innovatie uitgebreid met het Innovatiekrediet. Dit biedt steun aan risicovolle innovatieprojecten voor kleine en middelgrote bedrijven, waarvoor deze partijen onvoldoende terecht kunnen op de kapitaalmarkt.

Nederland als uitwisselingsplek voor kennis, economische en creatieve activiteit

Tot slot wil de Raad een beleidsvisie in overweging geven van Nederland als hub of buzz: de plek voor waardevolle wetenschappelijke, economische en artistieke creativiteit. In ere herstellen van de traditionele waarden als tolerantie en ontdekkingslust.

In het rapport «Nederland in de wereld» (verzonden aan de Tweede Kamer bij de voortgangsbrief van de Minister-President van 28 mei 2008) pleit het Innovatieplatform ervoor Nederland – in aanvulling op haar rol als belangrijkste hub voor transport van goederen van en naar Azië via lucht- en scheepvaart – actiever te positioneren als eerste keuze voor Aziatische bedrijven bij de vestigingsplaats voor hoofdkantoren en de toegang tot Europese markten en smaken («Europe in one country»), en tot kennis en distributie. Nederland heeft door zijn omvang altijd moeten samenwerken met andere landen, culturen en Nederlanders hebben altijd meerdere disciplines met elkaar moeten verbinden. Het Innovatieplatform gaat deze propositie ook verder uitwerken op het terrein van onder meer internationale hoofdkantoren, buitenlandse kenniswerkers en wetenschappelijke kennisproductie.

Tot slot

Met deze reactie is aangegeven hoe het kabinet zich de komende periode zal inzetten voor het bevorderen van innovatie en daarbij de balans zoekt tussen openen en verbinden.

Het kabinet is van mening dat met het beleidspakket gericht op innovatiebevordering een goede basis wordt gelegd voor de groei en het behoud van onze toekomstige welvaart.

Innovatiebeleid is nooit af. Belangrijk is om open te staan voor goede ideeën van anderen. Het kabinet ziet dit rapport als een belangrijke inspiratiebron daarvoor.


XNoot
1

Sterke basis voor topprestaties: vernieuwde EZ-instrumenten voor ondernemers, ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2004.

XNoot
2

Deze mix van generiek en specifiek beleid slaat breed neer. Uit het recente jaarverslag over 2007 dat SenterNovem, de uitvoeringsorganisatie voor verstrekking van subsidies heeft gepubliceerd, blijkt dat de organisatie in dat jaar een bedrag van € 848 mln. aan innovatiesubsidies heeft toegekend, waarvan € 621 miljoen aan bedrijven. Daarvan ging in totaal 71% naar het midden en kleinbedrijf (= bedrijven met minder dan 250 werknemers). In deze cijfers is het regionale programma Pieken in de delta nog niet betrokken. In het eerste jaar van dit programma was al in bijna 30% van de gevallen het MKB eerste aanvrager, in meer dan 60% van de gevallen was het MKB betrokken als samenwerkingspartner.

XNoot
1

Industrie, een wereld van oplossingen. Industriebrief 2008, Ministerie van Economische zaken, Den Haag, 2008.

XNoot
2

Deze is in juni 2008 aan de Tweede Kamer toegestuurd.

XNoot
3

Zie de brief «Naar een effectief EZ-instrumentarium voor ondernemers: helder, samenhangend en toegankelijk» van februari 2008.

XNoot
1

TK 2007–2008, 29 362, nr. 137.

XNoot
2

TK 2006–2007, 26 643, nr. 98, 17 september 2007.

XNoot
1

TK 2004–2005, 29 338, nr. 23.

XNoot
2

Zie het rapport Onderzoek van Waarde; activiteiten van universiteiten gericht op kennisvalorisatie VSNU, Den Haag, december 2005.

XNoot
1

De zes geselecteerde markten door de EC in het kader van het LMI zijn: eHealth, beschermende textielproducten, duurzame bouw, recycling, bio-based producten en hernieuwbare energie.

Naar boven