Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XIV nr. 108 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XIV nr. 108 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 juni 2001
Door de leden Waalkens en Ter Veer is eind vorig jaar een motie ingediend (27 400 XIV, nr. 24) waarin de regering werd verzocht verbeteringen aan te brengen in de financieringssystematiek van Wageningen UR op het punt van buitenlandse studenten en promovendi. Dit gezien het internationale karakter van Wageningen UR en het belang van buitenlandse studenten voor de levensvatbaarheid van de universiteit.
Onlangs heb ik het nieuwe bekostigingsmodel voor Wageningen Universiteit vastgesteld. Dit model is gebaseerd op het voor de overige universiteiten vigerende Prestatie Bekostigingsmodel (PB-model). Voortaan gelden voor Wageningen Universiteit dus dezelfde basiscomponenten, flexibele bekostigingscomponenten en prijzen als voor de overige universiteiten. Eens per vier jaar zullen – in het kader van het strategisch plan van Wageningen Universiteit – afspraken gemaakt worden over de hoogte van de basisfinanciering.
Het nieuwe model kent vier flexibele bekostigingscomponenten, te weten eerstejaars, getuigschriften, promoties en ontwerpercertificaten. Buitenlandse studenten worden volwaardig meegeteld.
De invoering van het nieuwe bekostigingsmodel vindt budgettair neutraal plaats met als ijkjaar 2001. Het nieuwe bekostigingsmodel treedt in werking op 1 januari 2001.
Nieuwe bekostigingssystematiek Wageningen Universiteit (WU)
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) is verantwoordelijk voor het instandhouden van een goede infrastructuur voor de agrosector en een goede financiering van die infrastructuur. De vorming van Wageningen Universiteit en Research Centrum (WUR) leidt tot een bundeling van een aantal organisaties (Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), Wageningen Universiteit (WU), Praktijkonderzoek, het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC) en het International Institute for Land Reclamation (ILRI)). Binnen Wageningen UR worden diverse functies onderscheiden (zoals de universitaire functie), waarbij tevens sprake is van verschillende juridische entiteiten. Hierbij past ook een op de functie en entiteit toegesneden financieringswijze. In dit kader is het voor de minister van LNV en voor WU van belang dat Wageningen Universiteit ten opzichte van de overige universiteiten op overeenkomstige wijze wordt gefinancierd.
De bekostiging van de universiteiten is geregeld in het Bekostigingsbesluit van de wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). WU ressorteert als enige universiteit onder de verantwoordelijkheid van de minister van LNV. De overige universiteiten ressorteren onder de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W). De minister van OC&W stelt jaarlijks het macrokader voor de onder hem ressorterende universiteiten vast, de minister van LNV stelt het macrokader voor WU vast.
Vanwege het feit dat WU als enige universiteit onder de minister van LNV ressorteert en het WHW-bekostigingsmodel een verdeelmodel is, zijn in het verleden aangaande de wijze waarop de rijksbijdrage (het macrokader) van WU bepaald wordt specifieke afspraken gemaakt. Deze specifieke afspraken bieden echter onvoldoende grondslag om een belangrijk element van de wet tot uitdrukking te laten komen: de relatie tussen de ontwikkeling van de tot het model behorende bekostigingsparameters en de rijksbijdrage van WU.
Wageningen Universiteit ontvangt aldus geen middelen krachtens het in het Bekostigingsbesluit opgenomen «verdeelmodel» die de verdeling van de middelen over de OC&W-universiteiten regelt. De bepalingen in het Bekostigingsbesluit zijn evenwel van «overeenkomstige toepassing» voor WU, zoals de Nota van Toelichting op het recent door de Kamer vastgestelde Besluit stelt. Dat wil zeggen dat de bekostiging van Wageningen Universiteit zoveel mogelijk plaats dient te vinden overeenkomstig genoemde bepalingen.
In september 1998 besloot de minister van LNV, conform het regeerakkoord, bezuinigingen op te leggen aan WU vanwege dalende studentenaantallen. Deze ombuigingen waren directe aanleiding voor de minister en de Raad van Bestuur van WU om een gezamenlijke commissie in te stellen. Deze commissie kreeg de opdracht mee om volgens de lijnen van het Bekostigingsbesluit een nieuwe financieringsgrondslag voor WU te ontwerpen.
De opdracht aan de commissie is het ontwerpen van een bekostigingssysteem voor WU dat:
– een adequate bekostiging van WU, ook in de toekomst, waarborgt;
– rekening houdt met de eigen positie van WU;
– voldoende inspeelt op veranderende omstandigheden;
– de bekostiging op een vergelijkbaar niveau brengt met de andere (technische) universiteiten;
– aanpassingen in de bekostiging geleidelijk laat verlopen.
Bij de uitwerking van de projectopdracht wordt allereerst ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe bekostigingssystematiek voor WU (§ 2). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van het in het Bekostigingsbesluit opgenomen Prestatie Bekostigings Model (PB-model, § 3). In § 4 komen twee opties aan de orde welke overwogen zijn bij het toesnijden van de bekostiging van WU op het PB-model, waarna in § 5 één van de twee opties verder uitgewerkt wordt. Ten slotte wordt in § 6 een technische uitwerking van de voorgestelde bekostigingssystematiek behandeld.
De context waarin een bekostigingsmodel van Wageningen Universiteit wordt bezien is natuurlijk niet geheel vormvrij. De specifieke politieke verantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV voor WU en de rol en functie van WU in het LNV-kennissysteem zijn daar goede voorbeelden van. Om te komen tot een optimale werking van de nieuwe bekostigingssystematiek is een aantal uitgangspunten gehanteerd:
1. Op basis van hoofdstuk 2 van het Bekostigingsbesluit van de WHW is bepaald dat de Minister van LNV jaarlijks het macrokader voor bekostiging van Wageningen Universiteit vaststelt. Hieruit blijkt primair zijn politieke verantwoordelijkheid als vakminister voor WU. In de kern mag een andere vorm van bekostiging geen inbreuk plegen op deze verantwoordelijkheid.
2. Zowel het ministerie van LNV alsmede WU zien op dit moment geen reden om een uitzonderingspositie te claimen in de WHW. In het verlengde hiervan wordt een nieuw bekostigingsmodel zoveel als mogelijk gebaseerd op het in het Wetenschappelijk Onderwijs ingevoerde Prestatie-Bekostigings-Model.
3. Gestreefd wordt naar een vergelijkbare bekostigingsomvang en -grondslag als de universiteiten ressorterend onder het ministerie van OC&W. Doel is derhalve om te komen tot een zodanige invulling voor WU van het voor het overige Wetenschappelijk Onderwijs gehanteerde PB-model dat:
– een adequate bekostiging van WU, ook in de toekomst is gewaarborgd;
– rekening gehouden wordt met de eigen positie van WU;
– voldoende ingespeeld wordt op veranderende omstandigheden;
– de bekostiging op een vergelijkbaar niveau gebracht wordt met de andere (technische) universiteiten;
– aanpassingen in de bekostiging geleidelijk verlopen.
4. De nieuwe bekostigingssystematiek dient meer dan voorheen als basis te fungeren voor de relatie «taken en middelen». Dit mede in het kader van een betere informatievoorziening aan de Tweede Kamer.
5. De nieuwe bekostigingssystematiek geeft – evenals het PB-model – slechts een beschrijving van de wijze waarop het deel «onderwijs en onderzoek» van de bekostiging tot stand komt. Buiten deze onderdelen om worden de middelen voor «investeringen» en «uitkering na ontslag» aan WU toebedeeld. Ook het onderdeel «overige subsidies en uitgaven» (artikel 16.05.02 rijksbegroting MLNV) komt in de beschrijving niet aan de orde, dit vanwege het feit dat middelen uit dit artikel buiten de reguliere bekostiging aan WU worden toebedeeld.
6. In de uitwerking van de nieuwe bekostigingssystematiek komt de wijze waarop specifiek beleid geïnitieerd door de minister van OC&W al dan niet doorvertaald wordt in de bekostiging van WU, niet aan de orde. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de minister van LNV de door de minister van OC&W geïnitieerde beleidsmaatregelen, betrekking hebbende op de onder hem ressorterende universiteiten, in principe doorvertaalt in de bekostiging van WU. Dit in afstemming met de minister van OC&W.
De nieuwe bekostigingssystematiek wordt geformaliseerd. Eerder werd reeds aangegeven niet te streven naar een afzonderlijk bekostigingsbesluit onder de WHW voor WU. De formalisering van de nieuwe bekostigingsafspraken vindt plaats middels een brief aan de Tweede Kamer. Dit enerzijds om de Tweede Kamer te informeren omtrent de resultaten van dit in de Kamer aangekondigde onderzoek en anderzijds om de bekostiging politiek en bestuurlijk te verankeren. Een dergelijke lijn doet recht aan de beeldvorming en (eigen) positionering van WU binnen het bestel van het Wetenschappelijk onderwijs.
3. Werking van het Prestatie Bekostigingsmodel (PB-model)
Vanaf 2000 is een nieuwe bekostigingssystematiek voor de universiteiten van kracht geworden, het z.g. Prestatie Bekostigingsmodel (PB-model). Doel van dit model is om de bekostiging van universiteiten beter af te stemmen op het keuzegedrag van studenten en van instellingen. De bekostigingssystematiek is meer gericht op de voorkeuren van studenten en op prestaties. Het landelijk onderwijsdeel is vanaf 2000 voor 50% afhankelijk van prestaties in de vorm van einddiploma's tegen 10% in 1999. Het landelijk onderwijsdeel is voor 13% afhankelijk van aantallen te bekostigen eerstejaars en voor 37% vast. Deze percentages hebben betrekking op het totale landelijk onderwijsdeel voor de OC&W-universiteiten.
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven wordt deze bekostigingssystematiek als uitgangspunt gehanteerd (geen uitzonderingspositie voor WU). Hierna volgt een korte uitleg van het PBM.
De ministers van OC&W en LNV stellen zelf afzonderlijk macrobudgetten vast voor de bekostiging van de universiteiten. De rijksbijdrage voor de universiteiten is samengesteld uit de volgende delen:
1. een onderwijsdeel, bestaande uit een component basisvoorziening onderwijs, een component getuigschriften, een component te bekostigen eerstejaars en in voorkomende gevallen bedragen werkplaats diergeneeskunde en werkplaats tandheelkunde;
2. een onderzoekdeel, bestaande uit een component basisvoorziening onderzoek, een component proefschriften en ontwerperscertificaten, een component onderzoekscholen, een component strategische overwegingen en in voorkomende gevallen een component toponderzoekscholen;
3. een deel uitkeringen na ontslag;
4. een investeringsdeel;
5. in voorkomende gevallen een deel universitaire lerarenopleiding en
6. in voorkomende gevallen een deel academisch ziekenhuis.
De delen van de rijksbijdrage worden periodiek aangepast voor loon- en prijsmutaties en voor overige wijzigingen in het macrokader.
De componenten getuigschriften, te bekostigen eerstejaars en proefschriften en ontwerperscertificaten worden verdeeld over de universiteiten op basis van tweejaars gemiddelden van respectievelijk in de afgelopen jaren gerealiseerde aantallen einddiploma's, eerstejaars instelling en proefschriften en ontwerperscertificaten per instelling. De overige delen worden in de meeste gevallen verdeeld naar rato van de verdeling van die componenten in het voorgaande begrotingsjaar.
Bij de einddiploma's wordt in het PB-model rekening gehouden met drie prijsniveaus, bij eerstejaars instelling en proefschriften worden twee prijsniveaus onderscheiden.
Voor de rijksbijdrage in begrotingsjaar t wordt de component getuigschriften verdeeld op basis van tweejaars gemiddelden van getuigschriften van aantallen einddiploma's per prijsniveau in de studiejaren «t-4 – t-3» en «t-3 – t-2». De component te bekostigen eerstejaars wordt verdeeld op basis van tweejaars gemiddelden van aantallen eerstejaars instelling per prijsniveau op respectievelijk 1 oktober t- 3 en 1 oktober t-2. De component proefschriften en ontwerperscertificaten wordt over de universiteiten verdeeld naar rato tweejaars gemiddelden van aantallen proefschriften per prijsniveau en ontwerperscertificaten per instelling in de jaren t-3 en t-2.
4. Overwogen opties bij uitwerking nieuwe bekostigingssystematiek Wageningen Universiteit
De werking van het nieuwe PB-model herbergt hetzelfde probleem voor de bekostiging van WU als het voorheen gehanteerde HOBEK- c.q. STABEK-model. Zowel het HOBEK/STABEK-model als het PB-model zijn verdeelmodellen. Bij OC&W kan het PB-model leiden tot een herverdeling van het beschikbare macrokader tussen universiteiten (vgl. het principe van de communicerende vaten). Bij WU is daarentegen sprake van één universiteit en één macrokader, zodat herverdelingen niet aan de orde zijn. Bij WU leidt een en ander alleen tot een andere samenstelling van de rijksbijdrage. Directe toepassing van het PB-model binnen het eigen macrokader functioneert derhalve niet voor WU.
Om aan dit probleem het hoofd te bieden is een tweetal opties overwogen.
Optie 1: simulatieberekening door het ministerie van OC&W waarin Wageningen Universiteit fictief ondergebracht wordt in het PB-model
In deze optie wordt het macrobudget voor WU fictief in een simulatieberekening samengevoegd met het macrobudget van de onder OC&W ressorterende universiteiten. Voor de ontwikkeling van de omvang van het macrokader van WU in de loop van de tijd, wordt verondersteld dat de relatieve mutatie hiervan per jaar gelijk is aan de relatieve mutatie van het macrokader voor de OC&W-universiteiten. De specifieke mutaties op het macrokader van LNV worden hierbij buiten beschouwing gehouden.
Deze optie komt qua systematiek dicht bij de methodiek zoals in het bekostigingsbesluit staat omschreven. Ook doet ze recht aan de intentie van de wet en de maatstaven die volgens de wet relevant zijn voor de ontwikkeling van de rijksbijdrage van universiteiten. Een belangrijk nadeel echter is dat de eigen verantwoordelijkheid van de minister van LNV voor de bepaling van de rijksbijdrage van WU niet tot uiting komt.
Het genoemde nadeel druist in tegen het in § 2 als eerste geformuleerde uitgangspunt van de nieuwe bekostigingssystematiek en is daarmee aanleiding geweest deze optie niet verder uit te werken.
Optie 2: het macrobudget voor WU wordt variabel gemaakt door hantering van de parameters van het PB-model.
In deze optie wordt een deel van de rijksbijdrage van WU variabel gemaakt door hantering van de in het PB-model opgenomen parameters. Daarnaast worden 4-jaarlijks afspraken gemaakt over de basisbudgetten voor onderwijs en onderzoek.
Deze optie doet recht aan de incentives van het PB-model. De in het bekostigingsbesluit opgenomen bekostigingsparameters hebben effect op de bekostiging van WU. De minister van LNV behoudt daarbij de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de vaststelling van het macrobudget van de universiteit.
Consequentie van deze optie is dat de ontwikkeling van de diverse onderdelen van de basis- bekostiging door beide ministers apart worden vastgesteld.
In het vervolg van deze notitie wordt optie 2 nader uitgewerkt.
5. Algemene beschrijving nieuwe bekostigingsmethodiek voor Wageningen Universiteit
Zoals eerder beschreven bestaat het PB-model uit een aantal vaste basiscomponenten en voor een deel uit jaarlijks fluctuerende parameters van het aantal eerste-jaars studenten, getuigschriften, promoties en ontwerperscertificaten. In de nieuwe bekostigingssystematiek voor WU wordt met de diverse componenten van het PB-model als volgt rekening gehouden:
a) Basisvoorziening onderwijs: vast bedrag dat jaarlijks wordt aangepast aan de hand van algemene begrotingsbijstellingen.
b) Getuigschriften: volume x prijs. De volumecomponent is een gemiddelde van het aantal afgegeven getuigschriften van het 2e en 3e jaar voorafgaand aan het jaar van bekostiging. De prijs per getuigschrift is gelijk aan de prijs die het ministerie van OC&W hanteert in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
c) Eerstejaars: volume x prijs. De volumecomponent is een gemiddelde van het aantal eerstejaars van het 2e en 3e jaar voorafgaand aan het jaar van bekostiging. De prijs per eerstejaars student is gelijk aan de prijs die het ministerie van OC&W hanteert in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
a) Basisvoorziening onderzoek: vast bedrag dat jaarlijks wordt aangepast aan de hand van algemene begrotingsbijstellingen.
b) Promoties/ontwerpers: volume x prijs. De volumecomponent is een gemiddelde van het aantal promoties/ontwerpers van het 2e en 3e jaar voorafgaand aan het jaar van bekostiging. De prijs per promotie/ontwerper is gelijk aan de prijs die het ministerie van OC&W hanteert in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
c) Onderzoekscholen: er wordt overeenkomstig de afspraken die gemaakt zijn in NWO-verband een budget afgezonderd voor onderzoekscholen.
d) Toponderzoekscholen: er wordt overeenkomstig de afspraken die gemaakt zijn in NWO-verband een budget afgezonderd voor toponderzoekscholen. Deze component zal naar verwachting op korte termijn overgaan in de zgn. «vernieuwingsimpuls».
e) Strategische overwegingen component: vast bedrag dat jaarlijks wordt aangepast aan de hand van algemene begrotingsbijstellingen.
Met de bovengenoemde opbouw van de bekostiging van WU kan de rijksbijdrage van de universiteit op grond van een aantal factoren variëren:
1. Volume-ontwikkeling van de bekostigingsparameters. Een stijging dan wel daling hiervan levert een hogere respectievelijk lagere rijksbijdrage op.
2. Prijsontwikkeling van de bekostigingsparameters. Een stijging dan wel daling hiervan levert een hogere respectievelijk lagere rijksbijdrage op. Door de prijzen van OC&W te hanteren wordt er een koppeling gelegd met de ontwikkeling van de parameters bij de OC&W-universiteiten («marktaandeel» WU).
NB: om te voorkomen dat bepaalde effecten «dubbel worden doorvertaald» in de rijksbijdrage van WU dient er een aantal correcties te worden doorgevoerd die verband houden met de prijsontwikkeling. Hiervoor wordt verwezen naar § 6.
3. Algemene begrotingsaanpassingen zoals toegekende compensaties voor loon- en prijsstijgingen en algemene beleidswijzigingen op het gebied van arbeidsvoorwaarden.
4. Algemene overheidsmaatregelen die al dan niet door de minister van LNV zijn geïnitieerd.
Om tegemoet te komen aan een beter inzicht in de relatie taken–middelen is overeengekomen de vaststelling van de basiscomponenten (zie boven onderdeel 1a, 2a en 2e) in samenhang te zien met het Strategisch plan Wageningen UR c.q. WU. Op basis van een strategische dialoog aan de hand van het voornoemde plan worden afspraken gemaakt over de omvang van de basisbudgetten voor onderwijs/onderzoek in principe voor een periode van 4 jaar. In de afspraken kan een aantal van de specifieke taken/omstandigheden WU (ter onderbouwing van de basiscomponenten) integraal worden betrokken. In dit kader kan gedacht worden aan:
– Op het gebied van onderwijs:
Gelet op de specifieke gerichtheid van WU en de verantwoordelijkheid van de minister van LNV voor het instandhouden van de landbouwkennis-infrastructuur, dient er rekening te worden gehouden met betrekkelijk geringe aantallen studenten per opleiding en in totaliteit, ook in de toekomst.
De wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving kunnen niet langs de puur disciplinaire weg worden opgelost. Dit vereist dat de Wageningse ingenieur tijdens de opleiding een brede kijk op wetenschappelijke benaderingen en invalshoeken verwerft en leert samen te werken in multi- of interdisciplinaire teams. Consequentie hiervan is wel dat de WU zelf een betrekkelijk breed scala aan vakgebieden in eigen huis heeft en dat deze onderwijskundige benadering meer overleg en afstemming tussen docenten vergt dan in het klassieke, disciplinair ingerichte onderwijs het geval is (zie ook Instellingsplan WU).
Het is ook de intentie van de minister van LNV dat Wageningen Universiteit en Researchcentrum uitgroeit tot een internationaal vermaard kenniscentrum. Dit vergt (extra) investeringen en faciliteiten voor studenten uit en in het buitenland.
Bij de invoering van het BSc/MSc-model vindt, zoals beschreven in het Instellingsplan, integratie van het reguliere onderwijs en de MSc-programma's plaats. Dit betekent ook dat de buitenlandse studenten meegeteld zullen worden in de bekostigingsgegevens, hetgeen op dit moment nog niet het geval is.
Bekostigingsniveau van opleidingen
Het PB-model kent evenals HOBEK twee niveaus van bekostiging van opleidingen (hoog en laag). De WU-opleidingen zitten nu op grond van afspraken in het verleden allemaal op het hoge niveau (vergelijkbaar met TU Delft en TU Eindhoven). Dit dient ook in de toekomst zo te blijven, gelet op sterke interactie van beta en gamma in de WU-opleidingen.
Vanuit de optiek van het landbouwkennissysteem en het ministerie van LNV is het van belang dat meer studenten landbouwonderwijs volgen. Dit draagt er toe bij dat meer mensen oog krijgen voor de vraagstukken die hier spelen. Een mogelijkheid om deze verbreding te bewerkstelligen is het stimuleren van studenten van buiten het landbouwonderwijs om binnen dit onderwijssysteem vakken te volgen. De onderwijsinstelling kan met financiële prikkels gestimuleerd worden om meer studenten van buiten (bijv. bijvakkers) aan te trekken.
– Op het gebied van onderzoek:
Er is ten aanzien van veel vakgebieden sprake van in Nederland specifieke expertise. Het is van groot belang dat deze vakgebieden beschikken over voldoende kritische massa omdat anders de continuïteit van het terrein in gevaar komt (uitgangspunt van het recente Instellingsplan van de WU). Daarnaast staat de Wageningse universiteit ook in het onderzoek voor een sterke interdisciplinaire benadering. Hieraan wordt invulling gegeven via de onderzoekscholen, die zorgdragen voor de ontwikkeling en uitvoering van samenhangende onderzoeksprogramma's, vanuit verschillende wetenschappelijke vakgebieden en methodieken.
Het instandhouden van de (unieke) wetenschappelijke expertise en het karakter van het wetenschappelijk onderzoek (fundamenteel, lange termijn gericht en nieuwsgierigheidsgedreven) maken een substantiële basisfinanciering voor het onderzoek noodzakelijk.
Om de noodzakelijke doelmatigheid van het door de minister van LNV gefinancierde landbouwkundig onderzoek te vergroten zijn de fundamentele leerstoelgroepen van WU onder de vlag van Wageningen UR samengebracht met de instellingen voor Landbouwkundig Onderzoek en het Praktijkonderzoek in 5 kenniseenheden.
– Universiteitsbibliotheek
De bibliotheek van WU is één van de vier landelijke zwaartepuntbibliotheken. De andere bibliotheken met een dergelijke functie zijn de Koninklijke Bibliotheek, de Bibliotheek van de KNAW en de bibliotheek van de TUD. De laatste ontvangt voor het uitvoeren van deze functie jaarlijks een bedrag van circa 12 mln additioneel (d.w.z. buiten het universitaire verdeelmodel om). Voor de bibliotheek van WU is tot nu toe niets geregeld voor de financiering van de landelijke zwaartepuntstaken zoals de bouw van centrale catalogi, de coördinatie van collectievorming, collectie, depotfunctie en document-leverantie.
6. Technische uitwerking bekostigingssystematiek Wageningen Universiteit
Voor de technische uitwerking van de in de voorgaande paragraaf aangegeven methodiek zijn een aantal basisgegevens vastgesteld. Het betreft in dit verband:
– Het Macrokader
– Jaar van ijking voor overgang baar de nieuwe systematiek.
– Budgetneutrale invoering
– Vaststelling prijzen voor het variabele deel van de bekostiging
– Omgang met prijsontwikkelingen
– Vaststelling omvang van de voor WU relevante bekostigingsparameters
– Vaststelling onderwijsdeel van de bekostiging
– Vaststelling onderzoekdeel van de bekostiging
– Prijsontwikkelingen
– Wijziging rijksbijdrage WU in de toekomst
Aan de hand van deze basisgegevens zijn de componenten «onderwijs» en «onderzoek» bepaald. Daarbij is voor de omvang en indeling van deze componenten een link gelegd met de technische universiteiten die onder OC&W ressorteren. Een belangrijk uitvoeringsaspect daarbij is de wijze waarop met wijzigingen omgegaan wordt die van jaar tot jaar op het macrokader worden toegepast. Dit geldt zowel voor de wijzigingen die door de minister van LNV worden geïnitieerd als, vanwege de link met OC&W, de wijzigingen die bij OC&W worden doorgevoerd.
Tenslotte wordt resumerend voor het jaar 2001 een totaaloverzicht gegeven van de rijksbijdrage 2001 voor Wageningen Universiteit.
a. Vaststelling basis: het macrobudget
Voor de vaststelling van het macrobudget is uitgegaan van het meerjarenkader zoals is opgenomen in de bekostigingsbrief 2001 nr. TRC/DWK2001/119 aan Wageningen Universiteit. Deze bedragen sluiten aan bij de meerjarenbegroting (OB2001) van LNV.
2001 | 2002 | 2003 | 2004 | 2005 | |
---|---|---|---|---|---|
Meerjarenkader, zie brief 7-1-2000 TRC/DWK/2000/24 | 245 839 | 242 540 | 243 687 | 244 782 | 244 782 |
1) Incidentele loonontwikkeling | 1 224 | ||||
2) Invoering Euro | 97 | 4 | |||
3) Loonbijstelling | 5 668 | 5 647 | 5 652 | 5 684 | 5 684 |
4) Loonbijstelling uitkeringen | 243 | 243 | 243 | 243 | 243 |
5) Arbeidsvoorwaarden AIO's | 1 040 | 1 040 | 1 040 | 1 040 | 1 040 |
Totaal meerjarenbegroting | 252 887 | 249 474 | 250 622 | 251 749 | 252 973 |
Vanaf het jaar 2002 kan de rijksbijdrage van WU gaan variëren op grond van de ontwikkeling van de bekostigingsparameters. De definitieve bedragen kunnen daarmee hoger dan wel lager uitvallen dan in de meerjarenbegroting staat aangegeven.
De universiteit is in 1999 geconfronteerd met ombuigingen tot een totaal bedrag van structureel f 23 703 000,–. Deze ombuigingen worden gefaseerd doorgevoerd en zijn in 2002 voltooid. Hierdoor ontstaat vanaf 2002 een stabiel beeld in de bekostiging.
Om te voorkomen dat deze ombuiging het nieuwe macrobudget verstoort wordt deze in 2001 afzonderlijk zichtbaar gemaakt en bekostigd als «nog niet ingegane ombuiging».
Specificatie van de aanpassing macrokader
Ombuiging per | 2002 | 2001 | verschil |
---|---|---|---|
Beperking Rijksbijdrage | – 17 000 | – 14 000 | – 3 000 |
Arbeidsproductiviteitskorting | – 4 366 | – 3 249 | – 1 117 |
Incidenteel sector onderwijs | – 1 537 | – 1 145 | – 392 |
Indexatie collegegeld | – 800 | – 600 | – 200 |
– 23 703 | – 18 994 | – 4709 |
Onderverdeling meerjarenbegroting 2001
2001 | |
---|---|
Macrokader | 219 314 |
Nog niet ingegane ombuiging | 4 709 |
Loonbijstelling | 5 668 |
Wachtgelden | 8 410 |
Investeringen | 13 552 |
Aio's, lectoren, invoering euro | 1 397 |
Totaal | 253 050 |
b. Vaststelling basis: het ijkjaar
Het jaar waarin de nieuwe bekostigingssystematiek ingaat is het begrotingsjaar 2001. In dit jaar is het macrobudget herverdeeld naar de nieuwe systematiek. In het begrotingsjaar 2002 zal de eerste bijstelling plaatsvinden als gevolg van wijziging in de parameters.
c. Budgettair neutrale invoering
Om een budgettair neutrale start te waarborgen worden er 2 correcties toegepast.
1. De minister van OCW heeft ombuigingen uitgesteld oplopend tot f 200,0 mln uitgesteld. Deze worden in de periode 2001 t/m 2004 met stappen van f 50,0 mln doorgevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de vergoedingen van OCW in deze jaren feitelijk te hoog zijn. Hierdoor worden vergoedingen voor LNV in deze jaren gecorrigeerd. 2001; 4,6%, 2002; 3,5%, 2003; 2,3% en in 2004; 1,2% (zie punt D en bijlage 3).
2. Bij de aanvang van het huidige regeerakkoord, heeft WU een specifieke ombuiging opgelegd gekregen voor dalende studentenaantallen in het verleden (oplopend tot ca. 25 mln). Als gevolg van de introductie van het nieuwe bekostigingsmodel heeft deze daling een vermindering van het variabele deel van de rijksbijdrage in de komende jaren tot gevolg. Het variabele deel wordt immers bepaald door een mix van ingestroomde studenten, diploma's en aantallen promovendi. Nu volledig invoeren van het nieuwe bekostigingmodel betekent dat de voornoemde ombuiging in de komende jaren nogmaals leidt tot een vermindering van de bekostiging.
Deze gevolgen zijn niet exact vast te stellen. Hiervoor wordt voor de «voorziene» daling van het aantal af te geven getuigschriften een forfaitaire vergoeding beschikbaar gesteld. Deze vergoeding bedraagt in 2002 f 2 mln en in 2003 f 1 mln.
d. Vaststellen basis: de prijzen van de parameters
Om aansluiting te houden met de andere universiteiten, welke bekostigd worden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, worden de prijzen welke OCW hanteert voor de bekostigingsparameters – i.c. getuigschriften, eerste jaars, promoties en ontwerperscertificaten – in beginsel ook voor Wageningen Universiteit gehanteerd.
Om niet geconfronteerd te worden met onverwachte prijsbijstellingen bij OCW, gedurende het begrotingsjaar worden de prijzen ontleend uit de financiële schema's en het technische rekendossier bekostiging universiteiten van het voorgaande begrotingsjaar.
Voor het ijkjaar 2001 worden de prijzen 2000 uit de financiële schema's 2000–2004 gehanteerd.
Voor het begrotingsjaar 2002, het technisch rekendossier 2001 bekostiging Universiteiten (van OC&W) enz.
In bijlage 2 wordt het bepalen van de prijzen welke relevant zijn voor de ijking in het jaar 2001 nader uitgewerkt. Op deze prijzen wordt een correctie toegepast zie hiervoor punt C en bijlage 3.
e. Vaststellen basis: bekostigingsparameters WU
Aan de hand van vastgestelde parameters t/m 1999 en de prognoses van WU hebben de bekostigingsparameters het volgende verloop.
Bekostigingsgegevens WU (per 1 oktober) | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Getuigschriften | 1 292 | 935 | 651 | 563 | 513 | 630 | 688 |
Bekostigde getuigschriften | 1 113 | 793 | 607 | 538 | |||
2. Eerstejaars | 892 | 902 | 802 | 757 | 655 | 725 | 850 |
Bekostigde eerstejaars | 897 | 852 | 779,5 | 706,5 | |||
3. Promoties | 168 | 174 | 181 | 185 | 190 | 190 | 190 |
Bekostigde promoties | 171 | 178 | 182 | 184 |
(Cursief zijn ramingen van Wageningen Universiteit d.d. 29 oktober 2000)
f. Vaststellen onderwijsdeel bekostiging 2001
Uit een vergelijking met de technische universiteiten welke worden bekostigd door het ministerie van OC&W is gebleken dat het onderwijsdeel van deze universiteiten voor 42% bestaat uit de bekostiging van de getuigschriften.
Door dit percentage ook te gebruiken voor WU wordt de bekostiging op dit onderdeel op een vergelijkbaar niveau gebracht met andere technische universiteiten.
Na het vaststellen/ijken van de rijksbijdrage 2001 worden de verdeelpercentages niet meer gehanteerd.
De component basisvoorziening blijft een vast bedrag gedurende de looptijd van het strategisch plan.
De componenten getuigschriften en eerstejaars zullen jaarlijks worden herberekend op grond van gewijzigde parameters en prijzen.
Parameters | Prijs | IJking 2001 | % | |
---|---|---|---|---|
Onderwijs | ||||
Component getuigschriften | 607 | 33 240 | 20 176 838 | 42% |
Component eerstejaars | 776 | 7 128 | 5 797 768 | 11% |
Component basisvoorziening | 24 468 265 | 47% | ||
Totaal onderwijsdeel (excl loonbijstellingen 2000) | 48 039 614 |
g. Vaststellen onderzoeksdeel bekostiging 2001
In onderdeel a. is het totale budget vastgesteld op f 219 314 000,–. Na aftrek van het onderwijsdeel van f 48 039 614,– resteert voor het onderzoekdeel f 171 274 386,–.
Uit een vergelijking met de technische universiteiten welke worden bekostigd door het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen is gebleken dat de component basisvoorziening onderzoek van deze universiteiten ca 10% is van hun totale onderzoek bekostiging. Door dit percentage ook te gebruiken voor WU wordt de bekostiging op dit onderdeel op een vergelijkbaar niveau gebracht met andere technische universiteiten. De bedragen voor onderzoekscholen en vernieuwingsinpuls zijn vastgestelde bedragen.
Parameters | Prijs | IJking 2001 | % | |
---|---|---|---|---|
Onderzoek | ||||
Component promoties | 182 | 144 378 | 26 276 792 | 15% |
Component basisvoorziening | 17 127 439 | 10% | ||
Component onderzoekscholen | 6 600 000 | 4% | ||
Component toponderzoekscholen | 6 600 000 | 4% | ||
Component Strategische | ||||
Overwegingen | 114 670 155 | 67% | ||
Totaal onderzoek (excl loonbijstellingen 2000) | 171 274 386 |
In totaal omvatten de componenten onderwijs en onderzoek een bedrag van f 219 314 000.
Jaarlijks vinden er structurele budgetwijzigingen plaats op basis van incidentele loonontwikkelingen en voor loon- en prijsstijgingen. Deze bijstellingen worden afzonderlijk aan de rijksbijdrage toegevoegd tot het moment dat zij worden opgenomen in de diverse bekostigingscomponenten.
De structurele toevoeging van de loon- en prijsbijstellingen en de incidentele looncomponent aan de diverse componenten van de bekostiging vindt evenredig over alle componenten plaats, waarvoor deze bijstellingen van toepassing voor zijn. Deze structurele toevoegingen vindt plaats voordat de variabele componenten voor het nieuwe begrotingsjaar worden berekend en vastgesteld.
i. Wijzigingen van de rijksbijdrage WU in de toekomst
Variabele bekostigingscomponenten
Het macrobudget voor WU kan in de toekomst variëren als gevolg van wijzigingen van de prijzen zoals OC&W deze berekent aan de hand van prestaties van de universiteiten en de prestaties van de Wageningen Universiteit zelf.
Om grote wijzigingen in de rijksbijdrage te voorkomen zullen bijstellingen, welke plaatsvinden op basis van gewijzigde parameters en wijziging van de OC&W-prijzen, per jaar niet meer dat 2% (naar boven en beneden) van de totale rijksbijdrage bedragen. Bijstellingen op grond van reguliere loon- en prijsontwikkelingen, zijn op deze afspraak niet van toepassing.
De basiscomponenten en de SOC kunnen ook aan verandering onderhevig zijn. In lijn met het uitgangspunt «taken en middelen» zoals in § 2 is geschetst, wordt in de nieuwe bekostigingssystematiek voor WU hier als volgt mee omgegaan:
– Bij de vaststelling van het Strategisch Plan van WU worden de basiscomponenten en de SOC voor de periode van 4 jaar (= de planperiode van het Strategisch Plan) vastgelegd. Hierbij komen de minister van LNV en WU op hoofdlijnen overeen welke taken in de planperiode door WU worden verricht.
– De basiscomponenten en de SOC ondergaan in de planperiode wijzigingen op grond van algemene loon- en prijsbijstellingen.
– De basiscomponenten en de SOC kunnen wijzigingen ondergaan op grond van specifieke beleidsinitiatieven die door de minister van OC&W dan wel LNV zijn ontwikkeld.
– Met de invoering van de Bachelor-Masterstructuur zullen naar verwachting ca 200 buitenlandse studenten welke nu uit de vaste componenten gefinancierd worden, mee gaan tellen in de variabele parameters. Hiervoor zal een overheveling plaatsvinden uit de vaste bekostigingscomponenten naar de variabele bekostigingsparameters. Gelijktijdig treedt er een wijziging op in de «taken en middelen» zoals in paragraaf 2 en hiervoor is geschetst.
– In geval van ombuigingen bij regeerakkoord of bij kabinetsbesluit kan de rijksbijdrage buiten het model om worden aangepast.
k. Resumerend Rijksbijdrage 2001
Resumerend ziet de rijksbijdrage van WU er in 2001 als volgt uit (bedragen x f 1 000,–):
Onderwijs | |
Basisvoorziening onderwijs | 22 307 |
Getuigschriften | 20 177 |
Eerstejaars | 5 556 |
Onderzoek | |
Basisvoorziening onderzoek | 17 127 |
Promoties/ontwerpers | 26 277 |
Onderzoekscholen | 6 600 |
Toponderzoekscholen | 6 600 |
Strategische Overwegingen Component | 114 670 |
Overig | |
Uitkering na ontslag | 8 410 |
Investeringen | 13 552 |
Loonbijstelling | 5 668 |
Nog niet ingegane ombuiging | 4 709 |
Assistenten in opleiding | 1 040 |
Invoering Euro | 97 |
Totaal rijksbijdrage WU | 252 790 |
Vaststelling prijs eerstejaars en getuigschriften
Het aantal bekostigde eerstejaars studenten en getuigschriften is ontleend aan tabel 2.1.3.2. van de financiële schema's 2000–2004. Hiervan is het 2 jaars gemiddelde van 97/98 en 98/99 berekend.
Het budget voor eerstejaars studenten en getuigschriften is ontleend aan tabel 2.1.5.1. van de financiële schema's 2000–2004. De wegingsfactoren voor laag, hoog en medisch zijn ontleend aan de toelichting (pag. 28) van de financiële schema's.
Getuigschriften | Aantal | Wegingsfactor | Eenheden |
---|---|---|---|
Totaal laag bekostigd | 15 889 | 1 | 15 889 |
Totaal hoog bekostigd | 5 526 | 1,5 | 8 289 |
Totaal medisch | 2 059 | 3 | 6 177 |
Totaal | 23 474 | 30 355 | |
Totaal te verdelen getuigschriften | 705 100 000 | ||
Prijs per diploma laag | 23 228 | ||
Prijs per diploma hoog | 34 843 | ||
Prijs per diploma medisch | 69 685 | ||
Eerstejaars | |||
Totaal laag bekostigd | 21 173 | 1 | 21 173 |
Totaal hoog bekostigd | 10 405 | 1,5 | 15 607,5 |
Totaal | 36 780,5 | ||
Totaal te verdelen eerstejaars | 183 200 000 | ||
Prijs per eerstejaars laag | 4 981 | ||
Prijs per eerstejaars hoog | 7 471 |
Het aantal bekostigde promoties is ontleend aan tabel 2.1.3.3. van de financiële schema's. Hiervan is het 2 jaars gemiddelde berekend.
Het budget voor promoties is ontleend aan tabel 2.1.5.1. van de financiële schema's. De factoren voor laag, hoog en ontwerpers zijn ontleend aan de toelichting (pag. 29) van de financiële schema's.
Promoties | Aantal | Wegingsfactor | Eenheden |
---|---|---|---|
Totaal laag bekostigd | 715 | 3 | 2 145 |
Totaal hoog bekostigd | 1 642 | 6 | 9 852 |
Totaal ontwerpers | 176 | 5 | 880 |
Totaal | 12 877 | ||
Totaal te verdelen promoties | 324 800 000 | ||
Prijs per promotie laag | 75 670 | ||
Prijs per promotie hoog | 151 340 | ||
Prijs per ontwerper | 126 116 |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-XIV-108.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.