27 400-VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2001

nr. 94
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 31 juli 2001

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 13 juni 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Adelmund van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de brief van de staatssecretaris d.d. 16 februari 2001 over het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA) en Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT) (27 400-VIII, nr. 76);

de brief van de staatssecretaris d.d. 26 januari 2001 inzake adviesaanvrage OALT (OCW-01-96);

de brief van de staatssecretaris d.d. 27 februari 2001 inzake Onderwijs in Allochtone Levende Talen (27 400-VIII, nr. 65);

het rapport van de Algemene Rekenkamer d.d. 10 april 2001 inzake het rapport «Onderwijs in Allochtone Levende Talen» (OALT) (OCW-01-478).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Kortram (PvdA) is er tevreden over dat rekening is gehouden met de wensen van haar fractie inzake de OALT-praktijk en steunt de ingezette lijn. Wel bevreemdt het haar dat de motie inzake de inventarisatie van knelpunten en oplossingsrichtingen voor nieuwe taalgroepen niet is uitgevoerd, hoewel daarop herhaaldelijk is aangedrongen. De recente brief is wat dat betreft een magere uitwerking van de motie. Door de stapeling van problemen in de praktijk, het ontbreken van een doeltreffend kortetermijnperspectief en het voortschrijden van de tijd lijkt een self-fulfilling prophecy te ontstaan. Wat heeft de staatssecretaris ervan weerhouden de motie uit te voeren? In hoeverre is de 10 mln gulden die structureel voor de nieuwe taalgroepen is uitgetrokken daadwerkelijk bij die groepen terechtgekomen?

Mevrouw Kortram is van mening dat een aantal van de in de adviesaanvrage gestelde vragen moet worden aangescherpt. Behalve een visie moet ook een expliciete onderbouwing op basis van feitelijke bevindingen worden gevraagd. Daardoor wordt niet alleen het afwegingsproces transparanter, maar krijgt het advies ook een objectief karakter. Er zal minder sprake zijn van «geloofsbelijdenissen» en meer van een discussie gebaseerd op feiten.

De brief van 20 december 2000 wekt de indruk dat het onderzoek naar zeven gemeenten representatief is. De conclusie dat het onderzoek uitwijst dat in het onderwijsveld de verwachting leeft dat OALT als taalondersteuning in de toekomst zal blijven bestaan en mogelijk zal worden geïntensiveerd of zelfs uitgebreid, past niet bij dergelijk onderzoek. Er is sprake van contaminatie: wat vooraf is ingebouwd in de onderzoeksopzet of vraagopstelling wordt zichtbaar in de onderzoeksresultaten. Het Sociaal en cultureel planbureau en ook de staatssecretaris hebben nadrukkelijk afstand genomen van de statistische representativiteit. Mevrouw Kortram gaat ervan uit dat dit beeld wordt gecorrigeerd, gezien de onbedoelde suggestie die ervan uitgaat. Zij vraagt welke actoren worden betrokken bij het afwegingskader en de visieontwikkeling van de raden. Zij pleit ervoor dat de opvattingen van de allochtone ouders in de advisering worden opgenomen. Waarom zijn allochtone ouders slechts indirect betrokken bij het SCP-onderzoek?

Ondanks diverse discussies over OALT is de Kamer er nog niet in geslaagd om tot een bevredigend en gedeeld standpunt te komen. Bij allochtone ouders en leerlingen bestaat veel onrust over het toekomstperspectief van OALT. Mevrouw Kortram pleit voor een constructieve verkenning van scenario's voor de toekomst, gericht op een win-winsituatie voor alle partijen. In de Kamer bestaat een breed draagvlak voor goede taalondersteuning en de rol die OALT-leerkrachten hierbij kunnen spelen. De reeds genomen maatregelen kunnen wat haar betreft worden uitgebreid met het voorstel van de Algemene Rekenkamer inzake de instroom naar PABO-opleidingen. In dit verband noemt zij maatregelen zoals wetgeving en het ontwikkelen van een aanbod Nederlandse taal, alsmede de toezegging van de staatssecretaris om te overleggen met de gemeenten en de andere actoren over de wachtgeldproblematiek. Als hiervoor een oplossing wordt gevonden, zal er meer financiële ruimte zijn voor de nieuwe taalgroepen.

Om deze win-winsituatie verder te versterken, stelt mevrouw Kortram voor om zowel de cultuureducatie- als de taalondersteuningsgelden binnen OALT te oormerken. Dit zal gemeenten stimuleren om zich in te spannen voor het hoofddoel van OALT, te weten cultuureducatie, en het kan de negatieve spiraal van problemen in de praktijk doorbreken. Een andere mogelijkheid is dat de taalondersteuning met het bijbehorende budget wordt ondergebracht in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA). Op deze wijze wordt een win-winsituatie bereikt en worden alle wensen van de Kamer gehonoreerd.

De heer Van Splunter (VVD) merkt op dat in 1997 door de heer Cornielje is gevraagd om een onderzoek naar het toekomstperspectief van OALT en vraagt waarom de aanvraag daarvoor pas in januari van dit jaar is uitgegaan. Hij vraagt voorts naar het oordeel van de staatssecretaris over de stelling van de Algemene Rekenkamer dat de adviesaanvrage te vaag is geformuleerd. Volgens de Rekenkamer moet de opdracht scherper worden geformuleerd om in het komende najaar een principiële keuze te kunnen maken, omdat er te weinig belangstelling is voor cultuur-OALT. Volgens onderwijsinstellingen die OALT geven is er een toenemende belangstelling voor de kleinere talen, maar gaat het minder goed met het Turks en Marokkaans/Arabisch. Wat is de visie van de staatssecretaris op de stand van zaken van cultuur-OALT? Als de door de Rekenkamer geschetste situatie voortduurt, moet ernstig worden overwogen om te stoppen met cultuur-OALT en het budget daarvoor over te hevelen naar het GOA.

Uit het onderwijsverslag van de inspectie blijkt dat een aantal scholen de prioriteit leggen bij het leren en onderhouden van de moedertaal om van daaruit het Nederlands te leren. Staat dit niet haaks op de conclusies van het rapport van de commissie-Van Kemenade? Dit rapport laat namelijk het idee los dat allochtone leerlingen beter Nederlands leren, als zij eerst de eigen taal beheersen. Hoe wordt taalondersteuning in de praktijk aangeboden?

De heer Van Splunter vraagt naar de stand van zaken van het overleg met de gemeenten over de wachtgeldproblematiek. Naar verwachting zal de Kamer nog voor het zomerreces spreken over de aanpassing van de Wet op het primair onderwijs (WPO). Hij verwacht echter dat de ingangsdatum van 1 augustus aanstaande niet meer haalbaar zal zijn, omdat de Eerste Kamer het wetsvoorstel niet meer zal behandelen. Welke gevolgen heeft dat voor het komende lesjaar?

De heer Mosterd (CDA) stelt dat zijn fractie positief stond en staat tegenover OALT en ook problemen heeft genoemd. In de rapporten van de Algemene Rekenkamer en het SCP komen de knelpunten duidelijk naar voren, te weten de tweeledige doelstelling en de situatie rond de leerkrachten. Aan de hand van de adviezen van de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur zal een fundamentele discussie moeten worden gevoerd over OALT. Kunnen er op deze wijze oplossingen voor de lange termijn worden gevonden of bevatten de doelstellingen te veel tegenstrijdigheden?

Op korte termijn zal er weinig veranderen in het aanbod van OALT binnen en buiten school en ziet het ernaar uit dat het stellen van nadere eisen aan de docenten de enige mogelijkheid is om het niveau te verbeteren. Zijn er op korte termijn oplossingen te verwachten inzake de controleerbaarheid van de middelen? Naar aanleiding van de reactie van de Algemene Rekenkamer vraagt de heer Mosterd of de voorstellen van de staatssecretaris zullen leiden tot de gewenste resultaten en waarom zij niet zelf een voorstel inzake de instroom naar PABO-opleidingen heeft gedaan. Kunnen de geschetste knelpunten daadwerkelijk worden opgelost zoals de staatssecretaris heeft aangegeven of wordt men toch geconfronteerd met de wachtgeldproblematiek van gemeenten? Zullen op korte termijn de juiste materialen aanwezig zijn voor cultuureducatie?

Hij is het ermee eens dat de huidige bekostiging gedurende een periode van twee jaar wordt voortgezet. Wel moet zowel de controleerbaarheid van de middelen als de situatie rond de leerkrachten worden verbeterd, zodat er op korte termijn sprake is van verantwoord OALT.

Mevrouw Lambrechts (D66) verwijst naar de forse problemen rond OALT, die onder meer tot uiting komen in het forse ziekteverzuim en de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal. De schuld hiervoor ligt niet bij de gemeenten, waarvan de beleidsruimte buitengewoon beperkt is, maar bij de wetgever zelf vanwege de tweeslachtige wet. De nadruk wordt gelegd op het culturele aspect, terwijl een meerderheid van de gemeenten kiest voor taalondersteuning en het accent legt op integratie. Op zichzelf is zij niet ongelukkig met deze ontwikkeling, maar de wet zelf legt dat accent niet.

Zij stelt zich voor dat niet alleen advies wordt gevraagd over de positie van OALT als cultuurbeleid, maar ook over de ontwikkeling van OALT als taalbeleid, gelet op de huidige praktijk en de behoefte van zowel ouders als gemeenten aan taalondersteuning. Is de staatssecretaris bereid een oordeel te vragen over de gang van zaken rond de taalondersteuning? Zal dat voor de toekomst een beter haalbare en wenselijkere route zijn? Wellicht zal er vanuit het cultuurbeleid meer moeten gebeuren op het gebied van cultuureducatie en moet ervoor worden gekozen om het OALT-budget niet op te splitsen, maar in zijn geheel in te zetten voor taalondersteuning binnen het onderwijs.

Door de staatssecretaris is eerder gegarandeerd dat geen taalondersteuning zal worden gegeven door leerkrachten die de Nederlandse taal niet beheersen. Dat blijkt echter wel te gebeuren. Volgens het rapport van de inspectie wordt hier en daar zelfs nog OETC gegeven. Dit past niet binnen de doelstellingen van de vernieuwing van de OALT-wetgeving.

Mevrouw Lambrechts is van mening dat het zeer lang duurt om een oplossing te vinden voor de wachtgeldverplichtingen. Het probleem is al een aantal jaren bekend, maar uit de stukken blijkt niet wat de oplossingsrichting voor de wachtgeldproblemen moet zijn. Waaraan denkt de staatssecretaris?

Mevrouw Lambrechts vraagt welke nieuwe lijn in de komende twee jaar zal worden verkend: taalondersteuning of aanscherping van het cultuurbeleid. Het voorgenomen tijdpad levert een probleem op, omdat de nieuwe planperiode ingaat op 1 augustus 2002. Gemeenten zijn op basis van de huidige wetgeving bezig een nieuwe planperiode voor te bereiden. Het had de voorkeur verdiend om voor de start van die planperiode een nieuwe beleidslijn uit te zetten en de gemeenten daarover duidelijkheid te geven. Nu gaat echter een planperiode voorbij voordat de nieuwe lijn beleidsmatig wordt vormgegeven op scholen en in gemeenten.

De heer Rabbae (GroenLinks) merkt op dat het opbouwen van de multiculturele samenleving inspanning van allen vergt. Het is gemakkelijker om de multiculturele samenleving met de mond te belijden, maar er in de praktijk niets voor te doen. Dit is ook zichtbaar bij OALT. Het is zijn overtuiging dat de spanningen in de samenleving niet zozeer beïnvloed zullen worden door materiële zaken, maar vooral door immateriële concepten en aspecten. Het is moeilijk om de multiculturele samenleving een eigen dimensie te geven via OALT op school. Door voormalig staatssecretaris Netelenbos is OALT destijds «doodgeknuffeld». Hoewel omarmd als fantastisch cultureel component, heeft het uiteindelijk vooral geleid tot taalondersteuning. Hij is blij dat de meerderheid van de Kamer deze lijn niet meer onderschrijft en hoopt dat de uitkomst een andere lijn zal zijn dan die van mevrouw Netelenbos, die van OALT een soort GOALT heeft gemaakt: meer een onderwijsachterstandsbeleid dan onderwijs in de eigen taal en cultuur. Niet alleen heeft mevrouw Netelenbos er destijds een «rotzooitje» van gemaakt, maar bovendien heeft de Kamer er niet voor gezorgd dat het beleid goed werd overgedragen aan de gemeenten, organisaties en ouders. Er zou sprake zijn van taalondersteuning, maar de methoden om taalondersteuning te geven moest men zelf uitzoeken. De leerkrachten moesten de Nederlandse taal beheersen om deze methoden uit te voeren. Er zijn geen methoden en er is ook geen beleid ontwikkeld om de leerkrachten te stimuleren om de Nederlandse taal goed te beheersen. Er is dan ook sprake van een chaotisch beleid, met de gevolgen waarvan de gemeenten worden geconfronteerd, te weten verwarring en ziekteverzuim.

Hij is van oordeel dat het tijd wordt om het beleid serieus te nemen. Dat vraagt een duidelijke definiëring van OALT, zodat kan worden gekozen voor een duidelijke richting. Dat is mogelijk binnen de brede school. Hopelijk vindt de staatssecretaris de nodige creativiteit om in deze richting door te gaan.

De heer Van der Vlies (SGP) wijst op het «zoektochtkarakter» van de ontwikkeling van OETC en OALT naar de meest effectieve en efficiënte instrumenten voor de betrokken leerlingen, ouders en gezinnen om hun wortels te vinden in hun eigen cultuur en taalveld met het oog op hun identiteit en te participeren in de huidige samenleving. In de praktijk heeft zijn fractie onderkend dat het hoogstwaarschijnlijk efficiënter is om een accent te leggen bij de taalondersteuning als toegangspoort tot verdere educatie, waaronder cultuureducatie, waarbij verantwoordelijkheid voor het totale complex wordt aanvaard. Er is evenwel een directere verantwoordelijkheid voor OALT als taalondersteuning bij de overheid, de onderwijsminister, het onderwijsveld en de politiek dan voor OALT als cultuureducatie, waar op zijn minst die verantwoordelijkheid in hoge mate wordt gedeeld met betrokkenen en hun organisaties en leefgemeenschappen. In een dergelijk raamwerk aanvaardt hij de verschuiving naar taalondersteuning als relevant en hoogstwaarschijnlijk wijs. Hij heeft er begrip voor dat de staatssecretaris, ook gelet op de strategische heroriëntatie waarmee zij bezig is, twee jaar binnen het oude kader wil doorgaan. Hij beseft dat de wetgeving een groot probleem vormt, omdat daarin een evenwicht ontbreekt tussen taalondersteuning en cultuureducatie. Bij de aanpassing van de WPO moet wat hem betreft niet alleen de taalbeheersing van leerkrachten aan de orde komen, maar ook hun didactische bekwaamheid en opleidingsmogelijkheden. Binnen een aantal jaren moeten de problemen en knelpunten structureel kunnen worden aangepakt.

Een extra impuls op het gebied van de beschikbaarheid van een integrale taalmethode is zeer urgent. Deelt de staatssecretaris de analyse van onderwijsadviseur Jo Kloprogge dat een integrale taalmethode nodig is die geschikt is voor alle anderstaligen, ongeacht of zij thuis Nederlands spreken of niet? Acht zij een dergelijke allesomvattende methode haalbaar?

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris wijst erop dat een tussenstand aan de orde is en dat in het najaar weer uitgebreid over OALT zal worden gesproken. Zij stelt dan ook niet voor om de planperiode met vier jaar te verlengen. In het najaar zal een toekomstperspectief moeten worden gevonden voor de komende jaren. Gemeenten zullen hierover geïnformeerd moeten worden ten behoeve van de uitvoering van het beleid. Een continuering van het huidige OALT-beleid voor de periode 2002–2006 zou ook voorbijgaan aan de vraagstukken die uit de onderzoeken naar voren zijn gekomen.

In de afgelopen 25 jaar heeft inderdaad een zoektocht plaatsgevonden hoe met dit onderwerp moet worden omgegaan. Er is sprake geweest van verschillende oriëntaties, van terugkeer tot integratie. De problemen zijn geen gevolg van de decentralisatie, maar zijn ontstaan doordat de gemeenten werden geconfronteerd met een hybride wet. Aan de hand van het algemene advies van de Onderwijsraad en het SCP zal de wetgeving moeten worden besproken en zullen knopen moeten worden doorgehakt.

In de loop der tijd is meertaligheid van allochtone leerlingen ook als positief ervaren. Deze associatie wordt echter absoluut niet gemaakt met OALT. In de discussies en rapporten over OALT wordt vooral ingegaan op de problemen die zich voordoen en de vraag hoe de doelstellingen uit de wet kunnen worden gerealiseerd. De staatssecretaris stelt zich voor dat tijdens het debat in het najaar over de mogelijke rol van OALT niet alleen wordt gekeken naar de huidige knelpunten en problemen, maar dat daarbij ook de opvattingen over het voordeel van meertaligheid worden betrokken. In de praktijk wordt vooral gekozen voor taalondersteuning en niet zozeer voor cultuureducatie. OALT heeft zich ontwikkeld tot een vorm van GOALT in die zin dat taalondersteuning wordt geboden aan kinderen die te maken hebben met een cumulatie van achterstanden.

Dit voortgangsoverleg is nadrukkelijk gericht op de bekostiging van OALT en op duidelijkheid over de procedures. Nu alle praktische problemen door het SCP en de Algemene Rekenkamer zijn geschetst, zijn de knelpunten helder.

Op korte termijn is een aantal knelpunten aangepakt. In het wetsvoorstel inzake taalondersteuning wordt het begrip «taalondersteuning» geoperationaliseerd en gekoppeld aan de kwaliteit en positie van OALT-leerkrachten. Het aannamebeleid heeft geleid tot een verschillende positie van de OALT-leerkrachten, doordat beheersing van de Nederlandse taal al dan niet een vereiste is geweest.

De wet is tweeslachtig. Ze biedt ruimte aan gemeenten om op lokaal niveau zoveel mogelijk in te zetten op taalondersteuning, maar daardoor is er in de praktijk geen evenwicht meer tussen taalondersteuning en cultuureducatie en ontstaat ook daar tweeslachtigheid. In de overgangsperiode van twee jaar zal het proces van informeren en voorlichten in gang worden gezet. De staatssecretaris verwacht dat het debat in het najaar kan worden gevoerd aan de hand van een breed advies van de Onderwijsraad en een advies van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling. Zij zal naar aanleiding van de bijdragen vanuit de Kamer de Raad voor Cultuur opnieuw vragen advies uit te brengen over het onderdeel cultuur in OALT.

Het is van belang dat de Onderwijsraad ook internationale bevindingen betrekt bij zijn advies. De staatssecretaris zal een recente publicatie over de staat van de allochtone talen thuis en op school aan de Kamer doen toekomen. Het spreekt haar aan dat er in de Kamer progressie zichtbaar is in die zin dat een scenario kan worden opgesteld waarin niet alleen een extrapolatie plaatsvindt van de mogelijkheden en onmogelijkheden van OALT. Zij sluit niet uit dat hierover in het najaar kan worden gesproken. Op korte termijn is ook de mogelijkheid verruimd voor leerkrachten om te worden bijgeschoold. De Algemene Rekenkamer heeft zich over deze maatregelen positief uitgelaten.

Bij scholen die positieve ervaringen hebben met taalondersteuning binnen OALT, spelen de OALT-leerkrachten een rol bij de taalondersteuning, de contacten met de ouders en de identificatiemogelijkheden met de eigen cultuur. De staatssecretaris wil uitdrukkelijk ook de ouders betrekken bij de ontwikkelingen rond OALT. Zij verwacht dat de oudercampagne rond voor- en vroegschoolse educatie ook positief zal bijdragen aan OALT.

Het hoge ziekteverzuim onder OALT-leerkrachten is een punt van zorg en hangt onder meer samen met het vraagstuk van employability. In opdracht van OCW en in overleg met de VNG, schoolbesturenorganisaties en vakorganisaties voert Regioplan een onderzoek uit naar de mogelijkheden voor OALT-leerkrachten die onvoldoende functioneren. De staatssecretaris stelt voor om het resultaat van dat onderzoek, dat na de zomer gereed zal zijn, af te wachten alvorens te spreken over bijvoorbeeld eventuele afkoopregelingen en perspectieven voor de leerkrachten. Als de problemen precies in beeld zijn gebracht, kan na de zomer op basis van het rapport van Regioplan in overleg met de organisaties een oplossing worden gezocht. Los van het algemene ziekteverzuimbeleid speelt bij de problematiek rond OALT mee dat leerkrachten wellicht deels niet meer inpasbaar zijn als gevolg van de veranderde eisen die aan hen worden gesteld in verband met de taalondersteuning. Hierover dienen afspraken te worden gemaakt.

Er is een start gemaakt met de intensievere controle van de bestedingen bij de gemeenten. Suggesties voor het concreet operationaliseren van de doelen zullen worden betrokken bij de beleidsontwikkeling op basis van de verwachte adviezen. Hierbij speelt de accountantsdienst een rol. Niet alleen zal de VBTB-constructie via de begrotingssystematiek van Financiën worden gehanteerd, maar ook zal worden gekeken naar de opbrengsten, waarbij het gaat om financiële soliditeit in relatie tot de doelstellingen.

Behalve knelpunten zijn er ook positieve effecten.

Het beleid is gedecentraliseerd. Op lokaal niveau worden initiatieven voor OALT ontwikkeld door de schoolbegeleidingsdiensten. Er is een landelijke website OALT via het KPC in Den Bosch en er wordt overwogen een landelijk leermiddelencoördinatiepunt in te richten. Dit punt zal naar verwachting terugkomen in het advies van de Onderwijsraad, want het is van belang dat men onderling op de hoogte is van de methoden.

Onder verwijzing naar de commissie-Griffioen wijst de staatssecretaris erop dat de wens nog steeds leeft om specifieke uitkeringen zoals voor OALT over te hevelen naar het Gemeentefonds. Gezien de problemen en knelpunten rond OALT is dit echter niet wenselijk. Mogelijk is het een volgende stap, nadat een aantal zaken met de gemeenten is geregeld, bijvoorbeeld voor leraren die niet direct inzetbaar zijn. Een dergelijk scenario is op dit moment echter niet aan de orde. In een ander scenario blijft OALT voortbestaan als cultuureducatie en taalondersteuning en vindt de keuze decentraal plaats door de gemeenten. Denkbaar is ook dat er een knip wordt gemaakt tussen taalondersteuning en cultuureducatie, dat de middelen voor taalondersteuning worden geïndexeerd en aan het GOA-budget worden toegevoegd en dat, omdat cultuureducatie niet meer wordt beschouwd als onderdeel van het onderwijsdomein, de middelen daarvoor worden overgeheveld naar bijvoorbeeld het Gemeentefonds of het cultuurbudget. De staatssecretaris gaat ervan uit dat in het najaar nadrukkelijk zal worden besproken hoe de verschillende opties vorm kunnen krijgen. In verband met het moment van de adviesaanvrage schetst zij dat de nieuwe wet pas is ingegaan in 1998 en dat er is geworsteld met de vraag hoe er evenwicht in het adviestraject zou moeten komen. Zij gaat ervan uit dat de adviezen in het najaar kunnen worden besproken.

Het bedrag van 10 mln gulden voor de nieuwe taalgroepen komt voort uit de wetgeving die in 1998 is ingegaan. Het is ingewikkeld voor gemeenten om een keuze te maken uit het grote aantal taalgroepen. Taalondersteuning wordt in de meeste gevallen gegeven door leerkrachten die de Nederlandse taal voldoende beheersen. Het wetsvoorstel voorziet in een oplossing voor leerkrachten met een onvoldoende beheersing van het Nederlands. Binnen de PABO is het mogelijk te kiezen voor een specialisatie. De inspectie heeft de methoden voor taalondersteuning geïnventariseerd. De staatssecretaris heeft de extra impuls voor het ontwikkelen van taalmethoden al opgepakt en zal de Kamer daarover informeren. OCW subsidieert de ontwikkeling van een taalonafhankelijk model, waarbij kan worden ingespeeld op de diversiteit van taalgroepen.

De staatssecretaris hoopt dat, voordat het algemene vraagstuk in het najaar wordt besproken, er voor de wachtgeldproblematiek een oplossing is gevonden in de vorm van afspraken met de werkgevers, de vakbonden en de gemeenten.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Kortram (PvdA) staat in principe niet afwijzend tegenover het voorstel van de staatssecretaris om de planperiode met twee in plaats van vier jaar te verlengen. Zij verwacht dat het door de staatssecretaris geschetste perspectief van meertaligheid een goede impuls zal zijn aan de discussie over OALT op lange termijn.

Zij vraagt waarom het zo lang heeft geduurd voordat er een reactie is gekomen op de motie. Wellicht kan de vraag over de 10 mln gulden voor de taalgroepen schriftelijk worden beantwoord. Voorts vraagt zij de staatssecretaris om in aanvulling op de adviesaanvrage aan de raden te vragen om niet alleen een visie te geven, maar die visie ook te baseren op empirische gegevens ten behoeve van een discussie gebaseerd op argumenten.

De heer Van Splunter (VVD) stemt in met het voorstel om de planperiode met twee in plaats van vier jaar te verlengen. In het najaar zal veel meer duidelijkheid moeten ontstaan, zowel over de definities als over de doelstellingen van cultuur-OALT en ondersteunend OALT. Hij herhaalt zijn vraag over de ingangsdatum van de aanpassing van de WPO.

De heer Mosterd (CDA) is van oordeel dat met het toezicht op een effectieve controle van de besteding van de middelen en met de koppeling aan de VBTB-systematiek en de opbrengsten wordt voldaan aan de financiële randvoorwaarden om akkoord te gaan met een verlenging van de planperiode met twee jaar. Hij begrijpt dat de staatssecretaris de problemen op korte termijn zo snel mogelijk wil oplossen en dat in het vroege najaar conclusies kunnen worden getrokken. Hij merkt nog op dat de Algemene Rekenkamer in een aantal gevallen vraagtekens plaatst bij de resultaten van de voorgestelde maatregelen.

Mevrouw Lambrechts (D66) vraagt zich af wat de nieuwe lijn na de verlenging van de huidige periode met twee jaar zal behelzen. Een knip in het budget in een deel cultuureducatie en een deel taalondersteuning is voor haar fractie niet goed voorstelbaar. Zij is een voorstander van een heldere lijn waarin geen sprake is van de huidige tweeslachtigheid. De vraag hoe een en ander zich verhoudt tot de komende planperiode is naar haar oordeel onvoldoende beantwoord. Heeft de staatssecretaris hierover overlegd met gemeenten? Worden gemeenten in problemen gebracht bij hun voorbereidingen?

Zij betreurt het dat er opnieuw veel naar het najaar wordt verschoven. Ook in dit geval zal er sprake zijn van wetgeving in het voorjaar, terwijl er voor dezelfde periode meer staat op de prioriteitenlijst van de Kamer. Hierdoor wordt het vertrouwen niet versterkt dat men tot een goede afronding zal komen voor de nieuwe planperiode. Dat had wel gemoeten en ook gekund, aangezien een groot aantal van de problemen, inclusief de wachtgeldverplichtingen, al jaren duidelijk zichtbaar is.

Mevrouw Lambrechts stelt voor dat wordt bekeken hoe Máxima in een halfjaar tijd de Nederlandse taal zo goed heeft kunnen leren. Niet alleen kan het en moet ervan te leren zijn, maar bovendien is er de morele plicht om te bekijken of deze methode ook werkt voor grote groepen kinderen met een allochtone achtergrond en voor leerkrachten die slechts met moeite de Nederlandse taal leren.

De heer Rabbae (GroenLinks) gaat akkoord met een verlenging van de planperiode met twee jaar. Hij kijkt met veel belangstelling en nieuwsgierigheid uit naar de resultaten in het najaar van de oriëntatie door de staatssecretaris. Gelet op haar gevoeligheid voor meertaligheid, verwacht hij een gedurfde opstelling in die zin dat OALT duidelijker handen en voeten kan krijgen binnen het onderwijs. Hij is geen voorstander van overheveling van het onderdeel cultuur naar Cultuur. Het gaat immers om de inbedding van dit type onderwijs binnen de school.

Hij is absoluut tegen een gemeentefondsconstructie en is blij dat ook de staatssecretaris er terughoudend tegenover staat. Wel bevreemdt het hem dat zij een scenario noemt waarin het OALT wordt gesplitst in een onderdeel richting het GOA en een onderdeel via het Gemeentefonds richting Cultuur.

De heer Van der Vlies (SGP) stemt in met de inperking van de nieuwe planperiode van vier tot twee jaar. Hierdoor ontstaat duidelijkheid voor de volgende planperiode en wordt ruimte gecreëerd voor de conclusies die in het najaar worden verbonden aan de strategische heroriëntatie. Hierbij tekent hij aan dat het komende najaar het laatste najaar is voor het huidige kabinet. De tijd om met dit kabinet tot zaken te komen is dan ook beperkt. Het is van belang dat de staatssecretaris de ouders erbij wil betrekken. Onduidelijk is echter hoe dat zal gebeuren.

De staatssecretaris constateert dat haar voorstel voor een tweejarige planperiode breed wordt ondersteund. Hierdoor kunnen tussentijds bijstellingen plaatsvinden naar aanleiding van de onderzoeken. Het rapport van de Algemene Rekenkamer gaat weliswaar alleen over knelpunten, maar positief is dat de Rekenkamer het wetsvoorstel, waarin het begrip taalondersteuning nader wordt omschreven en eisen worden gesteld aan de beheersing van de Nederlandse taal door OALT-leerkrachten, van harte ondersteunt. Er is geen sprake van dat zaken in het rapport anders worden voorgesteld door de staatssecretaris, want dan zou zij hebben geopteerd voor een planperiode van vier jaar in plaats van twee jaar.

Ook als 1 augustus 2001 wordt gehaald als ingangsdatum voor de aanpassing van de WPO betreffende de definitie van taalondersteuning en de beheersing van het Nederlands, zullen de scholen moeten worden geïnformeerd en ruimte moeten krijgen om de wet toe te passen. Een aantal leerkrachten voldoet immers niet aan de veranderde eisen. De staatssecretaris stelt zich voor dat bij koninklijk besluit een termijn wordt aangegeven waarbinnen scholen kunnen voldoen aan de eisen van het wetsvoorstel, waarbij zij denkt aan 1 augustus 2002.

Een reactie op de motie van de Kamer betreffende de deelname van nieuwe taalgroepen is reeds gegeven, ook schriftelijk, voor dit algemeen overleg. Aan de hand van het komende rapport van het SCP zal precies worden bekeken hoe een en ander gestalte krijgt. De staatssecretaris is van mening dat in het komende najaar over de toekomst van OALT een knoop moet worden doorgehakt. Er is overleg gevoerd met de direct betrokken steden, die een voorstander waren van het voorstel om de planperiode tot twee jaar te beperken.

Zij constateert eveneens dat er veel onderwerpen naar het najaar worden verschoven, maar hoopt dat dan een aantal vraagstukken kan worden opgelost die een periode van bijna 25 jaar onderwijsbeleid beslaan en waarover in de loop der tijd door de verschillende partijen wisselende posities zijn ingenomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van der Hoeven

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Coenen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie), Van Splunter (VVD).

Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie), Blok (VVD).

Naar boven