27 400 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2001

nr. 91
AANVULLEND VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 juli 2001

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mevrouw Adelmund over het rapport «Doorgaan totdat je niet meer kunt», waarin onderzoeksresultaten zijn opgenomen over voorzieningen voor leerlingen die (tijdelijk) niet meer op school terecht kunnen. Deze vragen zijn, vergezeld van de bij brief van 6 juli 2001 toegezonden antwoorden, hieronder afgedrukt.

Vragen PvdA-fractie

1

Wat zijn tot nu toe de resultaten van het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg? Is hier regulier (ambtelijk) overleg mee? Komen hieruit signalen naar voren hoe het onderwijs en de instellingen hun relatie en/of samenwerking met elkaar kunnen verbeteren?

De ministeries van OCenW en VWS voeren frequent (ambtelijk) overleg met het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg (LCOJ) over de programmering en voortgang van de activiteiten van het LCOJ. Het afgelopen jaar zijn de volgende resultaten geboekt:

– Ondersteuning van alle provincies en grootstedelijke regio's bij de planning en implementatie van de structurele samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. Gelet op de verschillende startposities en behoeften van de provincies en grootstedelijke regio's neemt de ondersteuning verschilende vormen aan, zoals:

a) ondersteuning van bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeenten over visie- en planontwikkeling betreffende de structurele samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg,

b) organisatie van en/of inhoudelijke bijdrage aan acht provinciale werkconferenties over het thema Onderwijs & Jeugdzorg,

c) bijdragen aan de ontwikkeling van provinciale/grootstedelijke stappenplannen voor de invoering van structurele samenwerking onderwijs en jeugdzorg, inclusief het fungeren als helpdesk voor gemeenten, schoolbestuurijke samenwerkingsverbanden en (bureaus) jeugdzorg en het bieden van implementatiebegeleiding, deskundigheidsbevordering en coaching in de beleids- en uitvoeringspraktijk,

d) onderzoek naar de stand van zaken in provincies/grootstedelijke regio's naar (deelterreinen van de) samenwerking onderwijs en jeugdzorg met het oog op nadere planontwikkeling, evaluatie en monitoring.

– Ondersteuning van gemeenten bij planontwikkeling en implementatie (op deelterreinen) van structurele samenwerkingsverbanden onderwijs en jeugdzorg. Met 60 gemeenten is overlegd; met bijna 30 gemeenten bestaat een regelmatige en intensieve werkrelatie.

– Werk- en methodiekontwikkeling door middel van intensieve samenwerking met en begeleiding en onderzoek van veelbelovende initiatieven (voorhoedeprojecten). Aanzienlijke voortgang is geboekt op de volgende terreinen:

a) Structurele samenwerking tussen Weer Samen Naar Schoolverbanden en (bureaus) jeugdzorg, in het bijzonder de jeugdzorgadviesteams (jats) voor het basisonderwijs waarin bureau jeugdzorg de leerlingenzorg op school- en bovenschoolsniveau ondersteunt met advies, deskundigheidsbevordering en diagnostiek. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg en het (algemeen) maatschappelijk werk.

b) Structurele samenwerking tussen zorgbreedtecommissies voortgezet onderwijs en bureaus jeugdzorg, inclusief de ontwikkeling van zogenaamde consultatie- of zorgadviesteams. In deze voorhoedeprojecten wordt gewerkt aan modelontwikkeling.

c) Wachtlijstproblematiek in het speciaal (basis)onderwijs voor gedragsmoeilijke jongeren en de jeugdzorg. Dit betreft een pilotproject voor het Ministerie OCenW, waarvan in juni 2001 de eerste resultaten bekend zijn.

Voorts initieert en participieert het LCOJ in diverse projecten, zoals:

d) Deelname van de jeugdzorg in zogenaamde time-outprojecten voor gedragsmoeilijke jongeren in het voortgezet onderwijs;

e) Verbetering van de samenwerking WSNS – jeugdzorg – Regionale Expertise Centra-gemeenten, op de kernthema's diagnostiek, indicatiestelling, opvang en zorgprogramma's;

f) Afstemming van de indicatiestelling voor speciaal onderwijs en jeugdzorg;

g) Samenwerking Regionale Opleidings Centra-bureaus jeugdzorg;

h) Handreikingen voor scholen, samenwerkingsverbanden, bureaus jeugdzorg en gemeenten voor de vormgeving van structurele samenwerking onderwijs en jeugdzorg;

i) Werkconferentie ADHD in relatie tot structurele samenwerking onderwijs en jeugdzorg;

j) Brede school en de jeugdzorg.

– Onderzoek naar de stand van zaken van de samenwerking tussen het onderwijs en de (bureaus) jeugdzorg (afronding in oktober 2001).

– Ten aanzien van de informatiefunctie is het volgende gerealiseerd:

a) Startconferentie LCOJ (oktober 2000), alwaar aan ruim 600 bestuurders en professionals veelbelovende aanpakken op provinciaal en gemeentelijk niveau, en in de uitvoeringspraktijk werden gepresenteerd.

b) Uitgave van onder meer nieuwsbrieven, artikelen, brochures.

c) Beantwoording van meer dan 400 informatie- en ondersteuningsverzoeken (helpdeskfunctie).

d) Diverse bijdragen aan (provinciale, gemeentelijke, thematische) conferenties.

De resultaten van bovengenoemde activiteiten worden op diverse manieren verspreid en benut. Dit gebeurt via structurele contacten met overheden, in de voorhoedeprojecten en via conferenties en publicaties. Het LCOJ ontwikkelt momenteel een website, overzichtspublicaties en handreikingen en het centrum zal voor provincies en op thema's – veelal regionale werkconferenties organiseren.

2

De bureaus jeugdzorg komen er in het onderzoek niet al te best uit. Welke maatregelen bent u bereid op korte termijn te nemen om zaken als bureaucratie, wachtlijsten, en onvoldoende deelname aan zorgbreedtecommissies te tackelen?

Als belangrijkste knelpunten worden in het onderzoek gesignaleerd: het tijdstip waarop door de scholen voor voortgezet onderwijs externe deskundigheid wordt ingeroepen, de beschikbaarheid van plaatsen bij instellingen die gedragsmoeilijke leerlingen kunnen opvangen (hierbij is met name veel kritiek op bureaus jeugdzorg), en de medewerking van ouders.

In de komende tijd wordt langs verschillende wegen aan de problematiek gewerkt waaraan de informanten refereren.

De Tweede Kamer is recent geïnformeerd over de aanpak van de wachtlijsten in de jeugdzorg (DBO-CB-U-2170953 d.d. 10 april 2001, DJB/JHV-2175405 d.d. 23 april 2001, DJB/JHV-2185350 d.d. 1 juni 2001). Eén van de maatregelen is het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek dat, per provincie en grootstedelijke regio, inzicht moet geven in de oorzaken van de wachtlijsten. Vervolgens worden dan tussen Rijk en provincies en grootstedelijke regio's afspraken gemaakt over de concrete aanpak ervan.

In het Implementatieprogramma bij de Wet op de jeugdzorg staat aangegeven dat bureaus jeugdzorg moeten aansluiten bij onder meer de zorgstructuren in het onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs moet vooral worden gedacht aan deelname van het bureau in zorgbreedtecommissies. In veel regio's participeert de jeugdzorg inmiddels actief in zorgbreedtecommissies. Bijvoorbeeld in Amsterdam, Haarlem, Den Haag, Rotterdam, Nijmegen, Arnhem, Amersfoort, Utrecht, Groningen en Helmond. Het LCOJ bevordert de aansluiting van bureaus jeugdzorg bij zorgbreedtecommissies met behulp van eerdergenoemde activiteiten.

Bij dit alles moet wel worden aangetekend dat de beschreven percepties van de geïnterviewden in het onderzoek betrekking hebben op de bureaus jeugdzorg die nog in ontwikkeling zijn. Er zijn landelijk nog grote verschillen te constateren in de ontwikkelingsfase van bureaus jeugdzorg. Op dit moment kan nog niet verwacht worden dat de bureaus al volledig functioneren.

3

Naar bekend zijn er hier en daar goede wegen gevonden om de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg effectief gestalte te geven. Amsterdam en Haarlem zijn daar goede voorbeelden van waar sprake is van participatie in de zorgbreedtecommissies van scholen. Uit het Sardes-onderzoek komt naar voren dat zo'n actieve deelname in alle zorgbreedtecommissie «nog niet is bereikt». In hoeverre kan worden bewerkstelligd dat deze «good practices» ook elders navolging krijgen? Heeft u daarbij ook een tijdpad voor ogen waarbinnen dit gerealiseerd zal moeten of kunnen zijn?

Deze vraag is hierboven reeds beantwoord.

4

In hoeverre is het denkbaar dat een actieve deelname van de bureaus jeugdzorg in de zorgbreedtecommissies een – tijdelijke – stimulans krijgt teneinde te bewerkstelligen dat vanuit álle bureaus jeugdzorg een bondgenootschap met het onderwijs kan worden aangegaan?

De actieve deelname van de bureaus jeugdzorg in de (onderwijs)zorgstructuren maakt deel uit van de taken van het bureau zoals die in de Wet op de jeugdzorg worden voorgesteld. De verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de taken van het bureau komt bij de provincie te liggen. In de wet wordt ten behoeve van de aansluiting geregeld dat provincies en gemeenten bindende bestuurlijke afspraken maken.

In de komende jaren zal in de praktijk toegewerkt moeten gaan worden naar het nieuwe stelsel. Het Rijk zal gedurende die periode op basis van provinciale implementatieprogramma's en af te sluiten convenanten per provincie bezien welke facilitering nodig is.

Vanaf 1999 worden reeds extra middelen aan de doeluitkering van provincies toegevoegd voor de vorming van de bureaus jeugdzorg en de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK's), de aanpak van wachtlijsten en de aansluiting met het lokaal beleid, waaronder het onderwijs.

5

Uit signalen blijkt dat de categorie licht verstandelijk gehandicapten en jongeren met een psychiatrische problematiek moeilijk plaatsbaar zijn, met als gevolg dat er niets anders overblijft dan – vaak langdurig – «thuiszitten». Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Zo ja, bent u dan met ons van mening dat ook de jeugdhulpverlening, náást het onderwijs, een belangrijke taak heeft om voor opvang te zorgen, bijvoorbeeld in de vorm van daghulp voor niet-schoolgaande jeugd?

Ja. Het is niet aanvaardbaar dat leerlingen thuiszitten. Wij zijn van mening dat onderwijs en jeugdzorg, vanuit eigen verantwoordelijkheden, hulp en steun moeten bieden aan deze jongeren. Zo kunnen licht verstandelijk gehandicapten bijvoorbeeld deelnemen aan het praktijkonderwijs. Jongeren met psychiatrische problemen die verblijven in een instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie of daar dagbehandeling ondergaan, volgen ook onderwijs. Het onderwijs wordt verzorgd vanuit of op een aan de instelling gelieerde onderwijsvoorziening, meestal (v)so lz of (v)so zmok. Na het stopzetten van de behandeling van de zorginstelling komt het voor dat de koppeling tussen zorg en onderwijs verloren gaat omdat het moeilijk is de jongeren terug te plaatsen in het reguliere onderwij, scholen geven aan dat de problematiek te zwaar is. Curium en de Leo Kannerschool zijn momenteel bezig met het uitwerken van een vorm van externe therapiegroepen waarin zorg/onderwijs gecombineerd aan deze kinderen wordt gegeven.

De daghulp voor niet-schoolgaande jeugd binnen de jeugdhulpverlening richt zichniet op hulpvragen van licht verstandelijk gehandicapte jongeren met psychiatrische problematiek, maar concentreert zich op jeugdigen met psycho-sociale problemen in samenhang met dreigende of chronische schooluitval.

Voor de betreffende doelgroep kan het zinvol zijn de hulp in zorgprogramma's aan te bieden, zoals bijvoorbeeld in de provincies Drenthe en Zuid-Holland gebeurt. Jeugdigen en hun ouders kunnen baat hebben bij een programmatische aanpak vanwege de complexiteit van de problematiek, het belang van een samenhangende aanpak daarbij en de noodzakelijke samenwerking tussen instanties.

Vragen VVD-fractie

6

In het rapport «Doorgaan totdat je niet meer kunt» wordt niet helder wat de plaats van ambulante jeugdzorg binnen de bureaus jeugdzorg is. Kan hierover duidelijkheid worden verschaft? (blz. 22)

In mijn brief van 6 december 2000 (DJB/JHV-2135660) is mede namens de minister van Justitie, in antwoord op een motie van mevrouw Örgü, aangegeven welke plaats de ambulante jeugdzorg heeft in het bureau jeugdzorg.

7

De belangrijkste aanbeveling van het VWS-gedeelte van het rapport luidt dat de wachtlijstproblematiek aangepakt dient te worden. Kan worden aangegeven hoe u van plan bent hieraan vorm te geven? (blz. 50)

In het antwoord op vraag 2 is reeds aangegeven dat de Tweede Kamer recent is geïnformeerd over de aanpak van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Kort samengevat luidt de aanpak als volgt. Allereerst moet de registratiefunctie van de bureaus jeugdzorg verbeterd worden, om zo een beter inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de vraag naar jeugdzorg en de aansluiting tussen vraag en aanbod van jeugdzorg. Tevens wordt op korte termijn een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken en achtergronden van de wachtlijsten in het algemeen en de verschillen tussen provincies in het bijzonder. Tenslotte gaan Rijk en provincies en grootstedelijke regio's dit najaar afspraken maken over de aanpak van de wachtlijsten. Er is inmiddels een commissie Aanpak Wachtlijsten Jeugdzorg in het leven geroepen die deze aanpak moet versterken.

Vragen D66-fractie

8

Dienen contactpersonen op scholen meer informatie te hebben over de bredere problematiek van een gedragsmoeilijke leerling en diens thuissituatie, omdat dergelijke informatie nu vaak lijkt te ontbreken? (blz. 20)

Met persoonsgegevens moet uiterst zorgvuldig worden omgegaan, conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Uitgangspunt moet zijn dat ouders in voorkomende gevallen op de hoogte zijn van en kunnen instemmen met nader onderzoek en inschakeling van derden.

Ouders en leerlingen zijn niet verplicht gezinsgegevens aan de school te geven. Bij inschrijving op school kan aan de ouders wel toestemming worden gevraagd om, zonodig, gegevens uit te wisselen met derden. Zonder deze toestemming is het niet mogelijk gegevens met andere organisaties, waaronder het bureau jeugdzorg, uit te wisselen. Dit kan tot gevolg hebben dat verschillende instanties over dezelfde leerling verschillende informatie hebben. In de praktijk blijkt echter dat in een multidisciplinaire bespreking van leerlingen in bijvoorbeeld het zorgbreedte-overleg, met inachtneming van de WBP, over het algemeen toch tot een zinvolle leerlingbespreking gekomen kan worden.

9

Op 6 maart 2000 is door het kabinet per brief aangegeven dat er afspraken zullen worden gemaakt tussen de bewindslieden van VWS en OCW over het toewerken naar een structurele samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs. Welke concrete resultaten heeft dat nu, ongeveer een jaar na dato, opgeleverd? (blz. 20)

Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.

10

Wie coördineert de aansluiting tussen jeugdzorg en leerlingzorg in het onderwijs (punt 4 van de kernpunten)? (blz. 24)

Het bureau jeugdzorg speelt een belangrijke rol in de aansluiting van de jeugdzorg op de algemene voorzieningen. De verantwoordelijkheid voor het lokale jeugdbeleid en daarmee het zoveel mogelijk voorkomen dat cliënten een beroep moeten doen op (geïndiceerde) jeugdzorg, ligt bij de gemeenten. Het bureau jeugdzorg moet ter voorkoming van instroom in de (geïndiceerde) jeugdzorg de algemene voorzieningen zo veel mogelijk versterken.

Voor het voortgezet onderwijs gaat het om (de coördinator van) de leerlingzorg en/of (de voorzitter van) de zorgbreedtecommissies.

11

Het belangrijkste knelpunt in de contacten van scholen ligt volgens vele geïnterviewden op het terrein van Bureau Jeugdzorg, als gevolg van wachtlijsten en vergaande bureaucratisering bij Bureau Jeugdzorg. Kan geconcludeerd worden dat de extra financiële middelen geen resultaat hebben opgeleverd? Kan tevens aangegeven worden hoe op korte termijn deze wachtlijsten worden opgelost als kennelijk financiële middelen deze oplossing niet bieden?

Nee, het is nog te vroeg om te concluderen of de extra financiële middelen wel of geen resultaat hebben opgeleverd. De extra middelen worden vanaf 1999 via de doeluitkering aan de provincies beschikbaar gesteld. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om te beslissen hoe zij de extra middelen verdelen over de vorming van de bureaus jeugdzorg en de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK's), de aanpak van wachtlijsten en de aansluiting met het lokaal beleid. Met uitzondering van de provincie Flevoland konden de provincies de extra middelen voor met name de aanpak van wachtlijsten overigens pas vanaf 2000 inzetten. De ervaring leert dat effecten van de inzet van extra middelen pas na enige tijd zichtbaar worden. Voor de aanpak van de wachtlijsten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.

12

Kan aangegeven worden of Bureau Jeugdzorg het snel en doelmatig functioneren van hulpverleningsvormen heeft verslechterd in plaats van verbeterd? Zo nee, welke onderbouwing wordt hiervoor gegeven? (blz. 32)

Nee. De toegang tot de jeugdzorg was lange tijd versnipperd en ondoorzichtig. In die situatie kwamen de contacten tussen scholen en de jeugdzorg ad hoc tot stand. Met de vorming van de bureaus jeugdzorg krijgen de (samenwerkingsverbanden van) scholen een duidelijk herkenbaar aanspreekpunt. Het bureau verduidelijkt de hulpvraag van jeugdigen en ouders met hen en vertaalt deze in een indicatie voor de gewenste zorg. Dit is een belangrijke voorwaarde voor een doelmatig functionerende jeugdzorg.

13

Wat is de reden dat bureau jeugdzorg een knelpunt vormt voor het functioneren van de zorgbreedtecommissies? (blz. 32)

Wij zijn bezig aan een structurele samenwerking tussen de jeugdzorg en het onderwijs vorm te geven (zie hiervoor het antwoord op vraag 1). De participatie van bureaus jeugdzorg in zorgbreedtecommissies is daarbij van groot belang. Met genoegen constateren we dat, zo blijkt uit informatie van het LCOJ, in de regio's die participatie toeneemt. Het onderzoek geeft een wat statisch beeld van de huidige situatie en geeft geen inzicht in deze ontwikkelingen.

14

Hoe wordt ervoor gezorgd dat er wel een situatie ontstaat dat bureau jeugdzorg in alle zorgbreedtecommissies voor een directe opening naar de jeugdzorg zal zorgen? (blz. 32)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4 en 12.

15

In een gemeente is een opvang voor een specifieke doelgroep: jongeren die met enige training weer geschikt worden voor regulier dan wel speciaal onderwijs. Jongeren blijven er echter onnodig lang hangen als gevolg van het verstopte systeem van vooral SVO/LOM, maar ook jeugdzorg, psychiatrie en maatwerk trajecten. Waarom komt de aansluiting tussen deze trajecten en jeugdzorg en/of psychiatrie niet tot stand? (blz. 35)

Door de versnipperde aansturing en financiering in sectoren en onvoldoende mogelijkheden om vraaggericht te kunnen werken, is in de afgelopen jaren de beoogde samenhang en afstemming niet volledig bereikt. Sommige jeugdigen vielen tussen wal en schip. In het Regeerakkoord van 1998 is afgesproken dat de verschillende overheden (Rijk, provincies en gemeenten) gezamenlijk maatschappelijke problemen moeten aanpakken om tot een daadwerkelijk effect te komen. Om die reden is in 1999 het bestuursakkoord nieuwe stijl (BANS) afgesloten. Door het Rijk, het IPO en de VNG is daarin afgesproken om te komen tot een gezamenlijke visie op de jeugd. De afspraken uit het Regeerakkoord en BANS zijn verwerkt in het Beleidskader Wet op de Jeugdzorg dat medio 2000 verschenen is. Daarin wordt onder meer als doel geformuleerd het waarborgen vaneen adequaat jeugdzorgstelsel waarin één laagdrempelige centrale toegang is, in de vorm van een bureau jeugdzorg, dat onafhankelijk en objectief de hulpvraag en bijpassende jeugdzorg samen met de cliënt vaststelt, waarna de cliënt het bijpassende en samenhangende jeugdzorgpakket moet kunnen verkrijgen (recht op jeugdzorg). Daarbij past het versterken van de voorliggende voorzieningen door het bureau jeugdzorg, door contacten te onderhouden, door te adviseren, door deskundigheidsbevordering en deelname aan zorgstructuren. Deze en andere taken van het bureau jeugdzorg komen in de Wet op de jeugdzorg. In de wet wordt ook geregeld dat provincies met gemeenten, als regisseur van het lokale integrale jeugdbeleid, overleggen in het kader van het provinciale beleidskaderjeugdzorg. Een doel van dit beleidskader is de samenhang binnen de jeugdzorg als geheel en de afstemming met het lokale aanbod aan hulp en steun voor jeugdigen te realiseren. Ondersteunen van een goede aansluiting tussen onderwijs en jeugdzorg is één van de doelstellingen van het LCOJ.

16

Hoe wordt de conclusie uit de interviews beoordeeld dat de belangrijkste «witte plek» de toegang tot de jeugdzorg is die via bureau jeugdzorg verloopt, waardoor doelstellingen als snelheid en doelmatigheid niet gehaald worden? (blz. 42)

De geïnterviewde klagen over wachtlijsten en bureaucratie. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat leerlingbegeleiders en andere betrokkenen niet altijd goed zicht hebben op de samenhang in het geheel van opvang, hulp en steun. Dit leidt er in sommige gevallen toe dat scholen op een (te) laat tijdstip externe deskundigheid inroepen. Mede daardoor zijn niet altijd op het juiste moment plaatsen beschikbaar bij instellingen die gedragsmoeilijke leerlingen kunnen opvangen (scholen en andere voorzieningen).

17

Wordt de mening gedeeld dat het bij crisisopvang niet werkbaar is dat bureau jeugdzorg alleen tussen 09.00 en 17.00 uur te bereiken is? Zo nee, hoe dient de toegang tot de crisisopvang en van de crisisopvang naar overige jeugdhulpverleningsinstellingen dan geregeld te worden? (blz. 42)

De perceptie van een geïnterviewde dat crisisopvang in de jeugdzorg alleen op kantoortijden te bereiken is (blz. 42), is onjuist. Er is voor crisissituaties een 24-uurs bereikbaarheid van de jeugdzorg.

18

Bij de ontwikkeling van lokaal preventief jeugdbeleid zijn er verschillende handreikingen gedaan om de rol van regisseur in te kunnen vullen. Dit is inmiddels twee jaar geleden gecommuniceerd met alle gemeenten. Welke gemeenten hebben inmiddels de taak uitgevoerd om betrokken partijen om de tafel te krijgen, met elkaar een regisseur aan te wijzen en zo te komen tot ketenzorg? (blz. 47)

Het project Ontwikkeling lokaal preventief jeugdbeleid (OLPJ) heeft tot eind 1998 gefunctioneerd met als opdracht gemeenten te stimuleren om een integraal lokaal jeugdbeleid te gaan voeren. Uit een eerste onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) uit 1999 bleek dat aan het eind van de projectperiode ruim 60% van de gemeenten een «meer dan algemeen geformuleerd jeugdbeleid» had ontwikkeld en de regisseursrol op die wijze heeft ingevuld.

Als vervolg op het project OLPJ financieren VWS en BZK het VNG-project LokaalJeugdbeleid gedurende de periode 1999–2002. Doelstelling van dit project is om de verdere ontwikkeling van lokaal jeugdbeleid bij zoveel mogelijk Nederlandse gemeenten tot stand te brengen. Het SCP zal deze ontwikkeling met een Beleidseffectrapportage Lokaal Jeugdbeleid volgen.

Uit de gebruikersgegevens van het VNG-project blijkt vooralsnog dat inmiddels 80–90% van de Nederlandse gemeenten van het ondersteuningsaanbod gebruik maakt.

19

Als één van de voorzieningen uit het netwerk of begeleidingssysteem wordt genoemd het aansluiten op relevante beleidsontwikkelingen in het Beleidskader Wet op de jeugdzorg. Kan van de sector jeugdhulpverlening, maar ook overige bij jongeren betrokken organisaties verwacht worden dat hier serieus werk van gemaakt worden, als het kabinet tot op heden niet in staat is geweest het wetsvoorstel en het implementatietraject betreffende de nieuwe Wet op de jeugdzorg aan te leveren? (blz. 49)

Ja, gelukkig werken de sector jeugdhulpverlening en de cliënten al jaren mee aan de vernieuwing van het jeugdzorgstelsel. Er wordt hard aan de vernieuwing gewerkt en er wordt niet gewacht op de nieuwe wet om tot actie over te gaan.

Het Implementatieprogramma Wet op de jeugdzorg is inmiddels klaar (u op 9 april 2001 toegezonden met brief DJB/JHV-2168493). Het is met de Kamer besprokentijdens het Algemeen Overleg op 21 juni jongstleden. Het concipiëren van de Wet op de jeugdzorg ligt op schema.

20

Wanneer wordt het betreffende wetsvoorstel en implementatietraject aan de Kamer gestuurd, nu de datum van 1 april 2001 niet is gehaald? (blz. 49)

Zie hiervoor het antwoord op vraag 19.

De voorzitter van de commissie,

Essers

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Middel (PvdA), Van Lente (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Mosterd (CDA), Vacature (GroenLinks), Rijpstra (VVD) en Cörüz (CDA).

Plv. leden: Lambrechts (D66), Rehwinkel (PvdA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Verburg (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Slob (ChristenUnie), Van 't Riet (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), T. H. A. M. Meijer (CDA), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Rietkerk (CDA), Van Gent (GroenLinks), Weekers (VVD) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven