nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR GROTE STEDEN- EN INTEGRATIEBELEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2001
Op 30 augustus 2000 heb ik in het Algemeen Overleg inzake de maatschappelijke
positie van Chinezen in Nederland (27 400-VII, nr. 49) een kabinetsnota
over (nieuw) doelgroepenbeleid aangekondigd. Vragen die aan de orde zouden
komen in deze nota waren onder meer: moet het integratiebeleid nog uitgaan
van de sinds 1983 benoemde etnische minderheidsgroepen en welke consequenties
moeten worden getrokken uit het arriveren van heel nieuwe grote groepen, zoals
Somaliërs, Iraniërs, Irakezen en Afghanen?
Ik had toegezegd u in juni 2001 een nota aan te bieden inzake de herijking
van dit (nieuwe) doelgroepenbeleid.
Bij de ontwikkeling van deze nota moet naar mijn mening ook worden stilgestaan
bij een aantal niet onbelangrijke vragen en beleidsdilemma's die een diepgaande
doordenking vergen, met name wat betreft de context en uitvoering van het
integratiebeleid.
De voortgaande immigratie en de verander(en)de positie van de verschillende
etnische groepen in ons land zullen meer uitgebreid onder de loep worden genomen.
De majeure vragen betreffen ondermeer:
– de te verwachten instroom van de komende jaren van vluchtelingen
en asielzoekers enerzijds en arbeidsmigranten anderzijds. Voor beide groepen
speelt de beleidsontwikkeling in Europees verband ook een belangrijke rol;
– het effect op de uitplaatsing uit AZC's naar de gemeenten na inwerkingtreding
van de nieuwe vreemdelingenwet;
– de uitplaatsing van de nog op dit moment in de AZC's verblijvende
asielzoekers die in aanmerking komen voor een verblijfstitel;
– de wijze waarop nieuwe doelgroepen en eventueel reeds langer hier
aanwezige doelgroepen hun weg vinden in de Nederlandse samenleving en binnen
diverse instituties;
– de toenemende differentiatie in de mate en fase van integratie
tussen en binnen de verschillende etnische groepen en de gevolgen
die deze ontwikkelingen mogelijk hebben op het integratiebeleid en de doelgroepenomschrijving
die sedert 1983 ongewijzigd is gebleven;
– de behoefte om effecten van het integratiebeleid aan de hand van
etnische monitoring te meten en noodzaak van registratie van etnische afkomst,
ook van de derde generatie die de komende jaren zal toenemen, alsmede de gevolgen
van de in september in werking tredende wet bescherming persoonsgegevens (WPB);
– het risico van etnische segregatie en identiteitsontwikkelingen,
waaronder ook de rol van levensbeschouwing en religie en de relatie met het
land van herkomst;
– de gevolgen voor de coördinatie van het integratiebeleid
in horizontale en verticale zin;
– de communicatie en het overleg met de verschillende etnische groepen
en expertise
– ontwikkeling in het licht van deze veranderingen.
Om een goede afweging te kunnen maken over het laatste punt ben ik voornemens
een kortlopend onderzoek uit te besteden naar het functioneren van de huidige
landelijk overleg minderheden (LOM) mede in relatie tot haar partners. Ik
zal het onderzoeksbureau ook vragen in dit onderzoek de positie van FORUM
te betrekken. Naar verwachting zal dit onderzoek in oktober zijn afgerond.
De jaarlijkse rapportage over het integratiebeleid (RIEM 2001) waarin
met name zal worden ingegaan op de uitvoering van maatregelen van de nota Kansen krijgen, kansen pakken, en de beleidseffectenrapportage
vervaardigd door het SCP zullen u in september bereiken.
In juni 2000 heeft u reeds het ITS rapport over Nieuwe
etnische groepen in Nederland ontvangen. Op dit rapport wordt uiteraard
ingegaan in de nieuwe nota.
Dit alles heeft mij er toe gebracht de aangekondigde nota in de hierboven
weergegeven zin eind 2001 aan uw Kamer aan te bieden.
De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,
R. H. L. M. van Boxtel