27 400 VII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2001

nr. 49
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2001

De Kaderwet adviescolleges schrijft voor in artikel 28, tweede lid, dat iedere adviesraad tenminste elk vierde jaar een evaluatieverslag maakt waarin aandacht wordt besteed aan zijn taakvervulling. De Raad voor de financiële verhoudingen (hierna: de Raad) zond mij de betreffende evaluatie1 bij brief van 27 oktober 2000. De Raad heeft ervoor gekozen ten behoeve van dit verslag een extern bureau in te schakelen om een beeld te krijgen van het oordeel dat de omgeving van de Raad heeft over die taakvervulling. Het door het externe bureau opgestelde rapport maakt onderdeel uit van de rapportage van de Raad. Ik voeg het betreffende rapport bij.1

De Kaderwet adviescolleges bepaalt daarnaast in artikel 30 dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elk vierde jaar aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De evaluatie van de Kaderwet adviescolleges en de evaluatie van het functioneren van het adviesstel, zoals dat sinds 1 januari 1997 in werking is, zal naar verwachting medio 2001 aan de Tweede en Eerste Kamer worden aangeboden.

In het navolgende zal ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de door de Raad gemaakte opmerkingen weergeven en mijn standpunt ter zake melden.

Het ontstaan van de Raad

De Raad merkt op dat het oordeel over de Raad soms gekleurd wordt door de vergelijking die wordt gemaakt met de voormalige Raad voor de gemeentefinanciën. De Raad acht die vergelijking wel en niet terecht. De Raad acht deze vergelijking niet terecht omdat de opzet van de Raad voortvloeit uit de vooropgezette bedoeling van het nieuwe adviesstelsel waar het gaat om het strikt scheiden van advies en overleg. De Raad acht de vergelijking anderzijds wel terecht omdat daarmee de kwetsbaarheid van het nieuwe stelsel en dus ook van de Raad wordt blootgelegd. De Raad geeft aan dat over het scheppen van voorwaarden om de continuïteit van de aanwezige expertise veilig te stellen met het departement van BZK nader zal moeten worden overlegd.

Ik onderschrijf het oordeel van de Raad dat de vergelijking met de Raad voor de gemeentefinanciën niet terecht wordt gemaakt als geen rekening wordt gehouden met het verschil in functie tussen de Raad voor de gemeentefinanciën en de Raad. Ik roep in herinnering dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot instelling van de Raad het volgende is opgemerkt:

«De Raad voor de financiële verhoudingen is geen ongewijzigde voortzetting van de Raad voor de gemeentefinanciën onder een andere naam» (Kamerstukken II, 24 781, nr. 3, pagina 1).

Ik onderschrijf de opvatting dat voorwaarden moeten worden geschapen om de continuïteit van de expertise binnen het secretariaat veilig te stellen. Het door de Raad gewenste overleg zal worden gevoerd.

Tijdige betrokkenheid van de Raad

De Raad constateert dat in bepaalde gevallen de effectiviteit van de advisering zou toenemen wanneer de Raad in een eerder stadium van het proces van beleidsontwikkeling om advies zou worden gevraagd. De Raad spreekt uit voornemens te zijn in de toekomst meer aandacht te zullen besteden aan de externe presentatie van zijn adviezen.

Ik neem met instemming kennis van het voornemen van de Raad ten aanzien van de externe presentatie van zijn adviezen. Ik beoordeel, waar dat gelet op andere belangen zoals overlegsituaties e.d. mogelijk is, het verzoek om in een eerder stadium de adviesaanvragen te ontvangen positief. Overigens betekent het feit dat de Raad in een aantal gevallen in het afsluitende stadium van de beleidsvoorbereiding wordt ingeschakeld wél dat het van belang is dat de ministeries die het aangaat het in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet bedoelde overleg met de ministeries van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een zo vroeg mogelijk stadium entameren.

Verhouding tot de Raad voor het openbaar bestuur

De Raad besteedt in zijn evaluatie aandacht aan de relatie met de Raad voor het openbaar bestuur. De Raad merkt concluderend op dat hij zich heeft ontwikkeld tot een bewaker van het systeem van de financiële verhoudingen. Daaraan zitten uitdrukkelijk ook strategische componenten. Concreet betekent dit dat de Raad mij vraagt de ontwikkeling die de Raad de afgelopen jaren heeft doorgemaakt te bevestigen. Onder andere vraagstukken van strategische aard zouden daarom ook officieel tot het domein van de Raad gerekend moeten worden.

Ik heb waardering voor de invulling van de rol die de Raad de afgelopen jaren heeft gespeeld en vraag de Raad daarmee door te gaan. Voor een optimale wijze van advisering is het gewenst dat de Raad in voorkomende gevallen en wanneer dat, rekening houdend met de belangen die in het geding zijn bij overlegsituaties, mogelijk is, eerder wordt ingeschakeld in het proces van advisering.

Samenstelling van de Raad

De Raad geeft te kennen minder te hechten aan het opnieuw instellen van een gedeeld voorzitterschap met de Raad voor het openbaar bestuur. De synergie kan ook worden vormgegeven door dubbellidmaatschappen. Een en ander zal, aldus de Raad, ook afhangen van de toekomstige inhoud van de taak van de Raad voor het openbaar bestuur.

Ik streef niet naar het opnieuw instellen van een gedeeld voorzitterschap met de Raad voor het openbaar bestuur. Ik hecht wel aan het prolongeren van dubbellidmaatschappen. Het aantal dubbellidmaatschappen zal mede op pragmatische gronden (zoals het voorhanden zijn van goede kandidaten) worden beslist.

Relatie met het departement van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De Raad acht het van belang dat duidelijk wordt gemaakt dat ik belang hecht aan het bestaan en aan de adviezen van de Raad. De Raad acht het noodzakelijk dat hij ruimte krijgt om de ingezette ontwikkeling voort te zetten. Daarvoor zijn bezinning op het tijdstip waarop de Raad om advies wordt gevraagd en op de inhoud van het takenpakket noodzakelijk.

Ik ben van mening dat de Raad adviezen uitbrengt die voor alle betrokkenen bij de besluitvorming over de financiële verhoudingen nuttig zijn. Daarmee is tevens gezegd dat ik het bestaan van de Raad van belang acht. Juist bij een complex beleidsterrein als de financiële verhoudingen is onafhankelijke en deskundige advisering van belang voor een goede en evenwichtige besluitvorming. In het voorgaande ben ik al ingegaan op het tijdstip waarop advies wordt gevraagd en op het takenpakket.

Afschrift van deze brief zend ik aan de voorzitter van de Raad.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven