27 400 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2001

nr. 60
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2001

Aanleiding

Bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie november jongstleden is de motie Kalsbeek/Halsema (nr. 37 (27 400-VI) aangenomen. Hierin wordt het kabinet verzocht om de Kamer tijdig voor de behandeling van de voorjaarsnota een plan van aanpak te presenteren waarin wordt aangegeven hoe verzekerd wordt dat jeugdstrafzaken (tenminste) binnen 6 maanden berecht kunnen worden.

Tevens wordt het kabinet in deze motie gevraagd noodvoorzieningen te treffen opdat jongeren die in crisissituaties verkeren en jongeren die ernstige problemen hebben en strafbare feiten hebben gepleegd binnen een week na de beslissing daartoe kunnen worden geplaatst.

In deze brief treft U het plan van aanpak met betrekking tot de doorlooptijden aan U voorgelegd. Tenslotte wordt ingegaan op de noodvoorzieningen die getroffen worden voor crisisplaatsingen in de justitiële jeugdinrichtingen.

Normstelling voor Doorlooptijden

Een snelle en consequente afhandeling is, naast zorgvuldigheid, een belangrijk kwaliteitsaspect van strafzaken tegen jeugdigen.

In het rapport «Doorlooptijden in de jeugdstrafrechtsketen» van Van Dijk, van Soomeren en Partners(DSP), dat u op 7 november 2000 werd toegezonden, worden de problemen en de achtergronden van de onaanvaardbaar lange afhandelingsduur in het jeugdstrafrecht aan de orde gesteld en geanalyseerd.

Ik acht het noodzakelijk dat de belangrijkste belemmeringen die in het rapport zijn genoemd in de komende jaren worden weggenomen. Allereerst dient aandacht te worden besteed aan het substantieel terugdringen van de onnodige wachttijd in de behandeling van de zaken. Daarnaast moet een aanvaardbare duur van de noodzakelijke behandeltijd bereikt worden. Het gaat daarbij globaal om de wettelijke termijnen, de noodzakelijke bewerkingstijd en de tijd die nodig is voor overleg en overdracht van zaken van de ene instantie aan de andere. Hieronder zijn streefcijfers geformiteerd voor de duur van drie verschillende afdoeningstrajecten, die elk beginnen met de datum waarop het eerste verhoor door de politie heeft plaatsgevonden.

– Het HALT-traject: tussen eerste verhoor door de politie en het daadwerkelijk begin van de werkzaamheden door de jongere in het kader van de HALT-afdoening. Hiervoor vind ik een maximale duur van 2 maanden een realistische norm.

– Het OM-traject: tussen eerste verhoor door de politie en de beslissing van het OM, in die gevallen waarin de zaak door het OM wordt afgedaan. Maximaal mag dit 3 maanden gaan duren. In die periode dient ook de Raad zijn onderzoek- en adviestaak vervuld te hebben.

– Het rechtbank-traject: tussen eerste verhoor door de politie en de beslissing van de (kinder)rechter(s) in eerste aanleg. Dit traject moet binnen 6 maanden zijn afgerond.

Daarnaast dient als norm voor de volgende termijnen, één maand te gelden:

– De duur van de politiebehandeling tussen eerste verhoor en inzending van het proces verbaal. Deze periode is onderdeel van de bovengenoemde tijdsduur voor OM- en Rechtbankafdoening.

Bij een Haltafdoening acht ik maximaal 5 dagen voor het politietraject acceptabel.

– De duur van de periode tussen het onherroepelijk worden van een opgelegde taakstraf, detentie of pijmaatregel en de daadwerkelijk start van de tenuitvoerlegging.

Bovengenoemde normen acht ik realistisch omdat deze doorlooptijden in een deel van de zaken, en in een enkel arrondissement zelfs bij een substantieel deel, al worden gehaald. Bevorderd zal worden dat bovengenoemde streefcijfers als prestatie-indicatoren door de verschillende betrokken organisaties worden gehanteerd. Van belang is daarbij om vast te stellen dat beide partners verantwoordelijk zijn voor het realiseren van de doelstelling wanneer overdracht van een zaak tussen twee ketenpartners vereist is. Om deze normen overal te realiseren zal door velen nog een aanmerkelijke inspanning moeten worden geleverd. Desondanks verwacht ik dat deze doorlooptijden in het jaar 2003 landelijk gerealiseerd worden.

Afhankelijk van de ervaringen in de praktijk zullen, waar echt noodzakelijk, uitzonderingen worden geformuleerd. Zeer ingewikkelde zaken vergen nu eenmaal, noodgedwongen, meer tijd dan doorsnee zaken. Tot die tijd ga ik ervan uit dat in ieder geval 80% van alle zaken binnen de genoemde normtijden wordt afgedaan. Capaciteitstekorten van residentiele voorzieningen zijn wellicht niet allemaal binnen het gegeven tijdsbestek oplosbaar.

De gewenste doorlooptijd van zaken in hoger beroep zal op een later tijdstip, voor het eind van dit jaar, worden vastgesteld.

Plan van aanpak

Stroomlijning van procedures

Teneinde in 2003 de nieuwe termijnen landelijk te realiseren zullen de komende twee jaren besteed worden aan een project gericht op het wegnemen van de belemmeringen in de administratieve en logistieke procedures binnen – en met name ook tussen – de verschillende organisaties in de jeugdstrafrechtsketen. Dit kan binnen de betreffende organisaties ingrijpende gevolgen hebben voor de manier waarop de werkzaamheden zijn georganiseerd. Dat betekent bijvoorbeeld zoveel mogelijk simultaan uitvoeren van processtappen in plaats van na elkaar, zorgen voor niet teveel bewerkingsstations waar het dossier gemakkelijk (onderop) een wachtstapel terecht kan komen. Concreet toegepast op de jeugdzaken kan dat bijvoorbeeld betekenen dat OM en Raad tegelijkertijd een zaak beoordelen, dat OM en politie gezamenlijk beslissen wat er met een zaak moet gebeuren en de Raad hierover informeren, dat er een aparte dossierstroom of zelfs bedrijfsproces voor jeugdzaken wordt ingericht die niet verstoord wordt door andere zaken en waar één persoon verantwoordelijk is voor de doorloopsnelheid, dat direct aan verdachte een (voorlopige) dagvaarding wordt uitgereikt, dat voor de zaak direct na binnenkomst ten parkette een zittingsdatum wordt vastgelegd in plaats van na de accordering van de beoordeling, dat in het officiersmodel taakstraffen de wachttijd wordt bekort door beslissing en start ten uitvoerlegging binnen een maand te laten plaatsvinden.

Ondanks de vele stappen die moeten worden genomen acht ik, zoals gezegd, een periode van ruim twee jaar om deze aanpassingen te bewerkstelligen realistisch, temeer omdat we in Nederland maar ook in het buitenland voorbeelden hebben van succesvolle aanpakken waarvan in andere regio's en arrondissementen gebruik kan worden gemaakt.

Belangrijk onderdeel van het project zal dan ook zijn de best practices op te sporen, te evalueren en te toetsen op de toepasbaarheid in andere omstandigheden en daarvoor een handzaam, niet vrijblijvend invoeringsprotocol op te stellen. Hiervoor zal ik o.a. de onderzoekscapaciteit van het WODC inzetten.

De inspanning die het Verenigd Koninkrijk zich getroost om de doorlooptijden in de jeugdstrafrechtketen te bekorten kunnen ons als voorbeeld dienen. Ook daar wordt het belang ingezien van een snelle afdoening van strafzaken met een minderjarige verdachte. De wijze waarop politie, OM en rechtbank in Engeland hun werkwijzen verbeteren en hun activiteiten op elkaar afstemmen, zal onderwerp uitmaken van nadere studie, met het oog op lessen voor de Nederlandse situatie.

Verbetering van registratie, beleids- en sturingsinformatie

Om bovenstaande normen te implementeren dient naast de stroomlijning van afhandelingprocedures ook de informatievoorziening over doorlooptijden te worden verbeterd. In het rapport «Doorlooptijden in de jeugdstrafrechtsketen» van Van Dijk, van Sommeren en Partners wordt ook aandacht besteed aan de problemen die er zijn met de bestuurlijke informatievoorziening over dit onderwerp. Wanneer er geen uniforme en betrouwbare cijfers over de doorlooptijden geproduceerd kunnen worden, zal het niet mogelijk zijn om de knelpunten scherp aan te geven, de te ondernemen acties effectief te sturen en de vorderingen in het verbetertraject zichtbaar te maken.

Ten eerste dient er verbetering te komen in de registratiepraktijk, doordat de meetmomenten en de gehanteerde definities van de verschillende partners meer met elkaar in overeenstemming worden gebracht en waar nodig de betrouwbaarheid van de registratie wordt verhoogd. Het cijfermateriaal dat op deze wijze beschikbaar komt zal ook daadwerkelijk gebruikt moeten worden. Regelmatige bewerking van registratiegegevens tot beleidsinformatie is noodzakelijk opdat ze door de verschillende partners als sturingsinstrument gebruikt kunnen worden. Het is in dit verband overigens niet mijn bedoeling om ten behoeve van de verbetering van de registratiepraktijk een nieuw, grootschalig automatiseringstraject in het leven te roepen.

Ten tweede dient op landelijk niveau een instantie verantwoordelijk te zijn voor het maken van periodieke rapportages over de gerealiseerde doorlooptijden, zodat er geïntegreerde informatie beschikbaar komt die het mogelijk maakt om de vorderingen van het implementatietraject te kunnen volgen en waar nodig bij te sturen.

Projectorganisatie

Een Topberaad van verantwoordelijke leidinggevenden van de betrokken organisaties in de jeugdstrafrechtsketen zullen zich binnen hun respectievelijke verantwoordelijkheden gezamenlijk inzetten voor het welslagen van dit project.

Op arrondissementaal niveau vindt sturing plaats in het platform jeugdcriminaliteit. Dit laat onverlet dat ieder van de ketenpartners primair zelf verantwoordelijk is voor het realiseren van de doelstellingen binnen de eigen organisatie alsmede voor de goede aansluiting bij andere ketenpartners. Daartoe is binnen ieder van de organisaties een deelprojectleider aangesteld. Een projectleider van het Ministerie van Justitie bewaakt de samenhang en voortgang.

Regelmatig zal de voortgang van het project aan mij worden gerapporteerd. Op basis hiervan zal ik de Kamer over de voortgang en het realiseren van de geformuleerde doelstellingen informeren. Ik streef er daarbij naar aan te sluiten bij de P & C-cyclus en bij de uitgangspunten die in het kader van VBTB zijn en worden ontwikkeld.

Crisisplaatsingen justitiële jeugdinrichtingen (jji's)

Ook op het gebied van de civiele maatregelen is een snelle doorlooptijd gewenst. Binnen het aanbod van onder toezicht gestelde jeugdigen die in aanmerking komen voor plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, zijn er echter groepen jeugdigen te onderscheiden van wie de uithuisplaatsing in een gesloten inrichting vanwege de ernstige problemen in beginsel geen uitstel kan dulden, de zogenoemde «crisisplaatsingen». Deze plaatsingen worden via een rechterlijke machtiging geïndiceerd en moeten zo spoedig mogelijk worden geëffectueerd.

Gelet op de beperkte capaciteit van de jji's ligt het voor de hand dat deze crisisplaatsing uitzondering moet zijn en dat slechts in zeer beperkte mate jeugdigen op een dergelijke titel in de jji's kunnen worden opgevangen. Tevens is het van belang dat deze jeugdigen niet langer dan strikt noodzakelijk in een gesloten setting verblijven en dat kort na de plaatsing in een jji aan een vervolgtraject wordt gewerkt. Daarom moet voor snelle door- en uitstroming gezorgd worden. Voor de uitvoerende instanties moeten de procedures en de problematiek duidelijk en werkbaar zijn. Om misverstanden en onterechte aanmeldingen te voorkomen moeten de uitgangspunten voor crisisplaatsingen zo eenduidig mogelijk benoemd worden.

Ik heb daarom in nauwe samenspraak met de uitvoerende organisaties uitgangspunten geformuleerd waaraan voldaan moet zijn, wil een crisisplaatsing aan de orde zijn. Het gaat dan om:

• slachtoffer van gedwongen prostitutie

• slachtoffer van een seksueel misdrijf

• slachtoffer van geestelijke of lichamelijke mishandeling

• er is sprake van een situatie waar politiebemoeienis nodig was om verdere escalatie te voorkomen en waarin afgezien is van aangifte en strafrechtelijke vervolging wegens bloedverwantschap of angst voor represailles.

Kort na de plaatsing van de jeugdige in een opvanginrichting (ik denk daarbij aan een termijn van ca. twee weken) zal de (gezins)voogd met de jeugdige actief het vervolg bezien. Dat moet ertoe leiden dat de jeugdige ook weer snel wordt door- of uitgeplaatst.

In de komende weken zal nadere afstemming met de uitvoeringsorganisaties en de kinderrechters plaatsvinden over de procedures en uitgangspunten. Ik streef er naar om per 1 juni 2001 de crisisplaatsing binnen een week na de machtiging te effectueren. Na ca. een half jaar zullen de procedures geëvalueerd worden.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven