Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-IXB nr. 34 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-IXB nr. 34 |
Vastgesteld 29 mei 2001
De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 26 april 2001 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën en minister Herfkens voor Ontwikkelingssamenwerking over:
– de agenda van de voorjaarszitting IMF/Wereldbank (Fin-01-281/BuZa-01-204);
– aanvullende informatie kapitaalakkoord Bazel (Fin-01-110);
– de IMF Artikel IV-consultaties (Fin-01-197);
– het missieverslag van de Utsteinmissie naar de Wereldbank en het IMF (Fin-01–245/BuZa-01-188).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer De Haan (CDA) vraagt wat wordt verstaan onder de op de agenda van de voorjaarzitting van het IMF en de Wereldbank vermelde stroomlijning van de conditionaliteit. Het lijkt hem belangrijk dat voor landen met betalingsbalansproblemen, waarvoor het IMF bestedingsbeperkingen voorschrijft, de Poverty Reduction Strategy (PRS) overeind blijft door een grote betrokkenheid van de Wereldbank. De stroomlijning van de conditionaliteit zou dan ook vooral een intelligente vorm van bestedingsbeperkingen moeten betekenen. Hoe staat het met de betrokkenheid van de particuliere sector bij schuldsaneringsoperaties? Hij is geen voorstander van een herziening van de IMF-quotaformules.
Het wisselkoersbeleid kan op instemming van de heer De Haan rekenen. Sommige landen handhaven om politieke en oneigenlijke redenen een irrealistische vaste wisselkoers. Dit heeft weinig met «ownership» te maken en een objectieve benadering van het wisselkoersbeleid zou een goede bijdrage leveren aan de Poverty Reduction Strategy. Hij benadrukt nog eens dat de PRS de allerarmste landen, die slechte regeringen hebben, niet buiten beschouwing mag laten. De Wereldbank en het IMF zullen een strategie moeten ontwikkelen voor deze «losers» onder de ontwikkelingslanden. Wat vindt de regering van de opmerkingen van de WRR op dit punt?
De oprichting van een onafhankelijke evaluatie-eenheid van het IMF is uitstekend. Hoe is de kwaliteitsbeoordeling van projecten van de Wereldbank geregeld? In het kader van VBTB zal ook op bestedingen door multilaterale instellingen moeten worden toegezien. Hij ondersteunt de opzet van het Financial Sector Assessment Program; het is ook goed dat Nederland zelf met zo'n FSAP te maken zal krijgen. Worden de bevindingen openbaar gemaakt in «public information notes» (PIN's)? Zullen de instellingen, die zich met de integriteit van het financiële systeem bezighouden (OESO, FSF en FATF), zich ook richten op landen als Luxemburg en Zwitserland en niet alleen op ontwikkelingslanden?
Bezwaar maakt de heer De Haan tegen het begrip «Global Public Goods» (GPG). Waarom wordt niet gewoon gesproken over «mondiale problemen»? Hij erkent het probleem dat op dit terrein niet met kredieten kan worden gewerkt en hij steunt de keuze voor schenkingen. Maar waar komt dit geld vandaan? Zullen deze schenkingen een multilateraal of een bilateraal karakter hebben?
Wat vindt de regering van het oordeel van het IMF over de Zalmnorm, namelijk dat in goede economische jaren de totale inkomstenmeevallers aan aflossing van de staatsschuld moeten worden besteed, terwijl in slechtere economische omstandigheden deze meevallers geheel voor extra uitgaven moeten worden gebruikt? De heer De Haan is verheugd over de opmerkingen van het IMF in het kader van de Artikel IV-consultaties over de fiscale aanpak van het armoedevraagstuk.
Mevrouw Van 't Riet (D66) vraagt om commentaar van de minister van Financiën op de kracht van de Europese economie in vergelijking met die van de Verenigde Staten. Staat Europa er structureel beter voor? Betekent de voorgenomen stroomlijning van de conditionaliteit dat het IMF meer maatwerk zal leveren en meer op politieke en sociale uitvoerbaarheid van programma's zal letten? Hoe functioneert het raamwerk van algemene principes voor de betrokkenheid van de particuliere sector? Kleine bedrijfjes in ontwikkelingslanden zijn gebaat bij schuldsanering. Welke vooruitgang wordt hier geboekt? Wat is het standpunt van Nederland inzake de herziening van de IMF-quotaformules? Hoe beoordeelt het IMF zijn beleid ten aanzien van Turkije, nu dat land in grote economische moeilijkheden verkeert? Tijdens vorige overleggen is gesproken over een «inspection panel» van de Wereldbank. Is dit te vergelijken met het «independent evaluation office» van het IMF?
De ontwikkeling van de PRSP's verloopt nog steeds wat traag. Wanneer zullen de 32 interim-PRSP's worden omgezet in volwaardige papers? Wordt er goed samengewerkt met relevante VN-instellingen? Bestaat er een goede controle op «pro-poor growth» en de effecten op armoedebestrijding? Uitbreiding van de PRS met thema's als handel, milieu en gender is goed.
Inzake het HIPC-initiatief vraagt mevrouw Van 't Riet wat het criterium «houdbaarheid van de schuld op lange termijn» precies betekent. De op drie niveaus voorgenomen acties van de Wereldbank inzake handel en ontwikkeling lijken haar goed, evenals de voornemens inzake steun aan post-conflictlanden. Op het gebied van beheer en sanering van overheidsschulden is het dilemma vaak of landen met slecht beleid geholpen moeten worden ten koste van zeer arme landen met goed beleid en van Aziatische landen, die net niet arm genoeg zijn om zich voor schuldreductie te kwalificeren. Is «good governance» de inzet of het uitgangspunt? Hoe ziet de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dit dilemma?
Nederland heeft opgeroepen tot schuldkwijtschelding voor landen die anderhalf maal hun exportopbrengst kwijt zijn aan schuldaflossing, maarde Nederlandse vertegenwoordiger bij de Wereldbank verwacht in de komende voorjaarsvergadering geen concrete toezegging op dit punt. Heeft het kabinet deze signalen ook gekregen? Hoe groot is het huidige tekort bij de Wereldbank en wat doet Nederland om andere landen te stimuleren hun bijdrage te leveren? Kan de oplossing niet beter worden gezocht in toegang tot Westerse markten voor producten uit arme landen dan in kwijtschelding van schulden?
Het IMF constateert in de Artikel IV-consultaties dat de huizenprijzen in Nederland sterk kunnen dalen. Deelt de minister van Financiën deze analyse? Mevrouw Van 't Riet onderschrijft de doelstellingen van de Utsteinmissie naar de Wereldbank.
De heer Hessing (VVD) oordeelt positief over het advies van het IMF dat Nederland een stringent begrotingsbeleid moet handhaven. De conclusies van de IMF-missie inzake de Artikel IV-consultatie moeten volgens hem worden geïnterpreteerd als een aanbeveling om vast te houden aan het in het regeerakkoord vastgelegde uitgavenplafond. Hij betreurt echter de oproep van de managing director van het IMF, de heer Köhler, aan de Federal Reserve Board en de ECB om de rente te verlagen. De topman van het Fonds heeft niet de taak om rentebeleid van centrale banken te beïnvloeden door middel van publieke uitspraken. Het zou goed zijn als de minister van Financiën deze boodschap aan de heer Köhler overbrengt.
Wat is het Nederlandse standpunt inzake de stroomlijning van programmacondities van het IMF? Naar aanleiding van de aanpassingsprogramma's voor Rusland, Turkije en Brazilië is evident geworden dat het weinig zinvol is om vast te houden aan vaste wisselkoersen. Volgens de heer Hessing is er geen sprake van een dilemma tussen het streven naar «ownership» en de statutaire opdracht om de financiële integriteit te beschermen, want het IMF kan nu eenmaal niet anders dan zijn eigen statutaire opdracht vervullen. Wat is de positie van de regering in dezen? De steun aan post-conflictlanden is van groot belang. Het IMF en de Wereldbank kunnen een stabiliserende invloed hebben bij pogingen om deze landen economisch op orde te brengen door aandacht te besteden aan betrouwbaarheid van de financiële sector, kredietfaciliteiten en technische assistentie. Verheugd is de heer Hessing over het feit dat het Financial Sector Assessment Program een goed surveillance-instrument is geworden. Uitbreiding van het aantal FSAP's is gewenst.
Kan de Tweede Kamer een kopie krijgen van de door de OESO, het FSF en de FATF gepubliceerde zwarte lijsten, waarop landen publiekelijk worden gewezen op hun gebreken inzake de integriteit van hun financiële systeem? Ook de heer Hessing ziet graag dat de term «Global Public Goods» geschrapt wordt; het gaat immers gewoon om serieuze mondiale problemen.
De heer Vendrik (GroenLinks) wijst erop dat in de conclusies van de IMF-missie ook staat dat het gewenst is dat Nederland lastenverlichting in de komende periode vermijdt. Wat vindt de regering van deze aanbeveling?
De verklaring van de nieuwe Amerikaanse regering, dat zij zich niet gebonden acht aan het Verdrag van Kyoto, moet hard veroordeeld worden door Europa. Is het mogelijk dat Nederland dit punt meeneemt in zijn inbreng tijdens de voorjaarszitting van het IMF en de Wereldbank?
Het zou goed zijn als Europa een leidersrol op zich neemt in het debat over manieren om te komen tot wereldwijd economisch herstel; van de Verenigde Staten kan op dit punt immers voorlopig weinig verwacht worden. In dit verband zijn de opmerkingen van de heer Köhler zeer relevant. De discussie moet niet gaan over de vraag of de IMF-topman al dan niet over de bevoegdheid beschikt om bepaalde uitspraken te doen; veel interessanter is de importantie van zijn opmerkingen. Rentebeleid moet een serieus punt van debat kunnen zijn en het IMF is volgens de heer Vendrik volledig gemachtigd aanbevelingen op dit punt aan de ECB te doen. Hoe beoordeelt de regering het initiatief van de Britse minister van Financiën Brown om Europa een voortrekkersrol te laten innemen in het debat over maatregelen voor economisch herstel?
Het raamwerk voor de involvering van de particuliere sector moet nog steeds concreet worden vormgegeven. Er lijkt geen voortgang te worden geboekt in dit debat. Klopt dat? Bij een nieuwe financiële crisis in Azië is er nog steeds geen manier om internationale crediteuren aan te slaan voor hun betrokkenheid. Wat wordt hieraan gedaan? Daarentegen lijkt het IMF grote stappen te zetten in de stroomlijning van de conditionaliteit. Is dit de grote operatie, waar alle aandacht van het IMF momenteel op gericht is? En wat vindt de regering hiervan?
De voortgang van het HIPC-initiatief is het belangrijkste onderwerp op de agenda van de Wereldbank. Het is teleurstellend dat de schuldverlichting voor een aantal landen weinig helpt, evenals het feit dat enkele grote landen nog steeds hun bijdrage niet geleverd hebben. Het initiatief van de heer Stek in dit kader wordt door de heer Vendrik toegejuicht. Wat doet de regering verder om ervoor te zorgen dat de grote HIPC-landen hun rekening betalen?
De heer Koenders (PvdA) mist een indicatie van het Nederlandse standpunt inzake de verschillende onderwerpen die in de stukken over het IMF en de Wereldbank worden behandeld. Hij maakt zich zorgen over de ontwikkeling van de wereldeconomie, in het bijzonder over de situatie in Latijns-Amerika. Voor de opkomende markten in deze regio dreigt een klassieke financiële crisis, die haar weerslag kan hebben op andere opkomende markten in Azië, de MOL's en het HIPC-initiatief. Welke effecten op Europa verwacht de regering van de afnemende economische groei in de Verenigde Staten? Welke rol moet Europa innemen in pogingen om de wereldeconomie te herstellen? In hoeverre mag het IMF zich in dit kader uitlaten over de wenselijkheid van bepaalde instrumenten van macro-economisch beleid?
In de stukken staat dat de financiering van de uitvoering van het HIPC-initiatief nog niet volledig rond is. Hoe serieus is dit probleem en waar zitten precies de knelpunten? Welke strategie staat Nederland in dit verband voor in de IDA-onderhandelingen?
Hoe verhoudt de voorgenomen stroomlijning van de conditionaliteit zich met de wenselijkheid dat het IMF aandacht kan vragen voor de problemen in de financiële huishouding van bepaalde landen? Waar ligt de grens tussen noodzakelijke aanbevelingen en ongewenst micro-management? Dit vraagstuk lijkt te worden gecompliceerd door de strategie van «pro-poor growth». Welke vooruitgang wordt er op dit terrein geboekt? De Utsteingroep heeft geadviseerd om basisuitgaven voor onderwijs en dergelijke te beschermen in een aanpassingsprogramma. Dit is een verstandige aanbeveling, maar die raakt wel aan micro-management van conditionaliteit. Koffi Anan heeft opgemerkt dat de Wereldbank en het IMF geen leningen moeten verstrekken aan Kongo en evenmin aan Rwanda en Oeganda, aangezien deze laatste landen betrokken zijn bij de smokkel van geroofde goederen uit Kongo. Buitenlandse politiek lijkt zo te worden opgedrongen aan de Wereldbank en het IMF. Steunt de regering dit voorstel?
Is er nog voldoende tijd om te komen tot involvering van de particuliere sector, nu er gesproken wordt over een groter pakket van maatregelen voor Argentinië en andere Latijns-Amerikaanse landen? De Verenigde Staten hebben aangegeven steun aan Latijns-Amerika in het «nationaal belang» te vinden. In hoeverre worden het IMF en de Wereldbank hierbij ingeschakeld? Wat is de Nederlandse positie inzake de herziening van de IMF-quotaformules? Wat vindt de regering van IMF-steun voor het handhaven van vaste wisselkoersen?
Het rapport van de Utsteinmissie inzake de PRSP's zit goed in elkaar, maar mist operationele conclusies. Welke concrete betekenis heeft het rapport voor de Nederlandse inbreng op de voorjaarszitting van het IMF en de Wereldbank? Het gaat de heer Koenders vooral om de snelheid en nauwkeurigheid van de PRS en om de partners die erbij betrokken worden. In de stukken staat dat de Wereldbank meer aandacht wil schenken aan het thema «handel als instrument om ontwikkeling te bevorderen». Maar hoe wordt deze aandacht geoperationaliseerd? Ook de voorgenomen steun aan post-conflictlanden ontbeert een uitwerking in concreet beleid. Wat gebeurt er nog meer, dan alleen technische assistentie?
De heer Koenders vindt de discussie over «Global Public Goods» wel degelijk van belang, maar hij vindt ook dat doelstellingen en financieringsmiddelen duidelijker gedefinieerd dienen te worden. Het voorstel om schenkingen te hanteren voor de financiering van GPG lijkt hem niet verstandig. Wat vindt de regering hiervan? Welke waarde moet worden gehecht aan de richtlijnen voor het beheer van overheidsschulden? Gaat het om «best practices» of om conditionaliteit?
De minister van Financiën meent dat de stroomlijning van de conditionaliteit niet moet worden beschouwd als een versoepeling van het IMF-beleid. Het doel is de activiteiten van het Fonds te beperken tot macro-economische onderwerpen als de betalingsbalans, de begroting, monetair beleid en dergelijke. Het IMF heeft zich in het verleden te veel beziggehouden met zaken die niet tot zijn kerncompetenties behoren. Ook komt deze stroomlijning tegemoet aan de kritiek dat het IMF zich vaak te gedetailleerd bemoeide met de economische en financiële situatie in een land. Deze stroomlijning moet gezien worden als een globale koersbepaling; zij heeft weinig te maken met eventuele problemen, die ontstaan als gevolg van inconsistentie tussen verschillende aanbevelingen en de dosering van bepaalde maatregelen. Uiteraard moet bestedingsbeperkingsbeleid op een intelligente manier worden vormgegeven.
De discussie over involvering van de particuliere sector is niet doodgebloed. Europa tracht een gemeenschappelijk standpunt in te nemen en wil scherpe eisen stellen aan verhoging van de IMF-quota's. In dat kader moet monitoring plaatsvinden van de involvering van de private sector. Moratoria van betalingen zijn daarbij een optie, als de particuliere sector geen betrokkenheid wil tonen. De nieuwe Amerikaanse regering lijkt geen voorstander van grote financieringspakketten, dus zij zal waarschijnlijk geneigd zijn de particuliere sector als alternatief voor het voetlicht te brengen.
De minister onderschrijft het standpunt dat niet zonder voorbehoud kunstmatige steun moet worden verleend aan irrealistische wisselkoersen. Het systeem van een «currency board» biedt echter ook niet altijd een oplossing, zoals de situatie in Argentinië heeft aangetoond. Het is vaak zeer moeilijk om wisselkoersregimes te beoordelen. Er zal toch rekening moeten worden gehouden met het streven naar «ownership», waardoor het IMF de uitdrukkelijke wensen van een debiteurland inzake zijn wisselkoersregime niet kan negeren.
De aanbevelingen inzake het uitgavenbeleid, die het IMF gedaan heeft in het kader van de Artikel IV-consultaties, komen overeen met de aanbevelingen van de Europese Commissie. Volledig gebruik van de automatische stabilisatoren zou in de huidige situatie een lastenverlichting van 10,5 mld gulden betekenen. Een beperktere lastenverlichting zou echter meer in lijn zijn met de aanbevelingen van het IMF. In tegenstelling tot het IMF verwacht de minister geen sterke daling van de huizenprijzen.
De bewindsman zegt toe een zwarte lijst aan de Kamer te sturen, waarop alle landen staan die door de OESO, het FSF en de FATF zijn gewezen op problemen met de integriteit van hun financiële systeem. Ook Europeselanden kunnen zich in dit verband niet onttrekken aan internationale regimes. Er wordt overleg gevoerd met Zwitserland om meer openheid te bieden over spaartegoeden.
De bewindsman kan zich wel vinden in het rentebeleid van de ECB. Volgens prognoses van de Europese Commissie en van de ECB ligt de verwachte economische groei in 2001 en 2002 boven de trend van ongeveer 2,5%. De inflatie bedraagt daarnaast meer dan 2%. In deze redenering is het dan ook niet logisch om een stimulerend beleid te voeren door middel van een renteverlaging. De ECB stelt zich niet star op en toetst haar prognoses regelmatig aan de feiten. In de Verenigde Staten wordt in de tweede helft van het jaar alweer een conjuncturele opleving verwacht. De Amerikaanse oproep aan de ECB om de rente te verlagen lijkt dan ook niet erg voor de hand te liggen. Interessanter dan afstemming van de rente op de laatste conjuncturele ontwikkelingen, zijn mogelijkheden om de groeitrend te verhogen. Hierbij gaat het om begrotingsbeleid en om hervormingen van de arbeidsmarkt, de productmarkten en de interne markt. Het Europese leiderschap in het herstel van de wereldeconomie zal vooral op dit terrein moeten blijken. De suggestie dat de ECB de rente niet wil verlagen om de druk op landen zo groot mogelijk te houden om structurele hervormingen door te voeren met het oog op de overgang naar de euro, wijst de minister van de hand. De ECB houdt er geen dubbele agenda op na.
De managing director van het IMF heeft meer vrijheid dan een minister van Financiën om opmerkingen te maken over het rentebeleid van de ECB. Hij is immers een soort adviseur van regeringen en centrale banken. Het is echter moeilijk te beoordelen of dergelijke uitspraken effectief zijn. Hetzelfde geldt voor een veroordeling van de houding van de nieuwe Amerikaanse regering inzake het Verdrag van Kyoto: de minister vindt ook dat Nederland zich hierover moet uitspreken op de voorjaarszitting, maar de vraag is hoe effectief dat zal zijn.
De regering heeft vertrouwen in de nieuwe Turkse minister van Financiën en Economie. Het hervormingsprogramma van deze ex-topman van de Wereldbank verdient steun. Financiële instellingen en de private sector zullen moeten zorgen voor de financiering van dat programma. De FSAP's zijn niet openbaar, omdat er marktgevoelige informatie over individuele banken in is opgenomen. De conclusie van de discussie in de «executive board» is echter wel openbaar. Deze Financial Sector Assessments worden gepubliceerd.
Het Europese standpunt inzake de herziening van de IMF-quotaformules is dat de feitelijke quota iets sneller de rekenquota zouden moeten volgen, maar dat het huidige systeem voor het overige goed functioneert. Op basis van het rekenquotum zou Nederland een iets groter stemaandeel krijgen. De bewindsman erkent dat de Nederlandse positie niet duidelijk in de stukken naar voren komt. Formeel wordt het kabinetsstandpunt pas bepaald na het overleg met de Kamer. Hij stelt voor om deze volgorde om te draaien, opdat de Kamer kennis kan nemen van duidelijke standpuntbepalingen.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking legt uit dat de gedetailleerde voorwaarden die het IMF in het verleden aan allerlei programma's verbond, vaak voortkwamen uit wantrouwen ten opzichte van het betreffende debiteurland. Als het IMF twijfelt of een land zich aan bepaalde afspraken houdt, kan beter maar besloten worden geen steun te verlenen, aldus de bewindsvrouwe. Maar een dergelijke beslissing wordt gemakkelijker genomen bij kleine landen dan bij grote landen in verband met de economische impact op de regio. In de toekomst zullen de PRSP's van landen vooral op hoofdlijnen gecontroleerd moeten worden: transparantie, participatie en «pro-poor growth». Als de PRSP's op deze drie hoofdzaken in orde zijn, moeten er geen aanvullende condities worden gesteld. De hulp moet dan gewoon worden verstrekt. Door middel van «public expenditure reviews» wordt duidelijk inzicht geboden in bestedingsbeperkingsbeleid en in de effecten van schuldverlichting, waardoor prioriteit kan worden gegeven aan basisvoorzieningen.
Als men het concept «ownership» serieus wil nemen, kan men de ontwikkeling van PRSP's niet forceren. Er is voor interim-PRSP's gekozen om een aantal landen in staat te stellen hun huiswerk op tijd af te hebben met het oog op schuldverlichting. Die schuldverlichting kon in verband met de financiële crises in deze landen niet te lang op zich laten wachten. Kwaliteit van de PRS gaat boven snelheid. De minister vindt overigens dat er in de afgelopen tweeënhalf jaar al veel is bereikt.
De onafhankelijke evaluatie-eenheid van het IMF dient zich nog te bewijzen. De Wereldbank beschikt al vijfentwintig jaar over het «Operations Evaluation Department», dat rechtstreeks rapporteert aan de lidstaten. President en management van de Wereldbank hebben geen invloed op deze rapportages en de raad van bewindvoerders zorgt in toenemende mate voor een vertaling van de aanbevelingen in nieuw beleid. Voorts beschikt de Wereldbank over een inspectiepanel. Deze instelling neemt dus een voorbeeldfunctie in inzake onafhankelijke evaluatie.
De WRR heeft het begrip «good governance» uitsluitend in juridische zin vertaald, met nadruk op mensenrechten en democratie. Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is echter gebaseerd op de internationale overeenstemming over de betekenis van «good governance», waarbij ook gekeken wordt naar transparantie van begrotingsbeleid, plannen voor armoedebestrijding en dergelijke. Goed bestuur is zowel inzet als uitgangspunt, vindt de minister. In de categorie «losers» onder de ontwikkelingslanden moet onderscheid gemaakt worden tussen landen die lijden onder institutionele zwakte, en landen waar de politieke wil ontbreekt om armoede te bestrijden. In het eerste geval moet steun verleend worden om de institutionele capaciteit te versterken; in het laatste geval moet alleen via niet-gouvernementele kanalen gewerkt worden. Voor de internationale financiële instellingen is in deze laatste landen dan ook slechts een kleine rol weggelegd.
De Wereldbank heeft een grote taak op het gebied van handel en ontwikkeling. De WTO zorgt immers alleen voor een vrijere markttoegang en dat is niet voldoende voor integratie van de wereldeconomie. De Wereldbank kan assistentie bieden bij ontwikkeling van institutionele capaciteit voor handelsministers, bij aanleg van infrastructuur en havens en bij het voldoen aan Westerse standaarden voor milieu en voedsel. Het beleid inzake handel en ontwikkeling moet in het kader van de PRSP's gepast worden. De minister vindt het zorgwekkend dat veel ontwikkelingslanden hun expertise vooral inzetten op financieel terrein, terwijl weinig aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de export.
De minister is niet gelukkig met het debat in de Wereldbank over «Global Public Goods». Veel van de wereldwijde problemen die als GPG worden beschouwd, raken weliswaar ook aan ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, maar als de Wereldbank de financiering van de aanpak van deze problemen op zich neemt, kan er gemakkelijk vanuit de meest uiteenlopende beleidsterreinen een claim op het budget van Ontwikkelingssamenwerking worden gelegd. De Wereldbank heeft geen comparatief voordeel op deze terreinen; er zijn reeds voldoende VN-instellingen die zich met deze problemen bezighouden. De Wereldbank kan haar geld beter besteden.
De Wereldbank is de meest capabele instelling op het gebied van DDR en daarom is zij ook bij uitstek geschikt om deze steun te verlenen aan post-conflictlanden. Voor IMF-steun aan post-conflictlanden zou subsidie op de rente moeten worden verstrekt. De Kamer heeft zich tot nu toe terughoudend opgesteld inzake deze vorm van multilaterale hulpverlening. De heer Masood Ahmed, deputy director van het Policy Development and Review Department van het IMF, heeft aangeboden de Kamer een toelichting te geven op de veranderingen die in dit kader bij het Fonds plaatsvinden. De minister is in beginsel voor rentesubsidie op IMF-steun, maar zij voelt ervoor dit vraagstuk nog eens zorgvuldig te bestuderen, mede om er in Nederland meer draagvlak voor te creëren.
Het criterium voor de houdbaarheid van schuld op lange termijn is een schuldenexportratio van minder dan 150. Nederland is voorstander van ruimere criteria, maar zolang HIPC-II niet gefinancierd is, heeft het weinig zin om al over HIPC-III te praten. De gebrekkige financiering van het HIPC-initiatief is een ernstig probleem. G7-landen willen hier toekomstige IDA-fondsen voor gebruiken, maar Nederland is erop tegen de schuldverlichting van het ene ontwikkelingsland ten koste te laten gaan van IDA-middelen voor het andere ontwikkelingsland. De Nederlandse inzet is erop gericht de doelen voor de IDA duidelijk vast te stellen en de budgetten hiervoor te bepalen, zodat hier minder snel op bezuinigd zal worden. Overigens is voor veel landen de houdbaarheid van schuld na het eindpunt – wanneer finale schuldverlichting wordt gegeven – uiterst fragiel, mede als gevolg van ruilvoetverslechtering. Langjarige ODA-commiteringen zijn voor deze landen cruciaal. Gelukkig worden in sommige ontwikkelingslanden geweldige resultaten geboekt met het HIPC-initiatief.
De bewindsvrouwe meent dat aan de nieuwe Amerikaanse regering via alle mogelijke kanalen het belang van het Verdrag van Kyoto duidelijk gemaakt moet worden. Een probleem is echter dat in veel internationale organisaties de relevante Amerikaanse vertegenwoordiger nog niet benoemd is door de nieuwe administratie. De minister erkent dat de conclusies van het missieverslag van de Utsteinmissie enigszins omfloerst zijn geschreven. Nederland is in het algemeen iets kritischer dan de andere drie landen, maar de impact van een gecoördineerde opstelling van de Utsteingroep moet niet onderschat worden.
Samenstelling: Leden: Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie).
Plv. leden: Eurlings (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP).
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Van Middelkoop (ChristenUnie), Valk (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, Hessing (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), M. B. Vos (GroenLinks), Dijksma (PvdA), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Verburg (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Remak (VVD), Wilders (VVD), Molenaar (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA).
Plv. leden: Dijkstal (VVD), Van Baalen (VVD), De Graaf (D66), Rouvoet (ChristenUnie), Zijlstra (PvdA), Belinfante (PvdA), Leers (CDA), Eurlings (CDA), Cherribi (VVD), De Haan (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van Bommel (SP), Harrewijn (GroenLinks), Gortzak (PvdA), Ter Veer (D66), Snijder-Hazelhoff (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Rijpstra (VVD), Balemans (VVD), Duivesteijn (PvdA), Van den Akker (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-IXB-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.