27 289
Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische Ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging)

nr. 18
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER HOEK EN PASSTOORS TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 131

Ontvangen 4 september 2001

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:

A

In de aanhef wordt de zinsnede «wordt een paragraaf» vervangen door: worden twee paragrafen.

B

Na § 1a wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1b. Observatiemachtiging

Artikel 14h

1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie een observatiemachtiging verlenen om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven indien het ernstig vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar voor zichzelf doet veroorzaken en overigens wordt voldaan aan artikel 2, tweede lid, onder b, en derde lid.

2. De observatiemachtiging strekt ertoe onderzoek te doen plaatsvinden naar de aanwezigheid van een geestesstoornis en of betrokkene gevaar voor zichzelf doet veroorzaken.

3. De observatiemachtiging heeft een geldigheidsduur van ten hoogste drie weken na haar dagtekening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49.

4. Op de observatiemachtiging zijn de artikelen 3 tot en met 8, 9, tweede derde en vierde lid, en 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat uit de geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 5, moet blijken dat een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet.

Artikel 14i

1. Zolang de geldigheidsduur van de observatiemachtiging nog niet geëindigd is, kan de officier van justitie vorderen dat een aansluitende machtiging als bedoeld in het vierde lid wordt verleend. De griffier dient de ontvangst van de vordering terstond mee te delen aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin betrokkene krachtens de observatiemachtiging is opgenomen.

2. Vanaf de dag dat de in het eerste lid bedoelde vordering is gedaan, wordt in afwachting van de beslissing van de rechtbank het gedwongen verblijf met ten hoogste twee weken voortgezet.

3. Indien de officier van justitie besluit geen vordering als bedoeld in het eerste lid in te stellen, dient hij daarvan terstond mededeling te doen aan de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin betrokkene krachtens de observatiemachtiging is opgenomen; de geneesheer-directeur verleent daarop ontslag op de voet van artikel 48.

4. De maatregel die volgt op een observatiemachtiging, is een machtiging als bedoeld in artikel 2, dan wel een machtiging als bedoeld in artikel 14a, dan wel een machtiging als bedoeld in artikel 32.

II

In artikel I wordt na onderdeel Da een onderdeel ingevoegd, luidende:

Db

In artikel 48, eerste lid, wordt onder verlettering van de onderdelen c en d tot d en e, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. door de officier geen vordering wordt ingesteld als bedoeld in artikel 14i, eerste lid, of door de rechter op die vordering afwijzend wordt beschikt of de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken;

Toelichting

In de praktijk blijkt, dat ondanks de omschrijving van het gevaarscriterium onder artikel 1, lid 1 sub f, psychiaters, rechters en hulpverleners een groep patiënten niet kunnen laten opnemen via hetzij toepassing van artikel 2 (voorlopige machtiging) hetzij artikel 20 (inbewaringstelling).

Het gaat in het bijzonder om mensen zonder ziekte-inzicht, die zich onttrekken aan hulpverlening en behandeling, maar wel (meestal al jaren) bekend zijn bij de hulpverlening. Het gaat om mensen, die volharden in het afwijzen van vormen van hulp en zorg en behandeling die hun toestand wezenlijk zou kunnen verbeteren. Daarnaast blijven een aantal essentiële vragen onbeantwoord. Deze vragen betreffen de stoornis, het gevaar en de wijze waarop dat af te wenden zou zijn.

De beantwoording van vragen betreffende de stoornis wordt onder anderen bemoeilijkt wanneer er naast de psychiatrische stoornis sprake is van middelengebruik. Met name vragen of er sprake is van een eigen (wilsbekwame, autonome) keuze van de patiënt voor de ontstane levenswijze en situatie zijn in een situatie van actueel middelengebruik nauwelijks te beantwoorden.

De beantwoording van vragen betreffende het gevaar voor zelfverwaarlozing is veelal tevens afhankelijk van lichamelijk onderzoek, alsmede laboratorium- en ander aanvullend onderzoek. Dit alles is moeilijk of niet uit te voeren buiten een opname. Tevens kan in een dergelijke observatieopname bezien worden welke mogelijkheden er zijn om buiten de inrichting het gevaar af te wenden. Overigens zij hierbij opgemerkt dat lichamelijk onderzoek en behandeling niet tegen iemands wil uitgevoerd kan worden. De WGBO blijft onverkort van toepassing.

Rechters en psychiaters, ook degenen die het gevaarscriterium ruim interpreteren, geven aan dat deze groep tussen wal en schip valt, de personen om wie het gaat kunnen niet bereikt worden via zogenaamde vermaatschappelijking, bemoeizorg, aanpak via voorwaardelijke rechterlijke machtiging of anderszins.

Door behandelaars en hulpverleners is geconstateerd, dat de groep zorgmijders zonder ziekte-inzicht, waarbij sprake is van een ernstig vermoeden van een stoornis van de geestvermogens, zonder zorg of behandeling blijft. Deze personen onttrekken zich volledig aan hulpverlening, maar vertonen wel gedrag waarbij kan worden vermoed dat er gevaar is ten gevolge van stoornis van de geestvermogens. Ethisch is dat niet goed te verantwoorden.

Het ingediende amendement voorziet in de mogelijkheid om, binnen de reikwijdte en toepassing van de Wet Bopz, voor personen op wie «een ernstig vermoeden» van stoornis en dreigend gevaar voor zichzelf van toepassing is en die op korte termijn onderzoek en diagnostiek behoeven, een observatie-opname te gelasten. Uitdrukkelijk wordt hierbij gesteld, dat het niet de bedoeling is personen die bijvoorbeeld overlast veroorzaken, of zwerven op straat, willekeurig te laten opnemen op grond van de Wet Bopz. De doelstelling is juist om via bemoeizorg en vermaatschappelijking te voorkomen dat mensen moeten worden opgenomen. Het grootste deel van de doelgroep zal dan ook op deze manier buiten de instelling behandeld en begeleid kunnen worden. Het ontwerp heeft vooral het oog op personen, die al langer bekend zijn bij de hulpverlening, waarvan hulpverlening en/of behandelaars aangeven dat het gedrag als gevolg van de vermoedelijke geestelijke stoornis zodanig is, dat het de betrokkene gevaar doet veroozaken voor zichzelf en dat het noodzakelijk is om betrokkene op te nemen om na onderzoek een adequate behandeling en/of begeleiding te kunnen realiseren. Het amendement beoogt door middel van een observatie-opname een kortdurende situatie te scheppen waarbinnen de gronden welke kunnen leiden tot een voorlopige of voorwaardelijke machtiging zorgvuldiger kunnen worden onderzocht en geformuleerd dan binnen een ambulante situatie, waarin de verloedering en veelal het middelengebruik voortgaan. Deze observatie-opname biedt overigens ook de patiënt de ruimte zich te bezinnen op de noodzaak en wenselijkheid van het accepteren van adequate behandeling. Zodoende biedt het de zorgmijder een periode van mogelijke reflectie om te bezien of hij met deze levenswijze door wil gaan en biedt deze tijdelijke maatregel ruimte voor toename van autonomie. In die zin steunt een observatieperiode het belang van zelfbeschikking van patiënten.

Het «ernstig vermoeden» in het eerste lid van art. 14h is betrokken op de stoornis, zowel als op het gevaar: het kan zijn dat omtrent de aanwezigheid van gevaar, dan wel omtrent de stoornis geen zekerheid bestaat, of zelfs dat aangaande het één, zowel als het ander slechts een «ernstig vermoeden» bestaat.

Door de overeenkomstige toepasselijkverklaring van de artikelen 3 t/m 14, zijn mede toepasselijk de artikelen 5 en 6, waaruit volgt dat bij de vordering ter verkrijging van een observatiemachtiging een geneeskundige verklaring dient te worden gevoegd, aan welke verklaring onderzoek van een niet bij de behandeling betrokken psychiater ten grondslag moet liggen. Uit deze verklaring dient te blijken dat er een ernstig vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken. Uit de toepasselijkheid van art. 14 vloeit voort dat bij Amvb nadere voorschriften aangaande deze geneeskundige verklaring worden gegeven, in verband waarmee het «Besluit administratieve bepalingen Bopz» aanpassing behoeft.

De observatiemachtiging strekt ertoe, zo luidt het voorgestelde tweede lid van art. 14h, dat onderzoek kan plaatsvinden naar de aanwezigheid van een geestesstoornis en/of gevaar, waaromtrent tot dan toe slechts een«ernstig vermoeden» bestaat. Parallel loopt het onderzoek naar de vraag welke behandeling is aangewezen. Dit behoeft evenwel niet in de nu voorgestelde wetsbepalingen verwoord te worden, omdat met de dwangopneming terstond hoofdstuk III van de Wet Bopz toepasselijk wordt en daarmee ook art. 38, dat verplicht tot het opstellen van een behandelingsplan.

De nu voorgestelde regeling werkt in technische zin aldus. De rechter machtigt voor gedwongen opneming ter observatie gedurende een termijn van maximaal drie weken. Voor het einde van deze periode moet duidelijkheid ontstaan zijn over de door het openbaar ministerie gewenste verdere gang van zaken.

Indien de officier een vervolgmaatregel vordert – wat hij niet meer kan doen na ommekomst van deze drie weken – duurt het gedwongen verblijf nog ten hoogste twee weken voort, gerekend vanaf de dag dat de vordering is gedaan. De griffier van de rechtbank geeft aan het ziekenhuis door dat de vordering is gedaan, opdat de geneesheer-directeur weet dat het gedwongen verblijf mag worden gecontinueerd.

Indien de rechtbank op de vordering tot verlening van een aansluitende machtiging niet binnen de in art. 14i lid 2 genoemde termijn van twee weken beslist heeft, eindigt het gedwongen verblijf na de veertiende dag (behoudens het geval van contra-expertise op verzoek van de patiënt, art. 48 lid 2); na ommekomst van deze termijn van veertien dagen kan de rechtbank overigens nog wél de (eerder ingediende) vordering tot verlening van een aansluitende machtiging toewijzen.

Zodra door het openbaar ministerie besloten is dat niet gevorderd zal worden tot verlening van een aansluitende machtiging, dient de officier van justitie dat mee te delen aan de geneesheer-directeur. Deze verleent terstond ontslag.

Met het oog op het een en ander is ook voorgesteld om artikel 48 te wijzigen.

Van der Hoek

Passtoors


XNoot
1

Vervanging in verband met wijziging in de toelichting.

Naar boven