nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 december 2000
Met erkentelijkheid heb ik kennis genomen van het verslag uitgebracht
door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Ik heb er
goede nota van genomen dat de commissie, onder het voorbehoud dat de gestelde
vragen tijdig worden beantwoord, de openbare beraadslaging van het wetsvoorstel
voldoende voorbereid acht.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen
van het wetsvoorstel. Zij delen de visie achter het wetsvoorstel dat het noodzakelijk
is om een onafhankelijke positie van de rijksarchiefinspectie te creëren.
Het doet mij genoegen dat bedoelde leden deze visie delen.
Wel vragen de leden van de PvdA-fractie zich af hoe onafhankelijk de rijksarchiefinspectie
zou zijn als zij wordt geplaatst binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen en door dit ministerie wordt aangestuurd. Is het niet beter,
zo vragen deze leden verder, om de rijksarchiefinspectie te verzelfstandigen.
Ook stellen deze leden de vraag waarom de inspectie niet wordt uitgebouwd
tot een organisatie die ook de bevoegdheid heeft het archiefbeheer bij de
lagere overheden te inspecteren.
Zoals in de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel is
aangegeven, wordt in het wetsvoorstel een maatregel uitgewerkt met als doel
om, op korte termijn, de rijksarchiefinspectie te versterken. Die versterking
houdt in casu in dat de toezichtsfunctie wordt ontkoppeld van de rijksarchiefdienst
en een aparte eigen plaats krijgt binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen. Daarmee wordt de thans bestaande gezagsverhouding tussen
de algemene rijksarchivaris en de inspecteurs van de rijksarchiefinspectie
beëindigd en kan de bevoegdheid tot uitoefening van het toezicht op de
naleving van de Archiefwet 1995 direct worden toegekend (anders gezegd: geattribueerd)
aan de inspecteurs van de rijksarchiefinspectie zelf. Aldus kan van tussenkomst
van de algemene rijksarchivaris geen sprake meer zijn en dat alleen al betekent
een versterking van de rijksarchiefinspectie. Dit alles geschiedt op grond
van de door mij onderschreven opvatting van de Algemene Rekenkamer dat het
in het algemeen noodzakelijk is om de toezichthoudende functie gescheiden
te houden van beleid, regelgeving, uitvoering en advies. Een bijkomend element
waardoor de rijksarchiefinspectie wordt versterkt, is dat de hoofdinspecteur
van de rijksarchiefinspectie de bevoegdheid krijgt die thans aan de algemene
rijksarchivaris toekomt, om zonder inmenging van een superieur aan de minister
te rapporteren. Het jaarlijkse rapport van de bevindingen van de hoofdinspecteur
wordt, vergezeld van het standpunt van de minister, aan de Staten-Generaal
overgelegd.
Door de rijksarchiefinspectie als zelfstandige organisatorische eenheid
te plaatsen binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
wordt haar positie vergelijkbaar met die van andere inspecties op het terrein
van cultuur, zoals de Inspectie voor het cultuurbezit (ICB).
Aansluitend de vraag van de leden van de PvdA-fractie of het niet beter
zou zijn de rijksarchiefinspectie te verzelfstandigen. Ik ga er bij de beantwoording
van uit dat de vragenstellers hierbij externe verzelfstandiging in de vorm
van een zelfstandig bestuursorgaan op het oog hebben. Naar mijn oordeel zou
het niet verstandig zijn om externe verzelfstandiging in overweging te nemen,
zolang niet duidelijk is tot welke gevolgen de thans lopende discussie over
het archiefbestel zal leiden. Dit wetsvoorstel voorziet er in zo spoedig mogelijk
de onafhankelijkheid van de rijksarchiefinspectie te verzekeren ten opzichte
van de rijksarchiefdienst. Zoals hiervoor aangegeven bestaan daar goede gronden
voor. Het wetsvoorstel heeft niet ten doel in te gaan op eventuele toe te
kennen nieuwe bevoegdheden aan de rijksarchiefinspectie. Juist omdat de discussie
over het archiefbestel thans nog volop gaande is, kan dat ook niet.
Uit het vorenstaande volgt dat het niet goed mogelijk is om in dit bestek
in te gaan op de door de leden van de PvdA-fractie gestelde vragen over toekenning
van (nieuwe) bevoegdheden aan de rijksarchiefinspectie om toezicht uit te
oefenen bij lagere overheden. Wel kan ik u wat betreft de laatste stand van
de feitelijke ontwikkeling meedelen dat de rijksarchiefinspectie met het Landelijk
Overleg van Provinciale Archiefinspecteurs nu al in gesprek is over mogelijkheden
tot samenwerking.
Naast het vorenstaande ben ik van mening dat de huidige omvang van de
rijksarchiefinspectie te weinig aanknopingspunten biedt voor een doelmatige
externe verzelfstandiging. De basisformatie van de rijksarchiefinspectie bestaat
thans uit 6,5 formatieplaatsen. Op dit aantal ben ik ingegaan in het algemeen
overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van
29 september 2000 (Kamerstukken II 2000/01, 26 591, nr. 13, blz. 5 en
6).
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg