nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt. (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State).
Het onderhavige voorstel van wet strekt ertoe de rijksarchiefdienst van
zijn toezichtstaak te ontheffen teneinde de rijksarchiefinspectie die thans
onderdeel uitmaakt van de rijksarchiefdienst, elders te kunnen onderbrengen
bij het bestuursdepartement van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Wetswijziging is noodzakelijk, omdat de toezichthoudende taak van de rijksarchiefdienst
wettelijk is verankerd in artikel 25, tweede lid, onder b, van de Archiefwet
1995. Niet alleen de Archiefwet 1995, maar ook de Organisatie- en mandaatregeling
OCenW van 8 juli 1997 (kenmerk: WJZ-97011056) zal in verband met het voorgaande
moeten worden gewijzigd.
In 1997 werd het toezicht op het beheer van de – (nog) niet naar
een rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte – archieven van het Rijk
en de Hoge Colleges van Staat in een apart organisatieonderdeel van de rijksarchiefdienst
ondergebracht: de rijksarchiefinspectie. De aldus ontstane functiescheiding
binnen de rijksarchiefdienst is bij nader inzien echter niet voldoende om
de onafhankelijke positie van de inspectie te verzekeren. De rijksarchiefdienst
onderhoudt met de zorgdragers waarop het toezicht betrekking heeft, namelijk
nog vele andere relaties. Voor de zorgdrager kan het daardoor onduidelijk
zijn in welke rol en met welk oogmerk deze dienst in een concrete situatie
optreedt. De vorenbedoelde andere positionering van de rijksarchiefinspectie
beoogt de onafhankelijkheid van dat organisatieonderdeel ten opzichte van
de rijksarchiefdienst te verzekeren.
In de notitie «(Toe)zicht op verbetering», die als bijlage
is gevoegd bij de brief van 16 augustus 1999 aan de voorzitter van de Tweede
Kamer (Kamerstukken II 1998/99, 25 809, nr. 12) ben ik uitgebreid ingegaan
op de gewenste positie en de versterking van de rijksarchiefinspectie in het
algemeen. Het onderhavige wetsvoorstel vloeit rechtstreeks voort uit de maatregelen
die in die brief zijn aangekondigd. In paragraaf 6.2.3 van de notitie
«(Toe)zicht op verbetering» wordt aangesloten bij de opvatting
van de Algemene Rekenkamer dat het in het algemeen noodzakelijk is om de toezichthoudende
functie gescheiden te houden van beleid, regelgeving, uitvoering en advies
en dat het toezicht als een afzonderlijke functie moet kunnen worden onderscheiden,
met voldoende waarborgen voor een onafhankelijk functioneren (Kamerstukken
II 1997/98, 25 956, nrs. 1–2, blz.11). In diezelfde paragraaf 6.2.3
wordt aangekondigd dat de toezichtfunctie, gezien de noodzaak om beleid, toezicht
en uitvoering helder te scheiden, zal worden ontkoppeld van de rijksarchiefdienst
en binnen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zal worden
geplaatst, ambtelijk aangestuurd door de Bestuursraad van dit departement.
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt te voorzien in deze constructie. Door
deze organisatorische wijziging is de rijksarchiefinspectie in staat tot een
zelfstandiger en meer onafhankelijke positie naar het veld waarover het toezicht
zich uitstrekt. Ik ben van oordeel dat de in het wetsvoorstel neergelegde
constructie ten goede komt aan de verhouding tussen de rijksarchiefinspectie
en de overheidsorganen waarover de inspectie haar toezicht uitoefent.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel A
Artikel 25, tweede lid, onderdeel b, bepaalt dat het toezicht op de –
(nog) niet naar een rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte – archieven
van de Staten-Generaal, de andere Hoge Colleges van Staat, het Kabinet van
de Koningin, de departementen, de Commissarissen der Koningin en andere overheidsorganen
voorzover het niet betreft de archieven van provincies, gemeenten en waterschappen,
bij de rijksarchiefdienst berust. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting
is aangegeven, wordt de rijksarchiefdienst van deze taak ontheven. In verband
hiermee vervalt artikel 25, tweede lid, onderdeel b, en moet het huidige onderdeel
c worden veranderd in onderdeel b.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 25a, eerste lid, wordt zo gewijzigd dat de toezichthoudende taak
terzake van de – (nog) niet naar een rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte-
archieven, bedoeld in de artikelen 23, eerste en tweede lid, en 41, eerste
lid, wordt opgedragen aan de bij besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen aangewezen hoofdinspecteur en inspecteurs. De formulering
hoofdinspecteur en inspecteurs sluit aan bij de bestaande praktijk. Ook thans
kent de rijksarchiefinspectie een hoofdinspecteur en inspecteurs. Het hierbedoelde
toezicht betreft de archiefbescheiden bij dezelfde overheidsorganen, die in
het huidige artikel 25, tweede lid, onder b, worden aangeduid.
Artikel I, onderdeel C
De wijzigingen in dit artikel vloeien voort uit de beoogde wijzigingen
in de artikelen 25 en 25a.
Het huidige tweede lid van artikel 25b kan vervallen. In dat lid wordt
geregeld dat de algemene rijksarchivaris telkens indien hij daartoe aanleiding
ziet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op de hoogte stelt
van de bevindingen van het toezicht. Die bepaling wordt niet langer nodig
geacht. Het toezicht op de naleving van de Archiefwet 1995 wordt immers uitgeoefend
ten behoeve van de voor die wet verantwoordelijke minister, in casu de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het is dan ook de taak van de toezichthouders
om alle bevindingen die voor de minister van belang zijn aan hem te melden.
Aan de hiërarchisch aan hem ondergeschikte (hoofd)inspecteur kan de minister
ook zonder uitdrukkelijke wetsbepaling opdrachten geven over de wijze waarop
en de gevallen waarin bevindingen gemeld moeten worden.
In aansluiting op het vervallen van het huidige tweede lid wordt het huidige
derde lid vernummerd tot tweede lid. Het nieuwe tweede lid heeft dezelfde
strekking als het huidige derde lid.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
F. van der Ploeg