27 280
Wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens; Straatsburg, 15 juni 1999

nr. 339
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 september 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 september 2000.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 oktober 2000.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 15 juni 1999 te Straatsburg totstandgekomen wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 2000, 69)1.

Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Het onderhavige, op 15 juni 1999 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa aangenomen wijzigingsverdrag strekt tot wijziging van het bestaande, op 28 januari 1981 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). Dit Verdrag is in het kader van de Raad van Europa totstandgekomen. Wijziging van het Verdrag van 1981 is noodzakelijk geworden door de voorgenomen toetreding van de Europese Gemeenschappen tot dit Verdrag.

Aanleiding tot de voorgenomen toetreding van de Europese Gemeenschappen tot dit Verdrag is de totstandkoming van twee richtlijnen op het terrein van de bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, waardoor de Europese Gemeenschappen op dit terrein bevoegd zijn geworden. Het betreft Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) (hierna: Richtlijn nr. 95/46/EG) en Richtlijn nr. 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector (PbEG 1998, L 24) (hierna: Richtlijn nr. 97/66/EG).

De implementatie van deze richtlijnen is nog niet afgerond. De implementatie van Richtlijn nr. 95/46/EG wordt voorzien in het voorstel van wet houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 2) alsmede in het voorstel van wet tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (kamerstukken II 1998/99, 26 410, nr. 2). Het voornoemde wetsvoorstel 25 892 is door de Tweede Kamer op 23 november 1999 aanvaard. Richtlijn nr. 97/66/EG is grotendeels geïmplementeerd in hoofdstuk 11, alsmede in artikel 18.13 van de Telecommunicatiewet. Enige bepalingen zijn nader uitgewerkt in de Regeling nummeridentificatie en in het Besluit 1-1-2 alarmcentrales. Verder moeten nog enige bepalingen uit hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet bij algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt. Enkele bepalingen van de richtlijn zijn nog niet geïmplementeerd. Daarvoor zullen nog enige wettelijke bepalingen nodig zijn. Voor een aantal van de nog niet geïmplementeerde bepalingen geldt echter dat zij eerst per 24 oktober 2000 in Nederlands recht moeten zijn omgezet.

De wijziging

De voorgenomen toetreding van de Europese Gemeenschappen tot het Verdrag is in het onderhavige wijzigingsverdrag als volgt geregeld.

Artikel 1 van het wijzigingsverdrag strekt tot wijziging van artikel 3 van het Verdrag. Hierdoor wordt, evenals reeds het geval is voor de bestaande partijen bij het Verdrag, aan de Europese Gemeenschappen de mogelijkheid geboden, door middel van een verklaring, bepaalde bestanden uit te zonderen van de toepasselijkheid van het Verdrag. Dit kan echter alleen met betrekking tot bestanden waarop geen enkel wettelijk voorschrift van toepassing is dat met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens is getroffen. Afwijkingen van de grondbeginselen zijn verder slechts mogelijk, voorzover zij in de wetgeving zijn voorzien en noodzakelijk zijn ter bescherming van bepaalde, in artikel 9 van het Verdrag genoemde, algemene bepalingen, zoals onder meer de veiligheid van de staat en de bestrijding van strafbare feiten.

Behalve beperken, geeft artikel 1 van het wijzigingsverdrag ook voor de Europese Gemeenschappen de mogelijkheid de toepassing van de grondbeginselen uit te breiden. Evenals de overige partijen bij het Verdrag kunnen de Europese Gemeenschappen, door middel van een verklaring, aankondigen dat deze eveneens van toepassing zullen zijn op niet-geautomatiseerde bestanden van persoonsgegevens. De Europese Gemeenschappen kunnen ook aan het begrip persoonsgegevens een wijdere betekenis geven door ook gegevens betreffende bepaalde verbanden van natuurlijke personen, zoals vennootschappen, verenigingen, stichtingen, enz., daaronder te brengen.

Verklaringen waarmee partijen – dus ook de Europese Gemeenschappen – het toepassingsgebied van het Verdrag met betrekking tot zichzelf beperken of uitbreiden, kunnen te allen tijde worden gedaan, gewijzigd of ingetrokken. Zij treden drie maanden na kennisgeving in werking.

Andere wijzigingen betreffen wijzigingen van de hoofdstukken V, VI en VII van het Verdrag.

Door wijziging van het in hoofdstuk V opgenomen artikel 20 (artikel 2 wijzigingsverdrag) wordt de mogelijkheid geboden dat de Europese Gemeenschappen deelnemen aan de commissie die een kader biedt voor overleg over de uitvoering en andere vraagstukken betreffende het Verdrag. Deze wijziging legt vast dat wanneer in de commissie een onderwerp aan de orde is, waarbij sprake is van een gemeenschapsbevoegdheid, de Europese Gemeenschappen stemmen met het totaal aantal stemmen van de lid-staten van de Europese Unie, die partij zijn bij het Verdrag. Deze lid-staten stemmen in een dergelijk geval niet.

Door de wijziging van het in hoofdstuk VI opgenomen artikel 21 van het Verdrag (artikel 3 wijzigingsverdrag) moeten door een van de partijen, het Comité van Ministers van de Raad van Europa, dan wel door de hiervoor genoemde commissie voorgestelde amendementen op het Verdrag in het vervolg ook worden gemeld aan de Europese Gemeenschappen.

Tenslotte voorziet het wijzigingsverdrag in een aantal wijzigingen van de slotbepalingen van het Verdrag (hoofdstuk VII). Door de wijziging van artikel 23 (artikel 4 wijzigingsverdrag) wordt de mogelijkheid geopend dat de Europese Gemeenschappen toetreden tot het Verdrag. De wijziging van artikel 24 (artikel 5 wijzigingsverdrag) biedt de mogelijkheid dat de Europese Gemeenschappen, naast elke staat die partij is bij het Verdrag, het grondgebied aangeven waarop het Verdrag van toepassing is. De wijziging van artikel 27 (artikel 6 wijzigingsverdrag), tenslotte, verplicht de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa in het vervolg ook de Europese Gemeenschappen in te lichten omtrent de in artikel 27 opgenomen onderwerpen.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zal het wijzigingsverdrag, evenals het Verdrag zelf, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven