nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG
Ontvangen 9 november 2000
Allereerst dank ik de Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
voor het stellen van een beperkt aantal vragen in het verslag over het wetsvoorstel
«Wijziging van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en de Wet op de
Economische Delicten in verband met de aanwijzing als economisch delict van
illegale handel in geneesmiddelen, zulks mede ter verbetering van de bestrijding
van doping in de sport» (27 261). Hieruit kan worden opgemaakt
dat er voor het voorstel steun bestaat. Hieronder ga ik op de door de leden
van de CDA-fractie gestelde vragen in.
Dit wetsvoorstel heeft geen betrekking op de illegale handel in diergeneesmiddelen.
Vanuit praktische overwegingen, met name met het oog op een spoedige voortgang
van de voorgenomen wetswijziging, is in overleg met het Ministerie van LNV
afgesproken dat daarvoor een afzonderlijk traject ingezet zou worden. Dat
is gebeurd door onder andere het instellen van een Task Force. Over de huidige
stand van zaken wordt de Kamer eerdaags door de minister van LNV geïnformeerd
door middel van de voortgangsrapportage «Hormonen».
Zoals ook in andere landen het geval is, rekent de Nederlandse overheid
het tot haar taak een anti-dopingbeleid te voeren, mede gericht op het bestrijden
van de handel in doping. De anti-dopingconventie van de Raad van Europa, die
door Nederland is geratificeerd spreekt ook uitdrukkelijk van een overheidstaak
op dit punt. Deze benadering komt – in grote lijnen – overeen
met het bestaande beleid in landen als Duitsland, UK en de Scandinavische
landen. Meer specifieke anti-dopingwetgeving wordt gehanteerd in landen als
België, Frankrijk en Italië.
Het wetsvoorstel maakt een effectievere aanpak mogelijk ingeval van het
bereiden of afleveren van geneesmiddelen door onbevoegde personen en ingeval
van het bereiden, verkopen afleveren, invoeren, verhandelen of het in voorraad
hebben van ongeregistreerde of van inschrijving geschorste geneesmiddelen.
Bij de (illegale) handel via internet kunnen beide type gedragingen zich voordoen.
In die gevallen is een effectievere aanpak mogelijk door een (sterk)
verhoogde strafmaat, doch ook door de mogelijke inzet van een aantal dwangmiddelen
zoals aanhouding en huiszoeking buiten heterdaad en het onderzoeken en afluisteren
van telefoongesprekken, een en ander uiteraard overeenkomstig de regels van
het Wetboek van Strafvordering.
Zoals hiervoor al aangegeven richt het onderhavige wetsvoorstel zich op
het onbevoegd bereiden of verhandelen van geneesmiddelen en het – kort
samengevat – produceren en/of verhandelen van ongeregistreerde of van
inschrijving geschorste middelen. Er zijn geen indicaties dat (huis)artsen
hierbij een rol spelen. Bij hun betrokkenheid bij dopinggeduide middelen gaat
het om geregistreerde middelen en – in beginsel – bevoegd handelen.
De rol van de arts bij het gebruik van dopinggeduide middelen is onderwerp
van richtlijnen van de Vereniging voor Sportgeneeskunde en van de gedragsregels
van de KNMG. Zo dient een arts afwijzend te reageren op door een gezonde sporter
gedaan verzoek om dopinggeduide middelen voor te schrijven.
Op het handelen van artsen in strijd met die richtlijnen en regels is
het bestaande tuchtrecht van toepassing.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. M. Vliegenthart