27 251
Wijziging van een aantal wetten in verband met de naamswijziging van de Verzekeringskamer, alsmede wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 teneinde op enkele punten de verhouding van de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot de Pensioen- & Verzekeringskamer nader te regelen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State (van het Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

ALGEMEEN

In paragraaf 5.2 van de memorie van toelichting bij hetwetsvoorstel tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enkele andere wetten onder meer met het oog op verbetering van het toezicht op de invoering van een verbod op uitstelfinanciering van pensioenaanspraken en verduidelijking van de regels inzake waardeoverdracht van pensioen (wijziging PSW in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht) (kamerstukken II 1998/99, 26 415), is aangekondigd dat de naam van de Verzekeringskamer zal worden gewijzigd. Tevens werd daarin een aantal wijzigingen in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993) aangekondigd in de verhouding tussen de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot de Verzekeringskamer. Het betreft de volgende onderwerpen:

– de door de raad van toezicht van de Verzekeringskamer vastgestelde begroting zal in de toekomst de goedkeuring behoeven van de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

– toevoeging van een wettelijke procedure voor schorsing van bestuursleden van de Verzekeringskamer;

– toevoeging van een bepaling met betrekking tot periodieke evaluatie van de Verzekeringskamer.

Het voorliggende wetsvoorstel strekt ter uitvoering van bovengenoemde voornemens.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

De Verzekeringskamer is de toezichthouder op zowel verzekeraars als op pensioenfondsen. Het toezicht op beide soorten financiële instellingen is echter niet in alle opzichten identiek; het onderscheidt zich op een aantal onderdelen. Teneinde beide toezichtstaken en toezichtsterreinen in de naamstelling tot uitdrukking te brengen wordt voorgesteld de naam van de Verzekeringskamer te wijzigen in Pensioen- & Verzekeringskamer.

Artikel II

A

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I.

B

De leden van het bestuur en van de raad van toezicht van de Pensioen- & Verzekeringskamer worden ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wtv 1993 bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen. Inhoudelijk identieke bepalingen zijn opgenomen in de statuten van de Stichting Verzekeringskamer.

De statuten regelen tevens dat de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevoegd zijn leden van het bestuur en van de raad van toezicht te schorsen. Een dergelijke bepaling is echter niet in de Wtv 1993 opgenomen. Teneinde in wet en statuten de regeling met betrekking tot benoeming, schorsing en ontslag gelijk te laten luiden, en daarmee de duidelijkheid te bevorderen, wordt voorgesteld in artikel 6 van de Wtv 1993 de bepalingen uit de statuten over te nemen inzake de schorsing van bestuursleden en leden van de raad van toezicht. Indien de raad van toezicht gegronde redenen bekend zijn die tot schorsing van een bestuurder dienen te leiden, is dat uiteraard een zwaarwegend element bij de oordeelsvorming door de ministers.

Volstaan is met overneming van de artikelen 5, vijftiende lid, eerste volzin, onderscheidenlijk 7, zevende lid, eerste volzin, van de statuten. Niet overgenomen zijn de bepalingen inzake opheffing en het vervallen van de schorsing, omdat deze evenmin voorkomen in de andere financiële toezichtswetten. Aangezien het zaak is dat een schorsing niet voor een onbepaalde periode geldt, zal op korte termijn moeten worden beslist over opheffing van de schorsing, dan wel tot ontslag. De in de statuten van de Verzekeringskamer hieromtrent opgenomen bepalingen kunnen daarom gehandhaafd blijven.

C

Ingevolge de huidige statuten van de Stichting Verzekeringskamer stelt het bestuur jaarlijks vóór 31 december een begroting op en legt het deze ter goedkeuring voor aan de raad van toezicht. De Kostenregeling verzekeringsbedrijf 1996 schrijft daarnaast voor dat de begroting inzake de kosten die verband houden met de uitvoering van de taken en bevoegdheden van de Verzekeringskamer op grond van de Wtv 1993 en de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Wtn) vóór 1 februari van het jaar waarop zij betrekking heeft, ter kennisneming aan de Minister van Financiën wordt gezonden.

De raad van toezicht heeft de rol om de begroting goed te keuren toebedeeld gekregen, toen de Verzekeringskamer ten tijde van de verzelfstandiging beheersmatig op afstand van de ministers werd geplaatst. Sedertdien is naar de relatie ministers – zbo's en de formele minimumbe- voegdheden waarover ministers zouden moeten beschikken teneinde invulling te kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid, een aantal onderzoeken verricht. Het betreft Zelfstandige bestuursorganen en ministeriële verantwoordelijkheid. Verslag van de Algemene Rekenkamer 1994 (kamerstukken II 1994/95, 24 130, nr. 3) en de Rapportage doorlichting zelfstandige bestuursorganen (kamerstukken II 1996/97, 25 268, nr. 1). Voortbouwend op deze onderzoeken wordt daarom voorgesteld om de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk een goedkeuringsrecht toe te kennen voor de in het vervolg door de raad van toezicht vast te stellen begroting van de Pensioen- & Verzekeringskamer.

Onveranderd blijft het de verantwoordelijkheid van het bestuur om de begroting op te stellen. De raad van toezicht die nu nog goedkeurt, zal het orgaan zijn dat, evenals hij dat nu reeds doet, de begroting uit beheersmatige optiek inhoudelijk beoordeelt op onder meer prioriteitstelling en doelmatig en doeltreffend beheer. Na de vaststelling van de begroting voor de rechtspersoon door de raad van toezicht, zal de begroting in het kader van een transparante verantwoording, vergezeld van een toelichting, ter goedkeuring naar de ministers worden gezonden. In nader overleg tussen de ministers en de Pensioen- & Verzekeringskamer zal praktische invulling worden gegeven aan de benodigde financiële en beleidsmatige informatie in deze toelichting.

De ministers zullen zich, gelet op het eigen beoordelingskader, bij deze goedkeuring baseren op het feit dat de inhoudelijke vaststelling aan de rechtspersoon is toebedeeld. Slechts indien er zwaarwegende argumenten zouden zijn voor de ministers om de door de rechtspersoon vastgestelde begroting niet goed te keuren, waarbij gedacht moet worden aan het in aanzienlijke mate ontbreken van motivering of het in belangrijke mate afwijken van de uitvoeringstaken die uit de toezichtswetgeving voortvloeien, zal een dienovereenkomstig besluit aan de Pensioen- & Verzekeringskamer worden kenbaar gemaakt.

Een aangepaste begroting zal vervolgens wederom ter goedkeuring moeten worden voorgelegd waarbij dezelfde procedure als in eerste aanleg wordt gehanteerd.

Gewaarborgd moet blijven dat de Pensioen- & Verzekeringskamer tijdig over de goedgekeurde begroting kan beschikken. Daarom is gekozen voor een systematiek waarbij vóór 1 november van ieder jaar de begroting door de rechtspersoon ter goedkeuring aan de beide ministers wordt gestuurd. Het streven van de ministers is er op gericht vóór begin december formeel duidelijkheid te geven. In ieder geval dragen zij er zorg voor dat dit ruim vóór 31 december geschiedt.

Ook waar het gaat om de slagkracht van het bestuur van de Pensioen- & Verzekeringskamer worden met het goedkeuringsrecht van de ministers geen veranderingen aangebracht.

Het bestuur van de Pensioen- & Verzekeringskamer moet uiteraard kunnen blijven inspelen op veranderingen, hetgeen vereist dat de begroting geen knellend kader moet zijn. Afwijkingen van de begroting, bijvoorbeeld in verband met niet voorzienbare ontwikkelingen, dienen uiteraard wel in de verslaglegging ex post te worden gemotiveerd. Krachtens artikel 8 van de Wtv 1993, artikel 3 van de Wtn en artikel 24 van de Pensioen- en spaarfondsenwet dient de Pensioen- & Verzekeringskamer immers reeds jaarlijks verslag uit te brengen over haar werkzaamheden en bevindingen ingevolge die wetten. In het jaarverslag wordt via de jaarrekening en de toelichting hierop verantwoording afgelegd van eventuele afwijkingen. Indien in de loop van het jaar majeure begrotingswijzigingen noodzakelijk zijn, zullen deze voortvloeien uit belangrijke wijzigingen in de uitvoering van de taken van de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het is evident dat bij de afweging van dergelijke beleidswijzigingen de gevolgen ervan voor de begroting aan de orde komen en dat de ministers daarmee instemmen.

In het kader van de slagkracht wordt ook gewezen op het feit dat de begroting een post onvoorziene uitgaven kan bevatten. De Kostenregeling verzekeringsbedrijf 1996 biedt hiervoor de ruimte. Gelet op de flexibiliteit die van de toezichthouder wordt gevraagd (bijvoorbeeld inzake integriteit, consumentenbeleid, materiële voorwaarden Pensioen- en spaarfondsenwet) en de snelle ontwikkelingen in zowel het toezicht (zoals de samenwerking met de Stichting Toezicht Effectenverkeer en De Nederlandsche Bank), internationale fora, alsook bij de onder toezicht staande instellingen, is het goed voor te stellen dat de Pensioen- & Verzekeringskamer in de komende periode, evenals nu reeds het geval is, gebruik maakt van een dergelijke post onvoorziene uitgaven, waarvan uiteraard in de verantwoording ex post rekenschap wordt afgelegd. Eveneens kan het wenselijk zijn om een beperkt eigen vermogen op te bouwen, zodat ook de liquiditeit geen belemmerende factor behoeft te zijn voor een slagkrachtig en flexibel optreden.

Kortom met de wijzigingen wordt beoogd om meer evenwicht te krijgen in de – ook vanuit de brede invalshoek relatie ministers – zbo's gewenste – bevoegdheidsverdeling tussen de ministers en de Pensioen- & Verzekeringskamer en tegelijkertijd aan de materiële beheersmatige zelfstandigheid van de Pensioen- & Verzekeringskamer recht te blijven doen.

D

In de Rapportage doorlichting zelfstandige bestuursorganen (kamerstukken II 1996/97, 25 268, nr. 1) heeft ondergetekende aangekondigd voornemens te zijn een 5-jaarlijkse termijn te hanteren voor evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de financiële toezichthouders.

Het voorgestelde artikel 187a geeft ten aanzien van de Pensioen- & Ver- zekeringskamer een wettelijke basis aan dit voornemen, waarbij zij benadrukt dat de evaluatie zal geschieden onder verantwoordelijkheid van de Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk. Ten aanzien van de Stichting Toezicht Effectenverkeer en De Nederlandsche Bank zullen in de desbetreffende wetten analoge bepalingen worden voorgesteld.

Artikelen III tot en met XVII

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven