Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27250 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27250 nr. 4 |
Vastgesteld 16 october 2000
De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer de regering de navolgende vragen en opmerkingen voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen | ||
1. | Inleiding | |
2. | Verwerving aandelen TenneT | |
3. | Verdelingsregeling | |
4. | Tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan de stadsverwarmingscontracten | |
5. | Tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan Demkolec | |
6. | Vormgeving toeslag | |
7. | Protocol | |
8. | Aanscherping eisen onafhankelijkheid landelijk netbeheer | |
9. | Ontbinding van de Overeenkomst van Samenwerking | |
10. | Toewijzing van transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdend net | |
11. | Veiling en APX | |
12. | Verbinding tussen Nederland en Noorwegen | |
13. | Notificaties |
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met deze wet die een einde moet maken aan de slepende onduidelijkheid rond de overgang naar een geliberaliseerde energiemarkt. De baksteenproblematiek en de daarmee samenhangende problemen rond de importcapaciteit en de status van TenneT dienen spoedig opgelost te worden zodat alle belanghebbenden zich volledig kunnen richten op de totstandkoming van een concurrerende markt die voorzien is van de benodigde (publieke) waarborgen. Tijdens de hoorzitting van 2 oktober jl. over het onderhavige wetsvoorstel uitten meerdere partijen de wens dat de regering tot overeenstemming met de elektriciteitsproducenten zal komen. Om het draagvlak voor deze oplossingen zo groot mogelijk te maken en verlammende juridische kwesties te voorkomen, geven ook de leden van de PvdA-fractie de voorkeur aan een door de sector gedragen oplossing, mits die uiteraard de belangen van derden, waaronder met name de eindverbruikers, niet schaadt. Deze leden vertrouwen erop dat de regering een eventueel akkoord met de sector aan de Tweede Kamer ter bespreking zal voorleggen.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat compensatie voor de elektriciteitsproductiebedrijven alleen mag gelden voor verplichtingen die door de overheid specifiek zijn gestimuleerd en waaruit bovendien niet-marktconforme kosten voortvloeien. De regering nam het advies van de commissie Herkströter grotendeels over. Voor importcontracten zal geen compensatie worden gegeven, voor Demkolec en stadsverwarming wel. Hiermee gaan zij in principe akkoord.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot beëindiging van de Overeenkomst van Samenwerking (OvS) en tot het aandeelhouderschap van het landelijk hoogspanningsnet. Voor deze leden staat bij de behandeling van dit wetsvoorstel het bevorderen van de concurrentie en daardoor het bereiken van de beste prijs-kwaliteitverhouding voor de afnemers voorop. De vraag of de consument en het bedrijfsleven er beter van worden, wordt naar de mening van de leden van de VVD-fractie bepaald door voldoende mate van gezonde concurrentie en door de transport- en systeemtarieftoeslag ter dekking van de tegemoetkoming in de gehonoreerde niet marktconforme kosten. Zij houden daarbij onverkort vast aan het «minder-minder» principe zoals bij eerdere wetbehandelingen rondom de liberalisering van de Nederlandse elektriciteitsmarkt naar voren is gebracht.
In hoeverre kan een eventuele consensus in de elektriciteitsproductiesector nog leiden tot verandering van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is de stand van zaken in het overleg van de elektriciteitsproducenten over de bakstenen?
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een update van de mate van liberalisering van de elektriciteitsmarkten in de EU-lidstaten, evenals een update van het prijsniveau in de verschillende landen. Is Nederland in 2000 een duurte-eiland op elektriciteitsgebied aan het worden, zo vragen deze leden. Wat is de verwachting voor het prijsniveau in 2001?
Het optreden van de gasbedrijven met betrekking tot het niet naleven van de door de directeur DTe opgestelde richtlijnen op basis van de Gaswet heeft eens te meer het belang van een goed handhavinginstrumentarium voor de toezichthoudende instanties bevestigd. De leden van de CDA-fractie zouden graag een duidelijk overzicht krijgen van de wijze waarop naleving van bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en het voorliggende wetsvoorstel door de toezichthoudende instanties kan worden afgedwongen.
Daarbij wordt de regering uitdrukkelijk verzocht in te gaan op de verschillende instrumenten die zijn gehanteerd in deze wetten en op basis van welke beleidsmatige overwegingen is gekozen voor het al dan niet met strafrechtelijke dan wel bestuurlijke instrumenten (last onder dwangsom, bestuurlijke boete, bestuursdwang) handhaven van wetsartikelen. Kan de regering bij de beantwoording van deze vraag ook ingaan op de wijze waarop naleving van een door de directeur DTe gegeven bindende aanwijzing in verband met naleving van de Elektriciteitswet 1998 kan worden gehandhaafd.
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan een goed functionerende geliberaliseerde elektriciteitsmarkt. Zij hebben hun gerede twijfels of voorliggend wetsontwerp deze goede werking mede bewerkt of juist belemmert.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, waarmee een integrale regeling van de overgangsproblematiek in de elektriciteitsproductiesector wordt beoogd. Deze leden spreken hun waardering uit voor het feit dat de regering ervoor heeft gekozen de verdelingsregeling en de toeslagenregeling niet zoals dat oorspronkelijk de bedoeling was, bij ministerieel besluit c.q. algemene maatregel van bestuur te regelen, maar via een afzonderlijke Overgangswet zoals deze nu voorligt.
De leden van de SGP-fractie roepen in herinnering hun grote terughoudendheid met betrekking tot de liberalisering van belangrijke nutssectoren als de elektriciteitssector, zoals zij dat ook bij de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 naar voren hebben gebracht. Nu deze wet een feit is, hechten zij sterk aan een ordelijke overgang naar een geliberaliseerde markt, waarbij de negatieve effecten van de liberalisering niet eenzijdig bij de (gebonden) kleinverbruiker mogen worden neergelegd.
In de memorie van toelichting worden het Verenigd Koninkrijk en Italië aangehaald als voorbeelden van TSO's waarvoor het verbod geldt om als bij de markt betrokken partij meer dan een gering belang in de TSO te hebben. De leden van de VVD-fractie zijn geïnteresseerd in een overzicht van alle TSO's binnen Europa waarin private partijen participeren, in combinatie met gegevens over de ontwikkeling van de elektriciteitsmarkt in die landen, de prijsontwikkelingen en de mate van betrouwbaarheid, leveringszekerheid en toegankelijkheid tot de voorzieningen.
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van liberalisering en privatisering maar onder uitdrukkelijke voorwaarden. Daarbij gaan zij ervan uit dat ook in een geliberaliseerde en geprivatiseerde markt de overheid voor de eerste noodzakelijke levensbehoeften altijd een nutsfunctie blijft behouden. De overheid moet ten alle tijde garanderen dat alle burgers en bedrijven kunnen beschikken (leveringszekerheid) over die eerste noodzakelijke levensbehoeften tegen een redelijke prijs en onder milieuvriendelijke omstandigheden geproduceerd. Als de markt voor elektriciteit wordt geliberaliseerd en geprivatiseerd hoe kan de overheid dan die nutsfunctie nog waar maken?
De enige manier dat te kunnen bereiken is door het landelijk hoogspanningsnet voor 100% in overheidshanden te nemen. Want iedereen die elektriciteit produceert moet op het net en iedereen die distribueert moet elektriciteit van het hoogspanningsnet halen. Voor deze leden is alleen regelgeving en toezicht onvoldoende om die nutsfunctie als overheid te kunnen vervullen. Ook een commerciële minderheidsaandeelhouder in het net is niet wenselijk.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat tijdens de behandeling van de Gaswet eerder dit jaar, de regering de toezegging heeft gedaan dat het aan de Kamer wordt overgelaten of 50% + 1 aandeel of 100% van de aandelen in TenneT, dan wel de eigendom van het net, wordt verkregen. Hoe denkt de regering deze toezegging gestand te doen en hoe verhoudt zich die toezegging tot het voorgestelde wetsartikel?
De leden van de CDA-fractie zien de aankoop van het landelijk hoogspanningsnet als een onderwerp dat als zodanig geheel losstaat van de discussie over de compensatie van de niet marktconforme kosten.
Indien aankoop van het net of aandelen in TenneT moet worden gezien in samenhang met een oplossing voor de financiering van de niet marktconforme kosten, zou de aankoop van het net al snel resulteren in een verkapte compensatie voor die kosten en daarmee een steunmaatregel zijn in de betekenis van het EG verdrag, waarvoor weer goedkeuring vanuit Brussel nodig zou zijn. Deze leden zien de aankoop van het net als een privaatrechtelijke transactie waarbij de aankoop van het net tot doel heeft de nutsfunctie van de overheid voor het landelijk hoogspanningsnet te waarborgen. Het eigendom van het net geeft immers het recht de netbeheerder aan te wijzen resp. deze bij onjuist functioneren te doen vervangen door een andere netbeheerder.
Bij verkrijging van aandelen in TenneT krijgt de staat niet het recht tot aanwijzing van de nieuwe netbeheerder. Dit recht berust immers bij de eigenaar en niet bij de aandeelhouder.
De ervaringen van de afgelopen jaren maken duidelijk dat de onafhankelijkheid van de landelijk netbeheerder onvoldoende is gewaarborgd (regelingen als de Noorse kabel, de toekenning van importcapaciteit aan de Sep-contracten in de Akte van Inbreng illustreren dit). Ook het uitblijven van goedkeuring door de minister van de aanwijzing van TenneT als landelijk netbeheerder bevestigt deze opvatting. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie dient de voorgestelde regeling in het wetsvoorstel (Art 10) zich dan ook niet te richten op aankoop van aandelen in TenneT maar meer op het eigendom van het net. Zij verzoeken de regering de onderhavige regeling overeenkomstig dit uitgangspunt aan te passen.
In de voorgestelde regeling krijgt de regering de vrijheid om geheel naar eigen inzicht, dus buiten het parlement om, invulling te geven aan de overname van de aandelen in TenneT. Zo kan de regering geheel zelfstandig bepalen hoeveel aandelen tegen welke prijs alsmede de kwaliteit van de aandelen ewone, gecertificeerde, prioriteitsaandelen) zij wenst te verwerven. Gelet op de grote belangen dient het parlement de mogelijkheid te hebben van instemming (achteraf) van door de minister met de sector te sluiten overeenkomst. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering een goedkeuringsrecht van het parlement in het wetsvoorstel op te nemen.
Ten aanzien van de aankoop van 100% van het hoogspanningsnet in het kader van zorgvuldigheid en geleidelijkheid zijn de leden van de D66 fractie akkoord.
In artikel 10, eerste lid wordt de Staat expliciet gemachtigd om aandelen van Sep in TenneT over te nemen tegen een «redelijke» prijs. De leden van de RPF-fractie en de GPV-fractie vragen de regering te reageren op de suggestie om parlementaire goedkeuring van de overeengekomen prijs van de aandelen in de wet op te nemen. In de ogen van de leden van de RPF-fractie en de GPV-fractie is de onafhankelijkheid van het netbeheer van groot belang. Wat vindt de regering van de redenering, dat het nutskarakter van het netbeheer en -eigendom rechtvaardigt dat de Staat 100% aandeelhouder van TenneT wordt?
Welke andere aspecten betrekt zij bij haar gebruikmaking van haar recht op grond van het eerste lid?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in voorliggend wetsvoorstel de bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 inzake de onafhankelijke positionering van de landelijk netbeheerder TenneT worden aangescherpt. Tevens wordt geregeld dat de staat de meerderheid van de aandelen van TenneT kan verwerven. Deze leden refereren aan hun pleidooi tijdens de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 voor een 100%-overheidsaandeel in het landelijk hoogspanningsnet. Zij noemen de voorgestelde aanscherping in dit verband dan ook een stap in hun richting en vragen waarom de regering uiteindelijk toch niet voor een 100%-aandeel heeft geopteerd.
De aan het woord zijnde leden vragen een reactie van regeringszijde op de stelling van Sep dat er sinds het begin van het wetgevingstraject sprake is van een waarde-erosie van TenneT. Volgens Sep zou een waarderealisatie in het vooruitzicht moeten worden gesteld zoals die geweest zou zijn vóór het begin van het wetgevingstraject en vóór de reeks waardebeperkende ideeën die van overheidswege werden gelanceerd.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in voorliggend wetsvoorstel op geen enkele wijze wordt ingegaan op de fiscale behandeling van de ontvlechting van Sep. Zij vragen de regering of dit impliceert dat de vergoeding van de niet marktconforme kosten, de uitvoering van de wet en de overige ontvlechtinghandelingen – zoals de vervreemding van TenneT – op fiscaal neutrale wijze zal plaatsvinden.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat met het voorliggende wetsvoorstel geen uitvoering wordt gegeven aan de adviezen van de commissie Herkströter voor wat betreft de importcontracten. De commissie Herkströter komt tot de conclusie dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden verwacht dat de productiebedrijven de lasten, die overeenkomstig het advies aan hen worden toegedeeld, kunnen dragen. De regering heeft de conclusies van de commissie Herkströter omarmd. Wat is in dit verband dan de logica om de elektriciteitsproductiebedrijven volgens artikel 12 van het wetsvoorstel voorrang te verlenen ten behoeve van de nakoming van de SEP-contracten?
Worden daarmee de verplichtingen uit de SEP-contracten niet de facto alsnog door de eindverbruiker gedragen in plaats van de elektriciteitsproductiebedrijven. Immers door het ontbreken van concurrentie zal de prijs kunstmatig hoog blijven. Graag een reactie van de regering hierover.
Is de regering met hen van mening dat het draagkrachtbeginsel voor de bedrijven om de niet marktconforme kosten te dragen, zoals uitvoerig aan de orde geweest tijdens de behandeling van de wijziging van de Elektriciteitswet in maart 1999, nog steeds van kracht is?
Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een nadere toelichting op de in artikel 4 bedoelde vorderingsrechten. Hoe zijn deze vorderingsrechten tot stand gekomen? Waarop hebben deze vorderingsrechten precies betrekking? Met andere woorden wat is de reikwijdte en inhoud van de bedoelde vorderingsrechten? Waarom is er voor gekozen deze vorderingsrechten van rechtswege te laten vervallen? Heeft dit artikel financiële consequenties voor een of meer elektriciteitsbedrijven? Zo ja, welke?
Bij de behandeling van de elektriciteitswet werd terecht door de regering gesteld dat er sprake moet zijn (en waarborgen) van een geleidelijke, zorgvuldige overgang naar een Europese vrije elektriciteitsmarkt, dat had de EU afgesproken. Een vrije markt verhoudt zich slecht met opslag van kosten uit het verleden en met voorkeursrechten bij de toch al beperkte importcapaciteit.
De leden van de D66-fractie houden de SEP verantwoordelijk voor door hen in het verleden aangegane verplichtingen. Het is onvoorstelbaar dat onze markt nog negen jaar gefrustreerd zou kunnen worden door oude afname (import) contracten van de SEP. Ook de Noorse kabel behoort tot de verantwoordelijkheid van de SEP. De vraag moet toch overwogen worden of indien de SEP niet aan haar verplichtingen wil of kan voldoen de Nederlandse eindverbruiker daar de dupe van moet worden? Het gevaar is levensgroot aanwezig dat bij de huidige voorstellen de monopoliepositie van de in Nederland opererende energieproducenten wordt verlengd.
De overnameprijs van de Nederlandse productiebedrijven is tot nu toe zo hoog geweest, dat de kosten van de «bakstenen» daaruit makkelijk betaald kunnen worden, hetgeen ook de bedoeling was. De leden van de fractie van D66 vragen of het wel verantwoord is om na vele jaren de kosten van de «bakstenen» te verwerken in de marktprijs door prioriteit te geven aan de import c.q. afname van verplichtingen uit de oude SEP-contracten. Als er geen vrije markt is moet je de spelregels veranderen. Zij wilden prijsverlaging door middel van concurrentie c.q. vrije markt dan ook in een van de «bakstenen» afrekenen. Nu dreigen grote industriële bedrijven aanzienlijk concurrentienadeel te ondervinden zodanig dat het de vraag is of zij in Nederland kunnen blijven. Het MKB en de particulieren hebben nog niet echt een prijsvoordeel te verwachten.
Door de Commissie-Herkströter is geconcludeerd dat de elektriciteitssector op grond van het draagkrachtbeginsel zelf aansprakelijk moest worden gesteld voor de importcontracten. De draagkracht van de productiebedrijven bleek immers groter dan verwacht. Is de regering het met de leden van de fracties van de RPF en de GPV eens dat de draagkracht van de producenten in de elektriciteitssector nog eens sterk zal toenemen wanneer de aandelen van Sep in TenneT worden verkocht? Is het op grond daarvan niet redelijk de elektriciteitsproducenten te verplichten (volgens de verdeelsleutel uit artikel 2) ook (delen van) de overige niet marktconforme kosten te dragen?
4. Tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan de stadsverwarmingcontracten
Met betrekking tot de tegemoetkoming in de kosten van de stadsverwarmingprojecten vragen de leden van de VVD-fractie een toelichting op de niet marktconformiteit van deze projecten, mede tegen de achtergrond dat bij de invoering van de stadsverwarmingprojecten het uitdrukkelijk niet de bedoeling is geweest onrendabele projecten te realiseren. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie een uitsplitsing van het brandstofprijsrisico en het REB-voordeel in de opbouw van de maximale tegemoetkoming.
In hoeverre bestaat het gevaar dat WKK-projecten (in de toekomst) als bakstenen zullen worden aangemerkt, willen de leden van de VVD-fractie weten.
Voor wat betreft de kosten van de stadsverwarmingprojecten, merken de leden van de D66-fractie op dat het opmerkelijk is dat in 1987 de minister van EZ stelt; «het beleid met betrekking tot dat stadsverwarmingprojecten zich beperkt tot de opzet van financieel rendabele projecten.. het is niet de bedoeling om rendabele stadsverwarmingprojecten te verwezenlijken ten koste van de elektriciteitsverbruikers»(!).
5. Tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan Demkolec
Het bedrag dat de regering zal bijdragen ten behoeve van het niet-marktconforme deel van Demkolec is nog niet vastgesteld. Deze installatie is eigendom van SEP en moet worden geveild om de mate van «nietmarktconformiteit» te kunnen vaststellen. Afhankelijk daarvan zal de overheid aan de nieuwe exploitant van Demkolec een vergoeding geven. Deze veilingmethode leidt naar mening van de leden van de PvdA-fractie er toe dat de geboden bedragen voor Demkolec laag zullen blijven aangezien de overheid «toch achteraf bijpast». Gezien de ervaringen met veilingen (UMTS) dringen zij aan op een heldere veilingprocedure waarbij een contra-expertise zal plaatsvinden met een door de regering gekozen veilingmethode. Mogelijk is een betere veiling waarbij de regering van tevoren aangeeft welke som zij bijdraagt aan Demkolec, zodat bieders op de veiling zich daar op kunnen richten.
Daarnaast is het naar hun mening onduidelijk wat er gebeurd met biedingen die lager zijn dat het hoogste bod, maar die wel betekenen dat Demkolec als milieuvriendelijke biovergasser voortgezet zou kunnen worden. De voorkeur van de leden van de PvdA-fractie gaat in die richting en daarbij past dan een hogere vergoeding voor de niet-marktconforme kosten.
Conform de bevindingen van de commissie Herkströter vinden de leden van de D66-fractie ook dat de verplichtingen van de SEP geheel voor haar rekening en verantwoording zijn met uitzondering van de kosten van Demkolec.
Wat heeft de regering bewogen toch f 1,1 miljard voor haar rekening te nemen? Demkolec kan in de ogen van de leden van de D66-fractie een belangrijke rol spelen in een duurzaam energiebeleid. Om die reden moet de regering vooral duidelijkheid geven aan potentiële kopers over de overheidsbijdrage voor een duurzame energiecontrole zoals Demkolec kan zijn. Zij hechten daar zeer aan.
Met betrekking tot de bijdrage in de niet marktconforme kosten van Demkolec bestaat er volgens de leden van de SGP-fractie nog enige onduidelijkheid. Deze leden vragen een toelichting op de berekeningswijze voor de van toepassing zijnde compensatie. Bedraagt deze het verschil tussen de boekwaarde en de netto verkoopopbrengst?
Tevens vragen de aan het woord zijnde leden met betrekking tot het feit dat de overheidsbijdrage pas definitief zal worden vastgesteld op basis van de veiling van Demkolec, of de inzet van de regering er op gericht is een maximale verkoopopbrengst te genereren of dat zij eventueel met een lager bod genoegen wil nemen wanneer het bedrijf zou kunnen worden voortgezet.
Ook vragen deze leden of de overheidsbijdrage in één keer direct na de veiling aan Sep zal worden uitbetaald, of dat dit over een termijn van tien jaar zal worden verdeeld. Zij vinden het van belang dat de veilingopbrengst evenals de overheidsbijdrage in één, hooguit twee, jaar moeten kunnen worden aangewend om de schulden van Demkolec af te lossen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel in het voorliggend wetsvoorstel als in de memorie van toelichting nergens wordt gesproken over de mogelijke toekomstige toepassingsmogelijkheden van de vergassingsinstallatie van Demkolec. Zij vragen hoe de regering staat tegenover de door Sep aangedragen optie waarbij wordt bepleit deze te behouden ten behoeve van duurzame biomassavergassing.
De tegemoetkoming van de overheid in de bakstenen zal worden betaald door een toeslag die gedurende tien jaar op de tarieven voor transport van elektriciteit wordt gelegd. Dit betekent dat de verbruikers het betalen. Aangezien het een toeslag op transport betreft betalen alle gebruikers mee aan de bakstenen. De regering geeft aan dat de toeslag niet zal leiden tot een hogere prijs, maar tot een «iets minder lage prijs». De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het beter is hier helder over te zijn. De kosten voor stadsverwarming en voor Demkolec zijn immers al eerder gemaakt en moeten sowieso betaald worden of de markt nu wel of niet geliberaliseerd is.
De leden van de VVD-fractie hechten eraan dat de invoering van de toeslag in 2001 niet leidt tot een verhoging van de lasten van verbruikers, zoals de memorie van toelichting stelt. Kan nader worden toegelicht hoe wordt gewaarborgd dat uit de voorgestelde systematiek geen lastenverhoging voortvloeit?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering een reactie op de berekening van het MKB dat de 1,4 miljard niet marktconforme kosten, die over een periode van 10 jaar worden verdeeld, leiden tot een bijdrage van 0,15 ct. per Kwh, hetgeen aanzienlijk lager is dan de 0,50 ct. per Kwh die voor 2000 wordt voorzien.
Bij de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 is uitdrukkelijk vastgesteld dat het parlement betrokken moet worden bij het vaststellen van een toeslag. In de Elektriciteitswet 1998 is daarom, na amendering door het parlement, voorzien in betrokkenheid van het parlement door middel van een zware voorhangprocedure bij de vaststelling van de regels op basis waarvan de hoogte van de toeslag moet worden berekend. In het voorgestelde artikel 6, vijfde lid, wordt de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels volledig overgelaten aan de minister van Economische Zaken. Het gebruik van een ministeriële regeling voor de vaststelling van regels voor de vaststelling van een (eventueel) door afnemers te betalen toeslag doet afbreuk aan de eerder bij de Elektriciteitswet 1998 gevoerde discussie over betrokkenheid van het parlement. Mede gelet op de ingrijpende consequenties voor de afnemers is het voor de leden van de CDA-fractie onaanvaardbaar dat bedoelde regels worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De regering wordt dringend verzocht dit artikel aan te passen met inachtneming van de eerder bij de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 gevoerde discussies.
De kosten van Demkolec en de stadsverwarming bedragen volgens de regering 0,5 cent, volgens de ons bekende gegevens moet dat 0,15 cent zijn. Is daar een verklaring voor, zo vragen de leden van de D66-fractie.
In artikel 6 is in het vijfde lid geregeld dat de berekeningsmethodiek waarmee de hoogte van de transporttoeslag als bedoeld in artikel 6 lid 1 bij ministeriele regeling wordt vastgesteld. In de Elektriciteitswet is in het niet in werking getreden artikel 99 geregeld dat dit bij AMvB gebeuren moest. Tevens is in artikel 80 voorzien in een voorhangprocedure. Hoe verklaart de regering dit verschil, zo vragen de leden van de RPF en GPV-fractie. Op welke wijze houdt de regering met de vaststelling van de toeslag rekening met de gevolgen voor de concurrentiekracht van in Nederland gevestigde grootverbruikers?
De leden van de SGP-fractie refereren aan de voordelen van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt zoals die steeds door de regering zijn uitgedragen, zij noemen onder meer een lagere tarief per kWh, en vragen of hun constatering juist is, dat daar als gevolg van de te lang voortslepende discussie omtrent de verdeling van de niet marktconforme kosten minder van terechtkomt dan verwacht.
Bij de discussie omtrent de verkoop van elektriciteitsproductiebedrijven tijdens de behandeling van de Elektriciteitswet 1998 hebben de leden van de SGP-fractie ervoor gepleit deze inclusief de zogenoemde bakstenen te verkopen. Gemeenten en provincies zouden in de optiek van deze leden als gevolg daarvan met een lagere verkoopopbrengst genoegen hebben moeten nemen, omdat zij daaruit de onrendabele investeringen dienden af te betalen. De achterliggende gedachte van de aan het woord zijnde leden was, dat de (gebonden) kleinverbruiker niet met de gevolgen van de afwikkeling van de verdeling van de niet marktconforme kosten geconfronteerd zou mogen worden. Zij betreuren dat uiteindelijk niet voor deze optie is gekozen. Acht de regering het terecht dat de consequenties uiteindelijk bij de eindverbruiker terechtkomen?
De leden van de SGP-fractie delen de benaderingswijze zoals deze door de regering wordt gehanteerd in verband met de van overheidswege voorziene financiële compensatie voor de onrendabele verplichtingen die destijds door de elektriciteitsproductiebedrijven zijn aangegaan. Daarbij wordt deze compensatie beperkt tot die verplichtingen die de overheid specifiek heeft gestimuleerd en waaruit niet marktconforme kosten zijn ontstaan. In voorliggend wetsvoorstel wordt gesteld dat alleen de verplichtingen met betrekking tot de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec en de stadsverwarmingscontracten tussen productie- en distributiebedrijven voorzover die gesloten zijn voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 en voorzover de daarbij overeengekomen projecten vóór dat tijdstip in uitvoering zijn genomen, aan dit criterium voldoen. De aan het woord zijnde leden kunnen daar mee instemmen, maar vragen de regering nader te beargumenteren waarom de tegemoetkoming van de niet marktconforme kosten via een door de regering vast te stellen toeslag op de tarieven wordt verrekend. Zij trekken hieruit immers de conclusie, dat de eindverbruikers, waaronder de (gebonden) kleinverbruiker, uiteindelijk moet opdraaien voor de ontwikkelingen die destijds actief door het Rijk zijn gestimuleerd. Zij vragen in dit verband of er alternatieve mogelijkheden ter dekking van genoemde niet marktconforme kosten zijn onderzocht.
VEMW stelt dat Artikel 9 integraal dient te vervallen. Als reden wordt door VEMW het volgende aangevoerd «het in de toelichting van artikel 9 genoemde bedrag van f 400 miljoen dient ter compensatie van alle «NMC». Deze kosten omvatten onder meer een tegemoetkoming voor importcontracten van elektriciteit en gas en een compensatie voor kosten verbonden aan de Noorse kabel. Volgens het door de regering en de Tweede Kamer aanvaarde rapport van de commissie onder leiding van de heer Herkströter, zijn dit geen kosten waarvoor de energiebedrijven gecompenseerd mogen worden. Voor de leden van de CDA-fractie komt de voorgestelde regeling zoals bedoeld in artikel 9 inconsistent over omdat hierin wordt geregeld dat de eindverbruiker alsnog zal moeten opdraaien voor de kosten verbonden aan importcontracten en de Noorse kabel. Deze regeling dient naar de mening van deze leden dan ook te komen vervallen. Graag een reactie van de regering.
Los van dit inhoudelijke bezwaar achten deze leden de voorgestelde regeling waarin het artikel met terugwerkende kracht wordt ingevoerd volstrekt onwenselijk en in strijd met de rechtszekerheid, immers er bestaan tal van contracten die zijn gesloten in de veronderstelling dat de eindverbruikers niet verantwoordelijk zijn voor compensatie van deze kosten.
De in artikel 9 bedoelde f 400 miljoen vindt zijn basis in het Protocol. Het Protocol kan worden beschouwd als een marktondermijnende gedraging als bedoeld in artikel 22 van de Elektriciteitsrichtlijn, zo heeft de NMA in haar brief van 20 juli aan de minister opgemerkt. Ex artikel 22 EG-Richtlijn Energie moet «marktondermijnende gedragingen» door overheden worden vermeden. De regering is gehouden wanneer zij toch steun aan de sector verleent door compensatiemaatregelen, ontheffing aan te vragen bij de Europese Commissie op grond van art 24 van de EG-Richtlijn. Is de regering het eens met de suggestie, dat het de helderheid van deze overgangsregelgeving ten goede komt wanneer een bepaling in artikel 21, tweede lid wordt opgenomen waarin gesteld wordt dat artikel 9 pas in werking kan treden nadat deze ontheffing door de Europese Commissie is verleend, zo merken de leden van de fracties van de RPF en GPV op.
De leden van de RPF-fractie en de GPV-fractie vragen of de heffing die in 1999 is ingesteld volgens de formele procedures tot stand is gekomen. Kan de regering uitleggen waarom zij deze maatregel niet heeft voorgehangen bij de Kamer? Is de regering het met deze fracties eens dat de eerder door de elektriciteitsproducenten op last van de minister aangehouden reserve van 4 miljard ten behoeve van de lopende importcontracten eveneens kan worden aangewend voor andere niet marktconforme kosten?
De leden van de SGP-fractie constateren dat conform artikel 9 van voorliggend wetsvoorstel de tarieven van vergunninghouders en de nettarieven voor vrije klanten per 1 augustus 2000 zal worden verhoogd. In diverse commentaren als bijvoorbeeld die van EnergieNed wordt gewezen op het probleem dat mogelijk kan ontstaan als gevolg van de voorgestelde werking met terugwerkende kracht. Er ontbreekt momenteel formeel een rechtsgrond om nu reeds tot inning over te gaan. Een weigering om thans te betalen kan dan ook niet met rechtsmiddelen tegemoet worden getreden. Dat betekent dat in dergelijke gevallen pas achteraf, na inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel kan worden geïnd, met alle complicaties van dien. Op welke wijze denkt de regering hier mee om te gaan? Is er een noodscenario voorhanden?
De leden van de SGP-fractie vragen mede in dit verband naar de consequentie hiervan voor de zogenoemde «all-in»-contracten waarbij vaste prijzen voor de levering inclusief transport zijn overeengekomen en waar tussentijdse tariefaanpassingen niet zijn voorbehouden. Tevens vragen deze leden in dit verband naar de consequenties voor de contracten met de drie zogenoemde zeer bijzondere grootverbruikers. Zij constateren dat deze tot op heden in het geheel geen bijdrage aan de dekking van niet marktconforme kosten behoefden te leveren. Wat is overigens de reden voor deze uitzonderingspositie?
De aan het woord zijnde leden vragen de regering een reactie op de suggestie van EnergieNed om, gezien de genoemde inningproblematiek bij «all-in»-contracten, eenduidig in voorliggend wetsvoorstel vast te leggen dat de eindverbruiker van elektriciteit deze tariefverhoging verschuldigd is. Overigens zijn zij van mening dat de helderheid er mee is gediend wanneer er in dit kader niet wordt gesproken van een tariefsverhoging, maar van een toeslag of heffing. Deelt de regering de mening van deze leden?
8. Aanscherping eisen onafhankelijkheid landelijk netbeheer
Aangezien het onder andere op basis van de Elektriciteitswet en op aandrang van de Kamer niet geoorloofd is dat producenten (SEP) zeggenschap hebben over het transportnet zal de Staat in ieder geval een meerderheid in TenneT moeten verwerven. De leden van de PvdA-fractie houden vast aan de scheiding van aandeelhouderschap in productiemaatschappijen en de transportinfrastructuur. De toegang tot het landelijk hoogspanningsnet moet voor iedereen vrij kunnen zijn. Vermenging van aandeelhouderschap van zowel het transportnet als productiebedrijven staat naar de mening van de leden van de PvdA-fractie hiermee op dermate gespannen voet dat toezicht alleen niet voldoende garantie biedt dat de belangenverstrengeling kan worden voorkomen. Bovendien is het onwenselijk dat het bezit van een strategisch belangrijk netwerk in handen van belanghebbenden komt zoals elektriciteitsproducenten, handelaren en -leveranciers. Dit betekent dat de aandelen die de productiesector nu nog in TenneT heeft (100%) naar de mening de leden van de PvdA-fractie over moeten gaan naar de Staat. Als na de overgangsperiode blijkt dat het toezicht inderdaad goed werkt, dan valt nog te bezien of het wenselijk is dat aandelen wel vervreemd mogen worden. Daarbij denken zij bijvoorbeeld aan institutionele beleggers. Belanghebbende partijen uit de elektriciteitssector dienen naar de mening van deze leden in ieder geval ten alle tijden buiten te worden gesloten. Zonder het overheidseigendom uit handen te geven kan marktwerking en efficiënt netbeheer bevorderd worden door het beheer via periodieke tendering uit te besteden tegen de beste prijs-kwaliteitverhouding. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hierop commentaar te geven.
Voor de uitleg van bepaalde begrippen in de overgangswet wordt aangesloten bij de definities van de Elektriciteitswet 1998. Tot deze gedefinieerde begrippen behoren onder meer de termen «handelaar» en «leverancier». Deze begrippen spelen onder andere een rol bij de uitleg van het voorgestelde artikel 11a Elektriciteitswet 1998 (artikel 15 onder B overgangswet). De leden van de CDA-fractie willen graag nader worden geïnformeerd over de begrippen «handelaar» en «leverancier» als omschreven in de Elektriciteitswet 1998. Wat is het verschil tussen een handelaar en een leverancier? Spreken wij alleen over een leverancier wanneer sprake is van (fysieke) levering van elektriciteit aan eindverbruikers of vallen daaronder ook situaties waarin een bedrijf elektriciteit aankoopt bij een producent en deze vervolgens doorlevert aan bijvoorbeeld een handelaar? Deze leden zijn van mening dat het begrip «leverancier» ruim moet worden opgevat. Een partij is een leverancier wanneer een bedrijf op enigerlei wijze elektriciteit aflevert of een verplichting heeft tot aflevering van elektriciteit aan een derde, ongeacht de hoedanigheid van deze derde (eindverbruiker, handelaar, leverancier, producent). Deelt de regering deze uitleg?
In artikel 15, onderdeel A wordt bepaald dat het in artikel 11, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen recht van de minister tot goedkeuring van de benoeming van commissarissen in de rechtspersoon/ beheerder van het landelijk hoogspanningsnet (TenneT) komt te vervallen. De leden van de CDA-fractie willen graag worden geïnformeerd over de reden voor het vervallen van dit recht. Het invoeren van het structuurregime staat naar de mening van deze leden niet aan dit goedkeuringsrecht van de minister in de weg. Houdt dit artikel verband met het bepaalde in het voorgestelde artikel 11a, zevende lid? Welke verschillen bestaan er tussen het huidige goedkeuringrecht en het goedkeuringsrecht als opgenomen in het voorgestelde artikel 11a?
In de toelichting op artikel 15, onderdeel B wordt gesteld dat instemmingsrechten van aandeelhouders aangaande bestuursbesluiten omtrent belangrijke investeringen, meerjarenplannen en capaciteitstoewijzing in strijd zijn met het structuurregime en daarom van rechtswege nietig zijn. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid achten de leden van de CDA-fractie het wenselijk in het voorgestelde wetsartikel uitdrukkelijk te bepalen dat een dergelijk instemmingsrecht van aandeelhouders van rechtswege nietig is. De regering wordt verzocht het artikel aan te passen. Indien zij hiertoe niet bereid is vernemen deze leden graag op welke overwegingen de regering haar standpunt baseert.
Uit de toelichting op het wetsvoorstel leiden deze leden af dat in de huidige statuten blijkbaar een instemmingsrecht van aandeelhouders (zijnde leveranciers en producenten) is opgenomen op grond waarvan hun instemming is vereist voor een besluit van TenneT tot toedeling van beschikbare capaciteit op de grensoverschrijdende verbindingen. Een dergelijk recht is zonder meer strijdig met artikel 16, vierde lid van de Elektriciteitswet 1998 op grond waarvan elke bemoeienis van producenten en leveranciers (waaronder dus de Sep) uitdrukkelijk is verboden. Overtreding van dit artikel is een economisch delict en staat dus bloot aan strafrechtelijke vervolging. Inbreuk op artikel 16, vierde lid van de Elektriciteitswet 1998 is een zeer ernstig feit, zo menen de leden van de CDA-fractie. Aangezien de regering kennis heeft genomen van het instemmingsrecht in de statuten met betrekking tot door TenneT toe te kennen importcapaciteit dient zij, gelet op het gestelde in artikel 16, vierde lid van de Elektriciteitswet 1998, op te treden. Is in de statuten op enig moment inderdaad een instemmingsrecht van aandeelhouders opgenomen (geweest) inzake de toekenning door TenneT van beschikbare importcapaciteit op de landsgrensoverschrijdende verbindingen? Zo ja, welke maatregelen heeft de regering dan genomen? Waarom is in dat geval de inbreuk op artikel 16 Elektriciteitswet 1998 niet expliciet aan het parlement gemeld? Graag een duidelijke en volledige reactie van de regering hierop.
9. Ontbinding van de Overeenkomst van Samenwerking
In 2001 valt de Overeenkomst van Samenwerking (OvS) niet meer onder artikel 16 van de Mededingingswet. Wordt dit tijdspad gehaald, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zijn de consequenties als de OvS niet per 2001 ontbonden is?
De leden van de SGP-fractie kunnen goeddeels instemmen met het voorstel aangaande de ontbinding van de OvS conform de wijze zoals die in een eerder stadium door de Commissie Herkströter werd voorgesteld. Deze leden betreuren om de hierboven genoemde reden, dat de sector er niet in is geslaagd om gezamenlijk een regeling te treffen voor de afwikkeling van de verplichtingen uit die overeenkomst. Voor de diverse marktpartijen in de elektriciteitssector is echter spoedige definitieve duidelijkheid vereist over de uiteindelijke ontbinding van de OvS en de importmogelijkheden die daaruit voortvloeien. Zij vragen de regering dan ook voor de diverse marktpartijen de consequenties aan te geven van de voorgestelde regeling voor het jaar 2001.
10. Toewijzing van transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdend net
De importcapaciteit van elektriciteit vanuit het buitenland naar Nederland is fysiek beperkt onder meer door een tekort aan grensoverschrijdende leidingen. Op grond van eerder aangegane verplichtingen lijkt die importcapaciteit grotendeels te zijn vastgelegd. Het voorliggende wetsvoorstel onderschrijft dit. Nieuwe aanbieders op de elektriciteitsmarkt en grootverbruikers ervaren dit als bestendiging van het oude monopolie van SEP. Dit leidt tot wrijvingen omdat de vraag vanuit Nederland naar de relatief goedkope buitenlandse stroom groter is dan de fysieke importcapaciteit, terwijl de Nederlandse producenten de stroom niet voor de lagere prijs kunnen/willen leveren. De leden van de PvdA-fractie zijn enerzijds van mening dat het op basis van de oude afspraken, als die inderdaad juridisch vastliggen, moeilijk zal zijn de bestaande verdeling van de importcapaciteit zonder meer op de helling te zetten. Dit zal leiden tot schadeclaims van de vier elektriciteitsproductiemaatschappijen, rechtszaken die jarenlang kunnen duren en onzekerheid over de uitkomst die boven de markt zal blijven hangen. Overigens wordt door sommigen betwijfeld of TenneT überhaupt wel verplicht is tot import op basis van de contracten met Franse en Duitse partijen of op basis van de overname van de verplichtingen van SEP. Kan de regering aangeven of zij inzage heeft gehad in de genoemde contracten en of er inderdaad sprake is van een harde verplichting tot import. Biedt de voorrangsregeling bij de toekenning van importcapaciteit voor SEP voldoende juridisch houvast een inbreuk op de vrije mededinging te rechtvaardigen?
Anderzijds zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat ook bedrijven zoals Pechiney, Corus, Budel Zink, Aldel en anderen recht van spreken hebben. Voor dit soort grootverbruikers werkt de prijs van elektriciteit zwaar door in de kostprijs van hun product. Op grond daarvan werkt het gebrek aan importcapaciteit voor deze vrije afnemers frustrerend. Kan de regering uitvoeriger ingaan op hun kritiek dat de voorrangspositie voor de SEP-bedrijven in strijd zou zijn met de richtlijn? Om zowel de huidige rechthebbenden op de importcapaciteit als ook de marktwerking te dienen willen de leden van de PvdA-fractie de regering vragen wat zij vindt van de mogelijkheid om de gehele importcapaciteit te veilen. De huidige rechthebbenden in de SEP krijgen een vergoeding voor historische kosten of rechten, zo mogelijk uit de veilingopbrengst of uit de algemene transportprijs.
Zij kunnen ook meebieden en trachten de importcapaciteit te behouden. Daarbij hebben zij als voordeel dat zij een voorsprong hebben op nieuwe toetreders. Die krijgen dan wel meer dan nu de kans ook importcapaciteit te verwerven. Kan de regering een oordeel geven over dit voorstel en kan dit uitgewerkt worden (inclusief veilingsystematiek)?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering artikel 12 beoordeelt in het licht van de conclusies van de NMa en de Europese mededingingsregels. Tevens vragen deze leden welke consequenties het schrappen van dit artikel uit de wet heeft, zoals voorgesteld door een aantal verbruikersorganisaties. Tevens willen deze leden weten welke gevolgen de beperkte importcapaciteit, als gevolg van de uitvoering van de bestaande importcontracten, heeft voor de internationale concurrentiepositie van de Nederlands energie-intensieve industrie.
Wat is precies het beslag dat de uitvoering van de importcontracten op de transportcapaciteit van landsoverschrijdende netten legt, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Tevens willen deze leden weten hoeveel vraag er is naar landsoverschrijdende capaciteit door derden en hoe deze vraag zich de komende jaren zal ontwikkelen. Kan de regering het in toenemende mate beschikbaar komen van capaciteit als gevolg van het aflopen van bestaande contracten kwantificeren? Deze leden vragen, los van het aflopen van importcontracten, naar andere, technische, mogelijkheden om de grensoverschrijdende capaciteit te vergroten?
Ziet de regering de importcontracten als contracten met de plicht om werkelijk te importeren, of kunnen de contracten juridisch ook als afnamecontracten geïnterpreteerd worden, zo willen de leden van de VVD-fractie graag weten. Is de regering van mening dat, wanneer het mogelijk is de importcontracten elders in Europa af te zetten door het huidige hoge niveau van de elektriciteitsprijzen, hierdoor de grensoverschrijdende capaciteit verhoogd wordt en daarmee de concurrentie kan toenemen?
Is het correct dat de verliezen op de importcontracten van SEP ten bedrage van f 240 mln. belopen, terwijl de extra inkomsten voor de productiebedrijven naar schatting fl. 1,2 miljard per jaar bedragen, willen de leden van de VVD-fractie weten.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe zich de «aanzienlijke» schade die de regering verwacht bij onderbreking van de bestaande importcontracten verhoudt met het opzeggen van het EdF-contract door SEP (zoals tijdens de hoorzitting bleek)? Kan de regering duidelijk aangeven welke contracten thans precies zijn opgezegd en op grond waarvan? Welke mogelijkheden zijn er om alle contracten op te zeggen, gezien de mogelijkheden die de Elektriciteitsrichtlijn en het Nederlands Burgerlijk Wetboek hiertoe bieden?
De leden van de VVD-fractie zien graag verduidelijkt welke afname- en importverplichtingen en welke verbintenissen precies voorvloeien uit de Akte van Inbreng tussen Sep en TenneT.
In artikel 5 wordt onder meer verwezen naar de inhoud van de zogeheten Sep-importcontracten voor gas en elektriciteit. Door de verwijzing van dit artikel naar de importcontracten worden deze contracten een integraal onderdeel van de overgangswet. Immers, zonder deze contracten is de reikwijdte en betekenis van de in artikel 5 opgenomen rechtsnorm niet kenbaar. Openheid van de (materiële) inhoud van de wetgeving is een fundamenteel kenmerk van de rechtstaat. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering toezending van alle in dit artikel bedoelde overeenkomsten.
Voor de leden van de CDA-fractie is het duidelijk dat de feitelijke situatie op de elektriciteitsmarkt zodanig is dat van liberalisering en vrije concurrentie geen sprake is en met het wetsvoorstel ook geen sprake zal zijn. De prijzen zijn in Nederland aanmerkelijk hoger dan in het buitenland. De markt binnen Nederland functioneert niet goed. Naar de mening van deze leden heeft het Protocol dat eind 2000 afloopt elke vorm van marktwerking de das om gedaan. Ook zal in de post-Protocol periode, dus vanaf 2001 ook geen sprake zijn van echte concurrentie. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de thans door de regering aangedragen wettelijke initiatieven helemaal niet bijdragen aan het tot stand komen van echte marktwerking, zoals blijkt uit het wettelijk vastleggen van de regeling over de importcapaciteit in arikel 12 van het wetsvoorstel.
Immers door het gebrek aan importcapaciteit op het landelijk hoogspanningsnet en de voorrangspositie die de elektriciteitsproduktiebedrijven bij de invoer van elektriciteit op het landelijk hoogspanningsnet met het wetsvoorstel verkrijgen ten behoeve van nakoming van de SEP-contracten is de markt afgesloten voor buitenlandse concurrentie. De elektriciteitsproduktiebedrijven hebben met hun voorrangspositie op het net ter nakoming van hun verplichtingen van de in het verleden afgesloten importcontracten (bakstenen) een monopolistische marktsituatie verkregen, waardoor de prijzen voor elektriciteit niet lager, maar juist veel hoger zijn. Soms wel 50 tot 100% boven het Duitse, Franse en Belgische prijspeil zoals tijdens de hoorzitting bleek. Van een echte vrije markt met concurrentie is geen sprake. Deze opvatting van de leden van de CDA-fractie wordt overigens breed gedragen, zoals tijdens de hoorzitting van 2 oktober jl. duidelijk bleek. Organisaties als VNO-NCW, MKB Nederland, VNCI, VEMW, FME-CWM (brief), Pechiney Nederland, Corus, Energiened, de Consumentenbond, de APX, VOEG, Enron e.a. hebben alle hun ernstige bezwaren tegen artikel 12 van het wetsvoorstel uitgesproken. In dat artikel wordt de voorrangspositie op het landelijk hoogspanningsnet voor de elektriciteitsproduktiebedrijven geregeld ten behoeve van de nakoming van de SEP-contracten.
De intentie van de Europese Elektriciteitsrichtlijn was naar de mening van de leden van de CDA-fractie juist om concurrentie tussen Elektriciteitsbedrijven op grensoverschrijdend niveau mogelijk te maken. Daarbij speelt de importcapaciteit een cruciale rol.
Ook de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar de mening van de leden van de CDA-fractie tot nu toe geen rol van betekenis gespeeld bij het tot stand komen van echte concurrentie, ondanks het feit dat door gedupeerden toch een aantal klachten zijn ingediend maar nog geen concrete uitspraken door de NMa zijn gedaan. Naar de mening van deze leden gaan er kennelijk van de Mededingingswet onvoldoende prikkels uit om de Elektriciteitsbedrijven tot echte concurrentie aan te zetten. Tijdens de hoorzitting zijn door kamerleden vragen gesteld aan een van de verschenen organisaties of er signalen waren van het bestaan van kartelachtige structuren. Dit werd bevestigend beantwoord.
Ook kan het parlement naar de mening van deze leden, zijn waarborgfunctie niet vervullen wegens gebrek aan onvoldoende en juiste informatie. (Geen inzage in vertrouwelijk aangemerkte documenten zoals de importcontracten, de Akte van Inbreng en afspraken omtrent de Noorse Kabel, brieven omtrent de aanmelding van de niet marktconforme kosten in Brussel.) Hierdoor is het parlement niet in staat een evenwichtige afweging van belangen te maken.
Soms wordt vertrouwelijke informatie toch openbaar zoals de Akte van Inbreng van oktober 1998 welke alle kamerleden enkele weken geleden kregen toegezonden. Deze leden zijn van mening dat de door de regering gegeven informatie zoals neergelegd in de Akte van Inbreng op vergissingen lijkt te berusten die opvallend genoeg telkens in het voordeel van de Elektriciteitsbedrijven uitwerken, zoals de uitspraken van de regering in de memorie van toelichting omtrent de importcapaciteit. Zij stelt dat uit de Akte van Inbreng voor Tennet de verplichting voortvloeit om importcapaciteit bij voorrang aan de SEP toe te delen. Ook in het door de minister in overleg met de sector opgestelde Akkoord op Hoofdlijnen omtrent compensatie voor de niet marktconforme kosten bleek de minister de financiële draagkracht van de Elektriciteitsbedrijven volstrekt verkeerd te hebben ingeschat, hetgeen bleek bij de verkoop van deze bedrijven.
Consequentie van dit alles is dat naar de mening van de leden van de CDA-fractie de eindverbruiker de rekening krijgt gepresenteerd.
De minister heeft de Kamer keer op keer verzekerd dat liberalisering van de elektriciteitsmarkt tot lagere prijzen zal leiden. De verbruikers zouden minder gaan betalen als gevolg van de marktwerking, maar vanwege de bakstenenproblematiek zouden de prijzen «minder, minder» worden. Dat is het motto van de minister geweest bij de behandeling van de wet. In plaats van «minder, minder» is de feitelijke situatie «meer, meer» geworden. Graag een reactie van de regering hierop.
Er zijn naar de mening van de leden van de CDA-fractie sterke aanwijzingen dat artikel 12 die de elektriciteitsbedrijven voorrang op het net verschaft bij de import van elektriciteit ter nakoming van de oude importcontracten, in strijd is met de Europese regelgeving. In zijn brief «kennisgeving 1990/0558/NL» deelt EU-commissaris Liikanen aan de minister van Buitenlandse Zaken de heer J.J. van Aartsen het volgende mede met betrekking tot de netcode: voorwaarden als bedoeld in artikel 26, lid 1, sub a van de Elektriciteitswet 1998:
«... De commissie is van mening dat deze regels aanleiding kunnen geven tot verschillende interpretaties en dus tot geschillen. Bovendien heeft zij twijfel of de principes van objectiviteit, niet-discriminatie zoals vastgelegd in de bepalingen van artikel 7 van Richtlijn 96/92 EG van het Europees Parlement en de Raad van 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit voldoende gewaarborgd zijn. Dit geldt in het bijzonder voor de prioriteit toegekend aan de SEP-contracten». Ook de Directeur-Generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft in een brief van 6 juli 2000 ernstige twijfels geuit over de voorrangspositie.
Ook de DTe (Dienst Toezicht Elektriciteitswet) heeft in haar besluit nr. 003 d.d. 26-10-1999, het verzoek tot toekenning van importcapaciteiten bij voorrang ten behoeve van de nakoming van de verplichtingen uit de SEP-contracten afgewezen.
Hoe kijkt de regering aan tegen de meningen vanuit Brussel, de NMA en de DTe? Wat is de mening van de landsadvocaat? Deze leden zouden graag kennis willen nemen van de adviezen van de landsadvokaat, desnoods vertrouwelijk.
Graag zouden zij zijn mening hieromtrent willen vernemen. Zijn er thans gerechtelijke procedures aanhangig waarin de regeling van de importcapaciteit aan de rechter ter toetsing is voorgelegd? De leden van de CDA-fractie zouden graag van de regering een gedetailleerde juridische uitleg willen ontvangen op de door boven genoemde instanties naar voren gebrachte meningen.
Is de mening van deze leden juist dat als de Richtlijn niet correct wordt vertaald in nationale wetgeving wat hier het geval zou kunnen zijn, dat de staat dan voor de schade moet opdraaien? Tot hoeveel zou die schade kunnen oplopen?
Tijdens de hoorzitting werd opgemerkt dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op meerdere punten een verkeerde voorstelling van zaken bevatten. Zo is bijvoorbeeld door Pechiney Nederland over artikel 12 (voorrang SEP-contracten) het volgende gesteld:
«Artikel 12 lid 1 spreekt over «verbintenissen tot invoer van elektriciteit». Er zijn evenwel aanwijzingen dat de door SEP met Electricité de France, Preussen Elektra A.G. en Vereinigte Elektrizitätswerke Westfalen A.G. gesloten contracten geen importverplichtingen bevatten, doch uitsluitend afnameverplichtingen». Als dat zo is kan de elektriciteit zonder meer in het buitenland worden verkocht en met «swaps» worden gewerkt waardoor er capaciteit bij invoer op het elektriciteitsnet vrijkomt. Wat is de reactie van de regering hierop? De leden van de CDA-fractie willen de regering nogmaals vragen kopieën van de oude importcontracten aan de Kamer, desnoods vertrouwelijk, toe te sturen, opdat de juiste situatie kan worden nagegaan.
«De memorie van toelichting met betrekking tot artikel 12 geeft op wezenlijke punten een verkeerde voorstelling van zaken.»
a. «de bepalingen in de elektriciteitswet 1998 inzake aansluiting op het net en transport van elektriciteit laten deze verplichtingen van TenneT, als opvolger van Sep in deze contracten, onverlet (...)»
Deze zinsnede in de memorie van toelichting is volgens gehoorde onjuist. TenneT is niet de opvolger van Sep in de met de buitenlandse leveranciers aangegane contracten. In artikel 1 sub d van de Akte van Inbreng zijn deze contracten juist uitdrukkelijk uitgesloten van de activiteiten en de activa en passiva van Sep die aan TenneT zijn overgedragen. Graag een reactie van de regering hierop.
b. «bij de afsplitsing van het netbeheer van het landelijk hoogspanningnet van Sep is de verplichting tot transport van het via deze contracten geïmporteerde elektrisch vermogen aan TenneT overgedragen», alsook «bij de oprichting van TenneT is deze afgesplitst van Sep, bij welke splitsing de uitvoering van de importcontracten is ingebracht in die netbeheerder».
Ook dit is onjuist volgens Pechiney. Als er al importverplichtingen zouden zijn, hetgeen schijnbaar niet het geval is, zijn deze bij de splitsing niet overgedragen aan TenneT. Uit artikel 5 van de Akte van Inbreng d.d. 21 oktober 1998 (d.w.z. de op die datum tussen TenneT en Sep gesloten overeenkomst), blijkt het tegendeel. Sep is en blijft de contractspartij ter zake van de leveringscontracten.
Er zijn geen verplichtingen overgedragen aan TenneT. Graag de reactie van de regering hieromtrent.
c. «(...) zodat die verplichting [van Sep] als een gegeven moet worden beschouwd bij de verdeling van de transportcapaciteit door TenneT en bij de door de directeur DTe krachtens de artikelen 31 en 36 van de Elektriciteitswet 1998 vast te stellen voorwaarden terzake».
De verplichtingen van Sep dienen juist niet als een gegeven te worden beschouwd. Het tegendeel blijkt ook uit artikel 5 van de Akte van Inbreng. In de eerste plaats zou het transport geschieden «onder de condities die golden vóór 1oktober 1998». Dit doelt kennelijk op de import van elektriciteit zoals die door Sep werd uitgevoerd voordat de transmissieactiviteiten op 1 oktober 1998 aan TenneT werden overgedragen. Niet is gestipuleerd dat deze import «bij voorrang» ten koste van derden zou moeten geschieden. In de tweede plaats («casu quo») is voorzien dat, indien de DTe andere importvoorwaarden zou vaststellen, import in de toekomst overeenkomstig de gewijzigde condities zou plaatsvinden. Blijkens artikel 5 hielden Sep en TenneT er derhalve op 21 oktober 1998 reeds rekening mee dat de importvoorwaarden onder invloed van het voortschrijdende liberaliseringproces door DTe zouden worden gewijzigd. Anticiperend op een dergelijke wijziging kwamen Sep en TenneT overeen dat de in de toekomst door de DTe vast te stellen voorwaarden in de plaats zouden treden van de vóór 1998 geldende voorwaarden. Het is saillant dat in artikel 5 is aangegeven dat die condities dan «niet slechter [mogen] zijn dan de condities die gelden voor anderen dan Sep». Hiermee anticipeerde de Akte van Inbreng c.q. Sep en TenneT duidelijk op het non-discriminatiebeginsel zoals neergelegd in de elektriciteitsrichtlijn en de Elektriciteitswet 1998. Dat is inderdaad het beginsel dat dient te worden nagestreefd.
Van een «gegeven» van voorrang, zoals gesteld in de memorie van toelichting is derhalve geen sprake. Integendeel, aldus de uitleg van gehoorde. Ook TenneT heeft in de brief van 21-9-2000 gesteld dat op TenneT de contractuele verplichting zou rusten de Sep-contracten voorrang te geven onjuist is. Deze leden zouden gaarne een gedetailleerde juridische uitleg van de regering willen ontvangen.
Sinds de publicatie van het advies Herkströter hebben zich enkele belangrijke nieuwe feiten voorgedaan, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Zo is gebleken dat het EDF-contract is opgezegd en dat voor het VEW-contract de betalingen zijn stopgezet.
Welke conclusies verbindt de regering hieraan met betrekking tot het wetsvoorstel vooral voor wat betreft de importcapaciteit? Indien de contracten inderdaad rechtsgeldig zijn opgezegd doet zich de vraag voor wie aanspraak kan maken op de in de Escrow Accounts gereserveerde gelden, die immers o.m. waren gericht op financiering van deze importcontracten?
Tijdens de hoorzitting hebben de elektriciteitsproductiebedrijven aangegeven dat door het feit dat de verplichtingen uit de SEP-contracten door de productiebedrijven moeten worden gedragen, zij geen reële heronderhandelingpositie meer hebben met de contractspartijen. Immers de contractspartijen kunnen rustig afwachten, omdat de verplichtingen uit de SEP-contracten toch immers wettelijk aan de elektriciteitsproductiebedrijven zijn toegewezen. Verwacht de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, juridische claims van de productiebedrijven en zo ja, hoeveel kunnen die bedragen? Heeft de regering daarom besloten voorrang op de import van elektriciteit ten behoeve van de SEP-contracten toe te staan? Zo niet, waarom dan toch die voorrang?
Ook hebben de elektriciteitsproductiebedrijven aangegeven dat zij als aandeelhouders van SEP niet verantwoordelijk zijn voor de importcontracten.
Begrijpen deze leden het goed dat het vaststellen van de aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2 van het wetsvoorstel, vastlegt wat volgens de regering reeds terzake uit het BW voortvloeit? Zo ja kan de regering dit toelichten? Wat is de mening van de landsadvocaat hieromtrent?
TenneT is toch geen opvolger van de SEP t.a.v. de contracten, zo vragen de leden van de D66-fractie. De overeenkomst van Inbreng sluit in artikel 1 uit dat TenneT de importcontracten overneemt, klopt dit? Artikel 5 is strijdig met artikel 1, waarom heeft de minister het advies van de DTe en haar directeur-generaal NMA naast zich neergelegd ten aanzien van de productstelling import SEP-contracten? Waar is het punt van levering aan SEP voor elk van de leveranciers? Welke «nadere afspraken» tussen SEP en TenneT zijn er gemaakt ten aanzien van het transport (import) als bedoeld in artikel 5 van de overeenkomst van Inbreng?
De leden van de RPF-fractie en de GPV-fractie vragen de regering nogmaals de uitspraak in ogenschouw te nemen van de Directeur DTe in Zaakbesluit 003: «gezien de parlementaire behandeling van de Elektriciteitswet 1998 dient de directeur DTe acht te slaan op het feit dat de wetgever het onwenselijk heeft geoordeeld dat het bij voorrang reserveren van transportcapaciteit zou kunnen leiden tot ongewenste handel in schaarse transportcapaciteit. Er is derhalve geen ruimte voor een extensieve uitleg van artikel 16, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998.»
Tevens vragen de leden van RPF-fractie en de GPV-fractie of de voorkeursbehandeling zoals geregeld in artikel 12 voldoende is getoetst aan het Mededingingsrecht van de EG. De uitleg van de regering in haar beantwoording van het advies van de Raad van State is voor deze leden onvoldoende helder.
Deze leden vragen opheldering over de opmerking in het Nader Rapport van de regering waarin zij reageert op punt 10 van het Advies van de Raad van State en eveneens in de memorie van toelichting bij artikel 12 van het wetsvoorstel, nl. dat de importcontracten van Sep «bij de splitsing zijn ingebracht in de netbeheerder». Uit de Akte van Inbreng blijkt dit immers niet en is Sep nog steeds eigenaar van deze contracten. Uit welke informatie kan dan wel blijken dat zulks het geval is?
Van groot belang in deze kwestie zijn de vermoedelijke gevolgen van het niet kunnen nakomen van de lopende importcontracten. Daarom vragen de leden van de RPF-fractie en de GPV-fractie of de regering duidelijkheid kan verschaffen over de huidige en toekomstige status van de importcontracten uit artikel 12, eerste lid. Klopt het dat een enkel importcontract al is opgezegd, zoals tijdens de hoorzitting d.d. 2 oktober 2000 werd gesuggereerd? Kan de regering een overzicht geven van de afspraken die rondom de opzegging van dit contract genoemd in 12.1a (EDF) zijn gemaakt? Hoe groot acht de regering de kans dat de contracten met VEW en Preuss AG eveneens kunnen worden opgezegd?
Daarnaast vragen de leden van deze fracties of de regering in het feit, dat deze contracten geen import-, maar afzetverplichting betreffen, aanleiding ziet van de bepalingen in artikel 12, eerste lid af te zien.
De leden van de RPF-fractie en GPV-fractie wensen te begrijpen welke vragen bedoeld zijn met de «vragen die zijn gerezen» over het bepaalde in artikel 25 en de aanvullingen van de artikelen 26 en 31 van de Elektriciteitswet 1998 met betrekking tot de verenigbaarheid van een reserveringsverbod met een systeem van veiling van transportcapaciteit.
Wat is de status en werking van de Akte (of Overeenkomst) van Inbreng tussen Sep en TenneT?
Met betrekking tot de onrendabele importcontracten merken de leden van de SGP-fractie op, dat deze vanuit de optiek van de regering geredeneerd terecht niet voor financiële compensatie van overheidswege in aanmerking komen. Deze leden constateren dat zowel in het voorliggend wetsvoorstel als in de memorie van toelichting nergens expliciet wordt gemaakt wat de consequenties daarvan zullen zijn voor de individuele eindverbruiker, en dan met name de grote energieverbruikers – zij verwijzen naar de positie van de papierfabriek Parenco en het Zeeuwse aluminiumbedrijf Péchiney – en de individuele (gebonden) kleinverbruiker. De aan het woord zijnde leden gaan er van uit dat de tariefstructuur conform de Elektriciteitswet 1998 voor individuele productiebedrijven geen mogelijkheid biedt de kosten van de onrendabele importcontracten geheel op de eindverbruiker af te wentelen. Zij vragen de regering hier nader op in te gaan.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering aan te geven wat naar hun mening het effect van het toewijzen van een groot deel van de importcapaciteit aan de Sep zal zijn op het eindverbruikerstarief. Deze leden stellen voor het verschil tussen de overeengekomen inkoopprijs en de marktprijs door de sector zelf te laten dragen en niet op de eindverbruiker af te wentelen. Zij vragen een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de SGP-fractie refereren aan de heronderhandelingen over de importcontracten zoals deze momenteel door de Sep zouden worden gevoerd. Zij vragen of in artikel 2, tweede lid onder c ook rekening wordt gehouden met de mogelijkheid waarbij in het kader van de heronderhandelingen de afkoop van deze contracten plaatsvindt via een eenmalige lumpsum als afkoopsom of schadevergoeding. Tevens vragen deze leden of in artikel 2, tweede lid onder c terecht kan worden gesteld dat alle kosten voortvloeiend uit de importcontracten voor rekening van de productiebedrijven zijn. Zij stellen zich immers voor, dat als gevolg van genoemde heronderhandelingen een gedeelte van die kosten op de leverancier zou kunnen worden afgewenteld. In dat geval zou naar hun mening moeten worden gesproken van kosten voorzover die voortvloeien uit de overeenkomsten.
In het bijzonder de beurswerking (APX) zal door onvoldoende importmogelijkheden in de knel kunnen komen. De leden van de PvdA-fractie zouden dit ernstig betreuren omdat een beurs een noodzakelijk element is voor een transparante marktwerking. Het is volgens deze leden zelfs wenselijk het Scandinavisch model (geïntegreerd model van netbedrijf en beurs) nader te overwegen. Kan de regering op beide punten commentaar geven?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de productiebedrijven en Sep voornemens zijn om Demkolec te verkopen middels een veiling. Zij vragen of inmiddels duidelijk is hoe die veiling vorm gaat krijgen en of zich reeds gegadigden voor de veiling gemeld hebben.
Vanaf januari 2001 zal de capaciteit op de verbindingen met België en Duitsland geveild worden, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie. Wat is precies de importcapaciteit die in 2001 beschikbaar is om te veilen? Wordt het tijdspad gered? Wat zijn de consequenties voor de marktwerking wanneer de veiling in januari 2001 niet van de grond komt?
De leden van de VVD-fractie willen weten of de gescheiden veilingen, zoals die nu door TenneT en APX gaan plaatsvinden, doelmatig zijn. Welke mogelijkheden ziet de regering deze veilingen meer in overeenstemming te brengen?
Kan de regering de noodzaak motiveren, zo vragen de leden van de CDA-fractie, te komen tot een wijziging van het in artikel 13 genoemde bedrag?
Door EnergieNed is erop gewezen dat het toewijzen van elektriciteit op de grensoverschrijdende verbindingen door middel van een veiling niet mogelijk is zolang artikel 25 van de Elektriciteitswet 1998 nog van kracht is. Is de regering met deze uitspraken bekend, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo ja, kan zij de kritiek van EnergieNed verwoorden en aangeven of zij de opvattingen van EnergieNed terzake deelt?
Is het aan te bevelen de SEP-contracten via de beurs te laten lopen en de extra financiële vergoeding door de SEP uiteraard te laten betalen? Of is een faillissement van de SEP, los van moraliteit, de beste oplossing, zo vragen de leden van de D66-fractie. Is het voor de APX nog wel vol te houden als de voorkeursregeling doorgaat en Tennet zelf ook gaat veilen? Is samenwerking tussen Tennet en APX niet verstandig? Zouden beurscontracten ook niet als leveringscontracten moeten worden gezien? Hoe is het toezicht op de beurs geregeld?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een groot deel van de importcapaciteit zal worden toegewezen aan Sep. De overige capaciteit wordt voor veiling ter beschikking gesteld. Deze leden vragen of het voorrangsrecht voor een lange periode houdbaar is, met name in het licht van de versnelling van de liberalisering en de noodzakelijke toestemming van de Europese Commissie. Wil de regering reageren op het pleidooi van onder meer de Vrijhandel Organisatie voor Elektriciteit en Gas (VOEG) voor het veilen van alle beschikbare capaciteit, dus inclusief de aan Sep toegewezen capaciteit?
12. Verbinding tussen Nederland en Noorwegen
De SEP heeft in het verleden met Noorwegen een contract gesloten voor het leggen van een verbinding met Noorwegen en de afname van Noorse stroom. Dit contract wordt door de regering niet als «baksteen» erkend. Hoewel de leden van de PvdA-fractie het met de regering eens zijn dat financiële compensatie voor dat contract inderdaad niet nodig is, moeten bestaande contracten wel worden nagekomen c.q. worden afgekocht. Aangezien de afwikkeling van deze verplichtingen van belang zal blijven voor de overgang van de sector naar een vrije markt en de kosten ten gevolge van het contract doorberekend zullen worden in de transportkosten over het landelijk hoogspanningsnet, willen de leden van de PvdA-fractie de regering vragen wat de stand van zaken is wat betreft de Noorse contracten.
Is het juist dat door het opnemen van een bepaling met betrekking tot de aanleg van de Noorse kabel in de Akte van Inbreng (waarmee SEP zijn bezittingen aan TenneT in 1998 heeft overgedragen) SEP zich – in strijd met de wet – met het netbeheer van TenneT bemoeit? Kan de regering uitvoerig ingaan op het commentaar van TenneT ter zake (brief TenneT aan Tweede Kamer d.d. 4 oktober 2000)? Is het juist dat TenneT geen juridische of contractuele verplichtingen heeft ten aanzien van het NordNed-project?
Kan de regering duidelijkheid verschaffen over wie volgens de Acte van Inbreng tussen Sep en TenneT verantwoordelijk is voor de aanleg en exploitatie van de verbinding tussen Nederland en Noorwegen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wie heeft het economisch eigendom van deze verbinding in handen? Klopt het dat Sep een voorrangsrecht op deze kabel kan claimen? Is dit niet strijdig met de intentie van de wet? Is de regering van mening dat Sep het voordeel van de Noorse kabel geniet ten koste van de eindgebruiker, zo willen de leden van de VVD-fractie weten.
Met betrekking tot de Noorse kabel stelt VEMW dat «het vervallen van artikel 15 onder G impliceert dat de Noorse kabel niet langer kan worden beschouwd als een baksteen, waarvoor eindgebruikers de kosten in de vorm van een toeslag mede moeten financieren». Uit de Overeenkomst tot Inbreng gesloten op 21 oktober 1998 tussen Sep en TenneT (Akte van Inbreng) blijkt echter dat er een regeling is of moet worden getroffen tussen TenneT en SEP die inhoudt dat Sep het voordeel van de Noorse kabel (transport tegen gunstig tarief) zou kunnen genieten ten koste van de eindgebruiker, zo merken de leden van de CDA-fractie op. De constructie is als volgt:
• Op grond van de Akte van Inbreng wordt TenneT verplicht tot aanleg van de Noorse kabel. (artikel 6)
• De aanleg van de kabel wordt op grond van de Elektriciteitswet 1998 via de nettarieven gefinancierd door de eindgebruikers.
• De kabel wordt vervolgens op het eerste verzoek van SEP door TenneT overgedragen (in eigendom) aan SEP.
• Als eigenaar van de kabel kan SEP dan een voorrangsrecht op het gebruik van deze kabel claimen. Als eigenaar behoeft SEP ook geen «tarief» (nettarief) te betalen.
Het is evident dat deze in de Akte van Inbreng opgenomen constructie, zo merken de leden van de CDA-fractie op, tot doel heeft de SEP te bevoordelen ten opzichte van andere netgebruikers en daarbij de kosten, via de nettarieven, bij de eindgebruikers neer te leggen. Graag een reactie van de regering.
Wordt de Noorse Kabel op eerste aanzegging van SEP door TenneT aangelegd? Hoe verhoudt zich dat met de strikte onafhankelijkheid van TenneT, zo vragen de leden van de D66-fractie. Wie betaalt uiteindelijk de kosten van aanleg, toch niet de energiegebruiker via een opslag?
In hoeverre is in deze overeenkomst bindend geregeld dat TenneT verplicht is tot het aanleggen van de Noorse kabel? Hoe verhoudt een dergelijke bemoeienis van de elektriciteitssector met het netbeheer zich tot artikel 4 van Elektriciteitswet 1998, zo vragen de leden van de fracties van de RPF en de GPV?
Nog onduidelijk is of de door de regering voorgestelde maatregelen, die toch neerkomen op steun voor de elektriciteitsproductiebedrijven, door Brussel worden toegestaan. Sommige partijen uit de sector zien vooral in de voorkeursbehandeling van SEP door TenneT wat betreft de importcontracten een strijdigheid met het Europees recht. Wat is de stand van zaken in deze, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Is het waar dat in elk geval voor 2000 en 2001 de aanmelding voor Brussel te laat is? Hoeveel zullen andere Europese landen inmiddels aan bakstenen melden in Brussel?
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat deze bakstenen voor het jaar 2000 (nog) niet door Brussel zijn goedgekeurd en dus niet mogen worden doorberekend aan de eindverbruikers. Kan de regering aangeven wanneer de goedkeuring vanuit Brussel wordt verwacht?
Deelt de regering de mening van de leden van de CDA-fractie dat steunmaatregelen op grond van het EG verdrag niet eerder in werking kunnen treden dan nadat de Europese Commissie daarover haar goedkeuring heeft verleend. Is deze regeling ook van toepassing op stadsverwarmingprojecten en de regeling inzake importcapaciteit?
Is het voorkeursrecht voor de SEP-contracten niet strijdig met het Europees Mededingingsbeleid, zo vragen de leden van de D66-fractie. Zijn de regelingen tijdig gemeld en komen we niet in tijdnood?
Overigens zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat het, met het oog op de internationale concurrentie- en elektriciteitsprijsverhoudingen, overweging verdient de kerncentrale Borssele toch langer open te houden.
De leden van de D66-fractie menen met hun huidige inzichten niet akkoord te kunnen gaan met deze overgangswet.
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, M. B. Vos (GroenLinks), Rabbae (GroenLinks), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Stroeken (CDA), Ravestein (D66), Geluk (VVD), Van den Akker (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Vacature PvdA.
Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Van der Steenhoven (GroenLinks), Vendrik (GroenLinks), Poppe (SP), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Smits (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Van der Hoeven (CDA), Bakker (D66), Van Beek (VVD), De Haan (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA), Schoenmakers (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27250-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.