27 246
Wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen

nr. 8
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 2 november 2000

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en voor Financiën2 hebben op 30 oktober 2000 overleg gevoerd met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Financiën over het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen (27 246).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Gier

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Financiën

Maandag 30 oktober 2000

13.00 uur

De voorzitter: Luchtenveld

Aanwezig zijn 6 leden der Kamer, te weten:

Hoekema, Van der Hoeven, Luchtenveld, Noorman-den Uyl, Schutte en Vendrik,

alsmede de heren K.G. de Vries, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Bos, staatssecretaris van Financiën.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen (27246).

De voorzitter:

Ik heet allen welkom bij dit wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij tevens de leden van de vaste commissie voor Financiën zijn uitgenodigd. Dit overleg betreft een wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de onroerendezaakbelasting. Dit wetgevingsoverleg is op de laatste dag van het herfstreces ingelast omdat het de bedoeling is dat de nieuwe wetgeving uiterlijk 1 januari a.s. in werking treedt. Men heeft mij gevraagd om dit overleg voor te zitten. Daarin heb ik toegestemd, maar zelf wil ik straks ook graag namens de VVD-fractie het woord voeren. Mevrouw Van der Hoeven is nog op terugreis van haar bezoek aan Kosovo; zij heeft verzocht om in deze eerste termijn van de Kamer als laatste het woord te mogen voeren.

Ik heet de bewindslieden en hun ambtenaren welkom. Er geldt geen beperking van de spreektijd; ik laat het graag aan de sprekers over om een zodanige inschatting van hun spreektijd te maken dat dit overleg voor 16.00 uur kan worden afgerond.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Voorzitter! De waardering onroerende zaken, de onroerendezaakbelasting en de vijfjaarlijkse cyclus waarin waarde opnieuw wordt vastgesteld, vormen voor velen een lastige en soms ondoorgrondelijke materie. Wij ontvangen hierover veel vragen van gemeenten en gemeenteraadsleden, omdat de gemeenteraad in dezen een beleidsbevoegdheid heeft. Deze complexiteit vraagt om een goede uitleg en een goede communicatie. Daarover zijn vragen gesteld, waarop weer een reactie is gekomen. Het is erg belangrijk dat alles op alles wordt gezet om met name gemeenteraadsleden in staat te stellen om hun verantwoordelijkheid waar te maken. De VNG heeft daarin een voortrekkersrol. Ik zie dat veel fracties het moeilijk vinden om met deze complexe materie om te gaan. Ondersteuning door de overheid is dus welkom.

Ik wil de regering complimenteren met de creativiteit die in dit voorstel aanwezig is. De waardeontwikkeling heeft zich in de afgelopen jaren op verschillende wijzen gemanifesteerd. Dat was een lastige zaak: woningen zijn als regel heel sterk in waarde gestegen – en vaak binnen gemeenten nog extra ten opzichte van elkaar, wat in de huidige systematiek onontkoombaar binnen het gebied tot lastenverschuivingen zal leiden – maar bedrijfspanden veel minder sterk. Niets doen veroorzaakt een lastenverschuiving van woningen naar bedrijven. Die is onbedoeld, want de kern van de OZB is dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Omdat het om een tarief per waarde gaat, is het van belang dat men in de gaten houdt hoe de lastendruk in werkelijkheid daalt. In dit voorstel worden per gemeente verschillen in waardeontwikkeling vastgesteld. Dit getuigt van een grote creativiteit van de zijde van het kabinet en daarvoor heeft mijn fractie waardering. Ook de gedachte erachter en de uitvoering ervan ondersteunen wij. Wel wil ik wat dieper ingaan op het volgende.

In het huidige beleid hebben de gemeenten de mogelijkheid om binnen een bandbreedte de tarieven van woningen versus niet-woningen vast te stellen. Dat is een bandbreedte van 100-120%. Daarin zit een stukje beleidsbevoegdheid. In het nieuwe voorstel van de regering wordt dat afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt een bandbreedte die per gemeente kan variëren, maar de gemeente kan alleen maar afwijken ten gunste van niet-woningen en ten nadele van woningen. Een andere oplossing is in het huidige voorstel niet mogelijk. In het huidige beleid is dat wel het geval. Dat vind ik raar. Ik vind het ook niet terecht. Als de regering ervoor kiest – wij steunen dat in beginsel – om te komen met een per gemeente vast te stellen bandbreedte om lastendrukverschuiving tussen woningen en niet-woningen te neutraliseren en ze geeft daarin de gemeenten de vrijheid om dat al of niet te doen – dus wel ten nadele van woningen te handelen, maar niet omgekeerd – dan zit daar ten opzichte van het huidige beleid een onredelijkheid en een onbillijkheid. De fractie van de PvdA is van mening dat naast het voorstel van de regering er een aanvulling moet komen die ertoe leidt dat vanuit de huidige beleids vrijheid de lastendrukverschuiving ook de andere kant uit kan. Dat houdt in dat een lastendrukverlichting voor woningen mogelijk moet zijn ten opzichte van een lastendrukverzwaring naar niet-woningen. Die beleidsbevoegdheid is er nu ook. Er is geen reële aanleiding om daarin beperkingen aan te leggen. Ik heb een amendement voorbereid om dat zo vorm te geven. Als je vindt dat die beleidsbevoegdheid van de gemeenten tweezijdig moet zijn zoals nu ook het geval is en dat er in dat kader geen beperkingen moeten worden opgelegd, dan zou het amendement een goede oplossing kunnen bieden. Je kunt uitgaan van de huidige bandbreedte, je kunt het ook ietsje terugschroeven. Het alternatief is – dat is consequent beleid; ik kom niet met dat voorstel – dat het voorstel van de regering dwingend wordt voorgeschreven waardoor er in de gemeenten geen sprake meer is van lastendrukverschuiving, noch ten gunste van de bedrijven, noch ten gunste van woningen. Mijn gemeente, Heemstede, heeft het voornemen om geen gebruik te maken van de bandbreedte en gaat de woningen zwaarder belasten ten gunste van bedrijven. Zo was het niet bedoeld. Het doel van de herwaardering is om de grondslag te actualiseren, niet een andere belastingdruk tussen verschillende categorieën. Het is nooit helemaal te vermijden, bijvoorbeeld binnen categorieën onderling. Op grond van redelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid zijn er maar twee paden te belopen. Het ene is in de wet dwingend vastleggen dat de bandbreedte moet worden uitgevoerd en dat er geen beleidsvrijheid meer is. Er kan ook worden gezegd: ik hecht veel waarde aan de beleidsvrijheid van de gemeenten, maar dan moet die tweezijdig zijn en niet alleen ten gunste van niet-woningen.

Ik heb gezien dat de sterke tariefstijgingen consequenties kunnen hebben: een verhoging van de OZB. Dat heeft te maken met het feit dat alle gemeenten te maken hebben met een herverdeling van het geld uit het Gemeentefonds. Sommige gemeenten krijgen aanmerkelijk minder, omdat sprake is van grote waardestijging. Die grote waardestijging moet in beginsel worden gecompenseerd, althans de gemeenten kunnen daarvoor kiezen. Anders hebben zij een gat in de begroting. Dat kan toch betekenen dat er in sommige gemeenten sprake is van een substantiële extra dekkingsbehoefte voor de algemene middelen vanuit de OZB. Om daar wat aan te kunnen wennen, heeft de regering de ingroei- en de aftopvariant op de agenda gezet. Wij hebben daar waardering voor, vooral omdat daarenboven binnen de categorie woningen en binnen de categorie bedrijven afzonderlijk er ook sprake kan zijn van grote verschillen in waardestijging. Aangezien binnen die groepen sprake is van één tarief, zullen in sommige gemeente veel goedkopere woningen substantieel zwaarder worden belast en wat duurdere woningen minder worden belast. Dat is niet altijd beoogd, maar wel een effect.

Ik heb er oog voor dat het systeem niet complexer kan worden gemaakt, door binnen gemeenten te gaan differentiëren. Daarom zijn in een vorige ronde twee varianten ontwikkeld, de ingroeivariant en de aftopvariant. De regering stelt voor het percentage van de ingroeivariant te verlagen en daardoor de geleidelijkheid te vergroten. Wij hebben daar waardering voor. Wij steunen dat voorstel.

Wat de aftopvariant betreft, stelt de regering dat 130% op zichzelf een goede variant kan zijn. Deze variant was alleen van kracht in het afgelopen WOZ-tijdvak. De regering stelt voor om hem structureel te maken. Ook dat instrument ondersteunen wij. Wij hebben er waardering voor.

Wij hebben ons goed gerealiseerd dat in de eerste periode niet zoveel gebruik is gemaakt van beide instrumenten. Dat kwam mede doordat de voorstellen pas in een heel laat stadium, na 1 januari van het jaar waarin de regeling was ingegaan, de gemeenten bereikten. Bijna alle gemeenten hadden in de tussentijd hun tarieven al vastgesteld. Verder waren in de vorige periode de verschillen in waardestijging niet zo groot en zo substantieel, mede erop gelet dat 50% van de gemeenten wetsfictiegemeenten waren, dat de inzet van de instrumenten in alle gemeenten noodzakelijk was. Ik vind dat er per saldo alle reden is om het standpunt van de regering te steunen.

Wij hebben heel veel reacties op het wetsvoorstel gekregen, vooral van VNO-NCW en van het MKB. Mij is opgevallen dat het MKB het niet goed begrepen had dan wel zich rijk heeft zitten rekenen, terwijl er geen geld voor het MKB in de portemonnee zat. Ik kan daar vrij kort over zijn. Er was op geen enkele wijze sprake van een korting van 300 mln. op het bedrijfsleven of een extra lastendruk. Als de regering niets had gedaan, zou er een meevaller zijn geweest, maar die was niet terecht.

VNO-NCW is vreselijk bang voor hogere lasten voor het bedrijfsleven. Iedere organisatie die opkomt voor de belangen van een bepaalde categorie heeft het recht om te zeggen dat bepaalde dingen niet goed zijn geregeld. Kern van de zaak is echter dat het voorstel van de regering leidt tot een verlaging van de lastendruk voor het bedrijfsleven. Ik heb ervaren dat niet zeker is dat alle gemeenten gebruik maken van de volledige bandbreedte. Als het nu voorliggende voorstel ongewijzigd blijft, zal er per definitie een lastenverschuiving van woningen naar bedrijven plaatsvinden, omdat niet iedere gemeente de bandbreedte benut. Dat is te compenseren door een voorstel als ik zojuist deed, het creëren van een wederzijdse afwijkingsmogelijkheid. Is de regering echter niet enigszins verontrust over de mate waarin de gemeenten bereid zijn een zekere belastingneutraliteit na te streven of een bescheiden verschuiving te realiseren?

De PvdA-fractie heeft in het verslag gevraagd op welke wijze de regering zicht houdt op wat zich voordoet. De regering wil hiervoor niet de verantwoordelijkheid dragen en vindt dit een taak van de gemeenteraden. Ik ben dit gedeeltelijk met de regering eens. Natuurlijk is dit een taak van de gemeenteraden, maar het gaat om een complexe materie. In dat kader is het van belang dat de gemeenteraden daarbij ondersteund worden. Ik stel het op prijs als de regering in overleg met de VNG zodanige aanbevelingen voor de gemeenten kan formuleren dat het resultaat uiteindelijk zichtbaar wordt. De regering is er jegens de Kamer verantwoordelijk voor dat de resultaten van haar voorstellen zichtbaar worden. In het kader van de discussie over de begroting nieuwe stijl is dit criterium herhaaldelijk hardop genoemd. Wij kunnen nu een regeling vaststellen, maar de regering kan zich niet op het standpunt stellen dat zij niet zal bezien hoe die uitpakt. Ik vraag dus de regering op welke wijze het resultaat van wetgeving gemeten wordt. Hoe wordt dit blijvend transparant gemaakt?

De heerVendrik(GroenLinks)

Wat is de mening van de PvdA over een eventuele aanpassing van de maximale tariefdifferentiatie eigenaren-gebruikers? Mevrouw Noorman sprak over de gemeente Heemstede. Als daar woningeigenaren niet of beperkt gecompenseerd worden voor de gestegen WOZ-waarde, kunnen huurders in die gemeente ook een lastenverzwaring tegemoetzien omdat dit ook voor het gebruikersdeel geldt. Is een dergelijke lastenverzwaring reëel? De huurders hebben niets te maken met de gestegen WOZ-waarde, terwijl de eigenaren daar ooit in de toekomst van zullen profiteren als zij hun pand verkopen. Is het in een dergelijke situatie niet logisch als gemeenten meer vrijheid krijgen om het gebruikersdeel minder te doen stijgen dan het eigenarendeel?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Ik heb hier jarenlang aan meegewerkt, maar de werkelijkheid dwingt mij te zeggen dat iedere kostenstijging voor een verhuurder doorberekend wordt in de huur. In beginsel bied je optisch een compensatie maar die komt per saldo terug in de huur. Ik zie daarom niet veel heil in het verder verruimen van de bandbreedte van de OZB-tarieven versus eigenaren-huurders. Uit het verleden blijkt dat dit per saldo terugkomt in de huur. Daar gaat dus niet mijn eerste voorkeur naar uit. Wel vind ik het belangrijk dat gemeenten volop gebruik maken van de ingroeivariant, het geleidelijk veranderen van belasting voor een woning.

De heerVendrik(GroenLinks)

Het staat nog te bezien of een stijging van het eigenarendeel altijd vertaald wordt in hogere huren. De regering beweert dat, maar ik waag dat te betwijfelen. Redenerend langs de lijn om gemeenten meer beleidsvrijheid te geven, kan ik mij voorstellen dat de gemeente Heemstede met lokale woningbouwcorporaties afspreekt om dit soort stijgingen gedurende een lange periode niet door te berekenen. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld de reserves van woningbouwcorporaties bekeken worden. Er zijn allerlei modaliteiten lokaal denkbaar waardoor het door mevrouw Noorman genoemde effect niet optreedt. De gemeenten kunnen dan, zo zij dit willen, voorkomen dat huurders worden aangeslagen voor een gestegen WOZ-waarde. Het lijkt mij dat dit belang de PvdA moet aanspreken.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

In beginsel is het een budgettair-neutrale operatie. De bedoeling van herwaardering is niet dat er meer inkomsten komen. Het is de bedoeling dat de druk van belastingen eerlijk over de gemeenten gespreid wordt. Daarom hebben als gevolg van de herwaardering WOZ huurders niet per definitie te maken met hogere lasten. Sterker nog, woningen in een verhuursituatie zijn gemiddeld minder in waarde gestegen, omdat zij niet vrij verkoopbaar zijn vanwege de huurbescherming die in ons land bestaat. De overweging op grond waarvan de heer Vendrik zijn betoog houdt, begrijp ik en voel ik ook aan. De facto denk ik echter dat die hier niet helemaal van toepassing is, dat in beginsel verhuurwoningen minder te maken hebben met waardestijging en dat de urgentie om zo'n ingrijpende stap te zetten in de verhouding huurder-verhuurder of als instrument in de relatie gemeenten-corporaties niet aanwezig is.

De heerHoekema(D66)

Mijnheer de voorzitter! Ik sluit mij graag aan bij alle lovende woorden van mevrouw Noorman-den Uyl over de inhoud van de wet en het tempo waarmee deze voor gemeenten heel nuttige wetgeving op tafel is gebracht. Ik hoop van harte dat ook de overzijde zal meewerken aan snelle afhandeling, zodat wij tot een snelle plaatsing van deze wet in het Staatsblad komen, opdat gemeenten er volledig rekening mee kunnen houden. Natuurlijk zullen gemeenten niet doof en blind zijn voor wat in gemeente- en belastingland gebeurt en zullen zij de gang van dit wetsvoorstel nauwkeurig hebben gevolgd. Ik heb ook begrepen dat er mogelijkheden zijn dat gemeenten, als zij bij hun begrotingsvaststelling deze wet nog niet volledig hebben kunnen incorporeren omdat zij nog niet over de gegevens beschikten, daarop alsnog kunnen terugkomen, met dien verstande dat de tarieven niet met terugwerkende kracht verhoogd kunnen worden, maar wel met terugwerkende kracht verlaagd kunnen worden. Dat zal voor veel bewoners van die gemeenten dan wel goed nieuws zijn. Ik krijg graag een bevestiging van het kabinet dat die mogelijkheid van aanpassing bestaat.

Nu ik de eer heb de staatssecretaris van Financiën te mogen aanschouwen, wat mij niet veel gebeurt in de Kamer, wil ik de gelegenheid te baat nemen om hem drie filosofische vragen te stellen. Dan moet je wel oppassen als bewindspersoon, want het zijn altijd de lastigste vragen.

De eerste vraag is of hij een principiële opinie heeft over de wenselijkheid van verdere vergroting van het gemeentelijke en provinciale belastinggebied. Dat is een oud nummer in de financiële wereldrapporten van de jaren tachtig en dergelijke. Er is wel wat meer gemeentelijke en provinciale belastingvrijheid gekomen, maar is de staatssecretaris – lees: het kabinet – er een voorstander van om op die weg door te gaan?

De tweede vraag heeft wel te maken met dit wetsvoorstel. Dat betreft het principiële punt van VNO-NCW over de ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Nu weet ik dat die kwestie al jaren onder de rechter is en dat er allerlei procedures zijn. Nu loopt een cassatieprocedure over een uitspraak van het hof. Ik vind – en ik neem aan dat de staatssecretaris dit ook vindt – dat er wel degelijk termen aanwezig zijn om tussen woningen en niet-woningen een onderscheid te maken. Misschien kan hij vanmiddag eens een belastingfilosofisch verhaal houden waarom hij dit vindt. Dit is een heel principieel punt, dat kennelijk tot de hoogste Europese rechters wordt uitgevochten door VNO-NCW. Het zou aardig zijn om daar de opvattingen van de staatssecretaris over te horen.

Ik heb het leukste voor het laatste bewaard. De derde vraag is wat de staatssecretaris vindt van een oproep die je dezer dagen wel tegenkomt, dat de OZB moet worden afgeschaft. Binnen mijn partij zijn er mensen uit gemeenteland, die zeggen dat er bij die OZB allerlei problemen zijn. Er zijn de effecten van de waardestijging, wat allemaal gedoe geeft. Er is ook allerlei gedoe om die waarde via de WOZ goed vast te stellen. Dat is een hoop werk. Een algemeen punt dat die mensen maken is dat het rijk met de ene hand lasten verlichting geeft en dat de gemeente met de andere hand een lastenverzwaring van de burger lijkt te nemen. Dat is een vervelend beeld. De mensen die dat pleidooi houden, komen dan tot de conclusie om de OZB af te schaffen en om alleen de retributies en doelbelastingen te houden. Mij gaat dat betoog wel iets te ver, want voor mij is en blijft de OZB een belangrijke gemeentelijke belasting. Binnen de gemeentelijke autonomie kun je daarin variaties aanbrengen. Dit voorstel strekt daar ook toe. Zou de staatssecretaris kunnen reageren op dat principiële pleidooi voor geen OZB en wel retributies? Hierbij ga ik maar even voorbij aan de discussie die woedt over de vraag of je non-retributieve heffingen, zoals de hondenbelasting, moet kunnen blijven heffen. Ook op dit punt zijn mensen of gemeenten soms heel principieel. Er zijn mensen die zeggen dat de belasting in het niet valt bij de kosten die door de gemeenten worden gemaakt om een hond te belasten en de verontreiniging aan te pakken.

De heerSchutte(RPF/GPV)

Eerst dacht ik "filosofie en financiën gaan niet zo gemakkelijk samen", maar nu begrijp ik het toch een beetje. Ik wil wel weten welke lijn D66 kiest. Aan de ene kant wordt gevraagd of de verruiming van het gemeentelijk belastinggebied niet iets is. Aan de andere kant is het motto dat de OZB moet worden afgeschaft, maar toch eigenlijk ook weer niet. Vervolgens komen er nog verschillende heffingen aan de orde. Wat is eigenlijk de visie van D66? Ik zou er niet naar gevraagd hebben, als de heer Hoekema er niet zelf over was begonnen. Nu hij het zo breed aan de orde stelt bij dit onderwerp, verneem ik graag waar zijn fractie zelf staat.

De heerHoekema(D66)

Ik ben voorstander van het handhaven van de OZB, van de hondenbelasting en de toeristenbelasting en van een verruiming van het gemeentelijke belastinggebied. Het fietsplaatje gaat misschien iets te ver! Maar als het kabinet nog leuke non-retributieve heffingen achter de hand heeft, hoor ik dat graag. Dan weten wij dat vast voor de komende jaren. Tegen de heer Schutte zeg ik dus dat er geen misverstand over bestaat waar ik voorstander van ben. Ik vond het wel leuk om de staatssecretaris een beetje filosofisch uit de tent te lokken.

MinisterDe Vries

Het zijn wel filosofieën die om 8 mld. of iets dergelijks gaan. Het zijn dure filosofietjes.

De heerHoekema(D66)

Zeker.

Ik wijs op een beschouwing van een partijgenoot van de twee bewindspersonen, namelijk van de heer Bordewijk, oud-wethouder van financiën te Leiden. De heer Bordewijk is in het blad Binnenlands Bestuur weer eens op zijn geheel eigen wijze van leer getrokken. Hij schreef dat de OZB wel goed is, maar ook lastig, omdat je veel bezwaarschriften krijgt. Hij komt de volgende mooie stelling: "Ik heb eens een belastingrechter horen klagen dat er over de inkomstenbelasting veel beter met de belastingdienst te onderhandelen valt dan over de OZB en dat daarom de belastingrechter zoveel OZB-zaken te behandelen krijgt. Mijn vermoeden is dat dit met de eenduidigheid van het belastingobject te maken heeft." Ik denk ook dat dit het geval is. Ik denk dat je de waarde redelijk nauwkeurig kunt vaststellen, zij het met een zekere marge die in de wet zit, en dat daartegen eigenlijk alleen bij de rechter met bezwaarschriften is te protesteren. Over de inkomsten, die redelijk nauwkeurig lijken te kunnen worden vastgesteld tot achter de komma, is juist veel meer gedoe bij de belastingdienst. In dit opzicht ben ik het wel met de heer Bordewijk eens. Ik zie ook niet hoe je van die bezwaarschriften af kunt komen, tenzij je die mogelijkheid uit de wet haalt.

Ik zal heel kort een paar opmerkingen maken over het wetsvoorstel dat voor ons ligt. Het is eigenlijk een meer faciliërende wet. Ware het niet dat mevrouw Noorman met een amendement is gekomen, dan zou dit wetsvoorstel doorgehamerd hebben kunnen worden. Het kabinet stelt namelijk in feite voor, alle gemeenten in staat te stellen de belastingdrukverschuivingen tussen woningen en niet-woningen volledig teniet te doen. Dat moeten gemeenten willen, maar het rijk maakt het in ieder geval mogelijk dat de gemeenten het kúnnen. Zo simpel is dit wetsvoorstel eigenlijk. Tegelijkertijd ben ik gecharmeerd van de opvatting van mevrouw Noorman dat er een wederzijdse afwijking mogelijk moet kunnen zijn. Ik laat even in het midden – dat hangt ook af van het antwoord van de regering – met welk percentage. Ik ben ook gecharmeerd van haar opvatting dat je binnen de gemeente nog wat verder moet kunnen variëren dan alleen deze budgettair-neutrale vaststelling. Het is heel duidelijk een stapje verder dan de wet, maar mevrouw Noorman zet het stapje in deze vergadering en ik wil er op zichzelf wel over nadenken om mee te gaan met dat stapje.

Tot nu heeft maar eenderde van het aantal gemeenten gebruik gemaakt van de instrumenten die er al waren. De differentiatie was eerst 100-120%, met de ingroei- en aftopvariant. Ik heb daar in het verslag al naar gevraagd. Het antwoord is op zichzelf begrijpelijk: er was heel kort voor de ingangsdatum pas een realisatie van die ingroei- en aftopvariant en de drempels zijn redelijk hoog. Dat is op zichzelf een bevredigend antwoord, maar het leidt bij mij wel tot de vraag hoe je kunt bevorderen dat gemeenten meer van die instrumenten gebruik gaan maken. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. Daarmee kom ik terug op het punt waarmee ik begon, namelijk dat tijdige voorlichting van het grootste belang is. Gemeenten moeten precies weten wat er aankomt. Zij moeten worden gewezen op hun mogelijkheden om deze drie wettelijke instrumenten – de differentiatie, de aftop- en de ingroeivariant – maximaal te gebruiken. Het rijk moet het niet beter willen weten dan de gemeenten. Men moet het uiteindelijk zelf willen en men moet er uiteindelijk ook zelf toe besluiten. Dat is het mooie van de lokale democratie.

Mijn fractie steunt het structureel maken van de aftopvariant en van het percentage dat daarvoor is gekozen. Hoewel wij goed hebben geluisterd naar de argumenten van met name VNO-NCW om de aftopvariant wat lager te maken, kiezen wij evenals het kabinet toch voor het percentage dat in het wetsvoorstel staat en dat nu structureel wordt gemaakt. Met structureel wordt naar mijn mening gedoeld op de situatie tot 1 januari 2005. Hoe zal de nieuwe structurele regeling per die datum worden voorbereid?

De tweede aanpassing is de verlaging van het percentage van de ingroeivariant tot 115%. Mijn fractie ondersteunt ook deze wijziging.

De VNG heeft twee commentaren geleverd, waarvan er één is overgenomen in de nota van wijziging. Dit betreft de waardeontwikkelingen in de loop van een jaar. Als je een huis wilt bouwen en de eerste fundamenten zitten in de grond, en het huis heeft een hogere waarde als het klaar is, dan is het prima om dat in te calculeren. Die nota van wijziging steunt mijn fractie dan ook.

Het kabinet heeft de andere suggestie van de VNG, het slechts toepassen van de ingroei- en aftopvariant op de eigenaren- of gebruikersheffing, niet overgenomen. Er wordt gekozen voor een integrale benadering, waarbij de eigenaren- en gebruikersheffing ineen worden geschoven. Wij steunen dat.

De heer Vendrik heeft hier een interessant punt ingebracht in reactie op het betoog van mevrouw Noorman-den Uyl. Ik heb daar goed op zitten kauwen. Op zichzelf lijkt het voorstel sympathiek. Waarom zou je als gemeente de huurders niet wat meer ontzien door het gebruikersdeel minder te laten stijgen of zelfs uit te zonderen, en de eigenaren wat meer belasten? Het argument dat het vaak terugkomt in de huren en het formele argument met betrekking tot artikel 220g van de Gemeentewet maken dat ik nog niet voor het idee van de heer Vendrik ben gewonnen. Voor het argument dat het daarmee meer gemeentelijke inkomenspolitiek wordt, ben ik minder gevoelig. Immers, de gemeenten doen binnen de huidige systematiek al redelijk wat aan inkomenspolitiek.

Het voorstel heeft op brede instemming kunnen rekenen van de VNG, waarbij één gemeente ons blijft bestoken met brieven vol onrust en bezwaar. De gemeente Valkenburg pleit voor een hardheidsclausule. Ik heb geprobeerd met de gemeente mee te denken, maar haar probleem is dat zij een wat afwijkende systematiek heeft gebruikt bij het hanteren van de peildatum in de vorige wet. Daar heeft zij zichzelf mee in problemen gebracht. Ten opzichte van de 571 andere gemeenten vind ik het niet eerlijk om Valkenburg nu te gaan bevoordelen. Met de aftop- en ingroeimogelijkheid kan al maatwerk voor individuele gevallen worden geleverd. Tariefdifferentiatie is prima. Het gaat mij echter te ver om één gemeente te belonen.

De heerVendrik(GroenLinks)

Voorzitter! Democratisch gesproken is de OZB een heerlijk onderwerp. Wij hebben al vaker gemerkt dat nergens zoveel commotie ontstaat als hier over een belasting die wij niet vaststellen. Soms geeft mij dat het idee dat OZB staat voor "ongelooflijke zeurbelasting". Dit verrast mij wel eens als wij kijken naar het geldelijke belang van de OZB in vergelijking met dat van andere belastingsoorten. De parlementaire commotie lijkt omgekeerd evenredig met dat belang. Desalniettemin, het is een belangwekkend onderwerp. Laat ik de spanning maar meteen uit het debat halen: wij steunen het kabinet op hoofdlijnen. Ik zie dat het een pak van het hart van de staatssecretaris is. De belangrijkste overweging om het kabinet te steunen is dat de gemeentelijke beleidsvrijheid hier wordt vergroot. Zo lezen wij althans het wetsvoorstel. Als gemeenten, gegeven de WOZ-waardestijgingen in de verschillende categorieën op de onroerendgoedmarkt, een lastenverschuiving ten gunste van niet-woningen willen voorkomen, krijgen zij de beleidsvrijheid om passende maatregelen te nemen. Het wetsvoorstel geeft daarvoor de ruimte. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij daar wel of niet toe overgaan. Wij kunnen derhalve, zo de essentie lezende, instemmen met het wetsvoorstel. Wij zien het eigenlijk ook als een bescheiden bijdrage aan de vergroting van het gemeentelijk belastinggebied; misschien is het wat dat betreft aardig om de vraag van collega Hoekema aan de filosofische staatssecretaris te steunen. Dat smaakt wellicht naar meer, of niet. Dat horen wij graag vandaag. Wij beoordelen deze zaak immers niet alleen aan de hand van het wetsvoorstel zelf, maar ook aan de hand van de vraag wat het kabinet op de lange termijn met de OZB wil.

De tariefdifferentiatie wordt in zekere zin gevariabiliseerd. Ik noem het maatwerk. Wij hebben gevraagd of het kabinet ook andere modellen heeft overwogen. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat een verhouding 100%-140% tussen het woning- en het niet-woningdeel een mogelijkheid was geweest. Maar volgens mij zijn er nog wel meer varianten denkbaar. Als je zo nadrukkelijk maatwerk wilt leveren om gemeenten een maximale compensatiemogelijkheid te bieden voor een eventuele lastenverschuiving die anders zou optreden, waarom hanteer je dan niet veel ruimere marges, bijvoorbeeld een marge van 100%-200%? Heb je dan überhaupt nog een verhoudingsgrens nodig tussen het woning- en het niet-woningdeel? In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de 100%-140%-verhouding niet werkt, omdat dit in sommige gemeenten het compenseren van de lastenverschuiving niet voor de volle 100% mogelijk maakt. Maar ik kan mij toch nog andere modellen voorstellen. Ik wil daarop graag wat meer toelichting.

De heerHoekema(D66)

De heer Vendrik sprak van 100%-200%, maar dan is het nog niet mogelijk om bijvoorbeeld een 100%-250%-marge te nemen. Wat is er nu mooier dan helemaal niets vast te leggen, want dan kan elke gemeente die hele waardeontwikkeling in de tariefstelling incorporeren? Dat is toch het perfecte model? Op dat punt zou de heer Vendrik het dus eens moeten zijn met het wetsvoorstel.

De heerVendrik(GroenLinks)

Dan komt ook het amendement van mevrouw Noorman-den Uyl in beeld, die stelde dat gemeenten op dit moment de beleidsvrijheid hebben om een bepaalde verhouding tussen de tarieven voor woningen en niet-woningen na te streven. Die beleidsvrijheid verwatert met dit wetsvoorstel. Zij verengt zich tot de wijze waarop de ontwikkeling van de WOZ-waarde in het afgelopen tijdperk neerslaat in de tariefstelling. Op dat punt geeft het kabinet de gemeenten inderdaad alle mogelijkheden om in individuele situaties elke vorm van lastenverschuiving tegen te gaan. Het is aan hen om daartoe over te gaan. Op dat punt heerst dus maximale beleidsvrijheid. Als je die gemeentelijke beleidsvrijheid echter zo belangrijk vindt, dan zou dat ook meer ten principale de verhouding tussen woningen en niet-woningen moeten betreffen. Dan komt het amendement van mevrouw Noorman-den Uyl, dat mij zeer sympathiek is, in beeld. Daarmee repareer je iets dat met dit wetsvoorstel achter de horizon lijkt te verdwijnen. Dat is voor mij vervol gens reden om aan het kabinet te vragen waarom het geen andere modellen beproeft. Waarom wordt het leerstuk van de gemeentelijke beleidsvrijheid puur beperkt tot het wellicht door de gemeenten ongewenst verklaren van de optredende lastenverschuiving als gevolg van de huidige bepalingen in de Gemeentewet? Ik hoor dus graag wat meer filosoferende achtergronden of motivatie voor het gekozen model. Is het kabinet van zins het belangrijke amendement van mevrouw Noorman-den Uyl over te nemen?

Een ander meer principiële punt is dat ik mij kan voorstellen dat gemeenten meer vrijheid moeten krijgen als het gaat om de verhouding tussen eigenaren en gebruikers, gezien het effect van de eventuele lastenstijging als gevolg van de stijgende WOZ-waardes. De tariefdifferentiatie op dat punt is nu ook beperkt, namelijk 100-125%. Ik kan mij voorstellen dat gemeenten soms de lastenverschuiving niet geheel willen compenseren. Ik noem Heemstede, waar men niet bereid is het bedrijfsleven te belasten ter compensatie van de lastenverlichting die het komend jaar optreedt. Ik kan mij echter ook voorstellen dat een gemeente de automatisch optredende lastenverzwaring voor gebruikers minder wenselijk acht. Gemeenten die al een tariefdifferentiatie hanteren, hebben weinig mogelijkheden om via een verdere differentiatie gebruikers hiervan vrij te stellen. Gelet op het uitgangspunt van grotere gemeentelijke beleidsvrijheid om ongewenste lastenverschuivingen te voorkomen, is het de vraag waarom het kabinet die marge niet verruimt, desnoods met de maatwerkformule die wordt toegepast voor de bepaling van de verhouding woning-niet-woning.

Ik hoor van wethouders – niet alleen van mijn partij, maar ook van andere partijen – dat zij hiermee zitten. Het kabinet stelt dat de verhoging van het tarief voor het eigenarendeel terugkomt in de vorm van hogere huren. Mijn collega's die zich met volkshuisvesting bezighouden, zeggen dat dit niet altijd en overal voor de volle 100% het geval is, omdat huurstijgingen over het algemeen genormeerd zijn. Een particuliere verhuurder mag niet vanwege een stijging van de gemeentelijke lastendruk de huur verhogen. Daar gelden andere regels voor. Dit maakt het belang van een debat over het eigenarendeel versus het gebruikersdeel alleen maar groter. Waarom ontbreekt dit onderdeel in het wetsvoorstel? Het lijkt mij zeer logisch, dit hierin op te nemen.

Een andere meer fundamenteel-filosofische vraag betreft de waardestijging in de fiscaliteit. Als ik de in het wetsvoorstel gekozen lijn doortrek naar de maatregelen op het punt van het eigenwoningforfait, krijg ik grote twijfels over het beleid ten aanzien van box 3. De komende jaren kan zich opnieuw een sterke vermogensontwikkeling voordoen op bijvoorbeeld de aandelenmarkt of de onroerendgoedmarkt. Wordt een en ander verwerkt in het tarief van box 3? Dat lijkt mij in lijn met dit wetsvoorstel. Ik heb ook de indruk dat de opmerkingen van de Raad van State daarop betrekking hebben. Het is echter niet logisch dat het tarief voor box 3 wordt verlaagd, want als ik meer ga verdienen, ga ik niet minder inkomstenbelasting betalen. Ik hoor graag van de staatssecretaris dat het kabinet die kant niet op wil. In januari komen wij dan nog wel te spreken over de vraag waarom het kabinet ineens besloten heeft om het eigenwoningforfait meer te verlagen dan op grond van de wet nodig is. Waarom moeten vermogensbezitters altijd via tariefdalingen gecompenseerd worden voor waardestijging?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Box 3 is niet van toepassing voor woningen die door de eigenaar worden bewoond. Er is inderdaad afgesproken dat het huurwaardeforfait wordt gecompenseerd voor de waardestijging. Ik begrijp de vrees van de heer Vendrik echter niet goed. Ik zie niet in waarom het rijk aardiger moet zijn voor beleggers in onroerend goed dan voor beleggers in aandelen.

De heerVendrik(GroenLinks)

Ik vraag het kabinet of het dat verschil ziet. Ik vraag ook naar de doorwerking van de gekozen lijn, te weten of waardestijging altijd moet leiden tot een lager tarief. Gemeenten willen in een aantal gevallen namelijk overgaan tot maximale compensatie van de waardestijging. Men wil dat geld teruggeven in de vorm van tariefdaling en geen extra belasting heffen als gevolg van de hoge WOZ-waarde. Ik zie dat terug in het besluit van het kabinet om het eigen woningforfait aan te passen, zelfs verder – dat betreft de 400 mln. lastenverlichting, een bedrag dat het kabinet niet in de stukken heeft opgenomen, maar het Centraal planbureau wel – aan te passen dan op grond van de huurstijging noodzakelijk is. Dat maakt mij nieuwsgierig naar de wijze waarop het kabinet überhaupt omgaat met het fenomeen waardestijging, met name de waarden die belast worden in box 3, te weten alles, behalve het eerste eigen huis. Ik kan mij voorstellen dat voor het kabinet een fundamentele lijn is dat waardestijging altijd in aanmerking komt voor compensatie in de vorm van een lager tarief. Als dat geldt voor alle waardebestanddelen in box 3, is dat een ongewenste ontwikkeling. Ik wil duidelijkheid op dat punt. Ik dacht ook dat de Raad van State heeft gevraagd naar het objectieve zakelijke karakter van de OZB. Dat gaat over meer dan alleen de OZB zelf.

Ik onderschrijf de opmerkingen van mevrouw Noorman-den Uyl over de nieuwe formule van tariefdifferentiatie. Ten aanzien van de oude grens geldt de verhouding 100-120%. Het is ongewenst dat de beleidsvrijheid van sommige gemeenten terugloopt. Ik spreek sympathie uit voor het amendement in wording van mevrouw Noorman-den Uyl. Ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet.

Voorzitter! De relatie tussen de WOZ-waarde van bedrijfsterreinen en de eventuele sanering ervan is al meerdere keren gewisseld met de voormalige staatssecretaris van Financiën. In het verslag hebben wij hier opnieuw naar gevraagd. Het antwoord is teleurstellend. Het is een kwestie die al een paar jaar zeurt. Het is bekend dat bedrijven die overgaan tot sanering op eigen kosten van hun bedrijfsterreinen als het ware worden gestraft met een hogere WOZ-waarde. Hoe logisch dat ook moge zijn, aldus de regering in de nota naar aanleiding van het eindverslag, ik blijf het merkwaardig vinden. Het is eigenlijk een regulerende heffing op goed gedrag. Ik dacht nu juist dat wij het er ten aanzien van het milieuvraagstuk over eens waren dat alle belastingen het beleid de goede kant op moeten sturen. Dit raakt ook enigszins het element duurzaam bouwen. Niet alles wat in dat kader wordt gepresteerd op het gebied van materiaalkeuze en -gebruik, leidt per definitie tot een hogere prijs. Er wordt daarover veel onzin beweerd. Duurzaam bouwen kan namelijk ook goedkoper zijn. Het plaatsen van zonnepanelen op je dak kost niet alleen veel geld en levert op korte termijn ook niet zoveel op in de vorm van besparing van stroomverbruik, maar levert wel een fors hogere WOZ-waarde op. Ik vind dat raar. Ik zie geen reden – dit gebeurt overal in de fiscaliteit – om op dit punt een uitzondering te maken. Het maatschappelijk belang van dit soort investeringen is zo groot dat wij deze op een of andere manier niet in de waardebepaling mogen betrekken. Ik kan mij voorstellen dat bij sanering van een bedrijfsterrein, waarvoor een fabrikant ettelijke honderdduizenden guldens neerlegt, tot bijvoorbeeld het moment van verkoop de waardestijging gerelateerd aan de sanering van de grond, niet meetelt. Als het terrein verkocht wordt, lijkt het mij vanzelfsprekend dat die waardestijging wel meetelt in de OZB voor de nieuwe gebruiker c.q. eigenaar. Het lijkt mij onverstandig om straf te zetten op wat wij allemaal willen, namelijk milieutechnisch verantwoord ondernemen.

Voorzitter! Een "gouwe ouwe" in het kader van het filosofisch debat over de OZB is de tariefdifferentiatie tussen categorieën woningen. In gemeentelijk belastingland wordt daar wel eens een harde noot over gekraakt. Misschien moet die noot ook hier eens op tafel gelegd worden. In dit verhaal komt dit punt echter niet voor, terwijl de woningmarkt niet homogeen is. Sommige woningen stijgen harder in waarde dan andere, resulterend in een hogere OZB. Zij vallen allemaal onder hetzelfde tarief, wellicht verlaagd, maar tussen de woningen treedt een lastenverschuiving op. Je kunt doen alsof dat niet belangrijk is. Je kunt het ook als een onderdeel van expliciet beleid beschouwen. Je praat dan over tariefdifferentiatie, die je expliciet maakt. Ik zou tijdens dit debat graag zien dat de staatssecretaris dit expliciet maakt. Ik wil hem, maar vooral de minister van BZK vragen of tariefdifferentiatie tussen categorieën woningen überhaupt een optie is die voor het kabinet het nader bestuderen waard is.

De heerHoekema(D66)

Ik heb groot respect voor de filosofische betogen van de heer Vendrik, maar hierin volg ik hem niet helemaal. Woningen hebben een waarde. Die wordt aangeslagen via de OZB. Dure woningen zijn over het algemeen meer waard dan goedkopere woningen. Wil de heer Vendrik binnen die categorie woningen een extra differentiatie bijvoorbeeld tussen villa's met een rieten dak in Heemstede-Aerdenhout en goedkope renovatiewoningen in Utrecht? Ik chargeer een beetje, maar hoe ziet de heer Vendrik dit?

De heerVendrik(GroenLinks)

Het gaat in mijn zienswijze om een tariefdifferentiatie binnen één gemeentelijk gebied. Die vergelijking tussen Heemstede en Utrecht gaat dan niet op. Het gaat hierbij om het vraagstuk van de gemeentelijke beleidsvrijheid. Ik kan mij voorstellen dat een gemeente erg te kampen heeft met ruimtenood en alle instrumenten die haar ter beschikking staan, wil inzetten om zo ruimtebesparend mogelijk te bouwen en dat tot uitdrukking wil laten komen in het aantal vierkante meters voor een bepaalde woning. Het is aan de gemeente zelf daarvoor de gemeentelijke beleidsvrijheid te gebruiken. Ten principale betekent dit dat de gemeente bijvoorbeeld het aantal vierkante meters tot een aparte grondslag verklaart in de OZB. Dat is nu niet mogelijk. Dat mag niet. Waarom zou op dit gebied de gemeentelijke beleidsvrijheid niet wat meer tot gelding gebracht kunnen worden?

De heerSchutte(RPF/GPV)

Voorzitter! Het is verleidelijk op een aantal punten in te gaan die collega Vendrik zojuist noemde. Ik herkende veel van deze punten in het werkprogramma van de commissie vergroening, dat ons inmiddels heeft bereikt. Misschien zijn die punten daar beter op hun plaats dan bij de toch wat meer beperkte strekking van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, moet vooral veel mensen behoeden voor onevenredig hoge aanslagen in de onroerendezaakbelasting vanaf het jaar 2001 en omgekeerd bij een aantal anderen ongemotiveerde meevallers voorkomen.

Onze inspanning om het wetsvoorstel met voorrang behandeld te krijgen, zal niet kunnen verhinderen dat veel gemeenten in de problemen komen om tijdig voor het nieuwe belastingjaar de eigen belastingverordening te hebben aangepast. Waarom heeft de regering het zover laten komen? In de memorie van toelichting merkt zij zelf op dat al langer het beeld bestond dat de lopende taxatieronde in het kader van de WOZ een aantal belangrijke waardeontwikkelingen zal laten zien, waardoor de bestaande regelgeving inzake de onroerendezaakbelasting moet worden gewijzigd. Dat beeld was ook zonder speciaal onderzoek al wel duidelijk. Maar het heeft tot 22 juli 2000 geduurd voordat het wetsvoorstel ons bereikte. Had dat niet eerder gekund en gemoeten?

Nu ik het toch over tijdig reageren heb, moet ik mijn teleurstelling erover uitspreken dat naar verwachting veel gemeenten december aanstaande nog geen compleet, geactualiseerd waardebestand gereed zullen hebben. Daardoor zullen zij in hun verordening van voorlopige gegevens moeten uitgaan. Het is uiteraard terecht dat aan de hierdoor noodzakelijke tariefwijziging in de loop van 2001 geen terugwerkende kracht ten nadele van de belastingplichtige zal mogen worden gegeven, maar het blijft een noodoplossing die hoe dan ook afbreuk doet aan de bedoeling, te komen tot een evenwichtige correctie op de verschillen in waardeontwikkeling. Hoe komt het dat zoveel gemeenten niet tijdig over noodzakelijke actuele gegevens beschikken? Het gaat inderdaad om een enorme klus, maar wel een die men jaren tevoren heeft zien aankomen.

Heeft het later beschikbaar komen van de waarden ook gevolgen voor andere heffingen en belastingen die mede gebaseerd zijn op de waarde van onroerend goed? Deze vraag is een variant op de laatste vragen van de heer Vendrik. Is daarover iets te zeggen? Over het huurwaardeforfait komen wij nog apart te spreken. Maar misschien kan al iets gezegd worden over de overdrachtsbelasting en dergelijke.

In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering er herhaaldelijk blijk van de reikwijdte van het voorstel beperkt te willen houden. Het voorstel is alleen bedoeld om optredende lastenverschuiving ongedaan te maken en niet om al dan niet leuke dingen met de onroerendezaakbelasting te kunnen doen. Gelet op de urgentie van het wetsvoorstel kan ik mij dat wel voorstellen. Een discussie over aard en functie van deze belastingen is interessant, maar zal de behandeling van het wetsvoorstel onnodig belasten.

Soms is de regering echter wel erg krampachtig in haar opstelling. Ik denk daarbij aan het al genoemde geval van Valkenburg aan de Geul, waar in overleg met het bedrijfsleven besloten was tot een tijdelijke wijziging van de tariefdifferentiatie. Helaas voor Valkenburg wordt zo'n afspraak nu overruled door een stelselwijziging, waardoor wat als tijdelijk was bedoeld, nu structureel doorwerkt. Als wij dat zouden willen voorkomen, betekent dat er voor gemeenten een extra marge aan tariefdifferentiatie wordt geïntroduceerd, aldus de regering. Wat zou daar inhoudelijk op tegen zijn, anders dan dat het niet past in de beperkte reikwijdte van de wet?

Eenzelfde krampachtigheid kom ik tegen in de reactie van de regering op de opmerking van de VNG dat de wet het toch mogelijk maakt, de ingroei- en/of aftopvariant alleen toe te passen op de eigenaren- of de gebruikersheffing. De VNG krijgt gelijk, maar het gat wordt prompt gedicht met als argument dat hierdoor indirect de relatieve limiet zou worden verruimd. Bij dat argument kan ik mij wel iets voorstellen. Moeilijker ligt dat bij het vervolgargument dat dit onderscheid zou kunnen leiden tot gemeentelijke inkomenspolitiek.

Nu is bekend dat vooral bewindslieden van Financiën gemeentelijke inkomenspolitiek als een schrikbeeld zien. Maar de vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn korte ambtsperiode meermalen uitgesproken dat in het kader van de verruiming van het gemeentelijke belastinggebied, het inkomen als grondslag niet moest worden uitgesloten. Is dat ook het standpunt van zijn opvolger? Hoe het ook zij, de minister moet mij eens duidelijk maken wat de keuze voor een ingroei- of aftopvariant alleen voor eigenaren of gebruikers met inkomenspolitiek te maken heeft. Wat is dit anders dan de oude tariefdifferentiatiemarge van 100 tot 120%?

Voor het geval de regering uitgaat van de gedachte dat de gebruiker zo ongeveer synoniem is aan de kleine man of vrouw, geeft zij op bladzijde 10 van de nota naar aanleiding van het verslag zelf het antwoord. Daar staat namelijk: omdat eigenaren de belastingverhoging doorrekenen in de huur, is het de vraag of huurders iets hebben aan een verzwaring van de eigenarenheffing in de onroerendezaakbelastingen.

Voorzitter! Als deze wet tot stand komt, zal er de volgende boodschap van uitgaan. De hertaxatie van het onroerend goed zal ondanks fors gestegen waarden niet leiden tot hogere aanslagen in de onroerendezaakbelastingen. Maar die boodschap behoeft wel aanvulling en nuancering. In de eerste plaats gaat het hier om een totaalbeeld. In elke gemeente zal zich echter de situatie voordoen dat er, ondanks differentiatie en variatie, groepen eigenaren en gebruikers zijn die in 2001 een hogere dan wel lagere aanslag ontvangen dan in het jaar daarvoor, omdat de waardeontwikkeling van hun onroerend goed duidelijk afwijkt van het gemiddelde in hun gemeente. In de tweede plaats zullen de meeste gemeenten niet uitgaan van een gelijkblijvende totaalopbrengst, maar bijvoorbeeld van een stijging conform het geraamde inflatiepercentage. Daar hoeft op zichzelf niets mis mee te zijn, maar het moet wel duidelijk worden verteld. De voorlichting zal dan ook aan hoge eisen moeten voldoen, ook om onnodige bezwaar- en beroepschriften zoveel mogelijk te voorkomen. Ik wil in dit verband een vraag stellen. Als een gemeente in 2001 een tariefsverhoging van bijvoorbeeld 2% wil toepassen, kan dat dan alleen nog in de vorm van een gelijke verhoging van de eigenaren- en de gebruikersheffing? Is dat de consequentie van het vervallen van de marge van 100 tot 120%?

De Raad van State heeft in zijn advies aandacht gevraagd voor verschillen in waardeontwikkeling tussen nieuwbouwwoningen en bestaande woningen. De regering antwoordde ter verklaring hiervan, dat het prijsindexcijfer van nieuwbouwwoningen wordt gebaseerd op aanneemsommen van woningen uit de goedkopere huursector en daarom voor de bepaling van de waardeontwikkeling van woningen minder relevant is. Maar is daarmee de onderliggende vraag voldoende beantwoord of de prijsontwikkeling van nieuwbouwwoningen wel in de pas loopt met die van bestaande woningen? Of vormen nieuwbouwwoningen gedurende een bepaalde tijd toch een herkenbare categorie, waarvan de waardestijging achterblijft? Als dat zo is, is dat op z'n minst een aandachtspunt voor de voorlichting.

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat onze fracties zullen meewerken aan een snelle totstandkoming van deze wet, maar dat zij op een aantal punten nog wel opheldering willen hebben.

De heerLuchtenveld(VVD)

Omdat mevrouw Van der Hoeven nog niet gearriveerd is, is het wellicht het meest praktisch als ik nu zelf de inbreng van de VVD-fractie naar voren breng.

De VVD-fractie is blij dat het wetsvoorstel er nu eindelijk ligt en dat het behandeld kan worden. Wij hebben er al in het najaar van 1999 in het overleg over het Gemeentefonds op aangedrongen om deze problematiek op te lossen en met standpunten te komen. Toen was het antwoord dat er nog tijd genoeg was, dat het vóór 1 januari 2001 in het Staatsblad moest staan. Wij hebben indertijd gezegd dat gemeenten er tijdig rekening mee moeten kunnen houden. Je kunt erover van mening verschillen of dat nu nog het geval is. Het is in ieder geval goed dat er hopelijk deze week nog gestemd kan worden en dat er dan duidelijkheid bestaat over de tekst die uiteindelijk naar de Eerste Kamer zal worden gezonden. Dan moeten wij maar hopen dat de Eerste Kamer uiteindelijk ook met de tekst kan instemmen.

Ik wil op voorhand zeggen dat, wat ons betreft, de wetstekst niet hoeft te worden gewijzigd. Wij zullen derhalve geen steun geven aan het door mevrouw Noorman aangekondigde amendement. Wat ons betreft gaat het wetsvoorstel zo snel mogelijk ongewijzigd het Staatsblad in. Tijdens het overleg over het Gemeentefonds hebben wij al te kennen gegeven dat wij het een goed compromis vinden. De gemeenten moeten echter wel in staat worden gesteld om de extreem hoge waardestijgingen na de WOZ-taxaties zoveel mogelijk te compenseren. Nu er maatwerk kan worden geleverd, vinden wij dat gesproken kan worden van een goede oplossing. Wij zien geen reden om gemeenten die daar tot op de dag van vandaag geen behoefte aan hebben gehad, alsnog in staat te stellen lastendrukverschuivingen aan te brengen in de richting van het bedrijfsleven. Evenmin zien wij reden om de eigenaren nog weer zwaarder te gaan belasten dan gebruikers, zoals de fractie van GroenLinks voorstelt. Bewoners met een eigenwoningbijdrage zullen dan zeker in de problemen komen, want die zijn straks immers ook eigenaar. Hopelijk zal ook het wetsvoorstel van de heer Duivesteijn c.s. voor 1 januari in het Staatsblad verschijnen. Die mensen rekenen erop dat zij een lagere heffing krijgen opgelegd als eigenaar-gebruiker.

De heerVendrik(GroenLinks)

Die situatie kan ook optreden als gemeenten geen gebruik maken van de beleidsvrijheid die zij nu krijgen. Die gemeenten zouden de lastenverlichting voor het bedrijfsleven volledig kunnen laten doorgaan en het eigenarendeel laten oplopen.

De heerLuchtenveld(VVD)

Ik wilde slechts even de suggestie ontzenuwen dat eigenaren per definitie de lasten goed kunnen dragen.

Sommige gemeenten hadden wel erg veel tijd nodig om de benodigde gegevens te verzamelen, terwijl soms ook de taxatiekosten erg hoog zijn. Naar dat laatste wordt onderzoek gedaan en mijn vraag is hoe dat onderzoek loopt. Een nog nijpender probleem is dat sommige gemeenten zelfs niet weten of ze binnen een halfjaar wel met de juiste cijfers kunnen komen omdat ze een structureel personeelstekort hebben. De gemeenten die dat hebben laten weten, willen graag de mogelijkheid hebben om te schatten. Ik vind dat dat laatste niet bij voortduring mag worden gedaan. Aan welke instrumenten kan worden gedacht om die gemeenten alsnog de helpende te bieden dan wel corrigerend op te treden? Het is immers van groot belang dat de burgers te maken krijgen met rechtvaardige tarieven. Ligt hier een taak voor het college van GS? Het feit dat enkele gemeenten uit de rails lopen, is voor de VVD-fractie overigens geen reden om de taxaties weg te halen bij de gemeenten en onder te brengen bij de belastingdienst. Ik hoor het verontrustende bericht dat het kabinet met deze gedachte speelt. Er schijnt hierover een KPMG-rapport te zijn uitgebracht, maar mijn fractie wil die kant niet op. De gemeenten hebben immers de nodige deskundigheid opgebouwd en ik zou het jammer vinden als ze met een recentralisatie werden geconfronteerd. Ik neem overigens aan dat op een ander moment de discussie kan worden voortgezet.

Sommige gemeenten – bijvoorbeeld de gemeente Zaltbommel – kennen in tegenstelling tot het algemene beeld een veel sterkere waardestijging bij bedrijven dan bij woningen. De reactie van de bewindslieden is dat volgens de systematiek alle gemeenten in de gelegenheid worden gesteld om de waardestijging te compenseren via een tariefsverlaging in de OZB. Wij hebben echter geen antwoord in kwantitatieve zin gekregen, laat staan een oplossing voor deze gemeenten gehoord. Dat geldt ook voor de gemeenten die bij het leveren van maatwerk aanlopen tegen het rekentarief. Als men de opbrengst voor de gemeente gelijk wil houden door de tarieven evenredig aan de waardestijging naar beneden bij te stellen, dan kan men bij een extreme waardestijging vaak beneden het rekentarief uitkomen, waardoor men een korting in het Gemeentefonds tegenkomt en men de tarieven alsnog moet verhogen of in gemeentelijke uitgaven moet schrappen. Dit is een lastige afweging voor gemeenten. Is het niet mogelijk om hierbij aan een soort ingroeivariant te denken? Deze houdt in dat de gemeenten die door een extreme aanpassing van de tarieven beneden het rekentarief terechtkomen, niet ogenblikkelijk in volle omvang worden geconfronteerd met de consequenties van het rekentarief.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Voorzitter! Dat hebben wij volgens mij gedaan: wij hebben een bandbreedte afgesproken over een periode van vijf jaar. Die gewenning is er dus al.

De heerLuchtenveld(VVD)

Het is mij niet duidelijk of dit ook geldt voor de aanpassing van de WOZ-waarde, maar dat zullen wij in het antwoord van het kabinet wel horen. Ik heb begrepen dat dit met name aan andere wetswijzigingen was verbonden. Hoe dan ook: de behoefte bestaat, gemeenten ervaren dit als knelpunt. Graag hoor ik ook een kwantificering van het probleem.

Sommige gemeenten, zoals Valkenburg aan de Geul, zitten incidenteel met een probleem. Dat erkennen wij, maar met de heer Hoekema vragen wij ons af of de hele wet voor één specifieke gemeente moet worden aangepast. Ons lijken andere wegen tot een vergelijk mogelijk. Daarom hebben wij ervoor gekozen om op dit punt geen amendement voor te stellen.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Zou dat geen goede gelegenheid om mijn voorgenomen amendement te steunen? Dat helpt de gemeente Valkenburg immers ook.

De heerLuchtenveld(VVD)

Ik zei dat wij uiteindelijk geen wetsaanpassing hebben voorgesteld. Het enige wat wij eventueel in overweging nemen, is een zeer geclausuleerde procedure voor dergelijke specifieke gevallen. Het geval van Valkenburg is uniek gebleken. U wilt geen clausulering, maar volledige beleidsvrijheid voor de gemeenten. Daar voelen wij niet voor; wij voelen niet voor de lastendrukverschuiving naar het bedrijfsleven. Het enige wat wij willen, is dat gemeenten in de gelegenheid worden gesteld om de extreme waardestijging van de WOZ in het afgelopen tijdvak te compenseren met lagere tarieven. In reactie op de heer Vendrik zeg ik dat ook de rijksoverheid niet meer belasting moet heffen dan nodig. Waar de tarieven op een verantwoorde wijze omlaag kunnen, vindt u mij dus aan uw zijde.

De heerVendrik(GroenLinks)

Ik kan mij goed voorstellen dat, gezien de vermogensontwikkeling in Nederland op allerlei deelmarkten in de afgelopen periode, de potentiële extra belastinginkomsten worden gebruikt om de inspiratie van de belastingherziening voor 2001, namelijk lastenverschuiving, gestand te doen. Lastenverschuiving vindt nu immers nauwelijks plaats. De grote bewering waarmee Paars 2 van start ging, namelijk dat belasting op arbeid moest dalen ten koste van belasting op vermogen, vindt nauwelijks plaats. De regering wenst zelf elke waardestijging, met name op het gebied van het eigen huis, ongedaan te maken door overcompensatie op het gebied van het eigenwoningforfait. De extra middelen krijgt u dus niet, anders had de belasting op arbeid daarmee nadrukkelijk omlaag kunnen worden gebracht. Er is meer mogelijk dan alleen belasting heffen.

De heerLuchtenveld(VVD)

Ik denk niet dat wij het eens worden. U wilt een interne lastenverschuiving en wij willen een lastenverlichting. Dat is een wezenlijk verschil.

De heerVendrik(GroenLinks)

Dat merken wij inderdaad dagelijks.

De heerLuchtenveld(VVD)

Wij hebben het eerder gehad over de artikel 12-gemeente. In een aantal gevallen is de oorzaak problemen die de gemeente heeft gehad met het op orde houden van de eigen huishouding. Er zit een soort van strafpremie op in de zin van het moeten heffen van een fors hoger tarief dan het rekentarief. In een aantal gevallen vinden wij dat niet onrechtvaardig hoewel aan een lager percentage kan worden gedacht dan 40%. Voor een aantal gemeenten is het zeer onrechtvaardig, zoals het geval is met Gouda. De bodemgesteldheid is in belangrijke mate de oorzaak van het artikel 12-gemeente zijn. Er is overleg toegezegd. Hoe loopt dat en is er een kans dat ook de burgers in Gouda nog kunnen profiteren van een lagere OZB als gevolg van het op korte termijn afschaffen van de artikel 12-status?

Ik geef het woord aan mevrouw Van der Hoeven die is teruggekeerd uit Kosovo.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Ik ben goed teruggekeerd uit Kosovo. Wie heeft er gewonnen? Ik denk dat de mensen zelf hebben gewonnen. Er waren wat incidenten tijdens de verkiezingen. Ik praat daar wel een andere keer over. Ik neem mijn petje er voor af. Als ergens het belang van een goed functionerende bevolkingsadministratie is aangetoond, dan is het daar. Daar functioneerde het niet goed omdat die er niet was.

Een van degenen die in Kosovo waren was de oud-wethouder van Gouda. Die wist dat ik dit debat vandaag had. Hij vroeg aan mij om het te hebben over artikel 12. De tariefdifferentiatie lost de problemen van Gouda niet op. Die gemeente komt er niet uit. Lastenverlichting gaat voorbij aan de neus van de burgers in Gouda.

De OZB houdt de gemoederen bezig. Als er veranderingen in de wetgeving worden voorgesteld, dan wordt met argusogen gekeken naar de consequenties daarvan voor de feitelijke lastendruk, niet alleen op macroniveau, maar vooral op microniveau. Wat betekent het voor de individuele portemonnee? In de schriftelijke beantwoording van de regering blijft dit punt onderbelicht. Vragen op dit punt worden niet of nauwelijks beantwoord. Misschien kunnen die nog niet worden beantwoord. Er wordt gezegd dat sommige belastingplichtigen met een aanzienlijke stijging worden geconfronteerd, anderen kunnen een aanzienlijk voordeel hebben. Dat had ik ook wel kunnen bedenken. Het gaat juist om de ontwikkelingen in de lastendruk op lokaal niveau. Het gaat om de verschuivingen die er plaatsvinden en ook om de vermindering. Mensen en bedrijven willen dat weten. Juist dat cruciale punt blijft onderbelicht. Ook komt niet naar voren waarom dit wetsvoorstel geen effecten heeft op de armoedeval. Er komt ook geen antwoord op de vraag, wat de positie wordt van mensen met een eigen woning en een klein inkomen. In die situatie bevinden zich vele mensen met een AOW-uitkering. Het is niet nieuw, want wij stellen die vraag telkens opnieuw bij debatten over de OZB.

Het CDA ziet best in dat zonder een aanpassing van de wet de huidige mogelijkheden tot tariefdifferentiatie problemen opleveren. Het CDA is niet gerust op de uitwerking van de voorstellen. Het wordt allemaal te gemakkelijk afgespiegeld als een voldongen feit, zonder dat er echt inzicht bestaat in daadwerkelijke effecten.

Wij hebben meerdere malen om een bedrijfseffectrapportage gevraagd. Is er onderzocht wat de effecten zijn op de ontwikkelingen van de lokale lastendruk? De stelling dat het macro gezien niet tot lastenverzwaring leidt, doet geen recht aan de feitelijke situatie van burgers en bedrijven.

De regering gaat ervan uit dat de gemeenten hun tarieven over het algemeen zullen verlagen ter compensatie van de grondslagvergroting door de hertaxaties. Als je kijkt naar het nieuwe rekentarief, dan kun je op je vijf vingers natellen dat een verdere verlaging tot ƒ 11,21 er niet in zit. Gemeenten zouden een dief van hun eigen portemonnee zijn als zij het wel deden, want dan snijden zij zich in de vingers bij de verdeling uit het Gemeentefonds. Kortom, op dat punt is voor ons niet helder beargumenteerd hoe dit wordt voorkomen. Wij hebben toch zorg over een stijging van de lokale lasten als gevolg van dit wetsvoorstel, terwijl dat niet de bedoeling is. Die zorg is er ook omdat er geen sprake is van een feitelijke analyse van de effecten van het voorstel voor de lokale lastendruk.

De doelstelling is om elke gemeente in staat te stellen om verschillen in belastingdruk tussen woningen en niet-woningen teniet te doen. Het verschil in de regionale waardeontwikkeling blijft buiten beschouwing. De heer Luchtenveld noemde zojuist het voorbeeld van Zaltbommel, waar de lastenontwikkeling juist andersom is. Wordt met het wetsvoorstel een antwoord gegeven op die waardeontwikkeling, waarbij de waarde van de bedrijfspanden meer stijgt dan de waarde van de niet-bedrijfspanden? Dergelijke vragen blijven op dit moment onbeantwoord.

Het vreemde is dat bij de berekening van de maximaal toegestane tariefdifferentiatie wordt uitgegaan van de mate waarin de gemeenten in het verleden gebruik hebben gemaakt van de bandbreedte 100-120%. Gemeenten konden toen niet weten dat wij met elkaar dit zouden bedenken. Eigenlijk wordt de gemeenten nu een consequentie van hun beleid voorgehouden die zij niet hebben kunnen voorzien, maar zij worden er wel voor gestraft.

Over Valkenburg is al een heleboel gezegd. Ik kan niet beoordelen of met het voorstel van mevrouw Noorman het probleem van Valkenburg wordt opgelost. Misschien kan er dadelijk iets over worden gezegd. Ik kan ook niet beoordelen of met het voorstel van mevrouw Noorman het probleem van Zaltbommel wordt opgelost. Daar kan misschien ook iets over gezegd worden. In ieder geval moet de vraag of meer gemeenten in een soortgelijke situatie verkeren worden beantwoord. Ik weet wel dat het systeem er is om toegepast te worden. Wij hebben echter ook altijd iets bedacht om rare uitschieters te voorkomen, in de vorm van een hardheidsclausule of een incidentele oplossing. Ik ben er nog niet uit. Ik vind dat er op dit punt nog helderheid moet komen.

Dan is er de vraag naar het toezicht op de transparantie van gemeentelijke beschikkingen inzake de toepassing van de tariefdifferentiatie. Wie houdt welk toezicht? De regering vindt dat toezicht niet noodzakelijk, maar dat is wel erg simpel gerede neerd. Vragen over de zo noodzakelijke voorlichting worden afgedaan met de opmerking dat dit een lokale taak is. Dat moge zo zijn, maar de rijksoverheid stelt de wet vast. De rijksoverheid behoort zich rekenschap te geven van de feitelijke effecten en moet erop toezien dat de wet naar behoren wordt bekendgemaakt en uitgevoerd.

Gemeenten zullen zeker de gederfde inkomsten als gevolg van facultatieve vrijstellingen, kwijtscheldingen, aftop- en ingroeivarianten en noem maar op verdisconteren in de tarieven. Juist daarom is transparantie vereist. Gemeenten zijn op dit moment niet verplicht om de hoogte van de OZB-tarieven te onderbouwen. Misschien zou dat juist wel het geval moeten zijn.

Het CDA heeft gevraagd naar de uitkomst van de wetsvoorstellen voor per 1 januari 2001 her in te delen gemeenten. Het antwoord is, dat de rekenregel tot gevolg heeft dat een nieuw maximaal toegestaan tariefdifferentiatiepercentage van toepassing wordt voor de nieuwe gemeenten. Dat hadden wij ook al bedacht. De vraag ging over iets anders, namelijk over de effecten en de uitkomsten van het wetsvoorstel. Die effecten zijn vooral financieel van aard en hebben te maken met de te verwachten lastendruk.

De Kamer heeft van VNO-NCW een nader commentaar gekregen op de toepassing van de ingroei- en de aftopvariant. Die kunnen worden toegepast op woningen en niet-woningen gezamenlijk of op een van beide categorieën afzonderlijk. Die varianten kunnen met name hun nut bewijzen bij uitschieters, wordt dan gezegd. Maar waarom dat onderscheid? Waarom geen gelijke behandeling voor woningen en bedrijfspanden? De aftopping kan nu pas worden toegepast als er een lastenverzwaring van 30% is ten opzichte van het jaar ervoor. Ik ben het ermee eens dat dit geen beheerste lastenontwikkeling is. Een lastenontwikkeling van 110%, 120% of 125% is toch geen beheerste lastenontwikkeling? Eigenlijk geeft de regering hiermee aan dat 30% als beheerst – lees: normaal – kan worden beschouwd.

De punten 9 en 10 zijn mijn conclusies. De eerste conclusie luidt dat er iets moet gebeuren aan de tariefdifferentiatie. Het wetsvoorstel heeft te veel vragen opgeroepen die nog niet beantwoord zijn. Ik heb ze daarnet genoemd en het gaat om de feitelijke financiële effecten, niet alleen op macroniveau, maar ook op microniveau. In ieder geval moet het in de loop van het komende jaar duidelijk worden hoe zich dit aftekent en wat daar precies de consequenties van zijn. Wij moeten niet aan iets beginnen waarvan later blijkt dat het niet goed is geweest. Wij moeten daar inzicht in hebben en dat ontbreekt nu. Ik weet dat er iets moet gebeuren, maar – nogmaals – ik heb daar geen zicht op. Wij moeten daar met elkaar een vangnet voor maken.

Het laatste punt houdt in dat wij naar de systematiek moeten gaan kijken. Ik doel met name op het objectieve karakter van de OZB. Als gevolg van de verdergaande tariefdifferentiatie en de correctiemechanismen komt het objectieve karakter in het gedrang. Wij houden onze bedenkingen tegen tariefdifferentiatie en als u diep in mijn hart kijkt, vind ik dat het voorliggende wetsvoorstel aangeeft dat er een aantal principiële problemen zitten aan de toepassing van de waarde als heffingsgrondslag in de OZB. Wij hebben dat al eerder geconstateerd; het is niet nieuw, maar wij worden er nu mee geconfronteerd omdat allerlei correctiemechanismen moeten worden bedacht. De regering zegt toe om in het kader van de volgende ronde in 2005 een aantal zaken principieel te zullen bekijken. Moeten wij daar, in ieder geval wat de voorbereiding betreft, niet eerder mee beginnen? Het wetsvoorstel geeft eigenlijk aan dat er geen goed antwoord is op de problemen die ontstaan door de scheve waardeontwikkeling in het onroerend goed. Nu gaan wij uit van een stijging, maar blijft dat zo? Wij zitten dan met de gebakken peren. U weet net zo goed als ik dat de prijs van onroerend goed bestaat uit wat de gek ervoor geeft. Dat is vandaag heel veel en morgen heel weinig of omgekeerd. Als je daar je hele belastingstelsel op baseert, moet eerst bekeken worden of dit niet wat objectiever kan.

De heerHoekema(D66)

Stelt mevrouw Van der Hoeven de waardeontwikkeling niet al te grillig voor? In mijn beleving is onroerend goed vandaag heel veel waard en morgen nog meer. De kans is redelijk klein dat die markt echt keldert. Op zo'n moment is bijstelling via de wettelijke instrumenten mogelijk.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Dat is het probleem: je blijft rommelen en bijstellen en correctiemechanismen bedenken. Ik geef grif toe dat de uitkomst minder gechargeerd is dan ik nu stel, maar wij blijven hier allerlei correctiemechanismen bedenken omdat het oorspronkelijke voorstel niet goed werkt. En dat is mijn probleem.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 14.35 uur geschorst.

StaatssecretarisBos

Mijnheer de voorzitter! Nu ook een aantal vragen zijn gesteld die ons uitdagen om op de filosofie achter een en ander in te gaan, leek het de minister wenselijk dat ik in eerste instantie het woord voer. Daarna zal hij nog wat details belichten. Zo was het toch ongeveer of niet?

MinisterDe Vries

Ja, wij willen niet dat filosofie geld gaat kosten.

De heerVendrik(GroenLinks)

Er is toch echt een nieuwe wind gaan waaien op BZK, als je dit zo hoort.

StaatssecretarisBos

Ja, op Financiën is nog alles bij het oude.

Door de Tweede-Kamerleden is in positieve bewoordingen gesproken over niet alleen de inhoud van wat nu voorligt, maar ook de snelheid waarmee alles de laatste weken gegaan is. Er zijn ook een paar opmerkingen over de traagheid gemaakt. Daar zal ik ook op ingaan, zeg ik in de richting van de heer Schutte. Ik wil in elk geval beginnen met dank uit te spreken voor het feit dat er de laatste maanden buitengewoon vlot is geopereerd bij het vaststellen van het verslag en het afspreken van de datum van vandaag. Dat is uiteindelijk wel in het belang van de gemeenten, die nog op tijd hun verordeningen op basis van deze wet moeten vaststellen.

Ik zal eerst ingaan op de algemene punten, waarvan ik bij sommige toch niet de behoefte voel om daar vandaag al te uitgebreid bij stil te staan, omdat zij nog terugkomen of bij een ander thuishoren. Denk aan de vraag welk principieel standpunt wij zouden hebben over een eventuele uitbreiding van het gemeentelijke belastinggebied. Op dit moment loopt er een studie van de VNG naar het gemeentelijke belastinginstrumentarium. Die studie zal eind dit jaar, begin volgend jaar afgerond zijn. Vervolgens zal die bij ons komen en ook op enig moment wel aanleiding vormen om met de Kamer verder te praten over dit soort principiële vragen. Ik denk dat de minister van Binnenlandse Zaken en ikzelf, meer dan om vragen van onmiddellijke uitbreiding, ons druk maken om vragen die betrekking hebben op de transparantie van de lokale financiën, de mate waarin wij zicht kunnen houden op het geld dat binnenkomt en de reden dat bepaalde tarieven omhoog gaan, terwijl er tegelijkertijd zoveel binnenkomt. Hoe kun je dat naar buiten toe verklaren en uitdragen? Daar ligt in elk geval een hoge prioriteit. Over uitbreiding zou ik nu in algemene zin iets kunnen zeggen en dan komen wij terecht bij de grote vragen over de mate waarin je vindt dat lokale overheden zich moeten bezighouden met inkomenspolitie. Daar staat natuurlijk tegenover dat wat pleit voor een groot centraal belastinggebied, wat alles te maken heeft met zichtbaarheid en de mate waarin mensen direct de baten zien van de zaken waarvoor zij belasting afdragen. Misschien niet nu en niet hier, maar naar ik verwacht volgend voorjaar zal daarvoor een beter moment komen.

De heer Hoekema heeft ook gevraagd, nog steeds in strikt filosofische zin, om commentaar te leveren op de argumentatie van VNO-NCW met betrekking tot het mogelijk discriminerende onderscheid in deze wet, dat ook in de vorige wet mogelijk was, tussen woningen en niet-woningen. Het is een goede gewoonte om niet al te uitgebreid in te gaan op zaken die onder de rechter liggen, zij het dat wij wel kunnen melden dat inmiddels één rechter in één geval heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van discriminatie.

De heer Hoekema heeft ten slotte ook gevraagd naar de toekomst van de OZB, of wij die in ons systeem willen houden of dat wij op termijn afschaffing overwegen. In de memorie van toelichting staat, vooral ook naar aanleiding van het commentaar van de Raad van State, dat wij voor het begin van het derde tijdvak, dus voor 1 januari 2005, alles nog eens zeer fundamenteel tegen het licht willen houden. Wat mij betreft komen dan verschillende zaken die vandaag ook door de leden zijn genoemd, allemaal weer aan de orde. Dat zal ons trouwens ook een moment verschaffen om een aantal discussies te voeren die hier strikt genomen los van staan, maar er toch ook mee te maken hebben. Wij hebben bijvoorbeeld in het recente verleden gesproken over de WOZ, de regelmaat waarmee waarderingen gedaan worden, en de mate waarin indexaties en dergelijke vervangend of deels vervangend zouden kunnen zijn ten opzichte van de vier jaar. Die discussies zijn op zo'n moment zinnig met elkaar te verbinden. In dat opzicht wil ik die discussie zo breed mogelijk trekken.

Het in een gemeente afschaffen van een lokale belasting die berust op onroerend goed, is iets wat ik niet snel voorzie. Het is een buitengewoon robuuste belastinggrondslag. In de vormgeving is vast en zeker nog van alles te verbeteren, maar het is dan echt een vormgevingskwestie.

De heerVendrik(GroenLinks)

De staatssecretaris sprak over een studie van de VNG, die op dit moment loopt naar het gemeentelijk belastinggebied. Die studie zou eind dit jaar, begin volgend jaar klaar zijn. Daarna wordt het wat vager. Het zou mooi zijn als het kabinet nu al toezegt dat het aan de Kamer een reactie geeft op de studie van de VNG, zodat de Kamer nog voor de komende zomer ten principale de discussie kan aangaan. Meerdere fracties hebben daar behoefte aan, geloof ik.

StaatssecretarisBos

Het lijkt mij prima dat er een reactie op het rapport komt, in de vorm van een kabinetsstandpunt, en dat wij die reactie zo snel mogelijk met de Kamer bespreken. Het lijkt mij dat de termijn die de heer Vendrik noemt, daarbij mogelijk moet zijn. Ik moet wel een slag om de arm houden.

Een ander principieel punt is het meest pregnant naar voren gebracht door de heer Vendrik. Dat betreft de mate waarin binnen de OZB sprake is van zowel gebruikers- als eigenarenheffingen, en de vraag of dat allemaal wel rechtvaardig is. Ik begrijp wel dat vandaag de gelegenheid te baat wordt genomen om dit punt aan de orde te stellen. Met het wetsvoorstel dat nu voorligt, hebben wij echter niet beoogd veranderingen aan te brengen in dat aspect of dat vraagstuk of het in enigerlei richting te beïnvloeden. Het soort argumenten dat met name de heer Vendrik gebruikt, lijkt mij vooral van inkomenspolitieke aard te zijn. Ze hebben ook betrekking op complexe vraagstukken ten aanzien van de mate waarin huurders in hun inkomenspositie beschermd zouden moeten worden. Daarbij spelen tal van andere instrumenten een rol die daarvoor ingezet zouden kunnen worden. Het lijkt mij hier en nu echter niet de plaats en het moment om er al te uitgebreid op in te gaan.

De heerVendrik(GroenLinks)

Dat stelt mij teleur. Als de grondslag van dit wetsvoorstel is gelegen in het aan de gemeenten bieden van de ruimte om ongewenste lastenverschuivingen te voorkomen, gaat dat ook op voor het vraagstuk van het eigenaar-gebruikersdeel. Ik zie niet in waarom dat een principieel andere discussie is. In het debat met mevrouw Noorman heb ik aangegeven hoe de WOZ-stijging kan uitpakken voor huurders van woningen. Gemeenten willen heel wel de ruimte hebben om bovenmatige lastenverhogingen voor huurders te voorkomen in bepaalde situaties. Daarom moet die vraag hier beantwoord worden, wil het kabinet hiervoor de ruimte bieden. Als het kabinet die ruimte niet biedt, is de boodschap aan die gemeenten dat er allerlei inkomenspolitieke consequenties zijn verbonden aan de WOZ-stijging, maar dat zij die niet kunnen compenseren. Dan is de staatssecretaris dus bezig met inkomenspolitiek. Hij kan dat wat mij betreft niet zonder meer onder de grasmat stoppen. De keuze is A of B. In alle gevallen zijn wij bezig met inkomenspolitiek. Dat wil zeggen dat wij iets doen in het lastenbeeld ten aanzien van eigenaren en gebruikers. De vraag is of de staatssecretaris de gemeenten meer ruimte wil geven om ongewilde lastenverschuivingen voor de gebruikers te voorkomen. Dat lijkt mij toch een onderdeel van dit debat. Ik vind het zo raar dat het meteen van tafel wordt geveegd.

StaatssecretarisBos

Zeker na de nota van wijziging die wij mede naar aanleiding van de commentaren van de VNG hebben ingediend, en die bijvoorbeeld betrekking had op het toepassen van een en ander op zowel gebruikers als eigenaren, houd ik echt staande dat dit wetsvoorstel niet principieel ingrijpt op de verhouding van lasten voor eigenaren en gebruikers. Die verhouding staat hier ter discussie, maar wordt niet beïnvloed. Als de heer Vendrik vindt dat er overigens sprake is van te hoge lasten voor huiseigenaren of dat er overigens sprake is van te hoge lasten voor huurders, dan moeten wij die discussie een keer met elkaar voeren. Ik heb echter begrepen dat die discussie voluit plaatsvindt, bijvoorbeeld bij de behandeling van de begroting van VROM en bij huurdebatten. Als dit wetsvoorstel zou leiden tot een verschuiving van lasten tussen gebruikers en eigenaren, dan zouden wij er hier over moeten praten, maar dat is niet het geval.

Een aantal leden heeft gevraagd in hoeverre wij denken te kunnen en willen bevorderen dat de verschillende instrumenten, zowel de differentiatiemarge als de ingroei- en aftopvariant, in de praktijk ook daadwerkelijk gebruikt worden. In de vorige periode is dat niet overal in gelijke mate het geval geweest. Hier ligt een belangrijke taak voor de VNG. Wij zien ook dat deze taak voortvarend en uitgebreid is opgepakt. Er vindt al de nodige voorlichting plaats. Na afronding van dit debat zal aan die voorlichting een nieuw momentum worden gegeven. Wij hebben er goed vertrouwen in dat dit door de VNG op een goede manier wordt opgepakt.

Er is gevraagd om een effectiviteitsmeting. Dit onderwerp kan worden betrokken bij de monitor die wij jaarlijks uitbrengen. In de monitor die een paar maanden geleden naar buiten is gebracht, hebben wij hieraan al in beperkte mate aandacht geschonken. Er is enig zicht geboden op de verschuivingen die teweeggebracht zijn door de differentiatie die al mogelijk was. Ik kan het mij voorstellen dat wij het in volgende monitors, misschien wat uitgebreider, meenemen.

Zijn ook andere modellen beoordeeld? Op het model-Noorman zal ik straks wat uitgebreider ingaan. De algemene conclusie is dat wij redelijk tevreden zijn met het model dat wij gevonden hebben. Het biedt echt een maatwerkoplossing voor gemeenten die maatwerk willen toepassen. Een aantal modellen waarbij meer sprake is van gefixeerde percentages, dus niet 100-120 maar 100-140, is de revue gepasseerd. Om allerlei redenen werden deze minder wenselijk geacht. Hetzelfde geldt voor modellen waarin de gemeentelijke beleidsvrijheid en autonomie geweld aangedaan zouden worden door een verplichting tot differentiatie. Al dit soort zaken is aan de orde gekomen. Wij menen dat wij iets gevonden hebben dat in de huidige situatie echt goede mogelijkheden biedt. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State en enkele opmerkingen van de zijde van de Kamer is er reden om in een breder verband te kijken naar andere opzetten voor het derde tijdvak. Ik noemde al het dwarsverband naar de Wet WOZ.

De heer Schutte heeft een aantal indringende opmerkingen gemaakt over het tempo waarmee een en ander tot stand is gekomen. Ik heb geen behoefte om het mooier te maken dan het is, maar ter verdediging van het wat trage tempo zou ik willen aanvoeren dat de verschillende besproken varianten allemaal met belanghebbende partijen, met name gemeenten, zijn doorgenomen. Dat polderen heeft een prijs in termen van snelheid.

De voorzitter:

Betekent dat dat er niet met het bedrijfsleven is overlegd?

StaatssecretarisBos

Er is gesproken met belanghebbende partijen, zoals gemeenten en het bedrijfsleven. In eerste instantie hebben wij ons in dat overleg gericht op alternatieven waar wij na verloop van tijd van moesten constateren dat zij minder geschikt waren. Het alternatief waar wij uiteindelijk voor gekozen hebben, kwam pas later in dat overleg op tafel. Verder moeten wij niet onderschatten dat wij ons inzicht moesten preciseren in wat nu de feitelijke waardeontwikkeling is geweest op de markt. Dat was ook van tamelijk recente datum en is nog steeds in zekere zin niet volledig afgerond.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Moet dat geen consequenties hebben voor het rekentarief, op de ƒ 11 die aan het begin van het jaar is vastgesteld? Daarbij ging men uit van een totaal financieel volume. Het gemiddelde daarvan werd het rekentarief. Nu blijkt in het lopende jaar dat de tariefstijging op sommige plekken zeer ingrijpend is, ingrijpender dan in het voorjaar werd aangegeven. Ligt het dan niet in de rede dat er een herijking komt van dat rekentarief?

StaatssecretarisBos

Vindt u het goed als de minister of ik daar zo op terugkomt?

De heer Schutte vroeg of het trage ter beschikking komen van de WOZ-gegevens nog gevolgen heeft voor andere belastingwetten. Nu wij in het belastingplan het een en ander over het huurwaardeforfait hebben geregeld, waarover wij binnenkort met de Kamer van gedachten wisselen, lijkt ons dat wel beheersbaar. De andere zaken waarbij dat speelt, liggen namelijk voornamelijk in de sfeer van de inkomstenbelasting. Dat is natuurlijk in het algemeen pas aan het eind van het jaar of zelfs in het begin van het daaropvolgende jaar aan de orde. Wij hebben in ieder geval geen belastingmiddelen kunnen identificeren waarbij wij acuut in de problemen komen ten gevolge van de verlate beschikbaarkoming.

De heerSchutte(RPF/GPV)

Maar wordt wel bekeken in hoeverre een doorberekening zal plaatsvinden naar de inkomstenbelasting? U bent niet gebonden aan de datum van 1 januari, maar ik begrijp dat er in de IB-sfeer naar zal worden gekeken.

StaatssecretarisBos

Dan weet ik niet of wij elkaar goed begrijpen. Om het huurwaardeforfait op een verstandige wijze vast te stellen, hadden wij een zo gerijpt mogelijk inzicht in de waardeontwikkeling nodig. Daarover hebben wij een beslissing genomen, waarover wij binnenkort met elkaar discussiëren. Er zijn mij geen andere belastingwetten bekend waarbij wij op dit moment al een beslissing moeten nemen op basis van dat soort inzichten. Dat kan prima op een later moment aan de orde komen, omdat dit in het algemeen in de sfeer van de inkomstenbelasting speelt en bijvoorbeeld niet in de sfeer van voorlopige teruggave of loonbelasting. Dat was de strekking van mijn antwoord.

Er is het een en ander gewisseld over de positie van de gemeente Valkenburg. In de gezamenlijke dialoog van de commissie heeft men alle argumenten voor en tegen al de revue laten passeren. In sommige varianten vonden wij het onwenselijk en in andere varianten onverstandig of zelfs onmogelijk om op basis van de situatie in één concrete gemeente, die naar eigen inzicht een bepaalde beslissing genomen heeft, het systeem fundamenteel te herijken. Dat leek ons niet verstandig. Overigens biedt de differentiatie uit het wetsvoorstel ook de gemeente Valkenburg in de toekomst voldoende mogelijkheden om een en ander verstandig vorm te geven, zelfs in de uitgangssituatie waarvan nu sprake is.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat is maar de vraag. Het is wel mogelijk als de regering het door mij aangekondigde amendement een goed idee vindt. Maar als dat niet zo is en als het amendement niet wordt aangenomen, dan kan een gemeente wel ten gunste van bedrijven reageren maar nooit ten gunste van woningen. Dan wordt een eenzijdig beleidsinstrument ingezet, terwijl het staand beleid tweezijdige interventie mogelijk maakte. Dat staat dus haaks op de argumentatie van de staatssecretaris.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Voorzitter! Dat ben ik met mevrouw Noorman eens. De staatssecretaris heeft gezegd dat de argumenten gewisseld zijn. Daaruit mag hij echter niet concluderen dat er niets moet veranderen. Dit soort problemen moet aangepakt worden. Ik begrijp heel goed dat het niet de bedoeling is het gehele systeem onderuit te halen, maar er moet wel een oplossing komen voor dit soort rare gevallen. Kan het amendement van mevrouw Noorman uitkomst bieden?

StaatssecretarisBos

Het amendement lijkt op zijn minst ten dele een oplossing voor de gemeente Valkenburg te kunnen bieden.

MinisterDe Vries

Er is nog geen amendement.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

U heeft gelijk. Ik heb het amendement aangekondigd en aangegeven wat er ongeveer in komt te staan. Op die gedachte heb ik een reactie gevraagd.

StaatssecretarisBos

Het voorstel van mevrouw Noorman kan een oplossing voor Valkenburg betekenen. De vraag is echter welke neveneffecten er optreden. Ik kom daar straks op terug.

Voorzitter! In het wetsvoorstel is getracht tussen Scylla en Charybdis door te varen. Het is duidelijk dat het geheel niet toestaan van differentiatie ongewenst is, maar dit geldt ook voor een volledige beleidsvrijheid van de gemeenten op dit punt. Dit laatste is strijdig met het objectieve karakter dat deze belasting al gedurende lange tijd heeft. Lokale overheden zouden ook te veel vrijheid krijgen om met behulp van dit instrument een soort inkomenspolitiek te voeren. Door het bieden van maatwerk menen wij het juiste evenwicht hebben bereikt.

Er is opgemerkt dat met het wetsvoorstel geen oplossing wordt geboden voor de armoedeval en dat de positie van huurders problematisch blijft. Dat is waar, maar om die redenen is het wetsvoorstel niet ingediend. Het wetsvoorstel is gericht op het voorkomen van perverse effecten in gemeenten waar sprake is van een zeer uitlopende ontwikkeling van de waarde van woningen en van niet-woningen. Ik ben mij ervan bewust dat talloze andere problemen ook om een oplossing vragen. Men mag mij daar ook op aanspreken, maar dat was niet de insteek van deze wetswijziging.

Er is terecht aandacht gevraagd voor enkele onevenwichtigheden, bijvoorbeeld ten aanzien van de behandeling van eigenaren en van gebruikers. Ik heb al eerder gezegd dat dit een andere kwestie is dan het huurbeleid en de huurbescherming. Naar aanleiding van de commentaren van de VNG terzake is het wetsvoorstel aangepast.

De heer Schutte heeft gevraagd of de consequentie van het vervallen van de marge van 100-120% is dat bij een gemeentelijke tariefsverhoging altijd de eigenaren- en de gebruikersheffing gelijkelijk worden verhoogd. Strikt genomen is dat alleen het geval op het moment dat de relatieve limiet van 125% bereikt is. Zolang dat nog niet het geval is, is er nog steeds sprake van enige flexibiliteit in differentiatie. Als dat moment is bereikt, geldt: samen verder.

De heerSchutte(RPF/GPV)

De limiet van 120 bestaat niet meer, dus u heeft het over de nieuwe relatieve limiet.

StaatssecretarisBos

Als ik spreek over de relatieve limiet, heb ik het over de ook in de wet vastgelegde verhouding tussen de heffing op het eigenarendeel en op het gebruikersdeel. Ik weet dat ik hiermee het gevaar loop een andere discussie op te roepen, maar om tegen te gaan dat al te gemakkelijk wordt overgegaan tot het bedrijven van inkomenspolitiek door maar flink te variëren met betrekking tot de tarieven voor eigenaren enerzijds en gebruikers anderzijds, is er een marge ingesteld van 125%. Zolang die nog niet ten volle is benut, kan er op basis van de nieuwe wet worden gedifferentieerd. Als dat percentage bereikt is, geldt: samen uit, samen thuis.

De heer Vendrik heeft opmerkingen gemaakt over het huurwaardeforfait. Hij vraagt waarom wij waardestijgingen menen te moeten compenseren met tariefdalingen. Ik kan mij langzamerhand niet geheel aan het gevoel onttrekken dat, waar wij het ook over hebben, de heer Vendrik altijd wel een en ander weet om te buigen tot een betoog dat hem kan verleiden tot de conclusie dat het paarse kabinet alleen huiseigenaren matst, terwijl anderen het moeilijk hebben. Voorzover daarover een misverstand bestaat, merk ik op dat in de wet waarin het huurwaardeforfait wordt geregeld, voorkomen wordt dat huiseigenaren het gelag dubbel betalen. In de wet staat dat het huurwaardeforfait grofweg met hetzelfde percentage stijgt als waarmee de huren stijgen. Om te voorkomen dat daarbovenop de huiseigenaar ook te maken krijgt met een stijging van het huurwaardeforfait ten gevolge van de waardestijging van zijn huis, is er een neutralisatiemechanisme ingebouwd. Dat is dus geen kwestie van matsen van huiseigenaren, maar een kwestie van gelijke behandeling van kopers en huurders.

De heerVendrik(GroenLinks)

Dat is absoluut waar, maar het kabinet heeft er willens en wetens voor gekozen om eigenaren van een woning vanaf 2001 niet alleen voor het deel te compenseren waarin de waardestijging boven de huurstijging uitgaat, maar ook door driekwart van de huurstijging niet in de beschouwing te betrekken. Er is sprake van overcompensatie. Over dat deel spreek ik. Daarover is ook gedebatteerd bij de algemene en financiële beschouwingen. Het Centraal planbureau constateert voor dat deel dat er sprake is van lastenverlichting. Lastenverlichting voor eigenwoningbezitters kan moeilijk anders worden gekwalificeerd dan dat het kabinet de eigenwoningbezitter een beetje matst.

StaatssecretarisBos

Die discussie hebben wij tijdens de algemene en financiële beschouwingen al gevoerd. Wij hebben er toen op gewezen dat het niet doorberekenen van een en ander de eerste drie jaren na invoering van de WOZ mede is gebeurd op basis van een wet die ook met steun van GroenLinks in 1997 is aangenomen. Ik neem aan dat wij daar de komende tijd nog wel over zullen spreken.

De heerVendrik(GroenLinks)

Dit is een heel merkwaardige voorstelling van zaken. Wij komen daar nog op terug.

StaatssecretarisBos

Een andere mogelijke onevenwichtigheid die door enkelen naar voren is gebracht, is dat de tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-woningen geen oplossing is voor de problemen bij verschillen in waardeontwikkeling binnen de categorieën. VNO-NCW heeft daar met name een punt van gemaakt ten aanzien van de ontwikkelingen binnen de categorie niet-woningen, maar hetzelfde geldt mutatis mutandis voor verschillende waardeontwikkelingen binnen de categorie woningen. Ik kan helaas niet veel meer dan constateren dat dit een probleem is. De wetssystematiek staat ons echter geen verdere differentiatie toe. Wij hebben nu al een advies van de Raad van State aan onze broek, waarin staat dat deze mate van tariefdifferentiatie op gespannen voet staat met het oorspronkelijk objectieve karakter van de wet. Naarmate wij nog meer rekening houden met verschillen in waardeontwikkeling, wordt dat probleem alleen maar groter. Wij moeten dat nu dan ook niet doen, maar wel als algemeen probleem betrekken bij het in de aanloop naar het derde tijdvak breder beoordelen van de gehele wet.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Het gaat niet alleen om de waardeontwikkeling binnen de twee categorieën, maar ook om de enorme verschillen in waardeontwikkeling tussen de regio's. Ik zou het zeer op prijs stellen als hieraan ook aandacht werd besteed. Ik weet dat dit pas in de aanloop naar 2005 zal zijn.

StaatssecretarisBos

Mevrouw Van der Hoeven was weliswaar niet zelf bij dat overleg aanwezig, maar wel vertegenwoordigers van haar fractie, toen wij een vergelijkbare discussie hebben gevoerd bij de WOZ over de mate waarin indexatiemechanismen daarin gehanteerd moeten worden. De vraag naar regionale differentiatie van die indexen kwam daarbij ook aan de orde. De volgende vraag is dan wat de kosten daarvan zijn: meer frequente vaststelling versus indexeren en dan ook nog eens gedifferentieerd. Dat is een heel complex aan vragen. Ik wil dit probleem niet van tafel vegen, zij het dat ik er nu even niets mee wil doen. Ik zal het vraagstuk expliciet betrekken bij de wat grotere en bredere aanpak van het derde tijdvak.

Ten slotte is er met name door mevrouw Noorman een derde onevenwichtigheid geconstateerd die een aantal uwer hebben onderschreven. Het betreft de constatering dat dit voorstel gemeenten wel in staat stelt, af te wijken van de maximale differentiatie ten gunste van niet-woningen, maar niet ten gunste van woningen. Mevrouw Noorman heeft daaraan de gedachte verbonden, die zij nog niet in een amendement heeft vastgelegd, dat wellicht de gemeenten die ruimte toch geboden moet worden. Zij noemde daarbij het getal van 20%. Nu is 20% ontzaglijk veel. Gezien het volume en de waarde van het onroerend goed zullen weinig gemeenten erover denken een en ander in die mate te benutten als zij het instrumentarium daarvoor al hadden. Het zou een geweldige derving van de belastingopbrengst tot gevolg hebben.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Op dit moment is de bandbreedte 20%. De voorganger van deze staatssecretaris vond dat niet ontzettend veel!

StaatssecretarisBos

Misschien mag ik dan eerst even zeggen wat de opzet van dit wetsvoorstel is. De bedoeling is, te voorkomen dat er allerlei lastendrukverschuivingen zullen optreden ten gevolge van verschillen in waardeontwikkeling. Dit wetsvoorstel is niet bedoeld om een aanvullend instrumentarium te verschaffen om lastenverlichting te bieden aan de ene dan wel de andere groep. Als wij het voorstel van mevrouw Noorman zouden volgen, scheppen wij de mogelijkheid om het instrumentarium van de onroerendezaakbelasting in te zetten voor lastenverlichting voor woningen, geheel buiten de context van de waardeontwikkeling voor woningen of hoe die waardeontwikkeling zich verhoudt tot die van niet-woningen. Wij vinden dat niet verstandig. In het licht van hetgeen de Raad van State over deze wet heeft gezegd, lijkt ons dat eveneens minder verstandig.

Wie de geschiedenis kent en weet hoe wij met gemeenten en bedrijfsleven hebben gepraat over ons voorstel, moet constateren dat het vertrekpunt een situatie is geweest waarin geen differentiatie mogelijk is, waardoor allerlei problemen ontstaan. Je kunt nu variëren tussen 100% en 120%, maar dat biedt nog steeds onvoldoende mogelijkheden. De argumenten om verder te gaan dan de mogelijkheden van 100% tot 120% waren niet dat er aanvullend instrumentarium gevonden moest worden om de lastendruk op woningen te verlichten. Die argumenten waren juist dat 120% onvoldoende was om een en ander op een juiste wijze te kunnen compenseren voor de groep van niet-woningen. Het plafond moest omhoog. In al die discussies is nooit gezegd dat de bodem omlaag moest. De gedachten van mevrouw Noorman staan dus haaks op de discussie die tot nu toe is gevoerd.

Wij moeten ons afvragen wat in de praktijk het gebruik zal zijn van de marge die het wetsvoorstel biedt. Ik kan mij heel goed voorstellen dat het niet in het belang is van gemeenten om de marge die geboden wordt, niet ten volle te benutten. Op het moment dat zij de marge die geboden wordt, niet ten volle benutten en zij toch hun belastingopbrengst constant willen houden, zullen zij dat dus alleen maar kunnen doen door het tarief ook voor woningen te verhogen. En dat willen ze niet. Dus de enige manier om de belastingopbrengst constant te houden zonder de lastendruk voor woningen te verhogen, is door de marge die dit wetsvoorstel biedt, ten volle te gebruiken. Ik vraag mij dus af in hoeverre wij nu een reëel probleem bestrijden door te zeggen: ja, maar zij hebben ook de mogelijkheid om niet-woningen een cadeautje te geven door de marge niet ten volle te benutten.

Als dan toch behoefte bestaat om matigend bezig te zijn met betrekking tot de lasten die een en ander met zich brengt, bijvoorbeeld voor woningen en niet voor niet-woningen, dan hebben wij dus ook de ingroei- en de aftopvarianten om dat te kunnen doen. Dat hoef je niet noodzakelijkerwijs te zoeken in de sfeer van de tarieven. En als je dat nog steeds niet genoeg vindt – die ingroei- en die aftopvarianten – en je wilt toch lastenverlichting in de OZB bewerkstelligen, dan kan dat natuurlijk gewoon door alle tarieven omlaag te brengen en niet door alleen de tarieven voor woningen en wat minder die voor niet-woningen omlaag te brengen. Dan zoek je het dus niet in de verhouding van de een tot de ander, maar dan breng je dat hele gebouw enigszins omlaag. Daar zegt deze wet immers niets over. Deze wet regelt alleen de verhouding en niet het niveau waarop een en ander plaatsvindt.

Dit zijn allemaal tamelijk fundamentele punten op grond waarvan de door mevrouw Noorman beoogde amendering wellicht wat minder verstandig en ook gewoon niet nodig zou zijn. Daar komt dan, wat mij betreft, nog een keer overheen dat 20% een heel forse stap is.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Voorzitter! Ik moet even een aantal feitelijke aspecten onder de aandacht brengen. De staatssecretaris gaat volstrekt voorbij aan het criterium dat een beleidsbevoegdheid van de gemeente met dit wetsvoorstel in wezen onbedoeld wordt geschrapt. Er bestaat een onevenwichtigheid tussen de maatregelen ten aanzien van woningen versus die ten aanzien van niet-woningen. De staatssecretaris heeft zes argumenten aangegeven. Die krijgt hij van mij terug in tweede termijn. Maar door het niet ingaan op de reden waarom op grond van redelijkheid en billijkheid een beleidsbevoegdheid wordt ingekort, vind ik eigenlijk dat de vraag niet voldoende is beantwoord.

StaatssecretarisBos

Ik ontken niet dat het huidige instrumentarium wel die mogelijkheid biedt, maar ik wil met mevrouw Noorman wel nadenken over de vraag of het huidige instrumentarium in dat opzicht een gelukkig instrumentarium is. Wij kunnen een en ander op twee manieren beoordelen. Wij kunnen het vergelijken met het huidige instrumentarium, maar wij kunnen het ook vergelijken met de wijze waarop het naar onze mening zou moeten werken. Wat dat betreft, is alles wat er vanuit het verleden ligt in ieder geval niet alleen zaligmakend.

Ik heb niet ontkend dat er sprake is van een zekere onevenwichtigheid. Ik heb alleen maar gepoogd om de nadelen die samenhangen met die onevenwichtigheid, af te wegen tegen een aantal andere zaken die naar mijn mening ook zouden moeten worden betrokken bij de uiteindelijke afweging of een verandering in de door mevrouw Noorman bepleite richting verstandig is.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

De staatssecretaris zegt dat hij alleen maar bezig is met het voorkomen van een verschuiving van de lastendruk. Waarom heeft hij dat dan niet dwingend voorgeschreven in het wetsvoorstel? Dan is er immers sprake van een evenwicht. Hij zoekt dat evenwicht nu niet. Hij zegt dat het eigenlijk bewust onevenwichtig is en hij erkent dat thans geldende bevoegdheden worden geschrapt. Dat is gewoon raar!

De heerVendrik(GroenLinks)

Voorzitter! De staatssecretaris heeft zojuist vooral in mijn richting gezegd dat dit wetsvoorstel maar een heel beperkt bereik heeft. Het gaat om het ongedaan kunnen maken van een ongewenste lastenverschuiving. Wat nu op tafel komt, is dat met het de facto schrappen van de oude 100-120%-regel eigenlijk een stukje beleidsvrijheid, om andere redenen dan het voorkomen van ongewenste lastenverschuiving, wordt teruggedraaid. Dat vind ik een oneigenlijke argumentatie.

De staatssecretaris heeft mij verweten dat ik bezig ben om allerlei dingen bij het wetsvoorstel aan te haken die er niet in thuishoren. Dan moet hij dat ook maar tegen zichzelf zeggen. Ik zie namelijk geen enkele reden voor het met dit wetsvoorstel inperken van die beleidsvrijheid. Het is dus het een of het ander. Of het debat is open, en dan kunnen wij het over de hele OZB hebben en over alle problemen die daaraan gerelateerd zijn. Of de staatssecretaris houdt zich bij zijn leest en pleegt zuiverheid op het punt van het voorkomen van lastenverschuivingen die gemeenten niet ongedaan kunnen maken. Maar dan moet hij met dit wetsvoorstel ook alleen maar dat doen, en niets meer dan dat. En dan zou het hem sieren als hij het voorstel van mevrouw Noorman-den Uyl overneemt. Ik zie namelijk geen enkele reden waarom hij dan de beleidsvrijheid van gemeenten zou moeten inperken. Ik vind het niet consistent.

StaatssecretarisBos

Daar neem ik kennis van. Ik vind dat ik keurig binnen de kaders blijf, inclusief een analyse van het huidige instrumentarium.

De heer Luchtenveld heeft gesproken over het onderzoek naar de kosten van de WOZ-uitvoering. Als het goed is, gaat er vandaag een brief naar de Kamer over de resultaten van de discussies met gemeenten en waterschappen. Ik ben enigszins verbaasd over de stelligheid waarmee de heer Luchtenveld meent te kunnen zeggen dat alles bij het oude moet blijven. Wij willen eerst vaststellen wat een verstandige en liefst ook zo doelmatig mogelijke uitvoering van de WOZ is, om vervolgens te bepalen wie de wet het beste kan uitvoeren. Wat mij betreft zijn er geen onwrikbare standpunten. Voorop bij dit alles staat dat de maatregelen in het belang moeten zijn van de belasting betalende burger.

MinisterDe Vries

Voorzitter! Het valt mij tegen dat de staatssecretaris niet alles heeft weten te beantwoorden, maar ik zal deze time-out voor hem graag opvullen.

In april heb ik beloofd dat ik de kwestie Gouda nog dit jaar tot een oplossing zal brengen. Ik heb toen niet aangegeven hoe die oplossing eruit zal zien, want dat wist ik toen nog niet. Er is vreselijk hard aan dit dossier gewerkt. Het advies van het onderzoeksbureau Cebeon ligt nu bij Gouda. Aan de artikel 12-rapportage wordt de laatste hand gelegd. Nog dit jaar zal met de gemeente Gouda een arrangement worden gemaakt in het kader waarvan de artikel 12-status wordt verlaten. De gemeente krijgt uiteraard een faire behandeling, maar ze zal niet totaal anders worden behandeld dan andere Nederlandse gemeenten. Uit het Cebeon-rapport zou wel eens kunnen blijken dat Gouda meer rechten ontleent aan zijn beweeglijke ondergrond dan gerechtvaardigd is. Iets minder cryptisch geformuleerd: het is in de gemeente Gouda niet zo zompig – in vergelijking met andere gemeenten – als wel eens wordt gedacht. Het opheffen van de artikel 12-status is overigens iets anders dan een lastenverlichting. Dat is nooit de inzet van de operatie geweest. Het gaat erom dat de positie van de gemeente in het kader van het Gemeentefonds wordt geregeld en dat zij wordt bevrijd van de nu al tientallen jaren durende artikel 12-status.

Mevrouw Van der Hoeven heeft nog gevraagd naar de financiële effecten van verschillende WOZ-waarderingen bij herindelingen. Het berekenen van die effecten is natuurlijk een heidens werk omdat er nogal wat variabelen in beeld zijn. Ik denk aan de diverse tarieven, typen woningen, het aandeel van de waarde van woningen en bedrijven enz.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Wij hebben er niet voor niets om gevraagd in de schriftelijke voorbereiding.

MinisterDe Vries

Ik heb willen aangeven dat het een heidens karwei is om bij elke herindeling dergelijke berekeningen te maken.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Dat weet ik, maar dit jaar zijn er veel herindelingen geweest en die gaan alle per 1 januari in. Het zou logisch zijn geweest als het voor die gemeenten helder was geworden; daarop was de vraag bij het schriftelijk verslag gericht. Ik vind het jammer dat dit niet is gebeurd, zeker nu het volgens de minister wel mogelijk was geweest, ook al was het een lastige klus. Het hoeft niet voor alle gemeenten, maar wel moet duidelijk worden welke gemeenten per 1 januari met de regeling worden geconfronteerd.

MinisterDe Vries

Vaak wordt het per gemeente uitgerekend, maar het is lastig om dat precies te doen. Verder zijn er verschillen, maar die zijn meestal niet zo opzienbarend dat er conclusies voor de herindeling aan moeten worden verbonden.

Nu het effect op de algemene uitkering van nieuwe waardegegevens. Eens in de vier jaar wordt het rekentarief vastgesteld op basis van gegevens van het CBS. Nu is dat zo'n ƒ 11. Wij proberen ook wel vooruit te kijken. Er heeft een verlaging van het tarief plaatsgevonden, maar die zal over een paar jaar aan de orde zijn. De eigen belastingcapaciteit wordt zoals bekend altijd in het fonds verdisconteerd.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Het huidige rekentarief is vastgesteld op basis van een voorlopige schatting. Ik vraag de minister om in het POR aan te geven op basis waarvan de ƒ 11,52 is vastgesteld en wat het op dit moment, nu de waarde definitief vaststaat, de facto zou moeten zijn.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Ik wil dat ook weten en er zijn er wel meer die dat willen weten.

De heerLuchtenveld(VVD)

Daarbij sluit ik mij aan.

MinisterDe Vries

Als zoveel mensen het willen weten, dan moet ik het wel vertellen. Een bijstelling van het rekentarief is niet ongebruikelijk en kan tot nieuwe bijstellingen in het fonds aanleiding zijn. Het rekentarief is in de meicirculaire opgenomen. In de periodieke onderhoudsrapporten volgen wij de ontwikkelingen en naar aanleiding daarvan komen wij eventueel tot bijstellingen.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dit was een grote bijstelling, dus ik wil een afspraak over de termijn waarop de minister ons deze gegevens verstrekt.

MinisterDe Vries

In september van dit jaar komt er een nieuw POR.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat vind ik nu weer net iets te kort. Ik zou graag in april, voorafgaand aan de meicirculaire, de feitelijke cijfers vernemen.

MinisterDe Vries

Ik zal er alles aan doen om u die te geven. Indien mogelijk doen wij het voor die tijd.

Ik vermoed dat mevrouw Noorman de indruk heeft dat de WOZ in het afgesproken maximum van ƒ 25 is begrepen. Dat is echter niet het geval. De grens van ƒ 25 geldt alleen voor effecten van systeemwijzigingen, zoals het Fonds werk en inkomen, maar niet voor autonome ontwikkelingen. Dit is aan de Kamer meegedeeld.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat vraag ik mij af. De grens van ƒ 25 gold voor een viertal wijzigingen, onder andere voor het BTW-compensatiefonds en voor de herverdeling van het Gemeentefonds, waaraan de WOZ-waardestijging ten grondslag ligt en daarmee ook de verrekening en verschuiving van middelen op grond van het nieuwe rekentarief.

De heerLuchtenveld(VVD)

Bij de herwaardering van het Gemeentefonds is, voorzover die de nieuwe maatstaven betrof, inzichtelijk gemaakt welke verschuivingen de nieuwe taxatieronde naar verwachting zouden opleveren. Wel was er tijdens die discussie sprake van een wisseling van bewindslieden.

MinisterDe Vries

Ik zoek nu in mijn geheugen. Ik heb dit destijds vanuit Sociale Zaken gevolgd, omdat wij daar bezig waren met het Fonds werk en inkomen. Ik herinner mij dat de WOZ expliciet was uitgezonderd. Binnenkort zal ik u hierover schriftelijk berichten

De heer Schutte vroeg nog of ik voel voor gemeentelijk inkomensbeleid. Ik weet niet precies wat mijn voorganger op dat punt heeft beweerd. Het lijkt mij verstandig precies te bekijken wat dat is geweest. Gemeenten houden in het kader van vrijstellingen wel rekening met het inkomen van burgers, maar dat is wat anders dan het voeren van een inkomensbeleid. Ik wil hierover graag mijn opvatting geven, maar ik wil dat wel zorgvuldig voorbereiden.

De heerSchutte(RPF/GPV)

In het kader van de verruiming van het gemeentelijke belastinggebied was van mijn kant de opmerking: daarover hebben wij al veel studie gehad. Wij kwamen altijd bij de vraag terecht: mag de gemeente ook het inkomen als grondslag hanteren? De toenmalige minister zei daarop: je moet het niet bij voorbaat uitsluiten.

MinisterDe Vries

Er zijn tal van vrijstellingen van gemeentelijke heffingen voor bepaalde categorieën. Of je dat gemeentelijk inkomensbeleid moet noemen... Het houdt rekening met de inkomens.

De heerVendrik(GroenLinks)

Maar het is geen inkomensbeleid.

MinisterDe Vries

Ik versta daaronder wat ruimers. Het lijkt mij dat het tot het inkomen gerekend moet worden.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Voorzitter! Ik zal mij concentreren op het voorgenomen amendement. De staatssecretaris zegt: 20% is erg veel. Dan zeg ik: 30% van de gemeenten maakte van deze mogelijkheid – 100-120% variabele bandbreedte – gebruik en het leverde 77 mln. aan lastendrukverlaging op voor eigenaren-bewoners van woningen ten laste van bedrijven. Dat is 1,7% van de 4,4 mld. OZB-opbrengst. Het betekent gewoon dat gemeenten wat preciezer maatwerk kunnen leveren op grond van hun vaak wat bijzondere samenstelling en het evenwicht tussen woningen en niet-woningen. Gemeenten met veel bedrijven of met een specifiek soort bedrijven hebben veelal van deze ruimte gebruik gemaakt. Het benutten van die beleidsvrijheid is van waarde. De staatssecretaris heeft niet aangegeven waarom dat niet het geval is. Ik ben het met hem eens dat deze voorstellen zijn gedaan om lastendrukverschuiving te voorkomen. Zouden ze niet gedaan zijn, dan was er sprake van lastendrukverschuiving van tientallen procenten. Dat is ongewenst. Ik heb ook aangegeven dat als de regering per se geen gemeentelijke beleidsvrijheid had gewild in de richting van bedrijven, zij het dwingend had moeten voorschrijven. Nu de regering geargumenteerd zegt: neen, wij willen dat de gemeenten beleidsvrijheid hebben, dan gaat het niet aan dat wel te doen ten gunste van bedrijven en niet ten gunste van woningen.

De voorzitter:

Als er een nota van wijziging komt, inhoudende dat het de gemeenten niet is toegestaan de tarieven niet te verlagen ten gunste van het bedrijfsleven, hebt u dan geen behoefte meer aan het amendement?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Geen denken aan. Daar heeft het helemaal niets mee te maken. De gemeenten krijgen van de regering beleidsvrijheid ten gunste van niet-woningen, maar die wordt hun onthouden ten gunste van woningen. Dat vind ik onredelijk, onbillijk en onrechtvaardig. U hebt het over de regeling die op dit moment bestaat. Het vertrekjaar is 2000. Gemeenten die van de huidige regeling gebruik hebben gemaakt, hebben te maken met een ander vertrekjaar. Daarom had ik een amendement voorbereid om de huidige bandbreedte van 100-120% te handhaven. Ik had verwacht dat het argument van de regering zou komen, dus ik had het in mijn achterzak gehouden, maar ik zie zelf ook dat het voor de gemeenten die al van de 100-120%-regeling gebruik maken en daar via mijn amendement nog eens 120% overheen krijgen, wat veel van het goede wordt. Overigens gebruikte die 30% lang niet altijd de volledige bandbreedte.

Ik ben bereid mijn amendement ietsje terug te brengen en uit te gaan van een bandbreedte van 100-110%. Ik vind dat daarmee in redelijkheid wordt voldaan aan het evenwicht dat gezocht werd. Nogal wat gemeenten die ons hun problemen kenbaar hebben gemaakt, worden gecompenseerd. Er wordt evenwicht gebracht in de beleidsruimte en beleidsvrijheid van de gemeenten. Ik adviseer het kabinet dringend een wat opener oor voor deze argumenten te hebben dan de staatssecretaris in eerste termijn had. Volgens mij ben ik met dit evenwicht heel redelijk.

Ik bestrijd volledig dat wij, zoals de staatssecretaris zei, niet zo gelukkig zouden zijn met het huidige instrument. De gemeenten zijn er uiterst gelukkig mee en de resultaten zijn prima. De staatssecretaris verwachtte niet dat de gemeenten veel zullen afwijken van de bandbreedte die zij via het wetsvoorstel gepresenteerd krijgen. Op grond daarvan zou in de gemeenten in beginsel geen verschuiving van lastendruk plaatsvinden. Ik waag dat te betwijfelen, gelet op de ervaringen en signalen in mijn naaste omgeving. Daar word ik vrij droevig van. De beleidsbreedte is wenselijk, noodzakelijk en rechtvaardig voor alle gemeenten in Nederland. De gemeenten moeten beleidsruimte hebben op hun eigen fiscale terrein. Ik hoop dat de regering een in deze zin aangepast amendement niet verre van zich werpt.

De voorzitter:

Dient u het nog niet in?

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Dat mag toch ook na de vergadering? Ik heb van collega's begrepen dat zij het zouden willen steunen. Ik zou hun aan het eind van de vergadering daartoe de gelegenheid willen geven.

De voorzitter:

Dat is een wat vreemde procedure. U moet zelf weten of u een amendement indient en namens wie.

De heerHoekema(D66)

Voorzitter! Ik ben de staatssecretaris van Financiën zeer erkentelijk voor zijn antwoorden op de opgeworpen filosofieën. Ik vind overigens ook dat de OZB voorlopig moet blijven. Dat is wel een mooie conclusie vanmiddag.

Dit debat leent zich er niet zo goed voor, maar op een ander moment wil ik wel eens met de staatssecretaris in discussie gaan over de hondenbelasting en andere non-retributieve heffingen. Ik verwijs naar een interessant artikel in het blad van de Bank van Nederlandse Gemeenten van deze maand, over heffingen als melkkoe. Nu vind ik het beeld van de hondenbelasting als melkkoe niet zo fraai, maar mijn fractie wil er nog eens over discussiëren.

Ik verzoek de staatssecretaris of de minister om nog even in te gaan op de voorlichting aan de gemeenten. In het verleden heeft een betrekkelijk klein aantal gemeenten, nu 34,5%, gebruik gemaakt van de instrumenten. Wij zijn nu al laat in het jaar. Belastingverordeningen en begrotingen worden al opgesteld. Dat maakt het dringend gewenst dat voldoende voorlichting wordt gegeven. Ik heb gevraagd naar de mogelijkheden van gemeenten om de verordeningen na 1 januari aan te passen. Ik begrijp goed dat men de terugwerkende kracht wel kan verminderen, maar niet vermeerderen.

Het amendement van mevrouw Noorman-den Uyl is geëvalueerd naar een bandbreedte van 10%. Dit wetsvoorstel is mijns inziens eigenlijk neutraal faciliërend ten opzichte van de waardeontwikkeling. Ik vind de gedachte van mevrouw Noorman om de gemeenten een stukje beleidsvrijheid te laten behouden om een variatie tussen woningen en niet-woningen mogelijk te maken sympathiek. Dat is een toefje slagroom op de pudding die door het kabinet is geserveerd. Ik spreek mijn sympathie uit voor het voorstel van mevrouw Noorman.

De heerVendrik(GroenLinks)

Voorzitter! Wij hebben nadrukkelijk geconstateerd dat het kabinet nog met een standpunt komt over de studie van de VNG naar het gemeentelijke belastinggebied. Bij de behandeling daarvan kunnen wij, naar ik hoop, voor de zomer van 2001 over alles spreken. Wij kunnen dan ook, mijnheer Hoekema, over paardenbelasting spreken. De problematiek van gemeenten die over veel ruiterpaden beschikken, is uiteraard bekend. Paardenbelasting kan als een vorm van rekeningrijden worden ingevoerd. Dit kan een bijdrage zijn voor de oplossing van de grote gemeentelijke problematiek die zich terzake aandient!

Ik had een aantal punten naar voren gebracht die zeer aan het wetsvoorstel raken. De staatssecretaris brengt mij echter nu in verwarring. In eerste instantie was ik geneigd te denken dat deze punten in het voorjaar zouden terugkomen, maar zijn laatste woorden geven mij de indruk dat er vandaag veel meer te verdienen valt dan alleen maar het ongedaan maken van ongewenste lastenverschuivingen. In ieder geval benadruk ik dat met het niet beantwoorden van het milieudeel van mijn vragen het probleem niet van tafel is. Ik vind het prettig als dat deel vandaag nog aan de orde komt. Het probleem sleept zich namelijk voort. De rest zullen wij breeduit in het voorjaar met elkaar kunnen bespreken op basis van een stuk van het kabinet.

Ik spreek opnieuw mijn steun uit aan het amendement dat mevrouw Noorman-den Uyl wellicht zal indienen. Het lijkt mij onvermijdelijk, als de strekking van dit wetsvoorstel louter en alleen betrekking heeft op het ongedaan maken van ongewenste lastenverschuivingen, dat de beleidsvrijheid die de gemeenten hadden om een hoger tarief vast te stellen voor niet-woningen in de toekomst behouden blijft. Anders hebben wij te maken met een ander wetsvoorstel dat de minister en de staatssecretaris vandaag verdedigen. Als het amendement van mevrouw Noorman-den Uyl bijdraagt aan het herstellen van die beleidsvrijheid, heeft zij mijn volle steun.

De heerSchutte(RPF/GPV)

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord. Aansluitend bij de laatste opmerking van de heer Vendrik merk ik op dat beleidsvrijheid voor gemeenten ook mij na aan het hart ligt. Dit kabinet heeft voorbeelden getoond van het ten onrechte inperken van deze beleidsvrijheid. Ik wil niet dat dit hier gebeurt en ik zal dan ook het amendement van mevrouw Noorman-den Uyl, als zij het indient, steunen.

Ook ik heb over de voorlichting gesproken, waarbij ik erop wees dat rekening moet worden gehouden met de verschillende invulling per gemeente. De gemeenten moeten natuurlijk zelf voorlichting geven, maar er zal ook landelijke voorlichting moeten plaatsvinden. Duidelijk zal moeten worden hoe de voorlichting van het rijk zich verhoudt tot die welke per gemeente gegeven moet worden.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Voorzitter! Er zijn vragen beantwoord, maar er zijn ook vragen doorgeschoven of blijven liggen. Het doorschuiven van zaken die te maken hebben met de toekomst van de OZB is duidelijk. Daar kan ik mij in vinden. Toegezegd is dat bepaalde zaken, en met name als het gaat over de effectiviteit, in de monitor worden opgenomen. Ook daar kan ik mij in vinden. Wel hoop ik dat de monitor zodanig wordt aangepast dat de financiële effecten duidelijk worden, niet alleen op macroniveau maar vooral op microniveau. De vragen gaan namelijk steeds over details.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die over de voorlichting zijn gemaakt. Het is goed als ook landelijk die voorlichting wordt opgepakt samen met de VNG. Er zullen dingen verschuiven en goede begeleiding is van groot belang. Hetzelfde geldt voor de transparantie van de lokale belastingen en de tariefopbouw. Aan de transparantie van de tariefopbouw mankeert het een en ander. Ik hecht er zeer aan als de staatssecretaris er samen met de VNG op aandringt dat de gemeenten aangeven hoe hun tarieven zijn opgebouwd. Hoe worden problemen opgelost die zullen ontstaan omdat allerlei aftop-, ingroei- en andere varianten zullen worden toegepast? Mensen willen dat gewoon weten. Ik krijg graag de toezegging dat die transparantie wordt meegenomen.

MinisterDe Vries

Hoe zijn deze tarieven opgebouwd? Het zijn geen legesheffingen, het zijn algemene inkomsten van de gemeente. Het is ook moeilijk om aan te geven hoe de inkomstenbelasting is opgebouwd.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Ik weet dat het algemene belastingen zijn. Ik vind dat een gemeente moet kunnen aangeven hoe en op basis waarvan zij tot een bepaald tarief komt en wat in dat tarief wordt meegenomen, bijvoorbeeld aftopping, ingroeivariant of lokaal kwijtscheldingsbeleid. Deze zaken zijn op dit moment volkomen onduidelijk. Mijn vraag was erop gericht dat de minister samen met de VNG bevordert dat daarover duidelijkheid komt, zodat mensen weten hoe een tarief is opgebouwd en waarom het zo is opgebouwd.

Wat dat rekentarief betreft moeten wij de feitelijke cijfers van april afwachten. Dan kunnen wij daarover verder praten. Ik houd dus mijn kruit op dit moment droog.

Wat het amendement van mevrouw Noorman betreft moet je die tweezijdigheid en autonomie op een of andere manier zien te handhaven. Ik snap dat. Het uitgangspunt is nu het jaar 2000. Het uitgangspunt voor de differentiatiesituatie is ook het jaar 2000, waardoor je problemen krijgt zoals in Valkenburg. Ik weet niet of dit het enige is, er kan meer zijn. Bij de tariefdifferentiatie tot 110% als kan-bepaling kan ik mij ook iets voorstellen. Ik zit alleen met een probleem, waardoor ik op dit moment dat amendement niet teken. Mijn fractie had nooit veel op met tariefdifferentiatie. Wij hebben daar indertijd ook tegen gestemd. Het is dus een beetje maf als ik nu een amendement zou tekenen dat beoogt om dat te handhaven, terwijl ik ook zie dat het nodig is. Ik beloof mevrouw Noorman dat ik het op de manier waarop ik het nu ter tafel breng, in mijn fractie ter tafel zal brengen. Zij heeft namelijk wel recht op een eerlijk antwoord. Op een gegeven moment moet je ook durven erkennen dat bepaalde dingen aan het veranderen zijn.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Voortschrijdend inzicht siert de CDA-fractie.

MevrouwVan der Hoeven(CDA)

Laat ik in elk geval vooropstellen dat ik dit punt wil bespreken in mijn fractie. Ondanks het feit dat ik dat punt zie, ook wat Valkenburg en Zaltbommel alsmede die tweezijdigheid betreft, kan ik nu niet meetekenen. Ik moet dit terugkoppelen.

De heerLuchtenveld(VVD)

Ik wil eraan vasthouden dat wat de VVD-fractie betreft het enige doel van dit wetsvoorstel moet zijn om gemeenten de mogelijkheid te geven om lastenverschuivingen die zouden optreden als gevolg van die extreme waardeontwikkeling van de WOZ-waarde te compenseren en niet om een lastenverschuiving tot stand te brengen. Voorzover gemeenten dit toch doen, zoals in Heemstede het geval zou zijn, kan ik mij voorstellen dat je de behoefte hebt om af te dichten dat gemeenten de tariefdifferentiatie die zij al hadden, gaan verlaten om het bedrijfsleven in de gemeente te bevoordelen. Ik begrijp echter dat dit niet de bedoeling is van het amendement, maar dat het de bedoeling is om toch weer de mogelijkheid te bieden alsnog tariefdifferentiatie in te voeren in gemeenten waar die er niet is. Dan geef je een andere strekking aan het wetsvoorstel dan het nu heeft. Daar is de VVD-fractie geen voorstander van. Wij steunen in dezen het kabinet om dit niet in het wetsvoorstel te willen.

Uiteraard heeft de Kamer het volste recht om te amenderen, maar als wij dat in dit stadium doen, zal de verwarring in gemeenteland alleen maar groter worden met alle voorlichting. Ik voorzie dat er verdere vertraging zal optreden en dat dit een extra complicerende factor in de voorlichting zal zijn. Dit is een overweging waarvan ik zeg dat het jammer is dat wij nu die discussie hebben. Dat onderstreept het ook maar weer, want in dit late stadium wordt de tekst dus weer anders. Dat doet echter niets af aan de mogelijkheid om te amenderen.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Een goede lezer had in het verslag kunnen lezen dat sommige fracties behoefte hadden aan het iets afbreken van de huidige beleidsruimte.

De heerLuchtenveld(VVD)

Ik zeg dat het voor ons ook een reden is om voorzichtig te willen zijn om in dit stadium weer nieuwe varianten ter tafel te brengen. Wij hebben daar geen behoefte aan.

De heerVendrik(GroenLinks)

De VVD steunt het amendement van mevrouw Noorman niet. Betekent dit dat de VVD-fractie uitspreekt dat zij het kabinet steunt in het wegnemen van een stuk gemeentelijke beleidsvrijheid? Hoe is dat te rijmen met de gemeentelijke autonomie, die met name door de heer Luchtenveld zo vaak in het parlement is uitgedragen? Hoe wil hij op die manier de Thorbeckiaanse erfenis zo goed mogelijk behoeden?

De heerLuchtenveld(VVD)

Wij hebben die afweging wel degelijk gemaakt. Bij alle wijzigingen die er per 1 januari zijn, en bij alle wijzigingen in het Gemeentefonds die wij eerder besproken hebben, hebben wij er nu weer over gesproken, in die zin dat het compenseren van de waardestijgingen de allerhoogste prioriteit moet krijgen. Er komt een algemene discussie in 2005, ook in het kader van de WOZ. Voor die gemeenten die tot nu toe niet de behoefte hebben gevoeld om tariefdifferentiatie toe te passen, vinden wij een pas op de plaats rechtvaardig. Daar geven wij de voorkeur aan boven het nu nog meer overhoophalen en het nog meer veranderen per gemeente. Wij hebben die afweging gemaakt. Nadat wij eerder hebben aangekondigd dat wij het compromis zouden steunen, hebben wij die lijn gevolgd. Wij komen niet met allerlei amendementen. Her en der gaat dat gepaard met wat pijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in Valkenburg aan de Geul. Wij moeten nu wel kiezen voor de duidelijke lijn om dit als hoofddoel van het wetsvoorstel te accepteren.

Ik maak nog twee opmerkingen. Wat Gouda betreft ben ik het met de minister eens dat het uitgangspunt niet een lastenverlichting was. Het zou echter wel het effect kunnen zijn na het verlaten van de artikel 12-status, omdat het OZB-tarief wellicht omlaag kan.

MinisterDe Vries

Ik zou er niet op rekenen.

De heerLuchtenveld(VVD)

Het zou een effect kunnen zijn.

Ten slotte nog een punt dat de staatssecretaris aangaat. Hij zei dat het zo stellig gezegd is. Waarom niet die recentralisatie weghalen van de WOZ-taxatie bij gemeenten? Dat is omdat wij vinden dat het niet de goede manier van decentraliseren is als je te gemakkelijk afstapt van het uitgangspunt. Als je gemeenten een moeilijke taak geeft, namelijk de belastingtaxaties in het kader van WOZ, gaan de gemeenten daar heel veel in investeren. Er wordt nu ook weer haastwerk gevraagd. Je kunt dan niet te gemakkelijk afstappen van het uitgangspunt. Daarom hebben wij gezegd dat ons uitgangspunt nog steeds is dat de gemeenten het blijven doen.

MinisterDe Vries

Voorzitter! Ik ben het geheel met mevrouw Van der Hoeven eens, dat het van groot belang is dat gemeenten in hun voorlichting en zeker in de stukken die met de belasting te maken hebben, zorgvuldig aangeven op welke wijze zij tot hun heffingen komen. Wij zullen de gemeenten daarbij een handje helpen, in die zin dat wij daarover een voorschrift opnemen in het Elzingatraject, dus de Elzingawetgeving.

StaatssecretarisBos

Voorzitter! Allereerst zet ik een omissie uit de eerste termijn recht. De heer Vendrik heeft er gelijk in dat ik niet ben ingegaan op zijn opmerkingen over de WOZ en de saneringsopgave. Ik dacht dat ik in een eerder debat – ik kan het mij niet meer scherp voor de geest halen – al gezegd heb dat het wat mij betreft een zinvolle gedachte is, die wij moeten meenemen in het kader van de werkgroep die over de vergroening gaat. Als dit punt nog niet bij die werkgroep is terechtgekomen, zal ik ervoor zorgen dat het daar alsnog terechtkomt. Ik vind de problematiek die aangeroerd is namelijk zeer reëel.

De heerVendrik(GroenLinks)

Ik breng dit nu naar voren, omdat het eigenlijk prachtig een plek kan hebben bij de hertaxatie van de WOZ. Wij kunnen het wel weer naar het volgende tijdvak verschuiven, maar het kan nu eindelijk een keer geregeld worden. Dit is het moment, want anders moeten wij weer een paar jaar wachten.

StaatssecretarisBos

Aan die wens kan ik nu niet voldoen, want er hangt te veel mee samen. Ik zie er wel wat in dat ons WOZ-systeem niet ten nadele moet werken van bedrijven die een saneringsopgave hebben, in die zin dat er geen straf op moet staan. Of het aanpassen van de WOZ-systematiek de juiste manier is om het probleem aan te pakken, is een vraag die ik in al haar complexiteit wil bezien. Ik kan mij immers voorstellen dat heel andere instrumenten een geschikter antwoord op het probleem vormen. Ik heb daar gewoon wat tijd voor nodig. Ik neem het echt ten volle mee.

In antwoord op vragen van veel commissieleden zullen wij nogmaals onze verantwoordelijkheden richting VNG nemen als het gaat om de voorlichtingstaken waar wij met z'n allen voor staan. Ik begrijp dat de VNG zelf al het een en ander op de plank heeft liggen voor volgende week, als er is gestemd naar aanleiding van dit debat. Wij zullen er zelf ook nog een keer de nodige aandacht aan besteden.

Ik kom op het voorgenomen amendement van mevrouw Noorman.

MevrouwNoorman-den Uyl(PvdA)

Inmiddels ingediend amendement!

StaatssecretarisBos

Wij nemen dat amendement niet over. Dat heeft niets te maken met een ontkenning van datgene wat allemaal aan ons voorstel kleeft. Wij hebben gepoogd daar een aantal andere zaken tegenover te stellen. Wij houden overeind dat het extra instrumentarium nodig noch wenselijk is. Wij kunnen wel zwaar tillen aan het feit dat "wij daarmee gemeentelijke beleidsvrijheid terugdraaien", maar ik wijs erop dat de VNG het voorstel in het wetsvoorstel van harte steunt. De maatwerkoplossing wordt voldoende geacht. De vereniging heeft niet gevraagd om aanvullende mogelijkheden. Het feit dat wij inmiddels niet meer over 20% maar over 10% praten, stemt mij tot enige mildheid.

Tot slot een enkel woord aan het adres van de heer Luchtenveld over de kosten van de WOZ. Ik hoop echt dat ook met deze commissie een reëel debat mogelijk blijft over de kosten die de uitvoering van de wet met zich brengt. Wij moeten ons niet van tevoren ingraven in posities. Het primaire belang is dat de wet op een goede manier wordt uitgevoerd om kwaliteit te bieden tegen een alleszins redelijk kostenniveau. Als wij in de loop van de gesprekken kunnen aantonen dat de huidige organisatie niet in alle opzichten gelukkig is, dan moeten wij daar op een goede manier over van gedachten kunnen wisselen.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het eind van dit overleg gekomen. Het is de bedoeling om reeds morgen te stemmen.

Sluiting 15.57 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Schutte (RPF/GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van den Berg (SGP), Van de Camp (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Hoekema (D66), Rijpstra (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Balemans (VVD) en De Swart (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF/GPV), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Ravestein (D66), Van Wijmen (CDA), Bakker (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Gortzak (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Wijn (CDA), Dittrich (D66), Cherribi (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Cornielje (VVD), Kuijper (PvdA), Belinfante (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Essers (VVD) en Nicolaï (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Schutte (RPF/GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Patijn (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA) en Smits (PvdA).

Naar boven