27 245
Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vierde gedeelte (aanpassing van de wetgeving aan het nieuwe erfrecht en schenkingsrecht)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Voorstel van wet:

– In hoofdstuk I, artikel I, onderdeel B, onder 1 (artikel 2:88 BW), stond in plaats van «de vestiging»: de instelling.

– In hoofdstuk I, artikel I, onderdeel B, onder 2 (artikel 2:197 BW), stond in plaats van «de vestiging»: het voorbehoud.

– Hoofdstuk I, artikel I, onderdeel C, bevatte oorspronkelijk een onderdeel 2, luidende:

2. In artikel 52 wordt, met vernummering van lid 2 tot lid 3, na lid 1 een lid ingevoegd, luidende:

2. Overlijdt hij die een beroep op een vernietigingsgrond kan doen voordat de daarvoor gestelde verjaringstermijn is verstreken, dan eindigt voor zijn erfgenamen de termijn in geen geval voordat een jaar na zijn overlijden is verstreken.

– In hoofdstuk I, artikel I, onderdeel C, onder 6b (was: 7b) (artikel 3:219 BW), stond in plaats van «de vestiging»: de instelling.

– In hoofdstuk I, artikel I, onderdeel C, onder 8 (was: 9) (artikel 3:288 BW), stond in plaats van «de omstandigheden van de overledene»: de omstandigheden waarin de overledene verkeerde.

– In hoofdstuk I, artikel II, onderdeel E (artikel 429c Rv), stond in onderdeel b in plaats van «De eerste en tweede zin zijn» oorspronkelijk: De vorige zin is.

– Hoofdstuk I, artikel V, onderdeel D (artikel 47 Wet op het notarisambt) luidde oorspronkelijk:

In artikel 47 wordt in het eerste lid achter de woorden «verklaring van erfrecht» ingevoegd: als bedoeld in artikel 4.5.1.5a van het Burgerlijk Wetboek.

– De thans in hoofdstuk I, artikel V, onderdeel D, voorgestelde redactie van artikel 47 Wet op het notarisambt was oorspronkelijk in onderdeel E voorgesteld als artikel 47a. De onderdelen E en F waren oorspronkelijk geletterd F en G.

– Het in hoofdstuk I, artikel V, onderdeel F, voorgestelde artikel 49b Wet op het notarisambt luidde oorspronkelijk:

Artikel 49b. 1. De notaris mag van tot zijn protocol behorende verklaringen van erfrecht afschriften uitgeven aan degenen die daarbij belang hebben in verband met een rechtsverhouding waarin zij tot de erflater stonden. Eveneens mag de notaris van tot zijn protocol behorende notariële akten, houdende uiterste wilsbeschikkingen, uittreksels uitgeven aan personen als bedoeld in de eerste zin, doch alleen voor wat betreft dat gedeelte van de akte dat betrekking heeft op feiten als bedoeld in artikel 4.5.1.5a van het Burgerlijk Wetboek.

– De in hoofdstuk I, artikel V, onderdeel G, voorgestelde wijziging van artikel 50 Wet op het notarisambt kwam in het oorspronkelijk wetsvoorstel niet voor.

– In de in hoofdstuk II, artikel I, onderdeel A voorgestelde wijziging van artikel 1 Successiewet 1956 was in het in onderdeel b voorgestelde tweede lid in plaats van «de met inachtneming van artikel 45 vastgestelde aangiftetermijn» oorspronkelijk opgenomen: de termijn, bedoeld in artikel 45, eerste lid,.

– Het vierde lid van het in hoofdstuk III, artikel II, voorgestelde artikel 27 Kadasterwet luidde oorspronkelijk:

4. Ter inschrijving van afgifte krachtens artikel 4.5.3.16a van het Burgerlijk Wetboek van andere registergoederen dan die, in het vorige lid bedoeld, wordt aangeboden een verklaring van de Minister van Financiën, inhoudende dat tijdens het in dat artikel genoemde tijdvak van twintig jaren die goederen niet zijn opgeëist.

– Het vijfde lid van het in hoofdstuk III, artikel II, voorgestelde artikel 27 Kadasterwet kwam in het oorspronkelijk wetsvoorstel niet voor.

– De in hoofdstuk III, artikel II, voorgestelde wijziging van artikel 37, eerste lid, Kadasterwet kwam in het oorspronkelijk wetsvoorstel niet voor.

– De artikelen III en IV van hoofdstuk IV kwamen in het oorspronkelijke wetsvoorstel niet voor.

– Hoofdstuk V, artikel I, bevatte in plaats van de zinsnede «zijn van overeenkomstige toepassing op de door deze wet aangebrachte wijzigingen» de zinsnede: gelden mede ter regeling van het overgangsrecht in verband met de wijziging door deze wet

– De overgangsbepalingen in hoofdstuk V waren oospronkelijk arabisch in plaats van Romeins genummerd.

– Artikel II van hoofdstuk VI (slotbepalingen) kwam oorspronkelijk niet voor. Artikel III was oorspronkelijk artikel II.

Memorie van toelichting:

– De toelichting bij het oorspronkelijk voorgestelde lid 2 van artikel 3:52 BW (hoofdstuk I, artikel I, onderdeel C, onder 2), luidde:

2. Artikel 52. Bij de ontkoppeling van de invoering van Boek 4 zijn ook de – toenmalige – leden 2 en 3 van artikel 3.2.17, lid 3 van artikel 3.2.18 en artikel 3.2.18a buiten de invoeringswet van Boek 3 gelaten. In verband daarmee zijn, bij de derde nota van wijziging op wetsvoorstel 17 141 (kamerstukken II 1991/92, 17 141, nr. 10), in Boek 4 opgenomen de artikelen 4.3.1.13a leden 1 en 2 en 4.3.1.3 lid 3. Het voormalige artikel 3.2.17 lid 3 kreeg geen pendant in Boek 4, nu het daar niet in past omdat het een algemene regel van verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van rechtshandelingen inhoudt. Deze bepaling kan nu weer worden ingevoegd in – thans – artikel 52, en wel tussen lid 1 en het later toegevoegde lid 2, dat tot 3 wordt vernummerd. De tekst ondergaat daarbij een lichte verandering ter aanpassing aan de thans in artikel 51 e.v. gebezigde terminologie: «beroep op een vernietigingsgrond» in plaats van «beroep op vernietigbaarheid».

– De toelichting bij hoofdstuk I, artikel V, onderdeel B (artikel 20a Wet op het notarisambt) bevatte in de eerste alinea in plaats van de derde tot en met zevende volzin: In het eerstebedoelde geval zou die sancite evenwel te ver gaan, zodat een aanvulling van de Notariswet inderdaad de voorkeur verdient.

– De toelichting bij hoofdstuk I, artikel V, onderdeel D (wijziging van artikel 47 Wet op het notarisambt) luidde oorspronkelijk:

Artikel 47. In dit artikel wordt een verwijzing naar artikel 4.5.1.5a toegevoegd.

– Oorspronkelijk was in hoofdstuk I, artikel V, onderdeel E, de toelichting opgenomen op een nieuw artikel 47a. Dit nieuwe artikel vormt thans de nieuwe redactie van artikel 47, zodat de toelichting is overgebracht naar onderdeel D. De onderdelen F en G zijn in verband daarmee herletterd tot E en F.

– De tweede alinea van de toelichting bij hoofdstuk I, artikel V, onderdeel F, artikel 49a Wet op het notarisambt, kwam in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

– De derde volzin van de toelichting bij hoofdstuk I, artikel V, onderdeel F, artikel 49b Wet op het notarisambt, luidde oorspronkelijk: Om die reden is reeds in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 17 141 aangekondigd dat in artikel 42 van de notariswet een voorziening zou worden getroffen inhoudende dat de notaris die bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken is verplicht is deze informatie aan belanghebbende derden te verschaffen (kamerstukken II 1981/82, 17 141, nr. 3, blz. 67).

– De laatste twee volzinnen van de tweede alinea van de toelichting bij hoofdstuk I, artikel V, onderdeel F, artikel 49b Wet op het notarisambt, kwamen in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

– De toelichting op hoofstuk I, artikel V, onderdeel G (artikel 50 Wet op het notarisambt), kwam in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

– De laatste volzin van de vierde alinea van de toelichting op hoofdstuk I, artikel VII, onderdeel A (artikel 1 Wet op het centraal testamentenregister), kwam in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

– De tweede alinea van de toelichting op het in hoofdstuk III, artikel II, voorgestelde artikel 27 Kadasterwet luidde oorspronkelijk:

Aan artikel 27 – artikel 28 volgens wetsvoorstel 17 496, nr. 4 – zijn twee leden toegevoegd, waarin de inschrijving van verkrijgingen door de Staat krachtens artikel 4.5.1.5b, alsmede van afgifte aan de Staat krachtens artikel 4.5.3.16a nieuw BW wordt geregeld. De Staat verkrijgt volgens eerstgenoemd artikel goederen uit een nalatenschap, indien en voor zover een erflater geen erfgenaam heeft, onder algemene titel, doch niet als erfgenaam, zodat hier een andere akte dan een verklaring van erfrecht dient te worden aangeboden (derde lid). De afgifte aan de Staat na vereffening wordt geregeld in artikel 4.5.3.16a. Dit artikel omvat niet alleen de goederen bedoeld in artikel 4.5.1.5b, doch ook goederen waarvan de rechthebbende onzeker is, en goederen die door de erfgenamen zijn geweigerd. Deze goederen worden aan het beheer van de Staat toevertrouwd, aan wie ze twintig jaar na het openvallen der nalatenschap vervallen als ze door geen rechthebbende zijn opgeëist. Hiervoor treft het vierde lid een regeling.

– De toelichting op de in hoofdstuk III, artikel II, voorgestelde wijziging van artikel 37, eerste lid, Kadasterwet kwam in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

– De toelichting op de artikelen III en IV van hoofdstuk IV kwam in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

– De tweede alinea van de toelichting op hoofdstuk VI (slotbepalingen) kwam in de oorspronkelijke memorie van toelichting niet voor.

Naar boven