nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag over het wetsvoorstel.
Op de in het verslag opgenomen opmerkingen en vragen ga ik in het navolgende
gaarne in. De Commissie Erfrecht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
met wie de nota naar aanleiding van het verslag en de tegelijk met deze nota
in te dienen nota van wijziging zijn besproken, kan zich met de inhoud daarvan
verenigen.
De leden van de Commissie merken terecht op dat in het nieuwe erfrecht
de termen «wettelijk erfdeel» en «legitieme portie»
niet meer door elkaar heen kunnen worden gebruikt. In de in hoofdstuk II,
artikel I, voorgestelde wijziging van artikel 53, eerste lid, van de Successiewet
1956 zal dan ook bij nota van wijziging «het wettelijk erfdeel»
worden vervangen door «de legitieme portie».
De Commissie wijst er terecht op dat in hoofdstuk II, artikel II, onderdeel
A (aanpassing van artikel 3 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer) de
zinsnede «onderdelen a of b» zou moeten luiden «onderdeel
a of b» omdat daarin het woord «of» is gebruikt en niet
«en». Bij nota van wijziging wordt het wetsvoorstel in die zin
aangepast.
Naar aanleiding van de opmerking van de Commissie wordt het woord «artikel»
vóór «4.2A.1.7» bij nota van wijziging vervangen
door «de artikelen».
In de in hoofdstuk II, artikel III, opgenomen nieuwe tekst van artikel
4, eerste lid, van de Registratiewet 1970 wordt ten opzichte van de huidige
tekst onder meer «herroeping van testamenten» vervangen door «herroeping
van uiterste willen». De leden van de van de Commissie zijn van mening
dat hier «uiterste willen» zou moeten worden vervangen door «uiterste
wilsbeschikkingen» omdat de term «uiterste wil» volgens
die leden uitsluitend ziet op de akte zelf en die akte niet herroepen kan
worden. Naar aanleiding hiervan wil ik opmerken dat de term «uiterste
wil» in het nieuwe Boek 4 zowel kan zien op de akte zelf als op het
samenstel van uiterste wilsbeschikkingen dat in de akte is opgenomen. Een
voorbeeld van uiterste wil in die laatste betekenis is te vinden in artikel
4.3.6.4, laatste volzin die luidt: «Door de teruggave wordt de onderhandse uiterste wil herroepen». Nu zal artikel 4, eerste lid, van de
Registratiewet 1970 niet slechts toepassing moeten kunnen vinden als de erflater
besluit het geheel van zijn uiterste wilsbeschikkingen te herroepen, maar
ook als de herroeping slechts betrekking heeft opéén of enkele
van de uiterste wilsbeschikkingen. De redactie van de genoemde bepaling behoeft
derhalve aanpassing. Daarbij kan overigens niet worden volstaan met vervanging
van «herroeping van uiterste willen» door «herroeping van
uiterste wilsbeschikkingen», omdat het begrip «uiterste willen»
behalve met «herroeping» mede verbonden is met «akten van
bewaargeving, superscriptie en teruggaaf», die uiteraard slechts betrekking
kunnen hebben op uiterste willen. Bij nota van wijziging wordt de redactie
daarom op andere wijze verbeterd.
De komma in de voorlaatste regel van artikel 4, eerste lid is overgenomen
uit de bestaande tekst. De wetgever heeft hiermee in 1970 kennelijk een natuurlijke
leespauze in de zin willen aanduiden en de aanpassing van artikel 4, eerste
lid, aan het nieuwe erfrecht brengt daarin geen wijziging.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals