27 244
Wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 17 april 2002

Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a

Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

De aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan en het verzoek daartoe ingediend ter griffie en met de meeste spoed in raadkamer behandeld. Het Openbaar Ministerie wordt daarop gehoord. Indien de aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan door een natuurlijk persoon, stelt de griffier deze terstond ervan in kennis dat hij, onverminderd artikel 15b, eerste lid, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 kan indienen.

b

In het in onderdeel C voorgestelde artikel 19a, eerste lid, wordt na de woorden «in artikel 19» ingevoegd: , eerste lid,.

c

Het in onderdeel D voorgestelde artikel 37b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de woorden «een verbintenis tot betaling van een geldsom die is ontstaan vóór de faillietverklaring» vervangen door: een vóór de faillietverklaring ontstane verbintenis tot betaling van een geldsom.

2. In het tweede lid worden de woorden «Een tekortkoming in de nakoming van de schuldenaar» vervangen door: Een tekortkoming door de schuldenaar in de nakoming van een verbintenis.

3. In het derde lid worden de woorden «een beding dat een faillietverklaring grond oplevert voor ontbinding» vervangen door: een beding dat het faillissement, de aanvraag van het faillissement of het leggen van beslag door een derde grond oplevert voor ontbinding.

d

De onderdelen E en F vervallen.

e

Het in onderdeel G voorgestelde artikel 63a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het tweede lid vervallen de woorden «en in artikel 63b, vierde lid».

2. Het derde lid vervalt.

f

Onderdeel H wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef worden de woorden «drie nieuwe artikelen» vervangen door: twee nieuwe artikelen.

2. Het voorgestelde artikel 63b vervalt.

3. De artikelen 63c en 63d worden vernummerd tot 63b onderscheidenlijk 63c.

4. Artikel 63b, eerste lid, komt te luiden:

Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik van een zodanige vordering, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode bevoegd de mededeling, bedoeld in artikel 239, derde lid, van dat Boek te doen en betalingen in ontvangst te nemen.

5. Het tweede lid van artikel 63c komt te luiden:

Een beslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat tijdens de afkoelingsperiode wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van de gefailleerde bevindt en die niet aan hem toebehoort, kan niet worden tegengeworpen aan de eigenaar van de zaak of, als daarop een pandrecht van een ander rust, aan die ander, indien deze de zaak bij deurwaardersexploot heeft opgeëist voordat het beslag was gelegd.

g

Na onderdeel K worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

Ka

Artikel 137a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14» vervangen door: in de Staatscourant.

2. In het derde lid vervallen in de tweede zin de woorden: op concurrente vorderingen.

Kb

In artikel 137d, derde lid, wordt «in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14, derde lid» vervangen door: in de Staatscourant.

Kc

In artikel 137g, tweede lid, wordt «in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14, derde lid» vervangen door: in de Staatscourant.

h

Het in onderdeel M voorgestelde artikel 146 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervallen de woorden «tijdens de stemming».

2. In onderdeel a wordt «voorwaardelijke» vervangen door: voorwaardelijk.

i

Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ma

In artikel 147 wordt «de aanneming of verwerping» vervangen door: de aanneming, vaststelling of verwerping.

j

In het in onderdeel U voorgestelde artikel 212b, tweede lid, worden de woorden «de artikelen 63a en 63b» vervangen door: artikel 63a.

k

In het in onderdeel V voorgestelde artikel 212f vervalt in de zinsnede «beheerst door het recht recht van die lidstaat» één keer het woord «recht».

l

Onderdeel W komt te luiden:

W

Artikel 213, eerste lid, komt te luiden:

1. De schuldenaar kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, surseance van betaling aanvragen.

m

Het in onderdeel X voorgestelde artikel 214, eerste lid, komt te luiden:

De schuldenaar zal zich tot het aanvragen van surseance van betaling bij verzoekschrift, door hemzelf en zijn procureur ondertekend, wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2.

n

De onderdelen IJ, Z en AA komen te luiden:

IJ

Artikel 215 komt te luiden:

Artikel 215

Het verzoekschrift met bijbehorende stukken wordt ter griffie van de rechtbank neergelegd, ter kosteloze inzage van een ieder.

De rechtbank zal met de meeste spoed beslissen of de gevraagde surseance voorlopig verleend wordt. De rechtbank zal de surseance voorlopig verlenen indien haar summierlijk blijkt dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, mits er voldoende vooruitzicht bestaat dat de door de schuldenaar gedreven onderneming geheel of gedeeltelijk zal voortbestaan.

De rechtbank zal de surseance voorts voorlopig kunnen verlenen, doch slechts voor ten hoogste achtentwintig dagen, indien in of bij het verzoekschrift de gegevens, bedoeld in artikel 214, tweede lid, ontbreken, alsmede indien de rechtbank door andere omstandigheden meer tijd nodig heeft om het verzoek te beoordelen. Verleent de rechtbank de surseance in verband met het ontbreken van de gegevens, bedoeld in artikel 214, tweede lid, voorlopig voor ten hoogste achtentwintig dagen, dan stelt zij de schuldenaar gedurende een termijn van ten hoogste eenentwintig dagen in de gelegenheid om de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken.

Indien de rechtbank de surseance voorlopig verleent, benoemt zij een van haar leden of een van de leden van een andere rechtbank tot rechter-commissaris en benoemt zij een of meer bewindvoerders. Voorts beveelt zij, tenzij de surseance op de voet van het derde lid slechts voor ten hoogste achtentwintig dagen voorlopig wordt verleend, dat de bekende schuldeisers en de schuldenaar tegen een door haar op korte termijn bepaalde dag door de griffier bij brieven worden opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verlenen van de surseance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de dag worden uur en plaats van de bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een ontwerp van een akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd.

De beschikking waarbij de surseance voorlopig wordt verleend, is met redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting. De eerste zin geldt niet in het geval van voorlopige verlening van de surseance voor ten hoogste achtentwintig dagen.

Z

Artikel 216 komt te luiden:

Artikel 216

De griffier doet van de indiening van het verzoek, van de voorlopige verlening van de surseance, van de naam van de rechter-commissaris, van de namen en woonplaatsen van de bewindvoerders onmiddellijk aankondiging in de Staatscourant. Daarbij wordt vermeld:

a. indien de surseance voorlopig is verleend voor ten hoogste achtentwintig dagen: voor hoeveel dagen zij is verleend;

b. indien overeenkomstig artikel 215, vierde lid, tweede zin, een dag, uur en plaats zijn bepaald: deze gegevens;

c. indien bij het verzoekschrift een ontwerp van een akkoord is gevoegd: dat zulks het geval is.

AA

Na artikel 216 worden vier artikelen ingevoegd, die als volgt komen te luiden:

Artikel 216a

Heeft de rechtbank de surseance voorlopig verleend voor ten hoogste achtentwintig dagen, dan beslist zij op de dag tot welke de surseance voorlopig is verleend, of de surseance eindigt dan wel wordt verlengd. Zij kan alvorens te beslissen de schuldenaar, de rechter-commissaris, de bewindvoerders en een of meer schuldeisers oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.

De rechtbank verlengt de surseance indien is voldaan aan de in artikel 215 tweede lid, tweede zin, omschreven voorwaarde voor de voorlopige verlening van de surseance. In dat geval is artikel 215, vierde lid, tweede zin, van toepassing. De rechtbank beëindigt de surseance indien de schuldenaar niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 215, derde lid, tweede zin, de benodigde gegevens heeft verstrekt.

De beschikking waarbij de voorlopig voor ten hoogste achtentwintig dagen verleende surseance wordt beëindigd of wordt verlengd, is met redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Artikel 216b

Gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak heeft, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, indien de surseance anders dan voor ten hoogste achtentwintig dagen voorlopig is verleend of de voorlopig verleende surseance is verlengd, iedere schuldeiser die zich niet vóór het voorlopig verlenen of het verlengen van de surseance heeft verklaard, recht van hoger beroep. Artikel 219, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Bij de behandeling van het hoger beroep is iedere schuldeiser bevoegd in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur aan de bestrijding of verdediging van de uitspraak, waartegen het beroep is gericht, deel te nemen. Artikel 220, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 216c

Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kan, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, indien de surseance anders dan voor ten hoogste achtentwintig dagen voorlopig is verleend of de voorlopig verleende surseance is verlengd, iedere schuldeiser die zich niet vóór het voorlopig verlenen of het verlengen van de voorlopige surseance heeft verklaard, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak, in cassatie komen.

De artikelen 219, derde lid, 220, tweede lid, en 221, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 216d

De beschikking waarbij de surseance anders dan voor ten hoogste achtentwintig dagen voorlopig is verleend of de voorlopig verleende surseance is verlengd, is bij voorraad uitvoerbaar, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.

o

Onderdeel CC wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

Artikel 218, vierde lid, komt te luiden:.

2. Van de voorgestelde wijzigingen in artikel 218 vervalt de aanhef van het eerste onderdeel en vervalt het tweede onderdeel.

p

Onderdeel FF vervalt.

q

Het in onderdeel GG voorgestelde onderdeel 1° van artikel 222a, eerste lid, komt te luiden:

1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen waarbij de surseance van betaling voorlopig of definitief is verleend of waarbij deze is beëindigd, verlengd of ingetrokken;.

r

In het in onderdeel HH voorgestelde artikel 222b, eerste lid, wordt «in artikel 222» vervangen door: in artikel 222a, eerste lid,.

s

Onderdeel II komt te luiden:

II

In artikel 223, eerste lid, komen de woorden «in de in artikel 216 bedoelde bladen» te luiden: in de Staatscourant.

t

In het in onderdeel LL voorgestelde artikel 226, tweede lid, wordt vóór het eerste woord »vooruitzicht» ingevoegd «voldoende», worden de woorden «na afloop van tijd» vervangen door «na verloop van tijd» en wordt na «onderneming» ingevoegd: geheel of gedeeltelijk.

u

In het in onderdeel NN voorgestelde artikel 228a, tweede lid, komen de woorden «op machtiging» te luiden: met machtiging.

v

Onderdeel OO wordt als volgt gewijzigd:

1. De onder 1 voorgestelde wijziging in artikel 230, tweede lid, eerste volzin, vervalt en de onder 2 en 3 voorgestelde wijzigingen worden tot 1 onderscheidenlijk 2 vernummerd.

2. In het voorgestelde derde lid van artikel 230 wordt «tweede en derde de lid» vervangen door «eerste en tweede lid» en wordt «waarop de voorrang rust» vervangen door: waarop deze rechten betrekking hebben.

w

Aan onderdeel PP wordt een wijzigingsonderdeel toegevoegd, luidende:

3. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

In het geval van verhaal op goederen waarop pand-, hypotheek- of retentierecht rust is artikel 57, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

x

Het in onderdeel QQ voorgestelde artikel 233 komt te luiden:

Artikel 233

Van de schuldeisers met een vordering waarvoor de surseance werkt, worden eerst de schuldeisers voldaan met een vordering waaraan voorrang is verbonden naar de rang van hun vorderingen, en vervolgens de concurrente schuldeisers. De betaling aan laatstbedoelde schuldeisers kan niet anders plaatshebben dan aan hen allen gezamenlijk, in evenredigheid van hun vorderingen.

y

Het in onderdeel RR voorgestelde artikel 237b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een verbintenis tot betaling van een geldsom die is ontstaan vóór de surséance» vervangen door: een vóór de surseance ontstane verbintenis tot betaling van een geldsom.

2. Het tweede lid komt te luiden:

Een tekortkoming door de schuldenaar in de nakoming van een verbintenis als in het eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de verlening van de surseance, levert geen grond op voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.

3. In het derde lid wordt «een beding dat een surséance grond oplevert voor ontbinding» vervangen door: een beding dat verlening van de surseance, de aanvraag van de surseance of het leggen van beslag grond oplevert voor ontbinding.

4. In het derde lid wordt vóór «de bewindvoerder» ingevoegd: de schuldenaar en.

z

Het in onderdeel SS voorgestelde artikel 241a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het tweede lid vervallen de woorden «en in artikel 241b, vierde lid».

2. Het derde lid vervalt.

3. In de eerste zin van het voorgestelde vijfde lid vervalt de zinsnede «van de schuldeiser die de surséance heeft aangevraagd of».

aa

Onderdeel TT wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef komen de woorden «drie nieuwe artikelen « te luiden: twee nieuwe artikelen.

2. Artikel 241b vervalt.

3. De artikelen 241c en 241d worden vernummerd tot 241b onderscheidenlijk 241c.

4. Artikel 241b, eerste lid, komt te luiden:

Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam of op het vruchtgebruik van een zodanige vordering, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode bevoegd de mededeling, bedoeld in artikel 239, derde lid, van dat Boek, te doen en betalingen in ontvangst te nemen.

5. In het eerste lid van artikel 241c wordt «tot uitwinning kan» vervangen door: de uitwinning.

6. Het tweede lid van artikel 241c komt te luiden:

Een beslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat tijdens de afkoelingsperiode wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van de schuldenaar bevindt en die niet aan hem toebehoort, kan niet worden tegengeworpen aan de eigenaar van de zaak of, als daarop een pandrecht van een ander rust, aan die ander, indien deze de zaak bij deurwaardersexploot heeft opgeëist voordat het beslag was gelegd.

bb

Na onderdeel TT worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

TTa

In artikel 246, eerste lid, wordt «krachtens artikel 215, tweede lid» vervangen door: krachtens artikel 215, vierde lid.

TTb

In artikel 247a, eerste en zesde lid, wordt «artikel 215, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 215, vierde lid.

TTc

Artikel 252 komt te luiden:

Artikel 252

De schuldenaar is bevoegd bij of na het verzoek tot surseance aan de gezamenlijke schuldeisers een akkoord aan te bieden.

cc

Onderdeel WW komt te luiden:

WW

Artikel 257, tweede lid, komt te luiden:

Vorderingen waaraan voorrang is verbonden, komen voor indiening niet in aanmerking. Heeft nochtans indiening plaats gehad, dan gaat de aan de vordering verbonden voorrang verloren en werkt voorts de surseance, waar dat niet reeds het geval was, ook ten aanzien van die vorderingen. Een en ander geldt niet voorzover de vordering vóór de aanvang van de stemming wordt teruggenomen.

dd

Onderdeel XX komt te luiden:

XX

Artikel 268 komt te luiden:

Artikel 268

Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en al dan niet voorwaardelijk toelaten concurrente schuldeisers, die tezamen ten minste de helft van het bedrag van de door geen voorrang gedekte en al dan niet voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen. Geen toestemming is vereist van een erkende of toegelaten schuldeiser, voorzover zijn schuldvordering is gegrond op een verbeurde dwangsom.

Artikel 147 is van overeenkomstige toepassing.

ee

In het in onderdeel IJIJ voorgestelde artikel 268a vervallen in de aanhef de woorden «, tijdens de tweede stemming als bedoeld in artikel 146 jo. 268, tweede lid» en wordt in onderdeel a het woord «voorwaardelijke» vervangen door: al dan niet voorwaardelijk.

ff

Na onderdeel AAA wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

AAAa

In artikel 269b, eerste lid, wordt na «Indien het akkoord is aangenomen» ingevoegd: of vastgesteld.

gg

Na onderdeel BBB wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

BBBa

Artikel 273 komt te luiden:

Artikel 273

Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle concurrente schuldeisers.

hh

Het in onderdeel GGG voorgestelde artikel 281h wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

De artikelen 212a onderdelen b tot en met f, en 212b tot en met 212f zijn van overeenkomstige toepassing in een surseance, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 212b:.

2. Bij het derde gedachtestreepje worden de woorden «artikel 234, tweede lid» vervangen door: artikel 234, eerste lid.

3. Bij het vijfde gedachtestreepje wordt «63b» vervangen door «63a» en wordt «241b» vervangen door: 241a.

4. Bij het eerste tot en met het vierde gedachtestreepje wordt de punt aan het slot telkens vervangen door een puntkomma.

ii

In het in onderdeel LLL voorgestelde artikel 294a worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Door onze Minister van Justitie of, indien ingevolge artikel 294, vierde lid, een ander bestuursorgaan is aangewezen, door dat bestuursorgaan wordt een centraal register gehouden, waarin de in artikel 294, eerste lid, onder a tot en met h genoemde gegevens worden ingeschreven.

2. Het voorgestelde tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot het tweede onderscheidenlijk derde lid.

jj

Na onderdeel LLL wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

LLLa

Na artikel 294a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 294b

De griffier geeft voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling een uittreksel van het verzoekschrift met bijlagen op grond van artikel 285 door aan Onze Minister van Justitie of, indien ingevolge artikel 294, vierde lid, een ander bestuursorgaan is aangewezen, dat bestuursorgaan ter inschrijving in het in artikel 294a bedoelde register. Onze Minister van Justitie onderscheidenlijk het bestuursorgaan, bedoeld in de eerste zin, stelt vast welke gegevens in het uittreksel worden opgenomen. Artikel 294a, derde lid, is op het uittreksel niet van toepassing.

kk

Het in onderdeel SSS voorgestelde artikel 350, zesde lid, komt te luiden:

6. Van de beëindiging wordt door de bewindvoerder of, indien het vijfde lid toepassing vindt, door de curator aankondiging gedaan in de Staatscourant.

2. In artikel III worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a

In het in onderdeel A voorgestelde artikel 71, tiende lid, Wet toezicht kredietwezen 1992 worden de woorden «artikel 63a en 63b» vervangen door: artikel 63a.

b

In de in onderdeel B voorgestelde volzinnen van artikel 74, eerste lid, Wet toezicht kredietwezen 1992 worden de woorden «de artikelen 63a tot en met 63d» telkens vervangen door: de artikelen 63a tot en met 63c.

3. Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IVa

De tekst van de Faillissementswet wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad worden de ongenummerde leden van de artikelen genummerd en wordt de tekst overgebracht in de geldende spelling.

Naar boven