Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27244 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27244 nr. 2 |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de continuïteit te bevorderen van ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren maar toch overlevingskansen hebben;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 14, derde lid, worden de woorden «en in een of meer door den rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen» geschrapt.
In artikel 15, eerste lid, wordt de laatste zin geschrapt.
1. Aan artikel 19 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd dat als volgt komt te luiden:
De griffier geeft de in het eerste lid onder 1° tot en met 6° genoemde gegevens door aan Onze Minister van Justitie ten behoeve van het in artikel 19a genoemde centrale register.
2. Na artikel 19 wordt een nieuw artikel 19a ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
Onze Minister van Justitie houdt een centraal register waarin de in artikel 19 onder 1° tot en met 6° genoemde gegevens worden ingeschreven.
Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
Een ieder heeft kosteloos inzage in het register en kan tegen betaling een uittreksel daaruit verkrijgen.
Na artikel 37a wordt een nieuw artikel 37b ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
Een wederpartij is niet bevoegd de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten van de door de schuldenaar gedreven onderneming, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de schuldenaar niet nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom die is ontstaan vóór de faillietverklaring.
Een tekortkoming in de nakoming van de schuldenaar als in het eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de faillietverklaring, levert geen grond op voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
Een beroep door de wederpartij op een beding dat een faillietverklaring grond oplevert voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de curator.
Na artikel 57 wordt een nieuw artikel 57a ingevoegd, dat als volgt komt te luiden:
Indien de boedel ontoereikend is om alle boedelschulden te voldoen, worden die schulden naar evenredigheid van de omvang van elke schuld voldaan, behoudens de daarvoor geldende wettelijke redenen van voorrang.
De vordering ter zake van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 63a, derde lid, 63b, vierde lid, 241a, derde lid en 241b, vierde lid, is op dezelfde wijze bevoorrecht als de vorderingen van 's Rijks schatkist op grond van artikel 21 Invorderingswet 1990 en andere vorderingen met dezelfde rang.
Artikel 59 komt te luiden:
Indien de opbrengst, in het voorkomende geval vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 63a, derde lid, en de vergoeding voor het gebruik, bedoeld in artikel 63b, vierde lid, niet toereikend is om een pand- of hypotheekhouder of degenen wier beperkt recht door de executie is vervallen, te voldoen, kan hij voor het ontbrekende als concurrent schuldeiser in de boedel opkomen.
Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing indien de vergoeding voor het gebruik en de vervreemding, bedoeld in artikel 63a, derde lid, vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 63a, derde lid, en de vergoeding voor het gebruik, bedoeld in artikel 63b, vierde lid, niet toereikend is om de vordering te voldoen.
Artikel 63a komt te luiden:
De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of de curator bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden niet dan met zijn machtiging kan worden uitgeoefend. De rechter-commissaris kan deze periode eenmaal verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden.
De rechter-commissaris kan zijn beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan zijn beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid, waaronder de voorwaarde dat de curator zekerheid stelt ten aanzien van de schulden met betrekking tot de vergoedingen, bedoeld in het derde lid en in artikel 63b, vierde lid.
De rechter-commissaris kent aan de derde die zijn rechten tot verhaal of tot opeising niet kan uitoefenen een naar redelijkheid te bepalen vergoeding toe. Deze vergoeding is boedelschuld.
Indien een derde ter zake van zijn bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
De afkoelingsperiode kan ook op verlangen van de aanvrager van het faillissement of van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de faillietverklaring uitspreekt. De afkoelingsperiode die tegelijkertijd wordt afgekondigd met de faillietverklaring heeft gevolgen vanaf de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.
Na artikel 63a worden drie nieuwe artikelen ingevoegd die als volgt komen te luiden:
Indien de gefailleerde voor de faillietverklaring de bevoegdheid had tot gebruik, verbruik of vervreemding van goederen als bedoeld in artikel 63a, eerste lid, komt deze bevoegdheid tijdens de afkoelingsperiode toe aan de curator die het bedrijf van de gefailleerde voortzet overeenkomstig artikel 98, tenzij de rechter-commissaris anders beslist. Dit geldt ook indien is overeengekomen dat deze bevoegdheid vervalt, tenzij de rechter-commissaris anders beslist.
In afwijking van het eerste lid komt aan de curator ten aanzien van registergoederen slechts de bevoegdheid tot gebruik toe, en komt hem ten aanzien van effecten, rechten ten aanzien van effecten en girale tegoeden geen enkele in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe.
Het uitoefenen van de in het eerste lid genoemde bevoegdheden tot gebruik, verbruik of vervreemding van goederen is alleen dan toegestaanvoorzover dit past binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van het bedrijf dat wordt voortgezet.
Indien de curator gebruik maakt van de bevoegdheid tot gebruik, verbruik of vervreemding kent de rechter-commissaris aan degene die daardoor schade lijdt, een in redelijkheid te bepalen vergoeding toe, die hem zo veel mogelijk in de positie brengt waarin hij zou hebben verkeerd indien er geen afkoelingsperiode was afgekondigd. Deze vergoeding is boedelschuld.
De curator maakt geen gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, indien hij redelijkerwijs moet aannemen dat de boedel ontoereikend is om de schuld tot betaling van de vergoeding, bedoeld in het vierde lid, te voldoen.
Indien de gefailleerde de bevoegdheid om het goed te vervreemden bezit op grond van een overeenkomst van lastgeving om als tussenpersoon op eigen naam te handelen, heeft de curator geen bevoegdheid tot vervreemding.
De derde die door de bevoegdheid van de curator tot verbruik of vervreemding in zijn belang wordt geschaad of dreigt te worden geschaad, kan binnen acht dagen na afkondiging van de afkoelingsperiode de rechter-commissaris verzoeken te bepalen dat deze bevoegdheid niet langer aan de curator toekomt. De rechter-commissaris stelt de curator dadelijk van dit verzoek in kennis. De rechter-commissaris beslist, na de curator te hebben gehoord, binnen drie dagen. De curator maakt geen gebruik van de bevoegdheid tot verbruik of vervreemding totdat de rechter-commissaris op het verzoek heeft beslist. Artikel 63a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239 lid 1 van Boek 3 een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode bevoegd de mededeling, bedoeld in artikel 239 lid 3 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te doen en betalingen in ontvangst te nemen.
Artikel 490b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de pandhouder het volledige bedrag bij de bewaarder stort.
Tijdens de afkoelingsperiode kan de Ontvanger die een beslag heeft gelegd als bedoeld in artikel 22, derde lid, Invorderingswet 1990, niet tot uitwinning overgaan, tenzij de rechter-commissaris anders beslist.
Een beslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990, dat tijdens de afkoelingsperiode wordt gelegd op een zaak die zich op de bodem van de gefailleerde bevindt en die niet aan een ander in eigendom toebehoort, of waarop een pandrecht van een ander rust, kan niet aan die ander worden tegengeworpen, indien deze de zaak bij deurwaardersexploit opeist voordat de Ontvanger het beslag legt.
In artikel 84, tweede lid, worden de woorden «, bij advertentie in het nieuwsblad of de nieuwsbladen vermeld in artikel 14 en bij brieven, beide vermeldende» vervangen door: bij brieven, vermeldende.
In artikel 109 worden de woorden «, en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14» geschrapt.
Artikel 122, eerste lid, komt te luiden:
In geval van betwisting beproeft de rechter-commissaris een schikking. Indien hij partijen niet kan verenigen, en voor zover het geschil niet reeds aanhangig is, verwijst hij partijen naar een door hem te bepalen terechtzitting van de rechtbank, zonder dat daartoe een dagvaarding wordt vereist.
Artikel 145 komt te luiden:
Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijk toegelaten concurrente schuldeisers, die tezamen ten minste de helft van het bedrag van de door geen voorrang gedekte erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen.
Artikel 146 komt te luiden:
In afwijking van artikel 145 kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar of de curator bij gemotiveerde beschikking een aangeboden akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien tijdens de stemming
a. drie vierde van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijke toegelaten concurrente schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd; en
b. de verwerping van het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer schuldeisers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het percentage dat die schuldeisers, zou de boedel worden vereffend, naar verwachting aan betaling op hun vordering zullen ontvangen, in redelijkheid niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen.
In artikel 150, eerste lid, wordt na «Indien het akkoord is aangenomen» toegevoegd: of vastgesteld.
Artikel 161, tweede zin, komt te luiden:
De curator draagt zorg voor de bekendmaking daarvan in de Staatscourant.
In artikel 173c, tweede lid, wordt de laatste zin geschrapt.
In artikel 178 wordt de laatste zin geschrapt.
Artikel 183, derde lid, komt te luiden:
Van de nederlegging wordt door de zorg van de curator aan ieder van de erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers schriftelijk kennis gegeven, met vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.
In artikel 188, derde lid, wordt «artikel 575» vervangen door: artikel 578.
In artikel 208 worden de woorden «en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen» geschrapt.
Artikel 212b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, respectievelijk het vierde en vijfde lid, wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van de artikelen 63a en 63b, geldt de afkoelingsperiode niet voor een bevoegdheid tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of de curator bevinden, noch voor de goederen waarop een dergelijke bevoegdheid betrekking heeft, indien die bevoegdheid is toegekend aan een centrale bank of, in verband met deelname aan het systeem, aan een andere instelling die deelneemt aan het systeem.
2. Het nieuwe vierde lid komt te luiden:
4. Het eerste en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de toekenning en op de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 212f komt als volgt te luiden:
Wanneer, in verband met deelname aan het systeem, een deelnemer of een centrale bank, dan wel een derde die namens een deelnemer of een centrale bank optreedt, een bevoegdheid heeft tot verhaal op of tot opeising van effecten of rechten ten aanzien van effecten, en deze effecten of rechten op effecten op grond van een wettelijke bepaling zijn opgenomen in een register, rekening of gecentraliseerd effectendepot dat zich bevindt in een lidstaat van de Europese Unie dan wel in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de bepaling van de rechten van die personen als houders van bevoegdheden tot verhaal op of tot opeising van deze effecten of rechten ten aanzien van effecten beheerst door het recht recht van die lidstaat, onderscheidenlijk die andere lidstaat.
Artikel 213, eerste lid, komt te luiden:
De schuldenaar kan surséance van betaling aanvragen.
Artikel 214 komt te luiden:
Hij zal zich daartoe bij verzoekschrift, door hemzelf en zijn procureur ondertekend, wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2.
In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage worden opgenomen:
a. een door behoorlijke bescheiden gestaafde staat als bedoeld in artikel 96;
b. een opgave waaruit blijkt dat gehele of gedeeltelijke voortzetting van de door de schuldenaar gedreven onderneming mogelijk is;
c. een ontwerp van een saneringsplan.
Bij het verzoekschrift kan een ontwerp van een akkoord worden gevoegd.
Artikel 215 komt te luiden:
Het verzoekschrift met bijbehorende stukken wordt ter griffie van de rechtbank neergelegd, ter kosteloze inzage van een ieder.
De rechter zal met de meeste spoed op het verzoekschrift uitspraak doen. Zij kan de voorlopige surséance verlenen voor ten hoogste achtentwintig dagen.
Zij zal de voorlopige surséance verlenen indien haar summierlijk blijkt dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn opeisbare schulden. Indien in of bij het verzoekschrift gegevens als bedoeld in artikel 214, tweede lid, ontbreken, kan de rechtbank de voorlopige surséance slechts voor ten hoogste achtentwintig dagen verlenen, in welk geval zij de schuldenaar een termijn van ten hoogste eenentwintig dagen verleent om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
Indien de rechtbank de voorlopige surséance voor achtentwintig dagen of minder verleent, benoemt zij een van haar leden of een van de leden van een andere rechtbank tot rechter-commissaris en benoemt zij een of meer bewindvoerders.
Na artikel 215 worden zes artikelen ingevoegd, die als volgt komen te luiden:
De griffier doet van de indiening van het verzoek, van de verlening van de voorlopige surséance van achtentwintig dagen of minder, van de naam van de rechter-commissaris, van de namen en de woonplaatsen van de benoemde bewindvoerders en van de overeenkomstig artikel 215, tweede lid, bepaalde dag onmiddellijk aankondiging in de Nederlandsche Staatscourant en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen. Indien bij het verzoekschrift een ontwerp van een akkoord is gevoegd, wordt daarvan in de aankondiging melding gemaakt.
Heeft de rechtbank de voorlopige surséance voor achtentwintig dagen of minder verleend, dan beslist zij op de dag tot welke de surséance is verleend, of de surséance eindigt dan wel wordt verlengd. Zij kan alvorens te beslissen de schuldenaar, de rechter-commissaris, de bewindvoerder en een of meer schuldeisers oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, van toepassing.
De rechtbank beëindigt de voorlopige surséance indien de schuldenaar niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 215, vierde lid, de benodigde gegevens heeft verstrekt.
De rechtbank kan aan de schuldenaar de voorlopige surséance voor langer dan achtentwintig dagen verlenen, of na de termijn, bedoeld in artikel 215a, tweede lid verlengen, mits er voldoende vooruitzicht bestaat dat de door de schuldenaar gedreven onderneming geheel of gedeeltelijk zal voortbestaan.
De beschikking waarbij de voorlopige surséance die is verleend voor achtentwintig dagen of minder, wordt beëindigd of wordt verlengd, is met redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Indien de rechtbank de voorlopige surséance voor langer dan achtentwintig dagen verleent, benoemt zij een van haar leden of een van de leden van een andere rechtbank tot rechter-commissaris, en benoemt zij een of meer bewindvoerders. Voorts beveelt zij, dat de bekende schuldeisers en de schuldenaar tegen een door haar op korte termijn bepaalde dag, door de griffier bij brieven worden opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verlenen van de gevraagde surséance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de dag worden uur en plaats van de bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een ontwerp van een akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd.
Gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak heeft, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de voorlopige surséance voor langer dan achtentwintig dagen is verleend, de schuldeisers en de bewindvoerder, recht van hoger beroep.
Artikel 219, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Bij de behandeling van het hoger beroep is iedere schuldeiser bevoegd in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur aan de bestrijding of verdediging van de uitspraak, waartegen het beroep is gericht, deel te nemen.
Artikel 220, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kan, ingeval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de voorlopige surséance langer dan achtentwintig dagen is verleend, iedere schuldeiser gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak, in cassatie komen.
De artikelen 219, derde lid, 220, tweede lid, en 221, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
De beschikking, waarbij de voorlopige surséance voor langer dan achtentwintig dagen wordt toegestaan, is bij voorraad uitvoerbaar, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening.
Zij wordt aangekondigd op de wijze, in artikel 215a voorgeschreven.
In artikel 216, eerste zin, worden de woorden «en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen» geschrapt.
In de artikelen 218, eerste lid, 225, tweede lid, 242, eerste lid, 255, eerste lid, aanhef en derde lid, en 271, eerste lid worden telkens geschrapt de woorden «zo die is benoemd».
In artikel 218 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
1. Het vierde lid komt te luiden:
Surséance kan niet definitief worden verleend, indien:
a. gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar zal trachten de schuldeisers tijdens de surséance te benadelen;
b. onvoldoende vooruitzicht bestaat dat de schuldenaar zijn schuldeisers na verloop van tijd zal kunnen bevredigen; of
c. onvoldoende vooruitzicht bestaat dat de door de schuldenaar gedreven onderneming geheel of gedeeltelijk zal voortbestaan.
2. Na het vierde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
Indien de rechtbank de surséance definitief verleent, benoemt zij een van haar leden of een van de leden van een andere rechtbank tot rechter-commissaris.
Artikel 219, vierde lid, komt te luiden:
De griffier van het gerechtshof geeft van het ingestelde hoger beroep kennis aan de griffier van de rechtbank, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.
Artikel 221, derde lid, komt te luiden:
De griffier van de Hoge Raad geeft van het ingestelde beroep kennis aan de griffier van het gerechtshof, neemt van deze de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijn griffie voor een ieder ter kosteloze inzage.
Artikel 222, tweede lid, komt te luiden:
Zij wordt aangekondigd op de wijze, in artikel 215a voorgeschreven.
Artikel 222a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, komt onderdeel 1° te luiden:
1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij de voorlopige surséance van betaling voor is verleend, de voor achtentwintig dagen of minder verleende surséance wordt beëindigd of verlengd, dan wel de definitieve surséance van betaling is verleend, is verlengd of is ingetrokken;
2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
De griffier geeft de in het eerste lid onder 1° tot en met 4° genoemde gegevens door aan Onze Minister van Justitie ten behoeve van het in artikel 222b genoemde centrale register.
Na artikel 222a wordt een nieuw artikel 222b ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
Onze Minister van Justitie houdt een centraal register waarin de in artikel 222 onder 1° tot en met 4° genoemde gegevens worden ingeschreven.
Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
Een ieder heeft kosteloos inzage in het register en kan tegen betaling een uittreksel daaruit verkrijgen.
In artikel 223, eerste lid, worden de woorden «in de in artikel 216 bedoelde bladen» vervangen door: op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
Artikel 223a komt te vervallen.
In artikel 224, eerste lid, worden geschrapt de woorden «zo die is benoemd of, bij gebreke van dien, van de president van de rechtbank».
Artikel 226, tweede lid, komt te luiden:
Het verslag van de deskundigen bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door de schuldenaar overgelegde staat en bescheiden, over de vraag of er vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na afloop van tijd zijn schuldeisers zal kunnen bevredigen, en over de vraag of er voldoende vooruitzicht bestaat dat de door de schuldenaar gedreven onderneming zal voortbestaan. Het verslag geeft zo mogelijk de maatregelen aan die tot die bevrediging en dat voortbestaan kunnen leiden.
In de artikelen 227, tweede lid, 264, eerste lid, 265, vijfde lid, en 267 worden telkens geschrapt de woorden «zo die is benoemd of, bij gebreke van dien, de rechtbank».
Na artikel 228 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, die als volgt komen te luiden:
De bewindvoerder voert met de schuldenaar het beheer over de boedel.
Gedurende de surséance kan de bewindvoerder, op machtiging van de rechter-commissaris, aan de schuldenaar een aanwijzing geven tot medewerking en tot het in samenwerking met de bewindvoerder nemen of uitvoeren van een besluit.
Indien de schuldenaar een rechtspersoon is en weigert de aanwijzing uit te voeren, is de rechter-commissaris bevoegd, ambtshalve dan wel op verzoek van de bewindvoerder, een of meer bestuurders te schorsen. Deze bevoegdheid bestaat slechts indien de surséance definitief is verleend.
Zowel een ieder van de schuldeisers als de schuldenaar kan bij verzoekschrift tegen elke handeling van de bewindvoerder, al dan niet tezamen met de schuldenaar verricht, bij de rechter-commissaris opkomen, of van deze een bevel uitlokken dat de bewindvoerder, al dan niet tezamen met de schuldenaar, een bepaalde handeling verricht of een voorgenomen handeling nalaat.
De rechter-commissaris beslist, na de bewindvoerder te hebben gehoord, binnen drie dagen.
Artikel 230 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, eerste volzin, worden de woorden «de uitspraak, houdende definitieve verleening der surséance» vervangen door: de uitspraak, houdende verlening van de definitieve surséance.
2. In het tweede lid, tweede volzin, worden geschrapt de woorden «of, zo geen rechter-commissaris is benoemd, van de president van de rechtbank,».
3. Het derde lid komt te luiden:
Het tweede en derde lid vinden geen toepassing ten aanzien van executies en beslagen ten behoeve van vorderingen die door pand, hypotheek of retentierecht zijn gedekt, voor zover het goederen betreft, waarop de voorrang rust.
Artikel 232 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1° wordt vervangen door:
1°. vorderingen die door pand, hypotheek of retentierecht zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen kunnen worden verhaald;
2. Onder vernummering van de onderdelen 2° en 3° tot onderdelen 3° en 4° wordt een nieuw onderdeel 2° ingevoegd, dat als volgt komt te luiden:
2°. vorderingen waaraan op grond van artikel 1317 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek een voorrecht is toegekend op een luchtvaartuig dat teboekstaat in het register, bedoeld in artikel 1302 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of in het verdragsregister, bedoeld in artikel 1300 onder d van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 233 komt als volgt te luiden:
Van de schuldeisers met een vordering, bestaande vóór de aanvang van de surséance, en waarvoor de surséance wel werkt worden, zolang de surséance duurt, eerst de schuldeisers voldaan met een vordering waaraan een voorrecht is verbonden naar de rang van hun vorderingen, en vervolgens de schuldeisers met andere vorderingen. De betaling aan de laatstbedoelde schuldeisers kan niet anders plaatshebben dan aan hen allen gezamenlijk, in evenredigheid van hun vorderingen.
Na artikel 237a wordt een nieuw artikel 237b ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
Een wederpartij is niet bevoegd de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste levensbehoeften of voor het voortzetten van de door de schuldenaar gedreven onderneming, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de schuldenaar niet nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom die is ontstaan vóór de surséance.
Een tekortkoming in de nakoming van de schuldenaar als in het eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de surséance, levert geen grond op voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
Een beroep door de wederpartij op een beding dat een surséance grond oplevert voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de bewindvoerder.
Artikel 241a komt te luiden:
De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking een afkoelingsperiode afkondigen, waarin elke bevoegdheid van derden, met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot de opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste twee maanden, niet dan met zijn machtiging kan worden uitgeoefend. De rechter-commissaris kan deze periode eenmaal verlengen met een periode van ten hoogste twee maanden.
De rechter-commissaris kan zijn beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan zijn beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid, waaronder de voorwaarde dat de bewindvoerder en de schuldenaar zekerheid stellen ten aanzien van schulden met betrekking tot de vergoedingen, bedoeld in het derde lid en in artikel 241b, vierde lid.
De rechter-commissaris kent aan de derde die zijn rechten tot verhaal of tot opeising niet kan uitoefenen een naar redelijkheid te bepalen vergoeding toe. Deze vergoeding is boedelschuld.
Indien een derde ter zake van zijn bevoegdheid een redelijke termijn aan de curator stelt, wordt deze termijn geschorst tijdens de afkoelingsperiode.
De afkoelingsperiode kan ook op verlangen van de schuldeiser die de surséance heeft aangevraagd of van de schuldenaar worden afgekondigd door de rechter die de surséance verleent. De afkoelingsperiode die wordt afgekondigd met de verlening van de surséance wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop de surséance voorlopig is verleend.
Na artikel 241a worden drie nieuwe artikelen ingevoegd die als volgt komen te luiden:
Indien de schuldenaar de bevoegdheid heeft tot gebruik, verbruik of vervreemding van goederen als bedoeld in artikel 241a, eerste lid, komt deze bevoegdheid tijdens de afkoelingsperiode toe aan de bewindvoerder en de schuldenaar. Dit geldt ook indien is overeengekomen dat deze bevoegdheid als gevolg van de surséance van betaling vervalt, tenzij de rechter-commissaris anders beslist.
In afwijking van het eerste lid komt aan de bewindvoerder en de schuldenaar ten aanzien van registergoederen slechts de bevoegdheid tot gebruik toe, en komt hun ten aanzien van effecten, rechten ten aanzien van effecten en girale tegoeden geen enkele van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid toe.
Het uitoefenen van de in het eerste lid genoemde bevoegdheden tot gebruik, verbruik of vervreemding van goederen is alleen dan toegestaan voorzover dit past binnen het kader van de normale bedrijfsuitoefening van het bedrijf dat wordt voortgezet.
Indien de curator gebruik maakt van de bevoegdheid tot gebruik, verbruik of vervreemding kent de rechter-commissaris aan degene die daardoor schade lijdt, een in redelijkheid te bepalen vergoeding toe, die hem zo veel mogelijk in de positie brengt waarin hij zou hebben verkeerd indien er geen afkoelingsperiode was afgekondigd. Deze vergoeding is boedelschuld.
De bewindvoerder en de schuldenaar maken geen gebruik van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, indien zij, of één van hen, redelijkerwijs moeten aannemen dat de boedel ontoereikend is om de schuld ten aanzien van de vergoeding, bedoeld in het vierde lid, te voldoen.
Indien de schuldenaar de bevoegdheid om het goed te gebruiken, verbruiken of te vervreemden bezit op grond van een overeenkomst van lastgeving om als tussenpersoon op eigen naam te handelen, heeft de bewindvoerder geen bevoegdheid tot gebruik, verbruik of vervreemding.
De derde die door de bevoegdheid van de curator tot verbruik of vervreemding in zijn belang wordt geschaad of dreigt te worden geschaad, kan uiterlijk binnen acht dagen na de afkondiging van de afkoelingsperiode de rechter-commissaris verzoeken te bepalen dat deze bevoegdheid niet langer aan de bewindvoerder en de schuldenaar toekomt. De rechter-commissaris stelt de bewindvoerder en de schuldenaar onverwijld van dit verzoek in kennis. Na deze inkennisstelling maken de bewindvoerder en de schuldenaar geen gebruik van de bevoegdheid. De rechter-commissaris beslist, na de curator te hebben gehoord, binnen drie dagen. Artikel 241a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ingeval de schuldenaar overeenkomstig artikel 239 lid 1 van Boek 3 een pandrecht heeft gevestigd op een vordering op naam, blijft de pandhouder tijdens de afkoelingsperiode bevoegd de mededeling te doen, bedoeld in artikel 239 lid 3 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, te doen en betalingen in ontvangst te nemen.
Artikel 490b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de pandhouder het volledige bedrag bij de bewaarder stort.
Tijdens de afkoelingsperiode kan de Ontvanger die een beslag heeft gelegd als bedoeld in artikel 22, derde lid, Invorderingswet 1990, niet tot uitwinning kan overgaan, tenzij de rechter-commissaris anders beslist.
Een beslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 dat wordt gelegd tijdens de afkoelingsperiode op een zaak die zich op de bodem van de schuldenaar bevindt, en die niet aan hem toebehoort of waarop een pandrecht van een ander rust, kan niet aan de eigenaar van die zaak of die ander worden tegengeworpen, indien deze het goed opeist voordat de Ontvanger het beslag legt, mits de eigenaar de zaak bij deurwaardersexploit opeist.
In artikel 255, eerste lid, tweede onderdeel, worden geschrapt de woorden «of, bij gebreke van dien, in raadkamer».
Artikel 256, eerste lid, komt te luiden:
De bewindvoerders doen dadelijk zowel van de in het vorige artikel bedoelde beschikking als van de nederlegging ter griffie van het ontwerp van het akkoord aankondiging in de Nederlandsche Staatscourant.
Artikel 257 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt aan het slot toegevoegd: , en van een opgave of op een voorrecht aanspraak wordt gemaakt.
2. Het tweede lid, tweede zin, komt te luiden: Heeft nochtans indiening plaats gehad, dan werkt de surséance ook ten aanzien van die vorderingen, en gaat een aan de vordering verbonden retentierecht, pandrecht of hypotheek verloren.
Artikel 268, eerste lid, eerste zin, wordt vervangen door: Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en toegelaten concurrente schuldeisers, welke tezamen ten minste de helft van het bedrag van de erkende en toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen.
Na artikel 268 wordt een nieuw artikel 268a ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
In afwijking van artikel 268 kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bij gemotiveerde beschikking een aangeboden akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien, tijdens de tweede stemming als bedoeld in artikel 146 jo. 268, tweede lid:
a. drie vierde van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijke toegelaten concurrente schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd; en
b. de verwerping van het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer schuldeisers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het percentage dat die schuldeisers, zou de boedel worden vereffend, naar verwachting aan betaling op hun vordering zullen ontvangen, in redelijkheid niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen.
In artikel 269 worden geschrapt de woorden «zo die is benoemd en bij gebreke van dien, door de president».
In artikel 269a worden de woorden «een rechter-commissaris» vervangen door: de rechter-commissaris
In artikel 272, vierde lid, laatste zin, worden de woorden «in de in artikel 216 bedoelde bladen» vervangen door: op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
In artikel 276 worden de woorden «in de in artikel 216 bedoelde bladen» vervangen door: op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
In artikel 277, laatste zin, worden de woorden «in de in artikel 216 bedoelde bladen» vervangen door: op de in artikel 216 voorgeschreven wijze.
In artikel 278, derde lid, eerste zin, worden de woorden «de nieuwsbladen, waarin het verzoek tot surséance volgens artikel 216 is aangekondigd» vervangen door: de Staatscourant.
In artikel 279, tweede lid, wordt het woord «dagbladen» vervangen door: Staatscourant.
Artikel 281h komt te luiden:
De artikelen 212a, onderdelen b tot en met f, en 212b tot en met 212h zijn van overeenkomstige toepassing op de verlening van surséance van betaling, met dien verstande dat:
– voor «artikel 23» wordt gelezen: artikel 217.
– voor «artikel 24» wordt gelezen: artikel 228, tweede lid.
– voor «artikel 53, eerste lid» wordt gelezen: artikel 234, tweede lid.
– voor «artikel 54, tweede lid» wordt gelezen: artikel 235, tweede lid.
– voor «artikel 63b» wordt gelezen: artikel 241b.
Aan artikel 282 wordt een tweede lid toegevoegd dat als volgt komt te luiden:
Van alle beschikkingen van de rechter-commissaris is gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank. De rechtbank beslist na verhoor of behoorlijke oproeping van de belanghebbenden.
In artikel 288, eerste lid, onderdeel a, worden de woorden «in staat geacht wordt te kunnen voortgaan» vervangen door: geacht wordt te kunnen voortgaan.
In artikel 293, eerste lid, worden de woorden «en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen» geschrapt.
Aan artikel 294 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:
4. De griffier geeft de in het eerste lid onder a tot en met h genoemde gegevens door aan Onze Minister van Justitie of een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ander bestuursorgaan ten behoeve van het in artikel 294a genoemde centrale register.
Na artikel 294 wordt een nieuw artikel 294a ingevoegd, dat als volgt komt te luiden:
1. Door Onze minister van Justitie of een ander, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorgaan, wordt een centraal register gehouden, waarin voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling afzonderlijk wordt ingeschreven:
a. een uittreksel van het verzoekschrift met bijlagen op grond van artikel 285 Faillissementswet;
b. een uittreksel van de rechterlijke uitspraak tot de voorlopige en definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot beëindiging daarvan;
c. de beëindiging en de herleving van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in artikel 312;
d. de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
e. de ontbinding van het akkoord;
f. de summiere inhoud van het vastgestelde en gewijzigde saneringsplan;
g. het bedrag van de uitdelingen;
h. de summiere inhoud van de uitspraak bedoeld in artikel 354;
i. de datum waarop de schuldsaneringsregeling ingevolge het bepaalde in artikel 356, tweede lid, is geëindigd.
2. De gegevens vermeld in het eerste lid, onderdeel b tot en met i worden in een openbaar centraal register geplaatst.
3. Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
4. Een ieder heeft kosteloos inzage in het register en kan tegen betaling een uittreksel daaruit verkrijgen.
In artikel 329, zesde lid, eerste zin, worden de woorden «en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen» geschrapt.
In artikel 331, derde lid, worden de woorden «en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen» geschrapt.
In artikel 340, eerste lid, worden de woorden «en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen» geschrapt.
In artikel 341, vierde lid, worden de woorden «en in de nieuwsbladen waarin de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is aangekondigd» geschrapt.
In artikel 345, derde lid, worden de woorden «en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen» geschrapt.
Artikel 348, laatste zin, wordt geschrapt.
Artikel 350, zesde lid, komt te luiden:
6. Van de beëindiging wordt door de bewindvoerder aankondiging gedaan in de Staatscourant.
Artikel 352, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, eerste zin, wordt «de rechter» vervangen door: de rechtbank.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. De bewindvoerder doet van de dag, uur, en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant.
Artikel 353, eerste lid, tweede zin, komt te luiden: De schuldenaar wordt bij brief opgeroepen.
Artikel 356, tweede lid, komt te luiden:
2. De toepassing van de schuldsaneringsregeling is van rechtswege beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of, indien de rechtbank de schuldsaneringsregeling beëindigt op grond van artikel 354, derde lid, zodra de uitspraak tot de beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan. De bewindvoerder doet daarvan aankondiging in de Staatscourant.
Na artikel 359 wordt een nieuw artikel 359a ingevoegd dat als volgt komt te luiden:
De artikelen 203 tot en met 205 zijn van overeenkomstige toepassing.
De laatste zin van artikel 21, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 komt als volgt te luiden:
Het behoudt deze rang in geval van faillissement van de belastingschuldige, verlening aan hem van surséance van betaling, of toepassing ten aanzien van hem van de schuldsanering natuurlijke personen, ongeacht of tevoren inbeslagneming heeft plaatsgevonden.
De Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 71 wordt, onder vernummering van het tiende tot en met het vijftiende lid tot het elfde tot en met het zestiende lid een nieuw tiende lid ingevoegd, luidende:
10. In afwijking van artikel 63a en 63b van de Faillissementswet, geldt de in artikel 63a van de Faillissementswet genoemde afkoelingsperiode niet voor een bevoegdheid tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de bewindvoerders bevinden, noch voor de goederen waarop een dergelijke bevoegdheid betrekking heeft, indien die bevoegdheid is toegekend aan een centrale bank als bedoeld in artikel 212a, onder h, van de Faillissementswet of, in verband met deelname aan het systeem, aan een andere instelling die deelneemt aan het systeem.
2. Het nieuwe twaalfde lid komt te luiden:
12. Het negende en het elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de toekenning en op de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het tiende lid.
Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd:
Voorts zijn de artikelen 63a tot en met 63d van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing, waarbij de aldaar genoemde bevoegdheden van de rechter-commissaris worden uitgeoefend door de rechtbank, indien niet op de voet van artikel 73, tweede lid, een rechter-commissaris is benoemd. Hetgeen in de artikelen 63a tot en met 63d van de Faillissementswet is bepaald met betrekking tot de curator onderscheidenlijk de gefailleerde is van toepassing op de bewindvoerders onderscheidenlijk de kredietinstelling dan wel het bijkantoor.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Overigens zijn de artikelen 234–241 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Op de afhandeling van een faillissement of een surséance van betaling blijft het tevoren geldende recht van toepassing, indien vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet een verzoek of een vordering is ingediend of aangebracht.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop artikel 19, vierde lid, artikel 19a, artikel 222a, vierde lid en artikel 222b in werking treden.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27244-2-h1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.