Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27224 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27224 nr. 6 |
Vastgesteld 15 maart 2001
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
1. Algemeen
2. Zeggenschap over arbeidstijden in relatie tot zorgtaken en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden
3. Zeggenschap over arbeidstijden in relatie tot zondagsarbeid
4. Artikelsgewijze toelichting
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel van Wet van de leden Bussemaker en Van Dijke. Hiermede stellen zij zich achter het standpunt van de indieners, dat zich niet kan vinden in het initiatief wetsvoorstel-Bakker, waarin het recht om al dan niet in te stemmen met zondagsarbeid wordt beperkt tot gewetensbezwaarde werknemers. Daar komt nog bij dat het wetsvoorstel een ruimere reikwijdte heeft, aangezien het wetsvoorstel betrekking heeft op de zeggenschap van werknemers ten aanzien van het vaststellen van arbeidstijden in het algemeen.
Deze leden kunnen zich vinden in de door de indieners in de Memorie van Toelichting genoemde argumenten om tot het wetsvoorstel te komen. In het bijzonder vinden deze leden dat de doelstelling van de Arbeidstijdenwet -het bevorderen van de combineerbaarheid van de arbeid en zorg, alsmede andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid gehandhaafd dient te worden, maar dat aanpassing van de wet wenselijk is om de zeggenschap van individuele werknemers over hun arbeidstijd te vergroten. In de optiek van de leden van de PvdA-fractie is deelname aan het maatschappelijk leven, waaronder de combinatie van arbeid en zorg net zo belangrijk als het verrichten van betaalde arbeid.
In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat er verschillende signalen zijn die erop wijzen, dat de rust- en recuperatietijd van mensen steeds meer onder druk is komen te staan. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie of voornoemde druk veroorzaakt kan worden door factoren die te maken hebben met de inrichting van het privé-leven van de werknemer. Gaarne een toelichting van de indieners.
De leden van de VVD-fractie zijn niet overtuigd van de noodzaak van het voorstel tot wetswijziging.
Deze leden streven naar een goed evenwicht tussen belangen van werkgevers, werknemers en consumenten. Zij hebben de verruiming van de Winkeltijdenwet dan ook van harte toegejuicht. Veranderingen in de verhoudingen in onze maatschappij vroegen hierom. Twee elementen hebben hier sterk aan bijgedragen. Ten eerste de toename van het aantal werkende vrouwen, waardoor er een sterke behoefte ontstond, om buiten de reguliere tijden de boodschappen te kunnen doen. En ten tweede de stijging van het aantal allochtonen waarvoor de zondag geen bijzondere betekenis heeft.
Uit de beschikbare cijfers blijkt niet dat de wijzigingen van de Winkeltijdenwet vermeldenswaardige effecten hebben gehad op het avondwerk en de zondagsarbeid. Bovendien voorziet de huidige Arbeidstijdenwet in voldoende bescherming van werknemers. Daarin is immers een centrale rol weggelegd voor ondernemingsraden en personeelsvertegenwoor- digingen, waarmee werkgevers tot overeenstemming moeten komen indien sprake is van zondagsarbeid. Daarnaast zijn er CAO's, waarin afspraken zijn gemaakt over het recht om zondagswerk om godsdienstige redenen te weigeren. Het Burgerlijk Wetboek voorziet hier ook in door te stellen dat een werknemer niet uitsluitend op grond van gewetensbezwaren kan worden ontslagen.
Het bovenstaande in beschouwing nemende, heeft de VVD-fractie de volgende vragen over het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met sympathie kennis genomen van het voorliggende voorstel van wet. Vanwege de bijzondere betekenis van de zondag achten zij het wenselijk dat werknemers een sterkere positie krijgen om niet-noodzakelijke arbeid te kunnen weigeren. Wijziging van wetgeving is naar de mening van deze leden de aangewezen weg.
Deze leden zijn voorstander van beleid dat gericht is op het beter kunnen combineren van arbeid met zorgtaken en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden. Zij hebben echter verschillende vragen over de noodzaak van de voorgestelde wijziging van de Arbeidstijdenwet op dit punt.
De leden van de CDA-fractie vragen naar een nadere motivatie van het gekozen moment van indiening van dit wetsvoorstel. Enerzijds was het bekend dat een ander initiatiefvoorstel ten aanzien van zondagsarbeid in voorbereiding was (het initiatief wetsvoorstel-Bakker). Waarom is niet aangesloten bij dat initiatief? Was het niet mogelijk geweest om via amendering hetzelfde te bereiken? Tevens vragen zij waarom niet is gewacht op de evaluatie van de Arbeidstijdenwet.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Voor deze leden is het van belang dat er wetgeving tot stand komt die het mogelijk maakt om ruimte te bieden aan de gewetensbezwaren van mensen om op zondag te werken (of op zaterdag of vrijdag voor respectievelijk mensen met een Joodse of Islamitische geloofsovertuiging). Daarnaast staan deze leden in principe positief tegenover het streven om werknemers meer zeggenschap te geven over hun arbeidstijden om hun arbeid en zorgtaken beter te kunnen combineren maar het komt deze leden echter vreemd voor om deze twee doelen in 1 wetsvoorstel te verenigen.
Voordat de leden van deze fractie tot een definitief oordeel komen hebben zij nog de volgende vragen.
De initiatiefnemers hebben op bladzijde 2 van de Memorie van Toelichting aangegeven wat de verschillen zijn tussen dit wetsvoorstel en het initiatief dat door het lid Bakker van D66-fractie is ingediend. De leden van de D66-fractie vragen zich af of de initiatiefnemers duidelijker kunnen aangeven waarom zij er voor kiezen om geen wettelijk verbod om bij sollicitaties onderscheid te maken wegens het hebben van gewetensbezwaren tegen het werken op zondag, in de wet te willen opnemen?
Delen de initiatiefnemers de mening van deze leden dat in dit wetsvoorstel niet alleen gestreefd wordt naar het verankeren in de wet van het respect voor ieders levensovertuiging (zoals het initiatief van Bakker beoogt) maar dat ook het vastleggen van het bijzondere karakter van de zondag als christelijk en of sociaal rustmoment wordt nagestreefd?
Betekent dit niet dat het wetsvoorstel in het bijzonder een werking nastreeft voor de zondag, en niet of nauwelijks effect kan sorteren voor groepen met een andere religieuze overtuiging?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn in het algemeen positief over de achterliggende gedachten achter dit wetsvoorstel namelijk enerzijds het bijzondere karakter van de zondag en anderzijds de noodzaak voor uitbereiding van de zeggenschap van werknemers over hun arbeidstijden. Toch willen zij nog gebruik maken van de mogelijkheid om een aantal vragen te stellen.
De leden van de fracties van GPV en RPF nemen met belangstelling en waardering kennis van het wetgevingsinitiatief dat beoogt werknemers meer zeggenschap te geven over hun arbeidstijden. Het initiatief laat zien dat er goede redenen zijn op belangrijke onderdelen de discussie van enkele jaren geleden over de nieuwe Arbeidstijdenwet te hervatten. Dit geldt in het bijzonder voor de verankering van de principiële norm dat op zondag geen arbeid behoeft te worden verricht door de werknemer. Dit wetsvoorstel heeft ook aan relevantie gewonnen door de bedreiging van de zondagsrust voor werknemers na de aanvaarding van de Winkeltijdenwet.
Daarnaast zien deze leden dit initiatief als een revitalisering van het arbeidsethos voor de zondag waarin de rust centraal staat en een herleefd besef dat de mens niet bij brood alleen kan leven. Zij veronderstellen dat de beide initiatiefnemers zich in deze karakterisering herkennen.
De leden van de fracties van GPV en RPF constateren een samenloop met het initiatief-Bakker dat deels een vergelijkbare strekking heeft. Zij menen dat het onderhavige initiatiefvoorstel inzake van de bescherming van de rechtspositie van werknemers de voorkeur verdient boven het meer beperkte voorstel van het lid Bakker. Niettemin ligt het in de rede te bezien of enigerlei vorm van samenwerking mogelijk en wenselijk is. Zijn daartoe reeds pogingen ondernomen? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zijn de initiatiefnemers van het onderhavige wetsvoorstel in alle gevallen tegen een wettelijk verbod om bij sollicitaties onderscheid te maken in geval van gewetensbezwaren tegen werken op zondag? Zo ja, wat zijn de overwegingen?
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en delen de zorgen omtrent de belemmerende gevolgen van de flexibilisering van de arbeidstijden voor het dragen van andere verantwoordelijkheden en het deelnemen aan het maatschappelijk leven door werknemers. Deze leden menen echter dat meer nog dan in de toename van het werken op zondag, deze gevolgen tot uitdrukking komen in het gegeven dat de zaterdag als steeds meer een normale werkdag wordt beschouwd. De FNV constateert dit bijvoorbeeld voor de bouw. De leden van de SP-fractie vragen hierop een reactie van de initiatiefnemers. Ook willen zij graag een reactie op de kritiek van MKB-Nederland dat het wetsvoorstel niet consistent is doordat het niet de verruiming van de Winkeltijdenwet eveneens wil beperken. Zij betreuren het in ieder geval dat dit wetsvoorstel niet voorziet in de bescherming van een tweedaags weekeinde, teneinde voldoende rust, maatschappelijke deelname en overige verantwoordelijkheden van werknemers te bevorderen.
De leden van de SGP-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel om de positie van werknemers te versterken, met name ten aanzien van de arbeid op zondag. Het voorkomen en tegengaan van niet-noodzakelijke zondagsarbeid is een onderwerp dat de aan het woord zijnde leden principieel na aan het hart ligt. Onder meer het rapport van de Reformatorische Maatschappelijke Unie (RMU-rapport) waarnaar de indieners verwijzen laat zien welke problemen rijzen voor werknemers die bezwaar hebben tegen niet-noodzakelijke zondagsarbeid.
De leden van de SGP-fractie hebben op eerdere momenten, onder meer bij de begrotingsbehandeling in 1999 en in het kader van de evaluatie van de Winkeltijdenwet aandacht voor deze problematiek gevraagd en suggesties voor wetswijziging naar voren gebracht.
Delen de indieners de analyse van deze leden dat juist de inwerkingtreding van de nieuwe Arbeidstijdenwet per 1 januari 1996 en de verruimde mogelijkheden voor zondagsopenstelling in de Winkeltijdenwet, in onderlinge samenhang bezien, hebben bijgedragen aan de huidige problematiek rond werk op zondag?
De aan het woord zijnde leden hebben waardering voor het feit dat de indieners met dit wetsvoorstel een concrete bijdrage willen leveren aan het aanpakken van deze problematiek. Zij constateren dat met het voorliggende wetsvoorstel inmiddels twee initiatieven liggen die beiden betrekking hebben op arbeid op zondag, namelijk het voorliggende voorstel en het eerder ingediende initiatief Bakker. De leden van de SGP-fractie vragen vanuit het oogpunt van het tegengaan van versnippering van wetgevingsinitiatieven, of gepoogd is tot ineenschuiving van de beide initiatiefwetsvoorstellen te komen en zo ja, om welke redenen dit niet tot resultaat heeft geleid.
2. Zeggenschap over arbeidstijden in relatie tot zorgtaken en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden
Op pagina 4 van de toelichting stellen de indieners dat zij niet de intentie hebben de doelstellingen van de huidige arbeidstijdenwet te wijzigen. In de praktijk zal blijken, dat de geringe zeggenschap over de arbeidstijden vaak een belemmering vormt om op ontspannen wijze invulling te geven aan verschillende verantwoordelijkheden. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze dat is dat gebleken en is over de huidige regelgeving veelvuldig geprocedeerd. Welke knelpunten zijn daarbij geconstateerd?
Voorts wordt gesproken over gerechtvaardigde verlangens van werkgevers waarop evenwichtige wijze rekening mee moet worden gehouden bij het maken van afspraken over arbeids- en rusttijden. De leden van de PvdA-fractie vragen of de indieners aan de hand van voorbeelden kunnen aangeven wat inhoudelijk met gerechtvaardigde verlangens van werkgever wordt bedoeld.
In de rampenbestrijding worden verschillende taken vervuld door vrijwilligers van organisaties zoals het Rode Kruis. Om verzekerd te zijn van voldoende capaciteit verlangen gemeenten (rampenbestrijdersorganisaties) vaak van deze vrijwilligers zogenaamde werkgeversverklaringen, waarin de werkgever en de werknemer c.q. vrijwilliger toestemming geeft om in geval van een daadwerkelijke ramp het werk onmiddel- lijk te verlaten. De leden van de PvdA-fractie vragen of de indieners van mening zijn, dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel het overleggen van een dergelijke werkgeversverklaring nog nodig zal zijn.
Wat is het probleem dat aan dit voorstel ten grondslag ligt, er is immers geen sprake van een sterke toename van het werken op zondag? Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau werkte in 1995 47,9% van de werknemers wel eens 's avonds na 19:00 of in het weekeinde, terwijl dit percentage in 1998, 49,7% bedroeg.
In de samenleving is een grote behoefte aan ruime openingstijden, onder meer door de grotere deelname van vrouwen aan het arbeidsproces. Voor die ruimere openstelling is natuurlijk wel personeel nodig. De leden van de VVD-fractie vragen of dit wetsvoorstel er niet toe zal leiden dat veel, met name kleinere ondernemers, noodgedwongen op zondag de deur moeten sluiten, waardoor het emancipatoir effect dat met de verruiming van de winkeltijdenwet werd beoogd weer wordt beperkt?
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van betere mogelijkheden om arbeid, zorg en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden op elkaar af te stemmen.
Zij constateren dat inmiddels veel in gang gezet is op dit terrein. De indieners van het initiatiefwetsvoorstel constateren dat de afgelopen jaren de vormgeving van arbeid ingrijpend is veranderd. Deze leden menen dat in antwoord op deze ontwikkelingen nieuw beleid is ontwikkeld. Dit heeft geleid tot veel nieuwe mogelijkheden voor het combineren van arbeid en zorgtaken. Bovendien ligt de Wet Arbeid en zorg nog ter behandeling in de Tweede Kamer. De verschillende initiatieven op het terrein van dagindeling zijn nog niet volledig uitgekristalliseerd en geëvalueerd. Het aspect «tijd» speelt een belangrijke rol in het (decentrale) arbeidsvoorwaardenoverleg. Ook hier is sprake van een nieuwe ontwikkeling, waarvan de resultaten nog niet geheel zichtbaar zijn.
De nieuwe Arbeidstijdenwet past in dit beleid van een evenwicht tussen arbeid, zorg en andere verantwoordelijkheden. Artikel 4:1 heeft juist als doelstelling de arbeidstijden beter af te stemmen op andere verantwoordelijkheden van de werknemer.
De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere motivering van de noodzaak om te komen tot de voorgestelde wijziging van de arbeidstijdenwet in het licht van het voorgaande.
De indieners zijn van mening dat werknemers meer zeggenschap over hun werktijden dienen te hebben. De voorgestelde nieuwe bepaling lijkt echter een wat uitgebreidere herhaling te zijn van de bepaling die al in de Arbeidstijdenwet is opgenomen. De leden van de CDA-fractie vragen daarom wat de grotere zeggenschap van de werknemer daadwerkelijk inhoudt. Verder vragen deze leden waarom gekomen is voor een niet-limitatieve opsomming van de persoonlijke omstandigheden in de wettekst. Zij menen dat het duidelijker is om een uitgebreidere toelichting te geven dan om het in het wetsartikel zelf op te nemen, temeer daar de indieners schrijven dat de werkgever niet mag treden in de specifieke omstandigheden waarom de werknemer bepaalde arbeidstijden wenst.
Tot slot vragen deze leden of de indieners kunnen aangeven met voorbeelden in welke gevallen het redelijk is dat de werkgever rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, art 4:1a, eerste en tweede lid, en in welke situaties dat in redelijkheid niet kan worden gevraagd van de werkgever (niet een limitatieve opsomming).
De leden van de fractie van D66 ondersteunen het pleidooi dat in deel twee van de Memorie van Toelichting gehouden wordt voor meer zeggenschap over de arbeidstijden voor de werknemer om zo, in een goede balans en in overleg met de werkgever, te komen tot een betere afstemming tussen de verantwoordelijkheden op het werk en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden. Deze leden vragen zich echter af of dit streven zich verhoudt tot de centrale plaats die de zondagsrust in het initiatiefwetsvoorstel heeft gekregen. Zijn de initiatiefnemers niet bang dat door de centrale plaats die de zondag als rustmoment heeft in dit initiatief de indruk gewekt wordt dat de extra ruimte die werknemers zouden moeten krijgen voor het combineren van arbeid en zorg zich vooral toespitst op de zondag? En dat in plaats van het flexibeler maken van de arbeidstijden (nu eens niet vanuit het bedrijfsbelang maar vanuit het werknemersbelang) die flexibiliteit beperkt zal worden tot meer ruimte voor de zondag als rustdag? Zijn de indieners niet van mening dat het opleggen van de norm dat de zondag een speciale rustdag is en moet blijven in onze samenleving, in strijd is met de flexibiliteit die in dit wetsvoorstel ook juist nagestreefd wordt?
De leden van de SGP-fractie onderkennen in het voorstel een tweeledig doel. In de eerste plaats wordt gepoogd de zeggenschap van werknemers bij de vaststelling van hun arbeidstijden te vergroten met het oog op zorgtaken en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden. In de tweede plaats wordt beoogd om de rechtspositie te versterken van degenen die bezwaren hebben tegen niet-noodzakelijke zondagsarbeid.
Naar de mening van deze leden gaat het hier om twee wezenlijk verschillende doelstellingen en daarmee corresponderende onderdelen van het wetsvoorstel. Hoe zien de indieners de samenhang?
Ten aanzien van het eerste onderdeel, dat betrekking heeft op de invoeging van een nieuw algemeen artikel over de vaststelling van het arbeidspatroon, zijn deze leden voorshands niet overtuigd van de wenselijkheid en de meerwaarde van deze regeling. Deze leden vragen zich af hoe dit voorstel zich verhoudt tot het totaal aan voornemens, dat de regering in het beleid ten aanzien van arbeid en zorg heeft gepresenteerd. Deze leden vragen de indieners voorts nader in te gaan op de relatie met de Wet arbeid en zorg.
De leden van de SGP-fractie zien graag een nadere beschrijving van de problemen waar het nieuwe artikel 4.1a een oplossing voor wil bieden.
Kunnen concrete voorbeelden gegeven worden van situaties waarin de huidige wetgeving niet voldoet? Kan een algemeen geformuleerde instructiebepaling als de indieners voorstellen, daadwerkelijk een oplossing bieden voor specifieke knelpunten?
De indieners gaan er in hun reactie op het advies van de Raad van State vanuit dat artikel 4.1 niet ziet op de omstandigheden van individuele werknemers. Waarop is die conclusie gebaseerd? Wijst de term «persoonlijke omstandigheden» in dit artikel niet in een andere richting?
Indien artikel 4.1 niet tot de vertaling naar het individuele niveau zou verplichten, zou dit dan niet via eenvoudige redactionele aanpassing van dit bestaande artikel bewerkstelligd kunnen worden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat door de nu voorgestelde constructie de procedurele waarborgen die in artikel 4.1 zijn vervat, niet slaan op het nieuwe artikel 4.1a. Is dit een bewuste keus van de indieners en zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
3. Zeggenschap over arbeidstijden in relatie tot zondagsarbeid
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich geheel vinden in de erkenning van de zondag als speciale dag, leidende tot de hoofdregel van «op zondag geen arbeid», hetgeen een individueel recht op collectieve rust impliceert. Het door de indieners genoemde onderzoek maakt duidelijk, dat verbetering van de rechtsbescherming noodzakelijk is. Door de indieners wordt aandacht besteed aan werknemers, die in verband met een godsdienstige opvatting de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag vieren, zoals vrijdag en zaterdag. Gezien het multiculturele karakter van de samenleving vinden deze leden dat ook zij rechtsbescherming verdienen. Zij vernemen graag van de indieners in hoeverre zij dit in onderhavig wetsvoorstel hebben betrokken.
In vergelijking met het wetsvoorstel Bakker hebben de indieners niet nadrukkelijk een verbod opgenomen om bij sollicitaties vragen te stellen over zondagsarbeid. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de toelichting op dit punt niet geheel duidelijk is. Mag een werkgever daarover vragen stellen, wanneer zondagsarbeid op grond van bedrijfsomstandigheden ten tijde van de sollicitatie of kort na de sollicitatie moet worden verricht. In dergelijke gevallen behoeft toch geen sprake te zijn van misbruik?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom geen uitzondering gemaakt wordt voor sectoren als bijvoorbeeld horeca, recreatie, toerisme en werknemers in kerkelijke functies? In deze bedrijfstakken was werken op zondag immers al gebruikelijk voordat sprake was van verruiming van de winkeltijdenwet.
Hoe beoordelen de indieners het risico dat werknemers die voorheen geen bezwaar tegen zondagsarbeid hadden, nu zullen zeggen dit wel te hebben, om zo een hogere vergoeding te kunnen vragen? Sommige ondernemers zullen hierdoor immers geen brood meer zien in een zondagsopening. Anderen zullen extra kosten gaan doorberekenen aan de klant.
Hoe beoordelen de indieners de positie van de consument als gevolg van dit voorstel? Zoals hierboven is weergegeven valt immers te verwachten dat een aantal ondernemers af zal zien van openstelling op zondag en/of moet overgaan tot prijsverhoging.
Achten de indieners een prijsverhoging bij instellingen als dierentuinen, musea en pretparken acceptabel als gevolg van het wetsvoorstel? De zondag is zeker voor gezinnen met kinderen immers een gebruikelijke dag om dergelijke instellingen te bezoeken, zeker als de zaterdag weer de normale dag voor de wekelijkse boodschappen zou moeten worden als gevolg van dit wetsvoorstel.
In de sectoren die de indieners willen uitzonderen van het wetsvoorstel werken ook veel dienstverlenende bedrijven en toeleveranciers. Te denken valt bijvoorbeeld aan schoonmaakbedrijven en cateraars in de gezondheidszorg. Willen de indieners deze dienstverleners en toeleveranciers ook onder de uitzonderingsbepalingen laten vallen?
Eén van de indieners, de PVDA, heeft voor de wijziging van de Winkeltijdenwet van 1995 gestemd. Voor veel ondernemers had dit als gevolg dat er sprake is van een economisch nadeel indien men niet op zondag geopend is terwijl andere, met name grotere ondernemers dat wel zijn. Hoe kijken de indieners aan tegen de tegenstelling die schuilt in het vergroten van de druk om op zondag open te zijn als gevolg van voornoemde wijziging van de Winkeltijdenwet en de extra complicaties die het huidige wetsvoorstel creëert bij zondagsopenstelling. Verwachten de indieners dat deze handelswijze bijdraagt aan een beeld van «consistent overheidsbeleid» bij de burgers?
Waarom richten de indieners zich specifiek op bezwaren tegen het werken op een religieuze feestdag en niet op ander gewetensbezwaren? Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene Wet Gelijke Behandeling, die een verbod kent om onderscheid te maken op grond van levensovertuiging of godsdienst bij het aanbieden van een betrekking en het in dienst nemen als werknemer of ambtenaar?
De leden van de CDA-fractie hebben reeds bij de behandeling van de Arbeidstijdenwet gepleit voor een instemmingsvereiste bij zondagsarbeid wegens bedrijfsomstandigheden. De werkgever dient bij zondagsarbeid voortvloeiende uit de aard van de arbeid dit wel te bedingen bij de werknemer, terwijl dit niet nodig is bij zondagsarbeid vanwege bedrijfsomstandigheden. Zij kunnen dan ook instemmen met het voorstel om dit te introduceren. De betekenis van de zondag voor het maatschappelijk leven is voor deze leden zodanig dat zij de bescherming van de werknemer op dit punt wensen te versterken. De zondag is voor de samenleving als geheel een collectief rustmoment, waarop ruimte is voor gezamenlijke activiteiten. Dat wensen de leden van de CDA-fractie te beschermen. Het verplichtingen van werknemers tot arbeid omdat de bedrijfsomstandigheden dat vragen past daar niet in. Huidige wet- en regelgeving biedt onvoldoende waarborg voor met name werknemers die niet willen werken op zondag zonder dat daar gewetensbezwaren aan ten grondslag liggen.
Deze leden hebben enkele vragen over de voorgestelde wijziging.
Zondagsarbeid wegens bedrijfsomstandigheden komt onder andere voort uit de verruimde openstelling van winkels. De leden van de CDA-fractie hebben op dit punt de volgende vragen. Kan nader ingegaan worden op de relatie tussen het voorliggende wetsvoorstel en de Winkeltijdenwet? Waarom wordt enerzijds gekozen voor een impliciete uitbreiding van arbeid op zondag en anderzijds voor meer mogelijkheden om zondagsarbeid te weigeren? Leidt dit niet tot grote problemen voor met name kleine bedrijven?
Het advies van de Raad van State is op verschillende punten nogal kritisch. Zo komt het de leden van de CDA fractie voor alsof de Raad stelt dat deze wijziging van wet voor het bereiken van genoemde doelen niet nodig is, terwijl anderzijds de gewezen wordt op de zeer negatieve gevolgen voor de werkgevers. Kunnen de indieners voornoemde twee punten nog eens duidelijk ingaan.
De indieners maken duidelijk onderscheid tussen arbeid waarbij zondagsarbeid in de aard van het werk ligt en zondagsarbeid op grond van bedrijfsomstandigheden. De leden van de CDA-fractie hebben hierbij de volgende vragen. Is altijd voldoende duidelijk wanneer het gaat om zondagsarbeid die in de aard van het werk ligt gelet ook op de vragen die de Raad van State op dit punt heeft? Waaronder valt het werken en werven in de horeca? Kunnen de indieners de reikwijdte van dit voorstel voor personeel in dienst bij een horecagelegenheid die op zondag open is en voor personeel dat door deze horecaondernemers geworven wordt nader verduidelijken? Kan de sollicitant die in deze horecagelegenheid wil gaan werken op voorhand gevraagd worden op zondag te werken? Is dit zondagsarbeid die in de aard van het werk ligt? Hoe zit dit bij vol-continu- bedrijven?
Tevens vragen zij of werken op zondag bij een storingsdienst als het gaat om bijvoorbeeld. storingen in de gas-, water- en elektriciteitsvoorziening voortvloeit uit de aard van het werk of uit bedrijfsomstandigheden?
De indieners verwijzen op pag. 5 van de memorie van toelichting naar het Europees Sociaal handvest (art. 5, tweede lid) «Verplicht een wekelijkse rusttijd te waarborgen die zoveel mogelijk samen valt met de dag die volgens traditie of gewoonte in het betrokken land of betrokken streek als rustdag wordt erkend». De leden van de CDA-fractie vragen of deze verwijzing relevant is nu de regering voornemens is het internationale Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijd in handel en op kantoren (Verdrag no. 106 aangenomen te Geneve in 1957 door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 40ste zitting) op te zeggen.
Op grond van onderzoek door FNV Bondgenoten en CNV en onderzoek van de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU) komen de indieners tot het onderhavige wetsvoorstel. Zo blijkt uit onderzoek van de FNV dat meer dan de helft van de werknemers tegen zijn (p. 5 gewijzigde Memorie van Toelichting) of haar wil op zondag of tijdens de avonduren werkt. De leden van de Groen Links-fractie willen weten hoe dat percentage is opgedeeld tussen de avonden versus de zondag?
Verder blijkt uit RMU onderzoek dat in veel bedrijven nog niets is geregeld of wordt te kennen gegeven dat bezwaren tegen zondagsarbeid niet zullen worden gerespecteerd. In hoeveel procent van de cao's waar op zondag gewerkt wordt zijn hiervoor regels getroffen? Wat voor een regels zijn hierover te vinden; denk aan maximering aantal zondagen per jaar etc.? Is hierover nader onderzoek bekend?
Het onderzoek van het RMU is vooral gedaan naar de werkgevers? Maar hoeveel procent van de werknemers ondervinden daadwerkelijke problemen ten aanzien van zondagsarbeid? Is onderzocht of werknemers behoefte hebben aan een dergelijk recht op werkweigering op zondag en wat zij vinden van dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld ten aanzien van uitvoerbaarheid hiervan? Hoe verhouden de genoemde onderzoeksresultaten zich tot het van onderzoek van het SCP naar tijdsbesteding waaruit blijkt dat het aantal mensen dat werkt in de avonden en weekenden de laatste 40 jaar juist is afgenomen en dat de mensen die meer zijn gaan werken op die tijdstippen, groepen zijn die hun tijd zelf kunnen indelen namelijk studenten en zelfstandigen?
De Raad van State is in haar advies zeer kritisch over de uitvoerbaarheid van het onderhavige wetsvoorstel en de gevolgen (organisatorisch en ten aanzien van overwerkvergoedingen) die het zal gaan hebben voor die sectoren waar werknemers het recht krijgen om werk te weigeren op zondag. In de reactie op dit advies geven de indieners aan dat zij deze vrees niet delen omdat bepaalde sectoren zijn uitgesloten van dit wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie zijn niet overtuigd van de argumentatie in deze. Immers taxibranche en private zorgsectoren vallen toch onder dit wetsvoorstel en ondervinden toch wel degelijk gevolgen van dit wetsvoorstel? Alleen publieke vervoer en zorginstellingen zijn toch uitgesloten van dit wetsvoorstel? Deze leden willen graag een nadere uitleg.
Het wetsvoorstel sluit sectoren waar werken op zondag inherent is aan het werk zoals openbaarvervoer, proces en energie industrie, politie, boerenbedrijf, zorgsector uit. Dit wordt gezien als werken der noodzakelijkheid en werken der barmhartigheid. De leden van de Groen Links-fractie vragen wie straks bepaalt of een sector hieronder valt. De rechter? Waarom geeft de Memorie van Toelichting hier geen nadere criteria voor? Zijn hiervoor in jurisprudentie criteria ontwikkeld? Waarom krijgt iemand die werkt in horeca wel het recht op werkweigering en iemand die werkt in de catering bij een ziekenhuis niet? En waarom een private taxibestuurder wel en een bestuurder van een openbaarvervoers taxibus niet? Komt er een lijst met sectoren die wel en niet vallen onder het wetsvoorstel? En wat zijn de gevolgen voor het openbare leven op zondag van dit wetsvoorstel? Denk aan cafés die dicht moeten en attractieparken die moeten sluiten of onbetaalbaar worden omdat personeel niet wil of alleen tegen hoge overwerkvergoedingen wil werken op zondag?
Het wetsvoorstel voorziet niet in een wettelijk verbod om bij sollicitaties onderscheid te maken wegens het hebben van bezwaren tegen werken op zondag. Wel gaan de indieners ervan uit dat de werkgever bij een sollicitatieprocedure niet op voorhand van de werknemer mag vragen naar de bereidheid op zondag te werken. De Raad van State merkte hierover op dat dit laatste niet uit de bestaande wetgeving voortvloeit, ofwel werkgevers mogen gewoon vragen stellen over zondagsarbeid. Ook vindt de Raad van State het niet wenselijk om een zo ruim wettelijk verbod te regelen, omdat een werkgever in staat moet zijn om personeel te werven voor de zondag. De leden van de fractie van Groenlinks zijn het met de Raad van State eens en vinden dat werkgevers hier wel vragen over moeten kunnen stellen bij aanname van een sollicitant om problemen in de toekomst te voorkomen. De indieners zeggen hierover dat de werkgever niet op voorhand van werknemers mag vragen naar de bereidheid om op zondag te werken en dat sollicitaties moeten gaan om de feitelijke situatie en er niet vooruitgelopen mag worden op een mogelijke toekomstige ontwikkeling. En als die feitelijke situatie nou zondagsarbeid inhoudt en de werkgever op zoek is naar iemand voor onder andere de zondag? Welke rechten hebben werkgever en werknemer nou precies, aangezien indieners en Raad van State het oneens zijn over het feit of het verbod ten aanzien van levensbeschouwelijke of religieuze bezwaren wel of niet voortvloeit uit artikel 5 Algemene Wet Gelijke Behandeling? Wat vindt de Commissie Gelijke Behandeling hiervan die toeziet op naleving van de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Mag een werkgever nou alleen vragen stellen over zondagsarbeid aan werknemers die werken in sectoren die zijn uitgesloten van dit wetsvoorstel? Graag een grondige toelichting.
Op grond van de Arbeidstijdenwet is het mogelijk om de rustdag op een andere dag dan de zondag te vieren (artikel 5: 1) De leden van de Groen Links-fractie vragen in hoeverre het op grond van dit wetsvoorstel mogelijk is voor andere culturen om gebruik te maken van het recht op werkweigering op een andere dag dan de zondag? Heeft dit artikel in de Arbeidstijdenwet of de achterliggende gedachte achter de Arbeidstijdenwet doorwerking voor groepen burgers waar een andere dag dan de zondag de rustdag is? Waarom is hier niet expliciet gekozen voor doorwerking naar andere groepen zoals het voorstel Bakker wel doet?
De leden van de SGP-fractie delen het uitgangspunt van de indieners dat de huidige regelgeving onvoldoende bescherming biedt aan de werknemer die bezwaren heeft tegen niet-noodzakelijke zondagsarbeid. Om die redenen staan zij, gerelateerd aan de vigerende wetgeving, in hoofdlijnen positief tegenover de inhoud van dit onderdeel van het wetsvoorstel.
Deze leden willen evenwel vooropstellen dat zij voorstander zijn van een verdergaande aanpassing van de wetgeving dan thans wordt voorgesteld.
De indieners nemen de huidige, naar de mening van deze leden, te ruime mogelijkheden voor niet-noodzakelijke zondagsarbeid als uitgangspunt. De indieners verwijzen naar de ruime uitleg die in de praktijk wordt gegeven aan de mogelijkheid die artikel 5:4, eerste lid, biedt voor zondagarbeid indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken.
Kunnen de indieners nader uiteenzetten in welke mate en in welke gevallen een beroep op de «noodzakelijke bedrijfsomstandigheden» wordt gedaan? In hoeverre verdraagt deze praktijk zich met de normering van zondagsarbeid in het Europees Sociaal Handvest?
In het licht van het voorgaande vragen deze leden of de indieners hebben overwogen te komen tot een aanscherping van de toegestane zondagsarbeid? Zo ja, om welke redenen is daarvan afgezien?
De voorgestelde constructie laat enerzijds de bestaande ruimte voor niet-noodzakelijke zondagarbeid onaangetast, maar schept anderzijds vergaande mogelijkheden voor honorering van individuele bezwaren. Dit roept enige spanning op. De leden van de SGP-fractie vragen of niet het gevaar bestaat dat dit er in de praktijk toe kan leiden dat bij het aannemen van personeel in toenemende mate geselecteerd zal gaan worden op de bereidheid tot zondagsarbeid? Moet in dit licht niet worden vastgesteld dat de rechtspositie van werknemers met bezwaren tegen zondagsarbeid in de praktijk het meest is gediend met inperking van niet-noodzakelijke zondagsarbeid?
Vanuit hun wens om te komen tot inperking van niet-noodzakelijke zondagsarbeid staan de leden van de SGP-fractie op zichzelf sympathiek tegenover de door de indieners gevolgde benadering waarin individuele bezwaren, onafhankelijk van de aard daarvan, worden gehonoreerd.
Deze leden hechten er niettemin aan uitdrukkelijk te verwoorden dat de godsdienstig gefundeerde bezwaren tegen zondagarbeid naar hun mening van andere aard zijn en een ander gewicht toekomen dan bijvoorbeeld een recreatieve wens om in verband met gunstige weersomstandigheden een vrije dag te nemen. Deze leden vragen of de indieners erkennen dat, mede vanuit grondrechtelijke optiek bezien, klemmender reden zijn aan te voeren voor honorering van godsdienstig gefundeerde bezwaren.
4. Artikelsgewijze toelichting
In het algemeen vragen de leden van de PvdA-fractie waarom niet gekozen is voor een aanpassing van het huidige artikel 4:1 zoals door de Raad van Staten wordt voorgesteld. Wat wordt bedoeld met de term maatschappelijke verantwoordelijkheden? Valt daar bijvoorbeeld onder het lidmaatschap van een gemeenteraad? Ook wensen deze leden een uitleg van de term persoonlijke omstandigheden.
De indieners van het wetsvoorstel onderscheiden twee situaties waarin de werkgever instemming aan de werknemer moet vragen voor het verrichten van zondagarbeid: een situatie van structurele verandering en een situatie van incidentele verandering. Het gemaakte onderscheid blijkt niet uit de voorgestelde toevoeging aan artikel 5:4 lid 1 Arbeidstijdenwet. Daar wordt slechts gesproken over «dat geval». Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie verdient het aanbeveling om dit onderscheid duidelijker in de wetstekst aan te geven. Voorts vraagt de PvdA-fractie zich af of het in de Memorie van Toelichting gemaakte onderscheid – aard van de arbeid, incidentele bedrijfsomstandigheden en structurele bedrijfsomstandigheden – in de praktijk kan leiden tot discussies, omdat de daaraan verbonden gevolgen zeer verschillen? Zo zal een werknemer als snel spreken van een incidentele bedrijfsomstandigheid, omdat telkens afzonderlijk zijn instemming is vereist terwijl bijvoorbeeld de werkgever meent dat er sprake is van een structurele bedrijfsomstandigheid, danwel dat zondagsarbeid door de aard van de arbeid noodzakelijk is. Hoe kan dit worden voorkomen?
De leden van de VVD-fractie vragen of een instemmingsrecht van elke individuele werknemer niet onnodig bezwarend is. Bezwarend voor de werkgever, die met iedere afzonderlijke werknemer overeenstemming dient te bereiken. En bezwarend voor de werknemers, omdat een individueel vetorecht van elke werknemer, er toe zou kunnen leiden dat de werknemers die zo'n vetorecht niet uitspreken, vaker op zondag zouden moeten werken. Hoe verhoudt deze nieuwe regelgeving zich tot de wens tot vermindering van de administratieve lastendruk die ook door de indienende fracties bij herhaling in de Tweede Kamer is uitgesproken?
In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat werkgevers niet op voorhand mogen vragen naar de bereidheid op zondag te werken. Deze leden vragen hoe de indieners de positie van een kleine ondernemer in horeca of detailhandel beoordelen, bijvoorbeeld met drie mensen in dienst, die bij een sollicitatie niet mag vragen naar de bereidheid op zondag te werken? Zijn de indieners van mening dat een dergelijke ondernemer gehouden is een nieuw aangenomen werknemer die niet bereid is op zondag te werken in dienst te houden als deze nieuwe werknemer bij de sollicitatie geen melding heeft gemaakt van bezwaar tegen zondagsarbeid (de werkgever mocht er immers niet naar vragen) De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat, naast een aangescherpte regeling van de arbeidstijden op zondag, het initiatief ook beoogt een bijdrage te leveren aan een betere combineerbaarheid van arbeid en zorg. Met het oog daarop wordt een nieuw artikel 4:1a voorgesteld. Van de toegevoegde waarde van dit artikel naast het bestaande artikel 4:1 zijn deze leden (nog) niet geheel overtuigd. Waarom is het begrip «persoonlijke omstandigheden» niet gepreciseerd op de door de initiatiefnemers kennelijk gewenste wijze in het bestaande artikel 4:1? Anders dan in artikel 4:1 wordt in het nieuwe artikel 4:1a gesproken over persoonlijk omstandigheden «buiten de arbeid». Is daarmee beoogd een verschil aan te brengen tussen beide artikelen? Zo ja, welke?
Vervolgens vragen deze leden wat het verschil is tussen de norm die aan de werkgever wordt voorgehouden in het eerste en het tweede lid van artikel 4:1a? In het eerste lid wordt de werkgever gevraagd rekening te houden het zorgtaken van de werknemer. Hoort deze materie niet allereerst thuis in de kaderwet Arbeid en Zorg? Ook doet zich te vraag voor hoe exclusief de opsomming van personen en activiteiten is, zoals vermeld in het eerste lid van artikel 4:1a. Kan bijvoorbeeld onder «naasten» niet een ieder worden begrepen? Heeft de werkgever er recht op te weten voor welke personen een werknemer wettelijk zorgtaken op zich kan nemen, leidend tot de verplichting van de werkgever daar bij de vaststelling van de arbeidstijd rekening mee te houden? En wat is het verschil tussen familieleden en verwanten?
Nog minder bepaald is de notie van «maatschappelijke verantwoordelijkheden». Kan een werkgever weten wat de wetgever daar wel of niet onder heeft willen verstaan? Bergt deze bepaling niet het risico in zich dat een werkgever bij de sollicitatie, maar ook later, een medebeslissingsrecht vraagt over de maatschappelijke verantwoordelijkheden die een werknemer op zich wil nemen?
De leden van de fracties van GPV en RPF hebben vanzelfsprekend grote sympathie voor de strekking van de voorgestelde aanvulling van artikel 5:4 van de Arbeidstijdenwet. Elke bepaling die er toe strekt de hoofdnorm te versterken, te weten dat de werknemer op zondag geen arbeid verricht, is welkom. Op een enkel punt vragen zij verduidelijking van de voorgestelde nieuwe bepaling. De initiatiefnemers maken in de toelichting een onderscheid tussen structurele en incidentiele zondagsarbeid. Wordt met structurele zondagsarbeid wel of niet iets anders bedoeld dan de situatie zoals bedoeld in de eerste volzin van artikel 5:4?
Hebben de initiatiefnemers ook overwogen artikel 5:4 niet aan te vullen met een bepaling, waardoor de wettekst wel erg ingewikkeld wordt, maar het instemmingsrecht eenvoudig te incorporeren in de tweede volzin. Die zou dan kunnen leiden: «Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan van de vorige volzin worden afgeweken. De werknemer verricht in dat geval arbeid op zondag indien hij daar voor dat geval mee instemt». Immers, wat is nog de rol van de medezeggenschapsorganen in situaties waarin aan de werknemer een beslissende stem c.q. recht wordt gegeven?
De leden van de SP-fractie vrezen dat de individuele onderhandelingspositie van de werknemer, waarin de instemmingseis voor de zondagsarbeid hem plaatst, niet gelijkwaardig zal zijn aan de positie van de werkgever. Hoewel de werknemer ontslagbescherming geniet, zal de werkgever toch grote druk op de werknemer kunnen uitoefenen. Zien de initiatiefnemers dit bezwaar ook?
De leden van de SGP-fractie missen in het voorliggende voorstel een wettelijke maatregel ter bescherming van de positie van de sollicitant die bezwaren heeft tegenover niet-noodzakelijke zondagsarbeid. Zijn de indieners bereid hun voorstel op dit onderdeel aan te vullen?
In de Memorie van toelichting (TK 2000–2001, 27 224, nr. 5, p. 8) gaan de initiatiefnemers ervan uit dat de werkgever niet op voorhand van de werknemer mag vragen naar de bereidheid op zondag te werken. Kunnen de indieners nader uiteenzetten op welke juridische gronden zij deze stelling baseren?
De aan het woord zijnde leden is bekend dat er thans bedrijven zijn die aan sollicitanten op een standaardformulier vragen of zij bereid zijn om zondagswerk te verrichten. Dergelijke voorbeelden illustreren de vrees dat de bereidheid tot zondagswerk in toenemende mate fungeert als selectiecriterium, zoals ook in het eerdergenoemde RMU-rapport wordt verwoord. Hoe menen de indieners dat dit proces kan worden gekeerd?
Uit de toelichting van de indieners blijkt dat de voorgestelde toevoeging in artikel 5:4, uitdrukkelijk alleen bedoelt te slaan op de tweede volzin van dit artikel. Deze leden delen de kritiek van de Raad van State dat dit uit de tekst onvoldoende blijkt. Het feit dat de tweede volzin «in acht moet worden genomen», brengt immers niet met zich dat die toevoeging daarop exclusief betrekking heeft. De leden van de SGP-fractie vragen daarom op dit onderdeel alsnog tot een redactionele aanpassing te komen.
Deze leden vragen zich daarbij af, in hoeverre in de praktijk thans een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen zondagsarbeid die uit de aard van de arbeid voortvloeit, en zondagsarbeid die het gevolg is van bijzondere bedrijfsomstandigheden, zoals bedoeld in de tweede volzin. Kunnen de indieners hierop een nadere toelichting geven?
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het opzegverbod. Het opzegverbod is van invloed op de ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW omdat de Kantonrechter geen ontbinding van een arbeidsovereenkomst kan uitspreken wanneer sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW.
De leden van de D66-fractie zouden graag meer duidelijkheid krijgen over de ontslagbescherming die in het Burgerlijk wetboek wordt vastgelegd. Hoe verhoudt deze bescherming zich tot de werknemer die eenmalige toestemming heeft verleend om op zondag te werken maar die vervolgens in een specifiek geval weigert om op zondag te werken? Kunnen de initiatiefnemers dit toelichten?
Zijn de initiatiefnemers niet van mening dat een wettelijk verbod om onderscheid te maken wegens het hebben van (gewetens)bezwaren tegen het werken op zondag, een noodzakelijke bescherming aan de sollicitant biedt? Zeker gezien de voorgestelde bepaling dat een werkgever een werknemer niet mag ontslaan op grond van een weigering om op zondag te werken zijn de leden van de D66-fractie van mening dat het voorkomen van selectiegedrag van werkgevers van groot belang is. Delen de initiatiefnemers deze mening? Zo ja, hoe denken zij daaraan tegemoet te kunnen komen?
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Verburg (CDA), Smits (PvdA), Spoelman (PvdA), Van der Staaij (SGP), Örgü (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balkenende (CDA), Wilders (VVD), Santi (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD).
Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der, Hoeven (CDA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Hamer (PvdA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Schoenmakers (PvdA), Middel (PvdA), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Wagenaar (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (VVD), Oudkerk (PvdA), Klein Molekamp (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27224-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.