27 222
Indirecte belastingen

nr. 2
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 30 oktober 2000

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 11 oktober 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over de brief van de staatssecretaris d.d. 14 juni 2000 over een aantal aspecten van de indirecte belastingen en diverse BTW-tariefonderwerpen (27 222, nr. 1).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Remak (VVD) vroeg allereerst waarom in de notitie niet wordt ingegaan op de werking van de BTW-vrijstelling, de toepassing van het nultarief en de eerste resultaten van het experiment met de verlaging van het BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten. Is de staatssecretaris bereid om in een vervolgnotitie op deze onderwerpen terug te komen? Wanneer verneemt de Kamer de resultaten van het nader te voeren overleg inzake accijnzen en verbruiksbelastingen?

Zij was van opvatting dat de staatssecretaris zichzelf enigszins tekort doet als wordt gesteld dat toepassing van het lage BTW-tarief op elektronische informatiedragers volgens de zesde BTW-richtlijn van de EU niet mogelijk is, aangezien de lidstaten op gezamenlijk initiatief de zesde richtlijn kunnen wijzigen. Daar komt bij dat er blijkens uitspraken van EU-commissaris Bolkestein veel beweging is op het terrein van de belastingheffing op elektronische handel. Is de staatssecretaris bereid om op dit punt met een zienswijze te komen?

Mevrouw Remak memoreerde dat de opvatting van de staatssecretaris inzake de verlaging van de BTW op huisdiervoeding voorbijgaat aan het feit dat uit onderzoek blijkt dat fabrieksmatige diervoeding gezonder is voor het huisdier dan het met de pot mee-eten, zodat geen sprake is van een luxeartikel. Hoe verhoudt de opvatting van de staatssecretaris zich tot uitspraken van staatssecretaris Faber van LNV, die aangaf dat veilige diervoeding leidt tot een verdere beperking van gezondheidsrisico's voor dier en mens? Is de staatssecretaris bereid om eventueel in samenspraak met zijn collegae van LNV en VWS alsnog in te gaan op de aspecten van welzijn en gezondheid voor mens en dier? Dit kan dan aan de orde komen in de vervolgnotitie over accijnzen en verbruiksbelasting.

Voorts kreeg zij van de staatssecretaris graag een nadere toelichting op het onderscheid in BTW-heffing tussen sportaccommodaties op commerciële basis, zoals ijs- en skibanen, golfbanen en fitnesscomplexen, en sportaccommodaties op niet-commerciële basis, zoals zwembaden en sauna's. Voor de eerste categorie wordt het hoge tarief in rekening gebracht, voor de tweede categorie het lage tarief. In de praktijk is het onderscheid tussen dit soort accommodaties evenwel niet zo sterk als in de notitie wordt gesuggereerd. Daar komt bij dat een hoog BTW-tarief drempelverlagend werkt voor de toegang tot de breedtesport, hetgeen een slechte ontwikkeling is. Is de staatssecretaris bereid om ook het verlaagde BTW-tarief van toepassing te verklaren op het commercieel gebruik van sportaccommodaties? Wat zijn hiervan dan de financiële consequenties?

Volgens artikel 11, lid 1f, van de Wet op de omzetbelasting is het gelegenheid geven tot sportbeoefening vrijgesteld van omzetbelasting. Op grond van een wetswijziging zijn sommige vormen van sportonderwijs belastbaar geworden. Hier wordt in de praktijk door belastinginspecteurs verschillend mee omgegaan. Door sommige belastinginspecteurs wordt paardrijden als een vorm van recreatief sportonderwijs gezien en onder het hoge tarief belast, terwijl andere inspecteurs hier genuanceerder over denken. De uitspraken van respectievelijk de gerechtshoven van Arnhem en Amsterdam blijken tegenstrijdig te zijn, waardoor onduidelijk is hoe hiermee moet worden omgegaan. Toepassing van het hoge BTW-tarief kan verstrekkende gevolgen hebben voor met name de stadsmaneges en kan eveneens belemmerend werken voor de toegang tot de breedtesport. Verder wordt hiermee ten onrechte de gedachte gevoed dat de paardensport een elitaire sport is. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij met een voorschrift duidelijkheid zal geven over de interpretatie van het genoemde artikel van de Wet op de omzetbelasting op dit punt?

Mevrouw Remak wees vervolgens op signalen uit de praktijk waaruit blijkt dat het onderscheid tussen laagbelaste diensten en naar het algemeen BTW-tarief belaste diensten moeilijk te maken is. In dat verband noemde zij het voorbeeld van snoep waarin ook surprises verwerkt zijn; snoep is belast naar het lage tarief, de surprises zouden naar het algemene tarief moeten zijn belast. Het blijkt voor supermarkten onmogelijk om dit onderscheid in de praktijk aan te brengen. Het is verontrustend dat een aantal belastinginspecteurs in dit soort gevallen stelt dat alles dan maar onder het algemene tarief moet worden gebracht. Kan de staatssecretaris ook op dit punt via een voorschrift duidelijkheid verschaffen, opdat een en ander voor de komende feestdagen helder is?

Zij vroeg voorts waarom de staatssecretaris afziet van toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor kabeltelevisie en kabelradio, terwijl informatie via boeken, tijdschriften en kranten wel onder het verlaagde tarief valt. Kabeltelevisie en -radio zijn voor veel mensen, in het bijzonder ouderen, een eerste levensbehoefte, omdat deze media voor hen het belangrijkste kanaal zijn voor contacten met de buitenwereld. Wat zouden de financiële gevolgen zijn van het onder het lage tarief brengen van kabeltelevisie en -radio?

Tot slot vernam mevrouw Remak graag wanneer de Kamer de resultaten van het onderzoek ontvangt inzake de besteding van de 15 mln. met betrekking tot de verlaging van het BTW-tarief op medische hulpmiddelen. Tevens vroeg zij naar de stand van zaken bij de toepassing van het BTW-tarief voor kringloopwinkels. In hoeverre is de door de sector voorgestelde oplossingsrichting controleerbaar en, gelet op afbakeningsproblemen, uitvoerbaar?

De heer Dijsselbloem (PvdA) sprak zijn steun uit voor de door de staatssecretaris voorgestelde uitbreidingen van toepassing van het lage BTW-tarief. Bij dit onderwerp is sprake van een «continuing story»: de staatssecretaris stuurt een notitie, wat leidt tot veel reacties uit de samenleving, dan vraagt de Kamer weer een aanvullende notitie enzovoorts. Het speelveld in dezen is beperkt door de Europese regelgeving, al is er ook een zekere nationale beleidsvrijheid. Er zal dan ook steeds van geval tot geval een afweging moeten worden gemaakt van wat mogelijk en wenselijk is. Nederland dient zijn eigen beleidsvrijheid te benutten en daarbij het budgettaire beslag van verlaging van het BTW-tarief af te wegen tegen de maatschappelijke noodzaak c.q. het beleidsdoel dat ermee is gediend. Daarbij komen dan ook zaken aan de orde als afbakeningsproblemen en het risico van misbruik. Van belang is ook of tariefsverlaging in de praktijk daadwerkelijk leidt tot lagere consumentenprijzen. Hij zou het bijvoorbeeld zeer betreuren als uit de evaluatie van het experiment met de verlaging van de BTW op arbeidsintensieve diensten blijkt dat het beoogde effect van de verlaging, in casu lagere consumentenprijzen, niet voldoende is gerealiseerd, hetgeen in de kappersbranche het geval lijkt te zijn. Wat is de inschatting van de staatssecretaris op dit punt? Wordt hierover met de betrokken brancheorganisaties een pittig gesprek gevoerd, opdat zij daarin hun verantwoordelijkheid nemen en in dezen voldoende voorlichting verstrekken?

Hij deelde de analyse van de staatssecretaris inzake de BTW-heffing op diervoeders. Hij zag het houden van huisdieren noch als een primaire levensbehoefte van de mens, noch als een bijzonder beleidsdoel van de overheid. Het verbaasde hem ook dat de sector en ook de dierenbescherming in dezen een koppeling leggen met het dierenwelzijnsbeleid van de overheid. Als mensen een huisdier nemen, is het immers hun plicht om daar goed voor te zorgen. Dat staat dan ook los van welke belastingheffing dan ook.

Hij begreep dat de staatssecretaris nog in overleg is over de toepassing van het verlaagde BTW-tarief op medische hulpmiddelen, waarbij het budgettaire beslag is gemaximeerd op 15 mln. Waarop is dat bedrag gebaseerd? Kan de staatssecretaris bij zijn voorstellen aan de Kamer op dit punt tevens aangeven wat het budgettaire beslag zou zijn als de ruimte volgens de Europese richtlijn maximaal wordt benut?

De heer Dijsselbloem wees er vervolgens op dat de tweede werkgroep vergroening onder andere advies zal uitbrengen over de belastingheffing op het nationale en internationale vliegverkeer, waarbij ook de BTW-heffing op tickets aan de orde komt. In die zin betreurde hij het dan ook dat de staatssecretaris nu in zijn notitie de BTW-heffing op tickets voor binnenlandse vluchten afwijst. Hoe geloofwaardig is Nederland als in internationaal verband wordt gepleit voor belastingheffing op vliegverkeer en Nederland de nationale mogelijkheden terzake onbenut laat? Is de staatssecretaris bereid om een en ander opnieuw aan de orde te stellen als de tweede werkgroep vergroening haar rapportage heeft uitgebracht?

Tot slot sloot hij zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Remak over de toepassing van het hoge BTW-tarief op sportaccommodaties op commerciële basis. Ook hij vond deze heffing onevenredig, vergeleken met de positie in dezen van accommodaties van verenigingen en particuliere zwembaden. Uit een oogpunt van bevordering van actieve sportbeoefening pleitte hij ervoor om sportaccommodaties op commerciële basis over te brengen naar het lage BTW-tarief.

Mevrouw Giskes (D66) kreeg graag een toelichting op hetgeen op Europees niveau speelt inzake de BTW-heffing, bijvoorbeeld op het gebied van de harmonisatie. Wat is de stand van zaken bij het BTW-schommelfonds met betrekking tot brandstof, zoals gesuggereerd door EU-commissaris Loyola de Palacio?

Vervolgens wees zij erop dat blijkens een eerste rapportage uit de kappersbranche de verlaging van het BTW-tarief niet geheel tot uiting is gekomen in een verlaging van de consumentenprijs. Heeft de staatssecretaris ook van andere branches inmiddels al enige informatie ontvangen? Is het hem bijvoorbeeld bekend dat na de verlaging van het BTW-tarief ook de korting in de schildersbranche via het tarief voor de winterschilder is verlaagd? Te vrezen is dat hiermee het effect wordt geneutraliseerd dat met de BTW-verlaging werd beoogd.

Mevrouw Giskes kreeg ook graag alsnog een toelichting op de vraag waarom de sportaccommodaties op commerciële basis (categorie II) onder het hoge BTW-tarief moeten vallen, want zij was bepaald niet overtuigd door de argumentatie van de staatssecretaris op dit punt. Zij was namelijk ook van mening dat dit soort accommodaties in principe onder het lage tarief zouden moeten vallen. Wat zouden daarvan de budgettaire gevolgen zijn?

Verder gaf zij te kennen dat uitvoerende kunstenaars vaak optreden voor instellingen die de BTW-heffing niet kunnen verrekenen. Het is ook te betreuren dat voor scholen en dergelijke de prijs prohibitief kan zijn om uitvoerende kunstenaars te laten optreden. Wil de staatssecretaris nagaan of de diensten van uitvoerende kunstenaars alsnog onder het lage BTW-tarief kunnen worden gebracht? Overigens steunde zij de argumentatie van de staatssecretaris om abonnee- en kabeltelevisie niet onder het lage BTW-tarief te brengen. Wel kreeg zij graag nog een toelichting op de argumentatie inzake de abonneetelevisie, ook omdat er steeds meer verbindingen komen tussen deze branche en andere vormen van digitale communicatie.

Ten aanzien van de BTW-heffing op huisdiervoer releveerde mevrouw Giskes dat er al heel veel huisdieren in Nederland zijn, ondanks het kennelijk prohibitieve hoge BTW-tarief op de diervoeders. De vraag is dan ook of via de BTW moet worden bevorderd dat er nog meer huisdieren komen. Zij was er niet van overtuigd dat in dezen sprake is van een zodanig probleem dat een andere BTW-heffing noodzakelijk is. Wel wenste zij graag een uitzondering te maken voor de dierenasiels, bijvoorbeeld in de vorm van een BTW-teruggaveregeling.

Invoering van BTW op tickets voor binnenlandse vluchten zag zij als een belangrijke eerste stap op weg naar een veel ruimere belastingheffing op het vliegverkeer, opdat men tot een serieuze afweging komt tussen het vliegverkeer enerzijds en andere vormen van verkeer anderzijds. Derhalve was zij voorstandster van BTW-heffing op dat front.

Mevrouw Giskes kreeg graag nog een toelichting op de BTW-heffing in de landbouwsector. Zijn de verrekenconstructies in de landbouw nog wel noodzakelijk? Is het niet nodig om op dat front tot een opschoning te komen?

Tot slot informeerde ook zij naar de stand van zaken bij de BTW-heffing op de kringloopwinkels. Wordt hierbij ook de kledinginzameling betrokken?

De heer Reitsma (CDA) vroeg allereerst wanneer de toegezegde notitie over accijnzen naar de Kamer wordt gezonden. Op zich steunde hij het fiscaal beleid in het kader van de vergroening, maar feit is dat burgers zich nogal storen aan dubbele belasting. Daarvan is sprake als producten worden belast met een accijns of een ecotaks, terwijl over het geheel nog eens BTW wordt gerekend. Als deze ontwikkeling zich voortzet, staat de kale prijs in geen enkele verhouding meer tot de accijns en de BTW. Met het oog daarop verzocht hij de staatssecretaris om deze problematiek op de Europese agenda te plaatsen, opdat het noodzakelijke draagvlak voor dit beleid niet in gevaar komt.

Ook wees hij erop dat het nu nog niet mogelijk lijkt om belasting te heffen op goederen en diensten die via internet worden geleverd, terwijl in de toekomst sprake zal zijn van een toenemend gebruik van dit kanaal. Wil men de BTW-grondslag niet te veel uithollen, dan is het van wezenlijk belang dat men hierop wel grip krijgt. Welke actie wordt nationaal en internationaal ondernomen om toch zo snel mogelijk tot heffingen in dezen te kunnen komen?

Hij constateerde voorts dat er bij de BTW-heffing op groene stroom, biologische landbouwproducten en dergelijke spanning blijkt te zijn met de bepalingen uit de zesde BTW-richtlijn. De staatssecretaris heeft aangekondigd dat hij dit in Europees verband aan de orde wil stellen, zij het dat er nu onvoldoende draagvlak is om de zesde richtlijn op dit punt te wijzigen. Welke EU-lidstaten steunen Nederland op dit punt? Op welke wijze zal dit onderwerp op de Europese agenda worden gezet?

Hij steunde de redenering van de staatssecretaris inzake de BTW-heffing op huisdiervoeders. Hij vond het een goede zaak dat de medische hulpmiddelen onder het lage BTW-tarief worden gebracht, maar is het niet arbitrair om daarvoor slechts 15 mln. uit te trekken? Is het niet beter om eerst voor een beleidsmatige benadering te kiezen in plaats van voor een financieel plafond? Wanneer ontvangt de Kamer de nadere rapportage op dit punt?

De heer Reitsma sloot zich aan bij het pleidooi voor het onder het lage BTW-tarief brengen van de recreatieve sportaccommodaties, want dat komt de breedtesport zeker ten goede. Gelet op de brede steun die dit in de Kamer krijgt, deed hij een beroep op de staatssecretaris om in dezen een toezegging te doen en een positieve grondhouding in te nemen. Daarmee zou kunnen worden voorkomen dat dit onderwerp op de plenaire agenda moet worden gezet.

Voorts maakte hij kenbaar dat liefdadigheidsinstellingen in de praktijk regelmatig met een BTW-aanslag worden geconfronteerd. Hij riep de staatssecretaris ertoe op om hierbij een ruimhartig beleid te voeren, want juist dit vrijwilligerswerk moet fiscaal zo weinig mogelijk worden gestraft. In beginsel dienen dit soort vrijwilligersactiviteiten, zoals zomerfeesten, buiten de fiscaliteit te worden gehouden.

Hij sloot zich aan bij de vragen van mevrouw Giskes over de BTW-heffing in de culturele sector. Het onderwerp zal overigens nader aan de orde komen in het algemeen overleg dat voor november a.s. is voorzien.

Hij stond sympathiek tegenover de benadering van de staatssecretaris om een oplossing te zoeken bij de BTW-heffing inzake de huisvuilinzameling, kringloopwinkels en dergelijke. Hij vreesde echter ook voor een toename van de bureaucratie als gevolg van het werken met compensatiefondsen en dergelijke. In dat verband gaf hij er de voorkeur aan om de daarmee verband houdende activiteiten onder het lage BTW-tarief te brengen, opdat het aantal compensatiefondsen zo beperkt mogelijk kan worden gehouden.

Tot slot herinnerde hij aan de uitspraak van de minister van VWS dat de activiteiten van zorgboerderijen onder het lage BTW-tarief behoren te vallen. Wat is het beleid van de staatssecretaris van Financiën op dit punt, ervan uitgaande dat het kabinet met één mond spreekt? Het persbericht dienaangaande zou hij aan de staatssecretaris overhandigen.

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris van Financiën benadrukte allereerst dat het kabinet geen prioriteit geeft aan een verlaging van de indirecte belastingen. Als er ruimte is voor belastingverlaging, dan kiest het kabinet primair voor een verlaging van de belasting op arbeid. Elk voorstel voor verlaging van het BTW-tarief wordt in principe dan ook vanuit een negatieve grondhouding of met grote terughoudendheid bezien. Slechts als er heel goede argumenten zijn, zal tot een verlaging van de BTW-heffing worden overgegaan. Duidelijk is evenwel ook dat een verlaging van de indirecte belastingen voor mensen vaak duidelijk zichtbaar is en dus op een groter draagvlak kan rekenen dan een algehele lastenverlichting. Derhalve is de tweede werkgroep vergroening ook verzocht om initiatieven te ontwikkelen die op een draagvlak in de samenleving kunnen rekenen. De oplossing dient dus vooral te worden gezocht in slimme en acceptabele manieren van verdere vergroeningsmaatregelen, gecombineerd met zeer zichtbare en aansprekende terugsluisoperaties. Dat heeft zijn voorkeur boven het aan de orde stellen van de cumulatie van accijnzen en BTW-heffing, want dat probleem is technisch vrijwel niet op te lossen.

Hij bevestigde dat de notitie vooral beperkt is gebleven tot de beoordeling van diverse verzoeken om onder het lage BTW-tarief te worden gebracht. Dat vloeit enerzijds voort uit de aard van het verzoek van de Kamer, in het bijzonder van het toenmalige Kamerlid Bos. Anderzijds heeft het te maken met het feit dat er bij de BTW-vrijstelling of het nultarief veel minder keuzemogelijkheden zijn, want de beleidsruimte in dezen is als gevolg van de Europese regelgeving tamelijk beperkt. De accijnzen en verbruiksbelastingen zijn om twee redenen niet in de notitie aan de orde gekomen. Ten eerste zal minister Borst binnenkort de nota Alcoholbeleid uitbrengen, waarbij ook de accijnsheffing aan de orde komt. Over dit aspect en over de accijnsheffing op tabaksproducten heeft overleg plaatsgevonden in Europees verband, maar dat heeft niet geleid tot enige intentie om gezamenlijk op te trekken. Ten tweede zal het kabinet in het voorjaar van 2001 een notitie uitbrengen over de accijnsheffing op brandstof.

Aan het experiment met het lage BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten is in de notitie geen aandacht besteed, aangezien alleen de kappersbranche nog informatie heeft verstrekt over de mate waarin sprake zou zijn van consumentenprijsverlaging. Van een verlaging van de winterschilderpremie was hem overigens officieel niets bekend. Komend najaar zullen bij de diverse branches de eerste metingen plaatsvinden. Verlaging van de consumentenprijs was niet de enige doelstelling van de BTW-verlaging, want daarmee werden ook een bevordering van de werkgelegenheid en een vermindering van de activiteiten in het zwarte circuit beoogd. Zodra op dit punt zinnige informatie beschikbaar is, zal de Kamer die ontvangen. Na de eerste evaluatie van het experiment, zal worden bekeken of het gepast is om met branches te overleggen over de manier waarop zij hun prijzen vaststellen. Er zal tegenover de branches wel duidelijk worden gemaakt dat, als de beoogde effecten van de BTW-verlaging niet optreden, het is afgelopen met de toepassing van het lage tarief.

De staatssecretaris constateerde dat, afgezien van mevrouw Remak, de woordvoerders steun uitspraken voor zijn standpunt inzake de BTW-heffing op dierenvoeding. Het argument van concurrentieverstoring vormde voor hem onvoldoende reden om de huidige BTW-heffing op dit punt aan te passen. De opmerkingen van staatssecretaris Faber terzake waren vooral gericht op de voeding voor landbouwhuisdieren, die reeds onder het lage BTW-tarief valt. Hem had ook nooit een verzoek van zijn collega van LNV bereikt om nog eens naar deze materie te kijken, bijvoorbeeld uit een oogpunt van dierenwelzijnsbeleid. Het leek hem niet mogelijk om in fiscale zin een voorziening te treffen voor dierenasiels en hij was ook geen voorstander van een BTW-compensatiefonds voor deze specifieke sector. In dat opzicht kan beter worden gekozen voor toepassing van het subsidie-instrument, want dat zal vele malen effectiever zijn dan fiscale maatregelen. Hij zegde toe bij de betrokken collega-bewindslieden te zullen informeren of er redenen zijn om initiatieven op dit punt te ontwikkelen.

Vervolgens deelde hij mede dat het onder het lage BTW-tarief brengen van de activiteiten van abonnee- en kabeltelevisie een inkomstenderving met zich brengt van ongeveer 145 mln. Verwacht mag worden dat zich de komende jaren een veelheid aan elektronische activiteiten en dienstverlening zal ontwikkelen, waarbij een aantal van die diensten in ieder geval niet onder het lage BTW-tarief kan worden gebracht. Als nu bepaalde vormen van kabeltelevisie wel onder het lage tarief worden gebracht en andere zaken niet, treden er afbakeningsproblemen op. De vraag is dan ook of dit uitvoeringstechnisch mogelijk is. Derhalve was hij er geen voorstander van om nu op dit punt reeds te besluiten tot een verlaging van de BTW-heffing, want het is goed mogelijk dat hij dan binnen de kortst mogelijke tijd weer op zijn schreden zou moeten terugkeren. Wel zegde hij toe dat hij de Kamer verslag zou doen zodra zich op dit terrein nieuwe ontwikkelingen voordoen die tot een ander standpunt nopen.

Hierna bracht de staatssecretaris naar voren dat 80% van de huidige e-commerce zich afspeelt op het gebied van «business to business» en 20% op het terrein van «business to consumer». De activiteiten in de eerste categorie zijn thans makkelijk te volgen en leveren in het kader van de BTW-heffing weinig problemen op. Problemen treden met name op bij de tweede categorie. Bij 90% van de «business to consumeractiviteiten» is internet evenwel niet veel meer dan een catalogus, want de fysieke levering vindt normaal plaats. Dergelijke transacties zijn traceerbaar en kunnen worden belast. Als er voor de nationale belastingautoriteit al problemen zijn in de sfeer van BTW-heffing en e-commerce, dan zijn die beperkt tot 2% van het totale e-commercevolume. Op Europees gebied ligt het iets anders, gezien het BTW-regime dat volgens de zesde richtlijn van toepassing is op de import en export van goederen. Hierdoor ontstaan dan ook verschillen in heffing tussen zaken die uit de Verenigde Staten worden gedownload en zaken die uit de Verenigde Staten worden geïmporteerd. Er ontstaan dan ook voordelen voor buitenlandse providers en nadelen voor Europese aanbieders. Commissaris Bolkestein heeft een voorstel gedaan, opdat Europese aanbieders op gelijke voet kunnen concurreren met aanbieders van buitenlandse aanbieders. Dat onderdeel van zijn plannen kan op betrekkelijk veel sympathie rekenen. Meer problemen levert een ander onderdeel van zijn plannen op dat er tot nu toe onlosmakelijk aan verbonden is, namelijk dat buitenlandse aanbieders zich mogen registreren in een Europese lidstaat naar keuze. Duidelijk is dat men zich dan zal laten registreren in het land dat het laagste BTW-tarief hanteert. Tijdens de komende Ecofin-raad zal commissaris Bolkestein op dit punt een tussenrapportage verzorgen. Dan zal duidelijker worden hoe een en ander in Europees verband ligt. Desgevraagd zegde hij toe dat het kabinet in het voorjaar van 2001 een integraal standpunt naar de Kamer zal sturen inzake «internet, e-commerce en belastingheffing».

Thans was hem geen voorstel van de Europese Commissie bekend voor een BTW-schommelfonds in het kader van brandstof. Het leek hem overigens onverstandig om de inzet van het belastinginstrument afhankelijk te maken van de schommeling van olieprijzen op de wereldmarkt. Voor de toepassing van een gedifferentieerd BTW-tarief op groene stroom heeft Nederland tot dusver geen steun gekregen van de Europese Commissie. Hij zag er weinig heil in om de pogingen op dit punt voort te zetten, want dit soort voorstellen komt snel in strijd met het objectieve karakter van de BTW-heffing, waarbij de aard van het goed in kwestie reden is om een bepaald tarief voor te stellen. De pogingen van Nederland om de biologische landbouwproducten onder een lager BTW-tarief te brengen, konden evenmin op de steun van andere EU-lidstaten rekenen.

Hij releveerde voorts dat ten aanzien van de opschoning van de fiscale regelgeving in de landbouw overleg wordt gevoerd met de minister van LNV. Hij was bereid om dit overleg ook te doen uitstrekken naar de BTW-heffing in deze sector. Veranderingen blijken overigens niet altijd even eenvoudig, omdat de regelgeving vaak voortkomt uit compromissen met een lange historie waaraan veel overleg vooraf was gegaan. Hij zegde toe de Kamer te zullen berichten over de uitkomst van het overleg terzake.

Voorts maakte hij kenbaar dat voor de BTW-heffing bij kringloopwinkels een werkbare oplossing was voorgesteld die de sector zelf helaas uiteindelijk heeft afgewezen. Hij bleef overigens openstaan voor nieuwe suggesties uit de sector op dit punt. Wellicht dat het mogelijk is om te kiezen voor de oplossing die thans in België wordt onderzocht, namelijk om kringloopwinkels te beschouwen als charitatieve instellingen. Voor de instellingen die zich bezighouden met de kledinginzameling is voor de vennootschapsbelasting reeds een uitvoeringsbesluit genomen om te waarborgen dat een en ander goed loopt, waarmee wordt vooruitgelopen op wetgeving die in 2001 bij de Kamer zal worden ingediend.

Met betrekking tot de BTW-heffing in de culturele sector stelde hij voor om hierop in te gaan tijdens het komende algemeen overleg over het rapport van de commissie-Habbema. Op zich zag hij wel enige relevantie in de opmerkingen van mevrouw Giskes op dit punt. Er zijn in de BTW-sfeer wellicht ook enige mogelijkheden die kunnen worden benut. Desgevraagd zegde hij toe nog schriftelijk te zullen ingaan op de verzoeken uit de sector, mits het algemeen overleg wordt uitgesteld tot een datum in december a.s. Eventuele wijzigingen in het beleid kunnen dan alleen per 1 januari 2001 worden ingevoerd als het om puur administratieve uitvoeringsmaatregelen gaat die geen aparte wetgeving vereisen. Als er evenwel significante budgettaire effecten optreden, dan is dat niet aan de orde, want het budgettaire kader voor 2001, de ruimte voor lastenverlichting, ligt al redelijk vast.

Hij deelde mede dat in overleg tussen Financiën en VWS is bezien op welke wijze kon worden voldaan aan de wensen tot verlaging van de BTW op medische hulpmiddelen. Daarbij is geconcludeerd dat de zesde BTW-richtlijn hiervoor ruimte bood en dat honorering van de wensen een bedrag zou vergen van 15 mln. Met dit bedrag kan dus volledig worden voldaan aan de verlangens van VWS op dit punt. Als op enigerlei moment blijkt dat meer nodig is, dan wordt dat over het algemeen snel genoeg kenbaar gemaakt. De EU-richtlijn is op dit punt evenwel buitengewoon complex, gezien de afbakeningsproblemen waarvan sprake is. Het is dus geen materie waarin men snel of makkelijk tot zaken kan komen. De uitspraak van collega Borst over de zorgboerderijen was hem niet bekend. Hij zegde toe te zullen nagaan wat hiermee precies werd bedoeld en wat in dezen de mogelijkheden zijn.

Hij releveerde voorts dat de problematiek bij de huisvuilinzameling met name betrekking had op het verschil in BTW-heffing bij uitbesteding van de activiteiten versus de eigen inzameling door gemeenten. Derhalve is een BTW-compensatiefonds op dit punt een meer geschikt middel dan overbrenging van de inzameling naar het lage BTW-tarief. Daarnaast zou een verlaging van het tarief een spanning opleveren met overige milieudoelstellingen, bijvoorbeeld in de sfeer van de afvalstortingen en dergelijke.

De staatssecretaris had geen principiële bezwaren tegen toepassing van het algemene BTW-tarief op tickets voor het binnenlandse vliegverkeer, maar hij constateerde dat zo'n maatregel slechts 1 mln. opbrengt omdat het merendeel van dit verkeer zich in de zakelijke sfeer afspeelt en de BTW dus kan worden verrekend. De tweede werkgroep vergroening zal zich buigen over de vraag of de negatieve effecten van de invoering van zo'n heffing opwegen tegen de budgettaire opbrengst ervan. Verwacht mag worden dat de werkgroep hierbij ook rekening zal houden met het algemene uitgangspunt dat allereerst moet worden uitgegaan van een BTW-heffing naar het algemene tarief en dat vervolgens moet worden bezien of uitzonderingen daarop gerechtvaardigd zijn. Daar komt bij dat hierbij ook rekening moet worden gehouden met de geloofwaardigheid van Nederland in Europees verband. Vóór de zomer van 2001 zal de werkgroep haar rapport uitbrengen.

Ten aanzien van de BTW-heffing op activiteiten van maneges was in de optiek van de staatssecretaris geen sprake van verschillend handelen van belastingsinspecteurs. Volgens een besluit van eind maart 2000 is de door het gerechtshof van Amsterdam gevolgde lijn in dezen het uitgangspunt voor alle inspecteurs. Als aantoonbaar sprake is van onderwijs, dan gebiedt de Europese regelgeving dat het algemene BTW-tarief wordt toegepast. Het lage tarief is en kan dan ook alleen van toepassing zijn op recreatieve manegeactiviteiten. Mocht deze lijn voor sommige maneges vervelende gevolgen hebben, dan is het wellicht mogelijk om in het kader van de gemeentelijke subsidiesfeer actie te ondernemen.

Tot slot constateerde de staatssecretaris dat de gehele Kamer pleit voor een soepelere behandeling van commerciële sportaccommodaties. Het onder het lage BTW-tarief brengen van de sportaccommodaties op commerciële basis kost grofweg 55 mln., terwijl er ook uitvoeringstechnisch nogal wat problemen zijn op te lossen. In dat kader kan men denken aan het noodzakelijke onderscheid tussen sportonderwijs en recreatieve sport. Deze problemen lijken evenwel oplosbaar. Uitvoering van de wens van de Kamer is, gezien de budgettaire effecten, echter niet voor 2001 mogelijk. Hij zegde toe zich ten volle te zullen inzetten om de wens van de Kamer te honoreren in het kader van de Miljoenennota 2002.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Patijn (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA) en Smits (PvdA).

Naar boven