27 209
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. in verband met de tweede tranche van het ondernemerspakket 2001 (Wet ondernemerspakket 2001)

nr. 8
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 november 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd.

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A. In het in onderdeel P opgenomen artikel 3.54, negende lid, wordt «indien de aanschaffing of voortbrenging een direct gevolg is» vervangen door: voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen die een direct gevolg is.

B. In het in onderdeel Q opgenomen artikel 3.54a worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na «het vervreemdingsvoordeel dat op grond van» ingevoegd: artikel 4.24a of. Voorts wordt in de vierde volzin «het vervreemdingsvoordeel ten minste gesteld op nihil» vervangen door: het in die volzin bedoelde vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 4.24a.

2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Voor de toepassing van de vorige volzin blijft buiten aanmerking het deel van de winst waarop een vermindering ter voorkoming van internationale dubbele belasting van toepassing zou zijn ingeval artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet zou zijn toegepast.

C. Na onderdeel AJ wordt ingevoegd:

AJa. Na artikel 4.24, wordt ingevoegd:

Artikel 4.24a Geen negatief vervreemdingsvoordeel bij geruisloze terugkeer uit een BV

Het verveemdingsvoordeel ter zake van een geruisloze terugkeer als bedoeld in artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt ten minste gesteld op nihil.

II

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

Het in onderdeel K opgenomen artikel 20a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «die aan hem zijn toevertrouwd» vervangen door: die aan hem, anders dan als eigen vermogen, zijn toevertrouwd.

2. In het tiende lid wordt na «het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip» ingevoegd: een herinvesteringsreserve in de winst opnemen en.

III

Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:

A. Na onderdeel D wordt ingevoegd:

E. In hoofdstuk 2, artikel I, wordt na onderdeel Z ingevoegd:

Za. Gelijkstelling lidmaatschapsrechten coöperaties

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt:

a. een lidmaatschapsrecht of een participatiebewijs van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met een winstbewijs;

b. een coöperatie of een vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met een vennootschap.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op rechten van lidmaatschap van coöperaties indien die rechten uitsluitend of nagenoeg geheel uitsluitend het recht op uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gebruik belichamen van een gebouw of van een gedeelte daarvan dat blijkens zijn inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt als eigen woning als bedoeld in artikel 3.6.2.

B. In het in onderdeel F opgenomen onderdeel D, wordt «in afwijking in zoverre van artikel 14c, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tevens voorwaarden worden gesteld die afwijken van artikel 4.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: in afwijking in zoverre van artikel 14c, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, tevens nadere voorwaarden worden gesteld voor de berekening van de in artikel 3.54a bedoelde terugkeerreserve.

C. Aan onderdeel F wordt, na het daarin opgenomen onderdeel D, toegevoegd:

E. Toepassing herinvesteringsreserve bij fiscale eenheid

Indien aan een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij die een eenheid vormen in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige wet op de voet van het derde lid van dat artikel een voorwaarde is gesteld met betrekking tot transacties binnen die eenheid ten gevolge waarvan de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij is gewijzigd, vindt deze voorwaarde ter zake van een in die voorwaarde bedoelde vervangingsreserve in de zin van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 overeenkomstig toepassing ter zake van een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

TOELICHTING

Deze nota van wijziging bevat enkele wijzigingen die reeds eerder waren aangekondigd alsmede een aantal technische verbeteringen.

I. Artikel I, Wet inkomstenbelasting 2001

A. Artikel 3.54, negende lid

Het negende lid van artikel 3.54 geeft een verruiming van de toepassing van de herinvesteringsreserve voor gevallen waarin sprake is van overheidsingrijpen. Volgens de aanvankelijk voorgestelde tekst kan het negende lid worden toegepast als de aanschaffing of voortbrenging van nieuwe bedrijfsmiddelen een direct gevolg is van overheidsingrijpen. Bedoeld is echter om, evenals onder het beleid zoals dat geldt volgens het besluit overheidsingrijpen, aan te sluiten bij de vervreemding van het oude bedrijfsmiddel. Met de onderhavige wijziging wordt de wettekst in overeenstemming gebracht met doel en strekking van de regeling.

B. Artikel 3.54a, tweede lid

In onderdeel 5.2 van het nader rapport heb ik reeds opgemerkt dat in het kader van de in de Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 op te nemen maatregel voor verrekening van aanmerkelijkbelangverliezen met inkomen uit werk en woning, tevens zou worden bezien of het mogelijk is doorschuiving van latente aanmerkelijkbelangverliezen in het kader van de geruisloze terugkeerregeling mogelijk te maken. De hier voorgestelde wijziging van artikel 3.54a bewerkstelligt deze doorschuiving in samenhang met het in deze nota van wijziging voorgestelde artikel 4.24a.

De werking van deze bepalingen is als volgt. Een latent aanwezig aanmerkelijkbelangverlies leidt in het kader van een geruisloze terugkeer uit een BV in beginsel tot het constateren van een negatief vervreemdingsvoordeel. Kenmerk van de doorschuiving van dit verlies is dat het niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 4.24a. Dit aldus uitgesloten negatieve vervreemdingsvoordeel wordt in de voorgestelde terugkeerregeling echter wel in aanmerking genomen bij de berekening van de terugkeerreserve. De wijziging van artikel 3.54a, tweede lid, vierde volzin, ziet hierop. Door bij de berekening van de terugkeerreserve uit te gaan van het vervreemdingsvoordeel zonder rekening te houden met de werking van artikel 4.24a, wordt het latente verlies uit aanmerkelijk belang omgezet in een verlaging van de terugkeerreserve. De beoogde werking van de bepalingen kan worden toegelicht aan de hand van een sterk vereenvoudigd voorbeeld.

Voorbeeld:

Een aanmerkelijkbelanghouder heeft een aanmerkelijk belang bestaande uit alle aandelen in een vennootschap. Zijn verkrijgingsprijs bedraagt 1000. Door waardedaling van niet geactiveerde goodwill van de onderneming van de vennootschap, bedraagt de waarde in het economisch verkeer van deze aandelen nog 900. De onderneming van de vennootschap wordt met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voortgezet voor rekening van de aandeelhouder. In beginsel is sprake van een latent verlies uit aanmerkelijk belang ter grootte van 100. Door de werking van het voorgestelde artikel 4.24a wordt dit negatieve vervreemdingsvoordeel niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het inkomen uit aanmerkelijk belang. Bij de berekening van de terugkeerreserve wordt het negatieve vervreemdingsvoordeel wel in aanmerking genomen. Dit leidt in dit voorbeeld tot een negatieve terugkeerreserve ten bedrage van 100.

Artikel 3.54a, derde lid

Hiermee wordt het in aanmerking nemen van een latent aanmerkelijkbelangverlies in het kader van een geruisloze terugkeer in overeenstemming gebracht met het uitgangspunt van de regeling voor een geruisloze terugkeer uit de BV.

In het tweede lid wordt het volgende bepaald. In de toelichting op de eerste nota van wijziging is aangegeven dat is gebleken dat de aanmerkelijkbelangclaim in de situatie waarin de onderneming geheel of gedeeltelijk in het buitenland wordt gedreven, niet onder alle omstandigheden behouden blijft en dat nader zal worden bezien hoe dit kan worden voorkomen. De hier geschetste situatie kan zich voordoen ingeval het deel van de aanmerkelijkbelangclaim dat betrekking heeft op de stille reserves van het buitenlandse deel van de onderneming (een vaste inrichting of een in het buitenland gelegen onroerende zaak), met toepassing van de terugkeerregeling wordt omgezet in een inkomstenbelastingclaim. Onder omstandigheden zal Nederland namelijk op grond van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting gehouden zijn om bij realisatie van deze stille reserves, een vermindering te verlenen ter voorkoming van internationale dubbele belasting. Dit is ongewenst omdat de aanmerkelijkbelangclaim hierdoor verloren gaat terwijl het exclusieve heffingsrecht over die claim – in ieder geval bij binnenlands belastingplichtige aandeelhouders – aan Nederland toekomt. Teneinde dit onbedoelde gevolg te voorkomen, wordt de terugkeerreserve verhoogd met het bedrag dat correspondeert met de aanmerkelijkbelangclaim voorzover deze betrekking heeft op winst waarop een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is. De toevoeging aan het derde lid van artikel 3.54a heeft hierop betrekking. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat de terugkeerreserve geen onderdeel vormt van het vermogen van het buitenlandse deel van de onderneming.

C. Artikel 4.24a

Het nieuwe artikel 4.24a hangt geheel samen met de in onderdeel B, eerste lid, voorgestelde wijziging van het tweede lid van artikel 3.54a. Voor de toelichting kan worden verwezen naar de toelichting bij de laatstbedoelde wijzigingen.

II. Artikel II, Wet op de vennootschapsbelasting 1969

De aanpassing van het voorgestelde zesde lid, onderdeel b, van artikel 20a heeft tot doel te verduidelijken dat beleggingen die met eigen vermogen worden gefinancierd niet onder de uitzondering van dat onderdeel vallen. Het is immers juist de bedoeling dat de reparatiemaatregel handel in verliesvennootschappen met dergelijke beleggingen tegengaat.

Op grond van het tiende lid van het voorgestelde artikel 20a kunnen de bezittingen worden opgewaardeerd in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de belangrijke aandeelhouderwisseling plaatsvindt waardoor verliezen niet meer verrekenbaar zijn. Aangezien een herinvesteringsreserve te zijner tijd de boekwaarde van de bezittingen vermindert waarin wordt geherinvesteerd, is het redelijk dat een herinvesteringsreserve in dat voorafgaande boekjaar kan worden opgeheven. Dit wordt bereikt met de wijziging van het tiende lid.

III. Artikel XI, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001

A. In de Nota naar aanleiding van het verslag is reeds aangegeven dat een bepaling zou worden opgenomen waarin het overgangsrecht zou worden geregeld voor lidmaatschapsrechten c.a. van coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag die door de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 met ingang van 1 januari 2001 tot een aanmerkelijk belang gaan behoren. Met onderdeel A wordt een nieuw onderdeel Za in hoofdstuk 2, artikel I, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 ingevoegd, dat invulling geeft aan deze toezegging. De bepaling is ontleend aan het nieuwe artikel 4.5a Wet IB 2001 en bewerkstelligt dat voor de bedoelde lidmaatschapsrechten het zelfde overgangsrecht zal gelden als voor winstbewijzen. Materieel houdt dit in dat de verkrijgingsprijs van de lidmaatschapsrechten wordt gesteld op de waarde in het economisch verkeer van die rechten op 1 januari 2001.

B. Met onderdeel B wordt de zinsnede aangepast die het mogelijk maakte in de gevallen waarin de voorovereenkomst is gesloten of opgesteld op of na 27 juni 2000 maar voor 1 januari 2001 nadere voorwaarden te stellen. Dit omdat een onjuiste verwijzing was opgenomen.

C. Met deze wijziging wordt een onderdeel toegevoegd aan het overgangsrecht voor de vennootschapsbelasting. Dat onderdeel strekt ertoe de omvorming van de vervangingsreserve zoals opgenomen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 in een herinvesteringsreserve ook te laten doorwerken naar de in het kader van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gestelde voorwaarde (de zogenoemde zestiende standaardvoorwaarde) ter zake van binnen een fiscale eenheid plaatsvindende transacties waarbij – kort gezegd – stille reserves binnen een fiscale eenheid worden verschoven. Deze zestiende standaardvoorwaarde heeft, althans sinds de vanaf 20 november 1986 geldende redactie, ook betrekking op een vervangingsreserve in de zin van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Door de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de omvorming van de vervangingsreserve in een herinvesteringsreserve zal de redactie van de zestiende standaardvoorwaarde op dit punt echter zijn achterhaald en zou twijfel kunnen rijzen omtrent de toepasbaarheid. Aangezien op dit punt echter geen beleidswijziging wordt beoogd, wordt voorgesteld deze toepasbaarheid expliciet te regelen. Volledigheidshalve wordt daarbij nog opgemerkt dat een en ander ook zal worden verwerkt in het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel met betrekking tot de herziening van het fiscale eenheidsregime (Kamerstukken II 1999/00, 26 854, nr. 2).

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven