27 207
Vaststelling van regels voor het tot stand brengen van een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin (Wet arbeid en zorg)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 10 januari 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 1:3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1» geplaatst.

2. Na het nieuwe eerste lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van deze wet is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de eerste volzin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

II

In artikel 3:15 vervalt «, bedoeld in artikel 103 van de Werkloosheidswet».

III

Paragraaf 1 van hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 4:1, tweede lid, onderdeel a komt te luiden:

a. de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;.

2. Artikel 4:2 komt te luiden:

Artikel 4:2

Na de dag van de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont, heeft de werknemer recht op verlof met behoud van loon voor twee aaneensluitende dagen.

IV

Artikel 5:1, derde lid, vervalt.

V

Artikel 6:2, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:

a. De onderdelen a en b worden verletterd tot b en c.

b. Er wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidende:

a. verlof voor een langere periode dan zes maanden, of.

VI

Artikel 7:5 komt te luiden:

Artikel 7:5

Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 7:2, kunnen slechts indien in een voorkomend geval de werknemer er mee instemt worden aangemerkt als vakantie, met dien verstande dat de werknemer ten minste recht houdt op het wettelijke minimum aan vakantie-aanspraken.

VII

Hoofdstuk 8 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 8:3 komt te luiden:

Artikel 8:3

1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder vervanger: de persoon die, ter vervanging van één of meer verlofgangers,

1°. in dienst treedt van de werkgever waarbij de verlofganger in dienst is;

2°. in het kader van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ter beschikking wordt gesteld van de werkgever waarbij de verlofganger in dienst is;

3°. ter beschikking wordt gesteld van de werkgever van de verlofganger door een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie die ten doel heeft om uitkeringsgerechtigden als bedoeld in het tweede lid in dienst te nemen en deze ter beschikking te stellen aan andere werkgevers.

2. Bij het eerste lid, onder1° en 2°, geldt dat de vervanger:

a. als werkzoekende staat ingeschreven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, bedoeld in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 en:

b. een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Algemene nabestaandenwet ontvangt of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering dan wel arbeidsgehandicapte is als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re) integratie van arbeidsgehandicapten, of

c. algemene bijstand krachtens de Algemene bijstandswet ontvangt, dan wel een uitkering krachtens de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers dan wel de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, of

d. gedurende twee jaar voorafgaand aan de vervanging niet meer dan 50 dagen of 400 uur op jaarbasis arbeid heeft verricht.

3. Bij ministeriële regeling kan het aantal personen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, dat jaarlijks als vervanger voor de toepassing van deze wet in aanmerking kan worden gebracht, worden gemaximeerd.

B

Aan artikel 8:4 wordt een nieuwe lid toegevoegd, dat luidt:

3. Een vervanger mag direct aansluitend op een periode van vervanging opnieuw als vervanger optreden.

C

In artikel 8:6, vierde lid, wordt «kalendermaanden» vervangen door: maanden.

D

Artikel 8:7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. de werkgever sluit een arbeidsovereenkomst met een vervanger voor ten minste dezelfde periode als waarover de verlofganger verlof opneemt en voor ten minste 18 uur per week.

3. Er worden twee nieuwe leden toegevoegd, die luiden:

2. Indien een vervanger in het kader van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ter beschikking wordt gesteld van de werkgever van de verlofganger, geschiedt dit voor ten minste dezelfde periode als waarover de verlofganger verlof opneemt en voor ten minste 18 uur.

3. Indien een vervanger door een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie als bedoeld in artikel 8:3,eerste lid, onder 3°, ter beschikking wordt gesteld van de werkgever waarbij de verlofganger in dienst is, geschiedt dit voor ten minste dezelfde periode als waarover de verlofganger verlof opneemt.

E

In artikel 8:8, eerste lid, komt telkens «tweede lid,» te vervallen.

F

In artikel 8:10 wordt «maand» vervangen door: kalendermaand.

G

Na artikel 8:11 wordt een nieuw artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Herziening of intrekking

Artikel 8:11a

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen herziet een besluit tot toekenning van een tegemoetkoming of trekt dat in:

a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 8:14, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een tegemoetkoming;

b. indien anderszins de tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 8:14, eerste lid, er toe leidt, dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op een tegemoetkoming bestaat.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan het eerste lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang van een juiste uitvoering van dit hoofdstuk zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Toelichting

II

Het Algemeen Werkloosheidsfonds is gedefinieerd in artikel 1:3, onderdeel b. Om die reden kan de verwijzing in artikel 3:15 naar artikel 103 van de Werkloosheidswet vervallen.

I, III en V

Door de leden van verschillende fracties is in het verslag gewezen op de beperkte reikwijdte ervan daar waar het gaat om de bevalling van de echtgenote of geregistreerde partner (artikel 4:1, tweede lid, onderdeel a) en het kraamverlof (artikel 4:2). De in onderdeel III voorgestelde wijziging beoogt hieraan tegemoet te komen. , In het derde lid van artikel 5:1 zijn bloedverwanten in de eerste graad uitgesloten van de kring van personen voor wie het kortdurend zorgverlof geldend kan worden gemaakt. Door de leden van verschillende fracties is in het verslag gewezen op deze beperkte reikwijdte. De in het artikellid aangebrachte beperking is ongedaan gemaakt.

Door de wijzigingen in de artikelen 4:1 en 4:2 is het noodzakelijk om ook voor die artikelen een omschrijving te geven van de betekenis van het ongehuwd samenwonen. Om herhalingen te voorkomen is er voor gekozen de omschrijving daarvan in artikel 5:1, derde lid, te laten vervallen en een voor de hele wet geldende omschrijving op te nemen in een nieuw tweede lid van artikel 1:3. Deze wijziging is opgenomen in onderdeel I.

V

Via deze wijziging wordt de omissie in artikel 6:2 waarop de leden van de PvdA-fractie in het verslag hebben gewezen hersteld.

VI

In artikel 7:5 is de compensatiemogelijkheid van het politiek verlof met vakantieaanspraken in overeenstemming gebracht met de regeling in artikel 7:636 lid 1 BW zoals dit artikellid luidt na de wijziging van de vakantiewetgeving waarmee de Eerste Kamer op 28 november 2000 heeft ingestemd.

VII

Algemeen

De Wet Financiering loopbaanonderbreking (Wet Finlo) is 1 jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. De evaluatie beoogde het gebruik van de wet na te gaan en belemmeringen voor gebruik te inventariseren. Uit de evaluatie blijkt een zeer bescheiden gebruik, in 1999 (het eerste volle jaar dat de wet van kracht was) kregen 205 verlofgangers een financiële bijdrage via de Wet Finlo toegekend.

De belangrijkste belemmeringen van de wet zijn, blijkens de evaluatie, de onbekendheid en het vervangingsvereiste. Zo werd in 1999 67% van de aanvragen voor verlof gehonoreerd.

De belangrijkste reden voor afwijzing is, volgens de uitvoeringsinstellingen die de aanvragen beoordelen, dat de vervanging niet volgens de voorwaarden van de wet is geregeld. Bovendien geeft de helft van de werkgevers, die betrokken waren bij langerdurend verlof, aan voor alle functies problemen te voorzien als het gaat om het vinden van tijdelijk personeel. De voorgestelde wijzigingen beogen met name de vervanging van de verlofganger te vergemakkelijken.

Onderdeel A

De wijziging is er op gericht om ook de vervanger die door een uitzendbureau wordt uitgeleend, en als werkzoekende staat ingeschreven en daarnaast uitkeringsgerechtigd is, dan wel arbeidsgehandicapt of herintreder als zodanig te kunnen laten optreden, mits tevens aan alle overige voorwaarden is voldaan.

Onderdeel B

In de memorie van toelichting van de wet wordt nu de mogelijkheid genoemd dat de vervanger na afloop van een vervangingsperiode, direct weer beschikbaar is voor een volgende vervanging, ingeval hij of zij anders zou terugvallen naar een uitkering. Gebleken is dat in de praktijk onduidelijkheid bestaat over deze mogelijkheid.

Daarom wordt nu in de wet vastgelegd dat een vervanger direct aansluitend op een periode van vervanging opnieuw als vervanger mag optreden.

Onderdelen C en F

In de Veegwet SZW 1998 werd de in artikel 22 , onderdeel B, de in artikel 4, tweede lid van de Wet financiering loopbaanonderbreking gehanteerde term «kalendermaanden» vervangen door: maanden. In het wetsvoorstel Wet arbeid en zorg was deze wijziging niet opgenomen in artikel 8:6, vierde lid. Opnieuw is het hanteren van de begrippen «kalendermaand » en «maand» beoordeeld. Dit heeft ertoe geleid om alsnog tot wijziging van laatstgenoemd artikellid en artikel 8:10 te besluiten.

De hantering van de term «kalendermaanden» in artikel 8:6, vierde lid , heeft tot gevolg dat periodes van verlof die niet een volle kalendermaand beslaan niet kunnen leiden tot een financiële tegemoetkoming. Dat is ongewenst. Zo zou een verlofganger wiens verlof ingaat op maandag 6 november 2000 en eindigt op vrijdag 12 januari 2001 slechts recht hebben op een financiële tegemoetkoming over de maand december. De verlofperiode beslaat echter meer dan 2 maanden. Om in deze situatie een financiële tegemoetkoming over twee maanden mogelijk te maken wordt de term «kalendermaanden» vervangen door «maanden».

Omwille van de consistentie wordt in artikel 8:10 de term «maand» vervangen door «kalendermaand». In artikel 8:10 wordt immers hetzelfde bedoeld als in artikel 8:5, derde lid , waar de term «kalendermaand» wel al wordt gehanteerd.

Onderdeel D

Met de voorgestelde wijziging van artikel 8.7 worden de mogelijkheden verruimd voor degenen die fulltime verlof willen nemen maar voor wie slechts parttime een vervanger kan worden aangetrokken. De wijziging blijft overigens geheel in lijn met de doelstellingen van de wet waarin een instrument wordt aangeboden dat aan werknemers een stimulans biedt voor het opnemen van verlof en tegelijkertijd aanzienlijke kansen kan bieden aan degenen die nu nog buiten het arbeidsproces staan. Met een vervanging van tenminste 18 uur blijft de werkgelegenheidsdoelstelling voldoende gewaarborgd.

Indien sprake is van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, geldt dat de terbeschikkingstelling van de vervanger aan de werkgever bij wie de verlofganger in dienst is, eveneens voor ten minste 18 uur per week dient plaats te vinden.

Artikel 2, zesde lid, van de Wet financiering loopbaanonderbreking was ten onrechte niet overgeheveld naar hoofdstuk 8 van het wetsvoorstel. In punt 3 van onderdeel D wordt deze omissie hersteld.

Onderdeel F

Met deze bepaling wordt het Lisv een expliciete wettelijke verplichting opgelegd om – in de aangegeven situaties – over te gaan tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van een tegemoetkoming in het kader van loopbaanonderbreking. Hoewel gesteld kan worden dat onder herziening ook de herziening tot nul is begrepen, zodat strikt genomen naast herziening geen melding van intrekking behoeft te worden gemaakt, zijn ter vermijding van misverstand en onzekerheid, beide vormen genoemd.

Onderdeel a ziet op de situaties waarin als gevolg van de niet nakoming van de informatieverplichting door de verlofganger, ten onrechte een tegemoetkoming is verleend dan wel deze tot een te hoog bedrag is verleend. De herziening betreft uitsluitend een correctie (herstel) in de rechtmatige toestand.

Onderdeel b biedt onder meer, in de situatie waarin de uitvoeringsinstelling een fout heeft gemaakt, de mogelijkheid deze te herstellen. Indien degene die de tegemoetkoming ontvangt niet of onvoldoende informatie verstrekt en daardoor de uitvoeringsinstelling niet in staat stelt om te beoordelen of nog (volledig) recht op een tegemoetkoming bestaat, moet de uitvoeringsinstelling de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk in kunnen trekken. Onderdeel c regelt de herziening van de toekenningsbeschikking in dergelijke situaties.

Uitgangspunt van dit artikel is dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaats vinden, tenzij dat, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het tweede lid brengt dit tot uitdrukking. Doel van deze bepaling is voorts om aan te geven dat de uitvoeringsinstelling omtrent het achterwege laten van een herziening of intrekking, dient te «besluiten». Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de desbetreffende besluitvorming zichtbaar gemaakt moet worden, door vastlegging in een gemotiveerd besluit. Dit is wenselijk zowel vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor betrokkene als ten behoeve van het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. E. Verstand-Bogaert

Naar boven