27 207
Vaststelling van regels voor het tot stand brengen van een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin (Wet arbeid en zorg)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 oktober 2000

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen 2
Hoofdstuk 1.Inleiding2
Hoofdstuk 2.Wet arbeid en zorg11
2.1Inleiding11
2.2Noodzaak van nieuwe verlofregelingen11
2.3Keuze voor wetgeving14
2.4Eén overkoepelende wet15
Hoofdstuk 3.Zwangerschaps-, bevallings- en adoptieverlof16
3.1Inleiding16
3.2De uitkering in verband met zwangerschap, bevalling en adoptie19
3.3De kring van rechthebbenden20
3.4De hoogte van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de uitkering inzake het adoptieverlof20
Hoofdstuk 4.Calamiteitenverlof en ander kort verzuimverlof21
Hoofdstuk 5.Kraamverlof22
Hoofdstuk 6.Het kortdurend zorgverlof23
6.1Inleiding23
6.2Een geclausuleerd recht24
6.3Samenloop met calamiteitenverlof26
6.4De kring van zorgbehoevenden26
6.5Loondoorbetalingsplicht28
Hoofdstuk 7.Ouderschapsverlof30
Hoofdstuk 8.Politiek verlof32
Hoofdstuk 9.Budgettaire gevolgen en administratieve lasten32
Hoofdstuk 10.Invoering32
10.1Implementatie32
10.2Evaluatie en informatievoorziening32
Artikelen 33

ALGEMEEN

Hoofdstuk 1 Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn zeggen verheugd te zijn dat er, zoals afgesproken in het regeerakkoord, nu één samenhangend wettelijk kader komt waarin verlofregelingen worden opgenomen. Zij zijn van mening dat een wettelijke regeling noodzakelijk is om voor werknemers basiszekerheid te creëren en voor mannen en vrouwen de mogelijkheden te vergroten om betaalde arbeid met (onbetaalde) zorgtaken te combineren. Deze leden zien hierbij een gecombineerde verantwoordelijkheid weggelegd van overheid, werkgevers en werknemers. De overheid biedt basisvoorzieningen, werknemers en werkgevers kunnen daar bovenop onder andere via CAO's aanvullende afspraken maken.

Ofschoon de leden van de PvdA-fractie blij zijn dat er nu een wetsvoorstel ligt, zijn zij enigszins teleurgesteld over de inhoud van de wet en de afzonderlijke voorstellen. Behalve het 10-daags zorgverlof bevat de wet weinig voorstellen die materieel tot verandering zullen bijdragen. Verder betwijfelen zij of het wetsvoorstel voldoende tegemoet komt aan de diversiteit aan culturen, typen huishoudens, arbeidsovereenkomsten enz. op de arbeidsmarkt.

De leden van de PvdA-fractie missen in de memorie van toelichting een paragraaf waarin de internatonale context uiteen wordt gezet. Deze leden vragen de regering alsnog een paragraaf te formuleren waarin uiteen wordt gezet hoe het voorliggende wetsvoorstel en al haar elementen zich verhouden tot de internationaal rechtelijke context, zoals het VN-vrouwenverdrag, ILO-afspraken en Europese richtlijnen.

Afhankelijk van hun levensfase en situatie variëren de afwegingen die werknemers maken met betrekking tot zorgtaken en de mogelijkheid en wenselijkheid om daarnaast betaalde arbeid te verrichten, zo staat in het wetsvoorstel te lezen. De regering noemt als voorbeeld het verzorgen van kinderen. Maar natuurlijk zijn er nog vele andere levensfasen en situaties denkbaar die de (mate van) arbeidsparticipatie beïnvloeden. De leden van de PvdA-fractie hebben twijfels of het wetsvoorstel voldoende tegemoet komt aan de diversiteit in levensfasen en situaties. De regering geeft op blz. 7 van de toelichting een overzicht van de verschillende verlofregelingen uit het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering het overzicht aanvullen met een kolom waarin informatie wordt gegeven in hoeverre andere overwegingen dan de zorg voor kinderen ten grondslag hebben gelegen, en in hoeverre alleenwonende werknemers en werknemers zonder kinderen kunnen profiteren van de verschillende regelingen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Ook in het kader van diversiteit vragen de leden van de PvdA-fractie hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de meerkeuzesystemen in arbeidsvoorwaarden waarover in CAO's de laatste jaren steeds vaker afspraken worden gemaakt, waarbij ongeacht de gezinssituatie gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden kunnen worden geboden.

De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van een betaald ouderschapsverlof. Zij zien dan ook uit naar behandeling van een uitgewerkt voorstel daartoe. Wat is de stand van zaken? Wanneer kunnen deze leden een voorstel tegemoet zien?

Ook zal de regering de Tweede Kamer op een later tijdstip rapporteren over een nadere uitwerking van het mantelzorgverlof. De leden van de PvdA-fractie willen de regering meegeven zeer te hechten aan een goed vormgegeven langdurend zorgverlof dat het verlofsysteem sluitend kan maken. Welk belang hecht de regering aan een sluitend systeem (in tijd) aan verlofmogelijkheden?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de regering momenteel bezig is aanvullende, nieuwe vormen van (betaald) verlof te ontwikkelen. Wat is de stand van zaken?

De regering is van mening dat het risico van arbeidsongeschiktheid en overlijden, en de pensioenopbouw tijdens onbetaald verlof niet wettelijk hoeft te worden geregeld. Het argument is dat uit onderzoek blijkt dat bij een aanzienlijk deel van de werknemers (in ieder geval 58%) al sprake is van hetzij risicodekking, hetzij pensioenopbouw tijdens onbetaald verlof. Kan dit argument nader worden toegelicht, zo vragen deze leden. Bij welk percentage had de regering een wettelijke regeling wel noodzakelijk geacht? Kan bij de toelichting ook het aantal werknemers, waarvoor risicodekking én pensioenopbouw mogelijk zijn tijdens het opnemen van verlof, worden bekendgemaakt?

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hechten grote waarde aan uitbreiding van mogelijkheden ten behoeve van het verantwoord combineren van arbeid en zorg. Het doel van dergelijke mogelijkheden is een toename van de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen en het bieden van meer mogelijkheden voor mannen om meer zorgtaken op zich te nemen. Deze leden missen in het wetsvoorstel maatregelen waarbij het uitgangspunt is dat mannen meer zorgtaken op zich gaan nemen.

Voor de leden van de VVD-fractie staan keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de werknemers centraal. Het kan nooit de bedoeling van uitbreiding van mogelijkheden van het combineren van arbeid en zorg zijn, dat alle werknemers in een zelfde model worden geacht te functioneren. Gekoppeld aan deze uitgangspunten hechten zij bijzondere waarde aan de contracteervrijheid van de sociale partners.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom de regering het advies van de Raad van State om het wetsvoorstel niet naar de Tweede Kamer te sturen naast zich neer legt. Zij missen een inhoudelijke reactie op deze overweging van de Raad van State.

De leden van de VVD-fractie vragen zich voorts af waarom de regering in de memorie van toelichting niet inhoudelijk is ingegaan op de motie-Van Middelkoop (26 447, nr. 10). Zij zijn van mening dat door middel van de gekozen weg het werk omgedraaid wordt. De regering kiest ervoor om aan het einde van het wetgevingstraject de aspecten van integratie in bestaande wetten op zijn merites te bezien. Gezien de grote twijfels die ook de Raad van State bij deze werkwijze heeft, verzoeken de leden van de VVD-fractie de regering nadrukkelijk in te gaan op de opname van de verlofregelingen in het Burgerlijk Wetboek. Zij willen in dit stadium over informatie beschikken om een verantwoorde beslissing te nemen over het creëren van een Wet arbeid en zorg dan wel opname van de regelingen in het Burgerlijk Wetboek. Verder vragen zij zich nog steeds af waarom de regering de mening is toegedaan dat bundeling en samenvoeging van bestaande regelingen het gebruik zal bevorderen.

Om een beeld te krijgen van succesvolle strategieën die ondernemers in het midden- en kleinbedrijf inzetten bij tijdelijke vervanging in verband met langdurig verlof zou de regering een onderzoek uitvoeren. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de resultaten daarvan nog voor de plenaire behandeling kenbaar te maken aan de Tweede Kamer.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij delen het uitgangspunt van het wetsvoorstel om de mogelijkheden voor het combineren van betaalde arbeid en zorgtaken te verbeteren. Tegen de gekozen vorm van een aparte wet hebben zij echter bezwaren. Tevens betreuren zij het dat er in de memorie van toelichting geen meer fundamentele afweging van (dwingende) wetgeving versus stimulering van zelfregulering heeft plaatsgevonden. Het primaat van sociale partners op het terrein van arbeidsvoorwaarden vraagt om een zeer zorgvuldige en uitgebreide motivering voor wetgeving op dit terrein. Bij deze toch omvangrijke wetgevingsoperatie hadden deze leden verder verwacht dat een uitgebreidere en consistentere toelichting op de doelstellingen van het regeringsbeleid in de memorie van toelichting opgenomen zou zijn.

De leden van de CDA-fractie zijn een groot voorstander van het verbeteren van de mogelijkheden om arbeid en zorgtaken te combineren. Verantwoordelijkheid en zorg voor elkaar dragen zijn immers essentieel voor een samenleving waarin mensen centraal staan. Dat betekent dat er naast betaalde arbeid evenzeer ruimte voor de zorg voor elkaar dient te zijn. Vanuit het belang van de samenleving als geheel is het waardevol dat mensen zorg voor elkaar kunnen dragen.

Mensen hebben binnen hun eigen levensloop in verschillende fasen verschillende behoeften om andere bezigheden en verantwoordelijkheden te combineren met betaalde arbeid. Generaties zijn van elkaar afhankelijk, in economische zin, maar ook als het gaat om zorg. Kinderen hebben de zorg van hun ouders nodig, ouders kunnen op hun beurt zorg van hun kinderen nodig hebben. Daarom vinden de leden van de CDA-fractie het van belang dat mensen op een wijze die bij henzelf past en bij hun levensfase past, betaalde arbeid, zorgtaken en andere verantwoordelijkheden kunnen combineren. Zij zijn daarom van mening dat mensen binnen de samenlevingsverbanden waarin zij wonen allereerst zelf verantwoordelijk zijn voor de invulling en verdeling van betaalde arbeid, zorgtaken en andere verantwoordelijkheden. Ook binnen de eigen levensloop is het naar de mening van deze leden allereerst aan mensen zelf om binnen hun mogelijkheden keuzes te maken en daar ook verantwoordelijkheid voor te dragen en voorzieningen voor te treffen. Voorwaarde daarvoor is dat het voor mensen en samenlevingsverbanden ook daadwerkelijk mogelijk moet zijn om eigen keuzes te maken en ook de verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Zij vragen of de regering dit uitgangspunt deelt. Onderkent de regering daarbij de zwaardere zorgverantwoordelijkheid van grote gezinnen en van de zorgverantwoordelijkheid die alleenstaanden dragen voor een dierbare naaste?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de doelstelling uit 1985, inhoudende dat ieder individu, ongeacht het samenlevingsverband waarin hij of zij leeft, economisch zelfstandig dient te zijn en voor zichzelf dient te zorgen, nog steeds als beleidsdoelstelling heeft.

Het overheidsbeleid is er de afgelopen decennia op gericht geweest om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten. Door de wijzigingen in de sociale zekerheid is het voor vrouwen ook steeds belangrijker geworden om te (blijven) werken en rechten op te bouwen. De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van een grotere arbeidsparticipatie in het algemeen en ook van vrouwen. Het combinatiescenario is daarbij in een bepaalde levensfase een aantrekkelijk scenario. Dit is echter voor deze leden geen blauwdruk. De eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid van mensen binnen het samenlevingsverband waarin zij leven blijft voorop staan. Ook is het van belang mensen de mogelijkheid te geven binnen hun levensloop in de verschillende fasen verschillende keuzes ten aanzien van het combineren van arbeid en zorg te maken. Daarom verzetten zij zich ook tegen het eenzijdig uitgaan van het stramien van een bepaald scenario. Zij hebben de indruk dat het eerste doel van dit wetsvoorstel het vergroten van de arbeidsparticipatie van vrouwen is en vragen of dit een juiste indruk is.

De arbeidsparticipatie van vrouwen is de laatste jaren sterk gestegen en stijgt nog steeds. Zo blijven steeds meer vrouwen na de geboorte van hun eerste kind werken. Ook in aantal vrouwen en in aantal uren dat vrouwen werken is van een stijging sprake. De regering acht dit nog onvoldoende. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering deze ontwikkeling van een groeiende arbeidsparticipatie van vrouwen beoordeelt. Kan een nadere motivering gegeven worden in het licht van deze ontwikkeling voor de noodzaak van introductie van nieuwe (wettelijke) instrumenten om de groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen verder te bevorderen? Verder vragen zij in dit verband waarom het anderhalfverdienersmodel moet overgaan in het combinatiescenario, daar dit geen extra arbeidsparticipatie oplevert. Bovendien gaat het combinatiescenario ervan uit dat mannen meer zorgarbeid verrichten. Hoe wil de regering stimuleren dat juist mannen gebruik gaan maken van de verschillende verlofregelingen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie zijn dan ook teleurgesteld dat in de visie van de regering de erkenning van de maatschappelijke waarde van zorgarbeid en de keuzevrijheid ten aanzien van de verdeling daarvan nauwelijks een rol spelen. De regering stelt zich met de wet arbeid en zorg slechts ten doel om enerzijds te bevorderen dat blijvende arbeidsparticipatie aantrekkelijker wordt dan uittreden en anderzijds te bevorderen dat naast het werk ook tijd overblijft voor taken buiten de betaalde arbeid. Deze vooral economische invalshoek is een wel zeer beperkte visie op de nieuwe werknemer met zorgtaken. Dat vinden deze leden een gemis.

Arbeidsvoorwaarden, waaronder verlofregelingen, zijn in de visie van de leden van de CDA-fractie primair een verantwoordelijkheid van sociale partners. Deze leden vinden dat vanuit hun visie op de samenleving een goede verantwoordelijkheidsverdeling. Ook vanuit meer pragmatische overwegingen verdient deze verantwoordelijkheidsverdeling steun. Het bevordert afspraken op maat, waarbij rekening gehouden kan worden met verschillende belangen en behoeften. Ook is er in het algemeen meer draagvlak voor afspraken die men zelf vrijwillig gemaakt heeft. Daarbij komt dat de wijze van arbeidsvoorwaardenoverleg, zoals wij die in Nederland kennen, in het algemeen tot positieve resultaten heeft geleid. De vrijheid om de eigen verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk te kunnen nemen en eigen regelingen te kunnen opstellen, is een voorwaarde voor dit succes. Daarom zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat een zorgvuldige en goed gemotiveerde afweging dient plaats te vinden alvorens in te grijpen hierin middels dwingende wetgeving. Zij vinden dat dit onvoldoende in de memorie van toelichting is omschreven.

Zo worden er bij verschillende voorstellen verschillende redeneringen gehanteerd. De belangrijkste is dat er in CAO's onvoldoende geregeld is ten aanzien van (kortdurend) zorgverlof. De leden van de CDA-fractie menen dat het voortdurend spreken over een wettelijk recht gedurende de afgelopen jaren, sociale partners niet gestimuleerd heeft om dit in CAO's te regelen. Zij vragen de regering nader in te gaan op deze verklaring voor de stagnatie van verlofafspraken in CAO's. Verder menen deze leden dat de tijd die gemoeid is met de totstandkoming van de wijziging in de vakantiewetgeving om het sparen voor verlof beter mogelijk te maken ook niet bijgedragen heeft aan een groei van CAO-afspraken over verlof. Bovendien blijkt dat ook in bedrijven waar geen CAO-afspraken gemaakt zijn over verlof, er wel degelijk geregeld is dat mensen voor bepaalde dringende zorgtaken verlof kunnen krijgen. De leden van de CDA-fractie vragen daarom een uitgebreide motivering op de redenering dat er onvoldoende in CAO's afgesproken is en er dus een dwingend wettelijk recht noodzakelijk is. Verder wordt bij een andere bepaling in dit wetsvoorstel de redenering gebruikt dat het juist in vrijwel alle CAO's geregeld is en daarom wettelijk moeten worden vastgelegd.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met dit wetsvoorstel een omvangrijke wetgevingsoperatie in gang gezet wordt. Zij stellen echter vragentekens bij de noodzaak van de omvang ervan. Het bij elkaar in één wet zetten van verschillende bestaande regelingen voegt naar hun mening niets toe aan het stimuleren van betere combinatiemogelijkheden. In tegendeel, zo stellen zij, het maakt het geheel er niet duidelijker op. De systematiek van de huidige wetten is naar hun mening helder genoeg. In het Burgerlijk Wetboek (BW) staan regels van het arbeidsrecht. In de verschillende sociale zekerheidswetten de uitkeringsrechten. Bovendien zijn met de bundeling van de verschillende bepalingen uit verschillende wetten nog niet alle regels met betrekking tot het combineren van arbeid en zorg in één wet opgenomen. Ook in de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet staan bepalingen hieromtrent. Zij pleiten er dan nog eens nadrukkelijk voor om de verlofrechten in het Burgerlijk Wetboek en het Ambtenarenrecht vast te leggen. Verwijzend naar motie-Van Middelkoop en het daarin genoemde artikel 107 in de Grondwet, waarin bepaald wordt dat de wetgever verplicht is zoveel mogelijk te codificeren in algemene wetboeken, vragen zij de regering duidelijk te maken wanneer artikel 107 wel en wanneer dit artikel niet van toepassing is.

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie is het onlogisch om pas aan het eind van het wetgevingstraject te bezien of een en ander niet op een andere wijze vastgelegd kan worden. De vraag die deze leden ook hebben gesteld bij de Wet aanpassing arbeidsduur, dringt zich hier dus wederom op. Dat is de vraag naar de meerwaarde van een overkoepelende wet arbeid en zorg ten opzichte van de keuze om nieuwe verloffaciliteiten op te nemen in het BW. Immers, het BW is in zijn aard ook een overkoepelende wet. Ook in het BW kunnen bestaande regelingen worden gestroomlijnd en gebundeld. Bovendien is op dit moment onduidelijk of en hoe de nieuwe wet nog aangevuld gaat worden. De gewenste samenhang is daarmee dus geenszins gegarandeerd. Voor de helderheid van rechthebbenden is een folder met de verschillende mogelijkheden ook erg verhelderend. Daarom vragen zij of het niet logischer is deze bepalingen in de huidige wetten op te nemen en aan het eind pas te bezien of een nieuwe wet noodzakelijk is. Bovendien, zo vragen zij, als het belang van bundeling van regelingen dan zo groot is, waarom is er dan niet voor gekozen de Wet Aanpassing arbeidsduur ook direct op te nemen in de wet Arbeid en Zorg? Waarom moet eerst gezien worden hoe deze wet in de praktijk werkt?

De leden van de-D66 fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Arbeid en Zorg. Deze leden beschouwen dit wetsvoorstel als een begin van wetgeving die ertoe kan leiden dat de combinatie van arbeid en zorg voor mannen en vrouwen vergemakkelijkt wordt. Het kan dan een bijdrage leveren aan het terugdringen van werkdruk en stress en het daarmee gepaard gaande beroep op andere regelingen. Voor leden van de fractie van D66 is ook belangrijk dat deze wetgeving een bescherming van het belang van kinderen biedt, omdat vaders en moeders in staat worden gesteld zich daadwerkelijk met verzorging en opvoeding van hun kind(eren) bezig te houden.

Deze leden ondersteunen de regering in de keuze een aparte wet te creëren om die combinatie te vergemakkelijken. Tot nu toe is te weinig erkenning geweest voor het gegeven dat werknemers ook andere taken in dit leven hebben dan voltijd beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Een toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen noopt tot structurele arrangementen voor werknemers die verschillende taken in het leven combineren. Een afnemend aantal personen volgt het traditionele patroon waarbij de man een voltijdbaan heeft en de vrouw geen betaald werk verricht. De jongere generatie kiest thans in meerderheid voor de combinatie van arbeid en zorg wanneer er kinderen komen. Door de ouder wordende bevolking zal ook een toenemende zorgbehoefte bij ouderen ontstaan.

De groep van personen die taken combineren vertoont een divers patroon. Naast patronen met een verschil in arbeidsduur tussen de partners, zijn er patronen waarin de arbeidsduur van de partners min of meer gelijk zijn. Dergelijke patronen kunnen voorts per levensfase verschillen. De leden van de D66-fractie wijzen erop dat zij voorstander zijn van een levensloopbenadering – ook in wetgeving – waar mensen gedurende hun levensloop een economisch zelfstandig bestaan kunnen combineren met zorgverantwoordelijkheid. Volgens de inzichten van de leden van de-D66 fractie onderstreept een aparte wet die gewijzigde behoefte aan zorg- en arbeidspatronen. Bovendien leidt bundeling van wettelijke regels tot een vergroting van de inzichtelijkheid in regels die gelden voor de combinatie van arbeid en zorg, niet alleen voor werknemers maar ook voor ambtenaren en zelfstandigen en voor werkgevers in alle sectoren. Overigens merken de leden van de D66-fractie op dat dit wetsvoorstel zich in hoofdzaak richt op de levensfase waarin werkenden jonge kinderen te verzorgen hebben. Dit neemt volgens deze leden niet weg dat ook andere levensfasen, wanneer werkenden zorgbehoevende ouders of een zorgbehoevende partner hebben, zorgintensief kunnen zijn.

De leden van fractie van D66 vinden dat het onderhavige wetsvoorstel ook met name beoordeeld moet worden in het licht van vergroting van het aandeel van mannen in zorgtaken. Verwacht de regering dat dit daadwerkelijk zal gebeuren? Denkt de regering dat vrouwen meer gebruik zullen maken dan mannen van de verschillende verlofregelingen? Hoe wil de regering juist het gebruik bij mannen stimuleren? Op dit punt komen de leden van de D66-fractie bij het onderwerp ouderschapsverlof nog nader terug.

De leden van de-D66 fractie constateren dat in vergelijking met de diverse vormen van verlof in Noord-Europese landen (zwangerschaps-, vaderschaps-, en ouderschapsverlof) de Nederlandse verlofregelingen op geen enkel gebied bijzonder vooruitstrevend zijn. Uit de memorie van toelichting blijkt (tabel op blz. 7) dat de regering andere betaalde verlofvormen in beraad heeft. Waar denkt de regering aan? Deze leden vragen de regering ook in te gaan op de verkenning naar langdurend betaald zorgverlof die wordt uitgevoerd.

De leden van de GroenLinks-fractie zeggen verheugd te zijn over het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn met de regering van mening dat het verruimen van verlofmogelijkheden de combinatie van arbeid en zorg kan verbeteren.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering ervoor gekozen heeft, in weerwil van de motie-Van Middelkoop, de verschillende verlofvormen onder te brengen in een wet. Naar aanleiding van de forse kritiek van de Raad van State en allerlei maatschappelijke organisaties op het onderbrengen van de verschillende regelingen in een overkoepelende wet in plaats van in het Burgerlijk Wetboek, vragen deze leden zich af waarom toch is gekozen voor het onderbrengen in een nieuwe overkoepelende wet. Kan de keuze worden toegelicht? Wat is de reactie van de regering op de kritiek van de FNV dat door overheveling er lacunes in de wet dreigen te komen?

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat door de verschillende fases waarin diverse voorstellen zich bevinden, de overzichtelijkheid hier en daar te wensen over laat. Is het mogelijk de verschillende voorstellen met een invoeringsschema in een overzichtelijk schema weer te geven? Ook is niet altijd even duidelijk welke beweegredenen ten grondslag liggen aan de keuzes die zijn gemaakt. Bij de concrete voorstellen zal daar verder op in worden gegaan.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben moeite met de nogal eendimensionale blik op de samenlevingsvorm die uit het wetsvoorstel spreekt. De regering gaat naar onze smaak te veel uit van het gemiddelde gezin. Veel verlofvormen zijn slechts beperkt tot echtgenoten of registreerde partners en gezinssituaties. Deze leden zouden de verlofvormen voor de diverse samenlevingsvormen in de hedendaagse maatschappij willen openstellen: bijvoorbeeld voor samenwonende stellen, Lat-relaties, zorgverlof voor uitwonende kinderen, familieleden en andere naasten.

De leden van de fractie van GroenLinks vinden het betreurenswaardig dat maar mondjesmaat aan de aangenomen motie-Van Gent (26 447, nr. 11) over de inkomenseffectrapportage en het waarborgen van verlof voor verschillende inkomensgroepen is tegemoetgekomen in het voorliggende wetsvoorstel. Voor een degelijke beoordeling van de voorstellen is het voor de Kamer van groot belang kennis te nemen van de inkomenseffecten en toegankelijkheid van de verschillende verlofvormen. Kan hierin alsnog voor de plenaire behandeling van de wet worden voorzien?

Vanwege de positieve conclusie uit het rapport Verlof en Pensioen heeft de regering besloten de pensioensopbouw tijdens het opnemen van verlof niet wettelijk te regelen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dit te rijmen is met de conclusie uit het SZW-rapport Aanvullende Pensioenen: toekomstige uitkeringen en Emancipatie-Effect-Rapportage van april 2000, waarin één van de conclusies is dat er «meer aandacht moet komen voor het opbouwen van pensioen in geval van ouderschaps- en meer algemeen zorgverlof». Hoe is de verzekering tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid geregeld bij ouderschaps- en kortdurend zorgverlof?

Het is voor de leden van de GroenLinks-fractie onduidelijk waarom het wetsvoorstel voor verlofsparen niet in het wetsvoorstel is opgenomen. Het ligt in de rede dit wel op te nemen, zeker gezien de wens van de regering alle verlofvormen in deze wet Arbeid en Zorg samen te voegen. Kan een toelichting worden gegeven op deze keuze?

Met betrekking tot het educatief verlof wordt naar de smaak van deze leden onvoldoende beargumenteerd waarom dit verlof geen wettelijk recht behoeft. Het regelen in de CAO biedt onvoldoende garantie dat dit voor elke werknemer wordt geregeld. Kan de keuze worden toegelicht?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zeggen uitermate sceptisch en kritisch te zijn, ondanks het feit dat zij positief zijn over de in het wetsvoorstel beoogde uitbreiding van een aantal verlofvormen. Deze leden willen benadrukken dat zij voor de motie-Van Middelkoop hebben gestemd, dat deze motie door de Kamer is aangenomen en dat daar nogmaals op is gewezen tijdens het nota-overleg van 25 oktober 1999. Deze motie roept de regering op om bestaande en nieuwe regelingen waar mogelijk op te nemen in het BW. Deze leden delen de mening van de Raad van State dat het wetsvoorstel nauwelijks een inhoudelijke meerwaarde biedt voor de bestaande regelgeving, terwijl wel een structurele analyse gemist wordt. De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom er in deze en andere fundamentele bezwaren van de Raad geen aanleiding voor de regering is geweest om dit wetsvoorstel nog eens te heroverwegen. De leden menen dan ook dat de regering er beter aan had gedaan om, conform de overweging van de Raad van State, dit voorstel niet naar de Tweede Kamer te sturen.

De leden van de fracties van RPF en GPV zijn teleurgesteld over de totstandkoming van het onderhavig voorstel. Van de meerwaarde van een apart wetsvoorstel, waarin allerlei verlofvormen worden samengevoegd en voor een belangrijk deel zelfs worden overgeheveld uit het BW, zijn de genoemde leden, zoals ze vorig jaar tijdens het nota-overleg over de nota Arbeid en zorg al hebben ingebracht, niet overtuigd. Een majeure wetgevingsoperatie waarbij het grootste deel bestaat uit het verplaatsen van bestaande regelingen, is wat hen betreft onvoldoende gelegitimeerd. Zij constateren dat zij daarin worden gesteund door de Raad van State en organisaties van werkgevers en werknemers. Weliswaar worden er ook enkele nieuwe verlofregelingen voorgesteld, maar ook daarin zien genoemde leden geen reden om te komen tot één wet waarin alle andere verlofvormen zijn opgenomen. Het argument dat bundeling inéén wet tot een betere afstemming en inzichtelijkheid leidt doet naar de mening van de leden niets af aan het gegeven dat ook dan voor elke verlofregeling een apart regime blijft gelden. Kan de regering uiteenzetten wat de meerwaarde van een kaderwet is voor de individuele werknemer en werkgever? Verwacht de regering dat door het onderbrengen van de verschillende regelingen in één kaderwet, de kennis en wellicht ook het gebruik van de regelingen zal toenemen? Is datzelfde niet te bereiken door bijvoorbeeld het uitbrengen van een brochure met een overzicht van alle bestaande en nieuwe regelingen, gepresenteerd in onderlinge samenhang?

Ook constateren de leden van de fracties van RPF en GPV dat lang niet alle verlofvormen die in voorliggend wetsvoorstel worden opgenomen, gericht zijn op een bevordering van de combineerbaarheid van arbeid en zorg. Ze wijzen hierbij bijvoorbeeld op het politieke verlof en de onderbrenging van de wet financiering loopbaanonderbreking in onderhavig wetsvoorstel. Deelt de regering de mening van genoemde leden dat de titel van het wetsvoorstel beperkter is dan de inhoud?

De leden van de fracties van RPF en GPV vinden het getuigen van een beperkte visie van de regering om de voorgestelde wet op te hangen aan een gewenste verbetering van de combineerbaarheid van arbeid en zorg. Ze wijzen erop dat er ook andere redenen zijn om verlof op te nemen, zoals bijvoorbeeld het volgen van een opleiding of om «gewoon» op adem te komen door het opnemen van een «sabbatical year». Genoemde leden zijn van mening dat veranderingen in de verlofwensen te maken hebben met veranderingen die zich op de arbeidsmarkt voordoen, waarvan de wens om te komen tot een betere afstemming tussen arbeid en zorg er slechts één is. Deelt de regering die mening? In dat kader vinden deze leden het merkwaardig dat, zoals zij uit de toelichting begrijpen, het onderhavig wetsvoorstel vooral is ingegeven door het streven om een betere balans te bevorderen tussen arbeid en zorg. Hoewel deze leden al herhaaldelijk hebben aangegeven dat ook zij meer mogelijkheden tot zorgverlof toejuichen, hebben ze de indruk dat daarvoor geen kaderwet arbeid en zorg nodig is, waarin naast enkele nieuwe verlofvormen ook bestaande worden opgenomen.

De leden van de fracties van RPF en GPV willen hierbij opmerken dat zij de conclusie van de regering delen, dat als gevolg van de vele verschillende verlofvormen het overzicht voor werkgevers en werknemers wanneer van welke verlofvorm gebruik kan worden gemaakt in veel gevallen niet aanwezig is. Maar ze betreuren dat er blijkbaar niet is nagedacht over een geheel nieuwe systematiek die meer recht doet aan de ontwikkeling die zich op het CAO-gebied voordoet. De leden van de fracties van RPF en GPV wijzen erop dat veel CAO's in toenemende mate door raamregels worden gekenmerkt, waardoor meer maatwerk kan worden bereikt. In dat kader vragen zij de regering of zij ook heeft overwogen om bij deze tendens aan te sluiten door te kiezen voor een zogenaamde verlofwet, die enkel bestaat uit een raamwet waarbinnen de verdere invulling wordt overgelaten aan de werkgever en de werknemer. Ze denken hierbij bijvoorbeeld aan de introductie van een zogenaamde verlofstrippenkaart, waarbij jaarlijks in ieder geval een minimumafname aan verlof per jaar wordt afgeschreven en die verder door de werknemer kan worden ingezet voor verschillende vormen van zorg- en vakantieverlof. De nadere invulling van deze strippenkaart behoort dan aan de sociale partners te worden overgelaten. Kan de regering op dit mogelijk alternatief van een kaderverlofwet ingaan?

De leden van de fracties van RPF en GPV vinden het merkwaardig dat de regering pas aan het eind van het wetgevingstraject gaat bekijken of er redenen zijn om bestaande wetten alsnog te integreren in het BW. Deze opvatting, die is ingegeven in reactie op de motie-Van Middelkoop c.s., vinden genoemde leden discutabel. Waarom wordt gekozen voor een bezinning achteraf? Is het niet beter om onnodige wetswijzigingen te voorkomen door deze bezinning aan het begin van het traject te doen plaatsvinden? Wat dat laatste betreft informeren deze leden naar de toepassing van artikel 107 Grondwet. Wanneer is toepassing daarvan naar het oordeel van de regering opportuun? Bij de privatisering van de Ziektewet achtte de regering het blijkbaar wél aanvaardbaar en wenselijk te kiezen voor twee gescheiden trajecten. De loondoorbetalingsverplichting voor de meeste gevallen van ziekte wordt geregeld in het BW en de zogenaamde vangnetgevallen blijven aangewezen op de Ziektewet. Dat de regering er nu vanaf ziet nieuwe en bestaande regelgeving zoveel mogelijk onder te brengen in het BW maakt op genoemde leden geen consequente indruk.

De leden van de fracties van RPF en GPV verzoeken de regering in te gaan op de vraag welke positie Nederland internationaal gezien inneemt op het terrein van de verschillende soorten verlof. Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop de ons omringende landen invulling hebben gegeven aan de in het voorliggende wetsvoorstel opgenomen verlofvormen? Kennen andere landen verlofvormen die in dit wetsvoorstel niet zijn opgenomen?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. De wet beoogt een nieuwe balans te vinden tussen arbeid en zorg. Deze leden constateren dat de wet evenzeer moet worden ingekaderd in bredere maatschappelijke ontwikkelingen van individualisering en emancipatie.

Deze leden vragen of hun indruk juist is dat in dit wetsvoorstel het beleid rond arbeid en zorg vooral gestempeld wordt door de wens om te komen tot vergroting van de arbeidsparticipatie en het faciliteren van situaties van tweeverdienerschap.

In hoeverre heeft de regering ook oog voor de positie van echtparen waarbij een van de ouders hoofdzakelijk het gezinsinkomen verwerft? Herkent de regering de zorg dat de keuzevrijheid door een beleid tot versterking van de arbeidsparticipatie dreigt te worden aangetast? Welke aandacht is er voorts voor de aanzienlijke groep alleenstaande ouders met kinderen, die zorg en arbeid trachten te combineren?

Deze leden vragen de regering voorts nader in te gaan op de kritiek dat door het toenemend aantal faciliteiten die met name tweeverdieners met kinderen ten goede komen, een verschuiving van werkdruk dreigt naar collega's die voortdurend werk moeten overnemen.

Wordt deze problematiek door de regering onderkend? Welke gevolgtrekkingen worden daaraan verbonden?

De leden van de SGP-fractie staan kritisch tegenover de noodzaak om te komen tot dit wetsvoorstel. Het doel van deze wet is te bevorderen dat blijvende arbeidsparticipatie aantrekkelijker wordt dan uittreden). Kan de regering expliciet aangeven op welke wijze dit wetsvoorstel beantwoordt aan het hierboven gestelde doel? In welke mate denkt de regering met de maatregelen te stimuleren om toe te treden naar de arbeidsmarkt en te behoeden voor uittreding?

Het wetsvoorstel is hoofdzakelijk een samenbundeling van bestaande wetten rond verlofregelingen. Nieuwe verlofvormen zijn het kortdurend zorgverlof en het adoptieverlof. Welke bijdrage verwacht de regering van deze verlofregelingen aan het bereiken van het bovengestelde doel?

De regering wijst erop dat door bundeling van de regelingen de uniformiteit, de inzichtelijkheid en de toegankelijkheid worden vergroot. Wat betreft de uniformiteit hebben de leden van de SGP-fractie hun twijfels. Vrijwel alle regelingen verschillen qua duur, financiering en doelgroep van elkaar. Ten aanzien van de inzichtelijkheid en toegankelijkheid vragen de leden zich af waardoor en voor wie deze worden vergroot door alle verlofregelingen in één wet te plaatsen? Voorts vragen zij zich af of de cumulatie en samenloop van verlofvormen de helderheid van de verlofregelgeving niet nadelig beïnvloedt.

De leden van de SGP-fractie verzoeken de regering, mede naar aanleiding van de ook door hen gesteunde motie-Van Middelkoop c.s. nader in te gaan op de vraag hoe een afzonderlijke wet zich verhoudt tot artikel 107 van de Grondwet, waarin onder meer de opdracht is vervat om het burgerlijk recht in een algemeen wetboek vast te leggen. Wordt de overzichtelijkheid van het burgerlijk recht voorts niet belemmerd door de thans voorgestelde wetgeving?

De leden van de SGP-fractie zouden voorts graag een nadere uiteenzetting zien over de verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van verlof. Wat moet door de sociale partners worden geregeld, wat dient wettelijk te worden vastgelegd, en welke eigen verantwoordelijkheid ziet de regering voor de werknemer in de aanwending van algemene verlofmogelijkheden? Deze leden achten het gewenst dat de regering nader op deze algemene uitgangspunten ingaat, waarbij tevens de gewenst wijze van financiering wordt betrokken. Deze leden vinden dat bij een overkoepelende wet als de onderhavige een dergelijk algemeen referentiekader meer aandacht behoeft. Dit klemt temeer nu blijkens de tabel op blz. 7 van de toelichting ook andere verlofvormen in beraad zijn. Welke nieuwe verlofvormen worden door de regering overwogen? Is bij een toename van het aantal verlofvormen niet eerder de vraag aan de orde hoe in de toekomst, mede met het oog op de overzichtelijkheid en keuzevrijheid, juist integratie van verlofvormen aangewezen is?

Hoofdstuk 2 Wet arbeid en zorg

2.1 Inleiding

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in het wetsvoorstel is gekozen voor werknemers, ambtenaren, en daar waar aan de orde, zelfstandigen. Met de Raad van State vragen zij zich af waarom de uitzendkrachten, flexwerkers, opdrachtnemers en andere niet-werknemers niet in het voorstel zijn meegenomen. Wat is de achterliggende reden hiervoor?

2.2 Noodzaak van nieuwe verlofregelingen

De regering heeft geen wijziging aangebracht in de bestaande wettelijke regeling voor loopbaanonderbreking. De leden van de PvdA-fractie betreuren dat niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt om de wet op onderdelen te wijzigen, zodat gebruik meer in overeenstemming kan zijn met de behoefte. De recente evaluatie van de wet heeft immers laten zien dat er wel degelijk behoefte is aan deze wet, maar de beperkingen die de wet oplegt problemen opleveren. Daarbij gaat het onder andere om de eis van vervanging, de omschrijving van de vervanger, de categorieën uitkeringsgerechtigden die als vervanger aangesteld kunnen worden, de eis dat het aantal vervangingsuren minimaal gelijk is aan het aantal verlofuren, de geringe financiële tegemoetkoming per maand en de minimale verlofperiode van twee maanden. De leden van de fractie van de PvdA-fractie vragen de regering op deze afzonderlijke punten te motiveren waarom niet tot wijziging van de wet is overgegaan.

Het feit dat het voorliggende wetsvoorstel geen nadere voorstellen brengt ter verbetering van de Wet financiering loopbaanonderbreking, achten de leden van de PvdA-fractie een gemiste kans. Deze wet zou, met een aantal aanpassingen, als een goede basis kunnen dienen voor diverse verlofvormen, waaronder langer durend zorgverlof, (betaald) ouderschapsverlof, scholingsverlof en eventueel sabbatsverlof. Daarom vragen deze leden nogmaals de volgende veranderingen in de Wet financiering loopbaanonderbreking te overwegen:

• versoepeling van de vervangingseis in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld verlaging van het minimum aantal vervangingsuren;

• het putten uit het algemene bestand aan werkzoekenden toestaan;

• het laten vervallen van de eis dat herintreders maar een bepaald percentage van de verlofvervangers mogen vormen;

• verhoging van de uitkering in geval van ouderschapsverlof en verzorging van een zwaar zieke;

• versoepeling van de eis dat voor minimaal de helft van de werktijd verlof wordt opgenomen.

Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering. Zij gaan er overigens vanuit dat de reeds toegezegde aanpassingen in een nota van wijziging zo snel mogelijk naar de Kamer wordt gestuurd.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in hoeverre de regering de positie van uitkeringsgerechtigden heeft meegewogen bij het opstellen van dit wetsvoorstel. In diverse landen zijn verlofregelingen ook van toepassing op uitkeringsgerechtigden, hetgeen in de praktijk betekent dat ze voor de betreffende periode geen sollicitatieplicht kennen. In reactie op het advies van de Raad van State geeft de regering slechts aan niet te hebben gekozen voor een volksverzekering, omdat dan ook niet werkenden onder het bereik van de verlofregelingen zouden kunnen vallen. De leden van de PvdA-fractie vinden deze argumentatie onvoldoende. Zou de gedachte van een volksverzekering niet juist passen in de brede doelstelling van de wet? De leden van de PvdA-fractie vernemen graag een uitgebreidere reactie op de positie van uitkeringsgerechtigden, mede ook in relatie tot eerdere voorstellen van de regering voor het invoeren van een arbeidsplicht voor alleenstaande ouders in de bijstand. De leden refereren daarbij aan de aangenomen motie Bussemaker/Schimmel waarin verlofregelingen voor alleenstaande ouders expliciet genoemd wordt.

De leden van de PvdA-fractie vragen bij welke onderdelen van de kaderwet Arbeid en Zorg pleegouders gelijk worden gesteld met natuurlijke ouders. Zij worden expliciet genoemd bij ouderschapsverlof en zorgverlof, maar geldt dat ook voor andere regelingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom nergens in het wetsvoorstel is neergelegd dat het onredelijk van een werkgever zou zijn als hij de dienstbetrekking op zou zeggen, bijvoorbeeld omdat de werknemer vooraf geen melding heeft kunnen doen bij verhindering of als een werknemer verlof opneemt niettegenstaande zwaarwegende bedrijfsbelangen. Zo'n toelichting is wél opgenomen bij het ouderschapverlof. Is de regering voornemens in de nota naar aanleiding van het verslag een toelichting op te nemen dat in zulke gevallen de werkgever geen rechtsgeldige reden heeft voor ontslag, vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de VVD-fractie zijn, net als de Raad van State, van mening dat het wetsvoorstel een aantal wettelijke bepalingen omvat die een ongewenste inbreuk zijn op de contracteervrijheid van de sociale partners. Hierbij betreft het recht op betaald kortdurend zorgverlof en kraamverlof. Deze leden merken op dat afspraken hieromtrent thuis horen in het CAO-overleg of op ondernemingsniveau.

De regering is van mening dat zonder wettelijke ondersteuning te weinig voortgang wordt geboekt. Dit valt te bestrijden wanneer gekeken wordt naar de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen. Uit de meest recente gegevens van het CBS blijkt dat momenteel driekwart van de vrouwen na de geboorte van een eerste kind blijft werken. Deze ontwikkeling is hoofdzakelijk te danken aan CAO-afspraken over de differentiatie in arbeidsduur. De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom de regering van mening is, mede gezien de gunstige ontwikkelingen rondom de arbeidsparticipatie van vrouwen en de situatie op de arbeidsmarkt, dat de sociale partners niet in staat zouden zijn verdergaande afspraken over de combinatie van arbeid en zorg te maken. De regering meldt dat in CAO's voor 79% van de werknemers geen afspraken zijn gemaakt over zorgverlof. Geldt dit ook voor afspraken over zorgverlof op ondernemingsniveau?

Verder vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom de regering, wanneer zij op dit terrein zo weinig vertrouwen in de sociale partners blijkt te hebben, ervan uitgaat dat werkgevers en werknemers een regeling zouden kunnen treffen om de financiering van het zorgverlof wel via een CAO-fonds te laten verlopen. Waarom verwacht de regering dat werkgevers en werknemers daar eigen middelen inbrengen?

Eén van de belangrijkste doelstellingen van het wetsvoorstel is de toename van de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering een prognose te maken, voor de komende tien jaar, van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de voorgestelde regelingen van het wetsvoorstel op de verwachte toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen.

Voorts zijn de leden van de VVD-fractie van mening dat de regering onvoldoende ingaat op de mogelijkheden van de inzet van bovenwettelijke vakantiedagen bij zorgverlof. Veel werkenden beschikken over een aanzienlijke hoeveelheid verlofdagen, zoals bovenwettelijke vakantiedagen en roostervrije dagen. De aan het woord zijnde leden missen een duidelijke inzet van deze dagen in het arbeid-en-zorgvraagstuk.

De leden van de CDA-fractie menen dat de taak van de overheid ligt in het creëren van voorwaarden voor en het stimuleren van betere mogelijkheden voor het combineren van arbeid en zorg. Het creëren van een basisnorm in wetgeving is daartoe een goede mogelijkheid. Zij vragen nadrukkelijk om een nadere motivering voor de gekozen vormgeving. Met name bij de regeling inzake kraamverlof en kortdurend zorgverlof lijkt het deze leden voor de hand liggen dat sociale partners in het arbeidsvoorwaardenoverleg van deze regeling kunnen afwijken, juist omdat het in dit overleg om uitruil gaat, waarbij maatwerk gericht op belangen en behoeften van beide partijen centraal staat.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie om een nadere beschouwing over het compenseren van zorgverlof door bovenwettelijke vakantiedagen en andere bovenwettelijke vrije dagen. De regering stimuleert het sparen van (bovenwettelijke) vakantiedagen voor verlof met o.a. de argumentatie dat de recuperatiefunctie van vakantie te relativeren is als het gaat om de bovenwettelijke dagen. In dit wetsvoorstel wordt juist gesteld dat alle vakantiedagen een recuperatiefunctie hebben. Bij het zelf sparen voor verlof voor zorg of andere activiteiten speelt naar de mening van deze leden ook de eigen verantwoordelijkheid van mensen een rol. Zij kunnen zich voorstellen dat in bepaalde omstandigheden het heel goed mogelijk is om te sparen voor een verloftegoed dat op verschillende wijzen ingezet kan worden, ook voor kortdurend zorgverlof. Zij vragen daarom een nadere motivering van de afwijzing om voor deze vorm van verlof compensatie via vakantiedagen mogelijk te maken.

De leden van de CDA-fractie moeten tot hun teleurstelling constateren dat op het punt van het langdurend betaald zorgverlof nog steeds geen stap voorwaarts wordt gezet. Terwijl daar een groot knelpunt zit. Immers, in een situatie van onvoorzienbare incidentele zorgtaken volstaat in de meeste gevallen het calamiteitenverlof of andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen. Voor voorzienbare incidentele zorgtaken kan gebruik worden gemaakt van verlofsparen. Echter, voor onvoorzienbare lange durende zorgtaken staat op dit moment alleen een beroep op de Wet financiering loopbaanonderbreking open. Het gebruik van deze mogelijkheid is zeer gering, o.a. vanwege de voorwaarde van vervanging. De CDA-fractie heeft reeds eerder voorgesteld om deze wet zonder voorwaarden open te stellen voor langdurend noodzakelijk zorgverlof voor naasten. Deze leden vernemen graag een uitgebreide reactie op dit voorstel. Hoe, zo vragen zij, wil de regering ook naar aanleiding van de toezeggingen in het laatstelijk gehouden algemeen overleg verder omgaan met de Wet financiering loopbaanonderbreking? Tevens vragen zij of nog binnen deze kabinetsperiode nadere stappen zijn te verwachten ten aanzien van langdurend zorgverlof.

De leden van de D66-fractie vinden het wenselijk dat palliatief verlof mogelijk wordt gemaakt bij een levensbedreigende ziekte.

De leden van de GroenLinks zeggen het te betreuren dat in het wetsvoorstel geen letter is gewijd aan het rouwverlof. In hoeveel CAO's is rouwverlof opgenomen? Naar de mening van deze leden zou een aparte regeling voor rouwverlof voor bijvoorbeeld maximaal 3 weken thuishoren in het wetsvoorstel. Wat is de mening van de regering over het instellen van een dergelijke regeling?

De leden van de fracties van RPF en GPV missen in het wetsvoorstel een regeling voor rouwverlof. Hoewel het voor hen niet vaststaat dat genoemd verlof in dit wetsvoorstel moet worden opgenomen, willen ze de regering vragen hoe zij tegenover een recht op rouwverlof staat.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in een kamerbreed gesteunde motie-Van der Vlies (22 800 XV, nr. 32) de regering is verzocht studie te (doen) verrichten naar de rechtspositionele en financiële aspecten van zorgverlof ten behoeve van de verzorging van patiënten in de thuissituatie. Kan de regering nader inzicht verschaffen in de uitvoering van deze motie en het daarop gevolgde traject? Kan de regering concreter ingaan op de perspectieven ten aanzien van een langerdurend zorgverlof?

2.3 Keuze voor wetgeving

De leden van de PvdA-fractie zouden graag zien dat de regering meer dan thans het geval is een duidelijke visie en eenvormigheid in de wijze van verloffinanciering aanbrengt. Het instellen van een zogenaamd Arbeid-en-zorgfonds, ondergebracht in het Algemeen werkloosheidsfonds, is dan een optie. Binnen het fonds kunnen de verschillende regelingen niet alleen worden gebundeld en afgestemd, maar ook vormt het meteen de financieringsbasis. Deze vorm heeft als voordelen dat de financiering uniform is en dus overzichtelijk, dat alleen werkgevers die meewerken gecompenseerd worden, dat kosten worden gespreid en dat sectoren waar relatief veel vaders en moeders werken worden ontzien. Graag ontvangen deze leden een nadere reactie van de regering op deze optie.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering stelt dat een wettelijke regeling de gelijkheid tussen werknemers, de rechtszekerheid en de duidelijkheid bevordert. De verantwoordelijkheden en kosten worden op evenwichtige wijze verdeeld over individuele werknemers en werkgevers. Ook de overheid levert een bijdrage door middel van een gedeeltelijke financiering van het kortdurend zorgverlof. De regering stelt dat, daar waar mogelijk, ruimte wordt gelaten voor CAO-afspraken of om anderszins tot andere of aanvullende afspraken te komen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe in dit kader de regering de mogelijkheid beoordeelt om bij zorg-, calamiteiten- en kraamverlof af te wijken bij CAO of bij schriftelijke overeenstemming met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, dan wel een schriftelijke individuele arbeidsovereenkomst. Dit zou tevens de mogelijkheid bieden om de verlofvormen desgewenst in te voegen in de meerkeuzensystemen in arbeidsvoorwaarden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de financiering per regeling zeer verschillend is. Waarom is er voor een versnipperde financiering is gekozen? Waarom is niet voor een collectieve financiering gekozen? Kan een overzicht gegeven worden van de kosten bij een collectieve financiering van de verschillende verlofvormen?

2.4. Eén overkoepelende wet

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom ervoor is gekozen te wachten met het onderbrengen van de Wet Aanpassing Arbeidsduur, een wet die duidelijk bedraagt aan het kunnen combineren van arbeid en zorg? En waarom politiek verlof wel onderbrengen terwijl deze verlofvorm niet direct tot doel heeft arbeid en zorg te kunnen combineren? Graag een ontvangen zij een motivering voor de gemaakte keuzes.

De leden van de PvdA-fractie missen een overtuigende verantwoording van de afbakening van de regelingen. Als de Wet Aanpassing Arbeidsduur onder de wet Arbeid en Zorg wordt gebracht, zou het dan niet logisch zijn ook andere «tijdregelingen» zoals de vakantiewetgeving en onderdelen van de Arbeidstijdenwet bij de wet onder te brengen, of althans naar deze wetgeving te verwijzen in de Wet Arbeid en Zorg. Waarom is niet overwogen ook kinderopvang (de Wet Basisvoorziening Kinderopvang) onder te brengen bij de wet Arbeid en Zorg? Deze leden vinden de hiervoor aangevoerde redenering, namelijk dat kinderopvang onder een ander ministerie valt, niet toereikend. In het algemeen missen de leden een visie op de samenhang die de regering voor ogen heeft ten aanzien van regelingen gericht op tijd respectievelijk geld en diensten.

De leden van de CDA-fractie zien niet de noodzaak van een aparte wet om tot stroomlijning van regelgeving te komen. Op welke wijze worden overigens regels gestroomlijnd? Dit wetsvoorstel bevat naar hun mening eerder een opsomming van bestaande regels en een enkele nieuwe. Daar waar sprake is van afbakeningsproblemen, zoals tussen calamiteitenverlof en kraamverlof en calamiteitenverlof en kortdurend zorgverlof, worden deze problemen niet echt opgelost. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat slechts enkele nieuwe regelingen voorgesteld worden: een recht op kortdurend zorgverlof, adoptieverlof en kraamverlof, waarbij het laatste in de praktijk reeds geregeld is. Wat is nu werkelijk de meerwaarde van dit wetgevingstraject voor betrokkenen?

De leden van de fractie van D66 vinden onderbrenging van de regeling van loopbaanonderbreking in het opzicht van taken combineren wel juist, evenals de plaats die ingeruimd is voor integratie van de Wet aanpassing arbeidsduur. De Wet aanpassing Arbeidsduur die op 1 juli 2000 in werking is getreden, zal op den duur een onderdeel worden van het voorliggende wetsvoorstel arbeid en zorg. De regering heeft ervoor gekozen eerst de ervaringen met de Wet aanpassing arbeidsduur af te wachten alvorens deze wet naar de Wet arbeid en zorg over te hevelen. De leden van de D66-fractie vragen hoe lang de regering daarvoor nodig denkt te hebben en of nu al iets gezegd kan worden over de eerste ervaringen.

Hoofdstuk 3 Zwangerschaps-, bevallings- en adoptieverlof

3.1 Inleiding

3.1.1 Het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met het overhevelen van het zwangerschaps- en bevallingsverlof naar de nieuwe Wet arbeid en zorg de bestaande praktijk wordt gecodificeerd. Knelpunten zijn er in de huidige situatie niet. Het is slechts een omvangrijke wetgevingsoperatie die niet meer duidelijkheid voor rechthebbenden biedt dan nu het geval is. Bovendien is het de vraag of het opnemen van dit verlof in de nieuwe wet iets toevoegt aan een verbetering van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren. Het gaat immers om een regeling die gebaseerd is op de feitelijke en fysieke arbeidsongeschiktheid van de verlofganger. Kan de regering hier nader op ingaan, zo vragen deze leden. En kan de regering aangeven of wijzigingen zijn overwogen om op dit punt aanpassingen te plegen? Heeft de regering daarbij ook rekening gehouden met internationaalrechtelijke ontwikkelingen? Te denken valt aan internationale verdragen (ILO-verdrag), jurisprudentie van het Europees Hof en richtlijnen/resoluties van het Europees Parlement op dit terrein.

De lengte en de flexibiliteit van het verlof blijven ongewijzigd alsmede de kring van rechthebbenden en de hoogte van de uitkering. Is dit geen overbodige activiteit, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie zijn ingenomen met het feit dat het verlofrecht bij zwangerschap en bevalling wettelijk geregeld gaat worden. Zij vragen de regering of er nog plannen bestaan om het zwangerschaps- en bevallingsverlof uit te breiden. Deze leden wijzen erop dat in juni in de jaarlijkse ILO-vergadering een nieuw verdrag inzake moederschapsbescherming (nr. 183) met een bijbehorende aanbeveling (nr. 191) tot stand is gekomen. Deze leden vragen de regering in te gaan op de termijn van 18 weken waarvan in het ILO-verdrag en daarbij behorende aanbeveling sprake is.

De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat Frankrijk tien weken extra zwangerschapsverlof toekent aan vrouwen die bevallen van een derde of navolgend kind. De beweegredenen van de Franse overheid hiervoor zijn niet bekend. Wellicht is het bevolkingspolitiek, maar de redenen kunnen ook samenhangen met de zwaardere last die de verzorging van meerdere kinderen met zich meebrengt. Deze leden vragen de regering op nut en noodzaak van een dergelijke voorziening in te gaan.

De leden van de D66-fractie merken op dat Zweden een verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof kent voor ouders van meerlingen. Het verlof wordt in Zweden met zes maanden verlengd bij de geboorte van een meerling. Deze leden constateren dat in Nederland deze mogelijkheid niet bestaat. Zij vragen de regering in te gaan op de mogelijkheid van een langer zwangerschaps- en bevallingsverlof voor moeders van meerlingen. Dit past ook bij het voorstel in het voorliggende wetsvoorstel om het ouderschapsverlof voor ouders met meerlingen uit te breiden.

Voor de leden van de D66-fractie is het belangrijk dat ook een verlofrecht ontstaat voor zelfstandigen, vrije beroepsbeoefenaren zonder arbeidsovereenkomst en meewerkende echtgenoten. Bij de behandeling van de WAZ en ook eerder hebben deze leden daarvoor gepleit. Overigens zijn deze leden van mening dat de uitkering tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof voor deze genoemde groep niet qua hoogte afhankelijk hoort te zijn van het winstinkomen van de jaren daarvoor, maar een vaste uitkering zou moeten zijn. De leden van de D66-fractie vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof alleen is voorbehouden aan werknemers. Waarom is niet gekozen voor een wettelijk recht voor zelfstandigen, vrije beroepsoefenaren en anderen die geen werknemer zijn? Hoe denkt de regering over het uitbreiden van de regeling met deze groep en dan op inkomensafhankelijke basis waarbij de lage(re) inkomens een uitkering krijgen? Waarom heeft de regering gekozen voor een periode van 16 weken? Het Europees Parlement heeft zich onlangs uitgesproken voor een periode van 20 weken. Wat vindt de regering van deze uitspraak? Kan een overzicht gegeven worden van de extra kosten bij een uitkering van 20 weken? Hoe kijkt de regering aan tegen een langer zwangerschapsverlof voor moeders met meerlingen?

De leden van de fracties van RPF en GPV vinden het opvallend dat zwangerschaps- en bevallingsverlof in onderstaande verlof is opgenomen, omdat de behoefte aan dit type verlof een fysieke achtergrond kent, zoals de regering ook in de toelichting op blz. 14 stelt. Daarbij komt nog dat dit type verlof alleen kan toekomen aan het vrouwelijk deel van de werknemers. Is het dan wel logisch deze verlofvorm op te nemen in een wet die beoogt de combineerbaarheid van arbeid en zorg door mannen en vrouwen te verbeteren?

De leden van de fracties van RPF en GPV vinden het een goede zaak dat het verlofrecht bij zwangerschap en bevalling voortaan een wettelijke basis kent.

3.1.2 Het recht op adoptieverlof

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om binnen het adoptieverlof onderscheid te maken tussen adoptie van kinderen uit het buitenland en het binnenland, dit omdat in het eerste geval niet alleen sprake is van bindingstijd maar ook van een reis- en verblijftijd. Deze leden vragen ook of overwogen is adoptieverlof toe te kennen aan uitkeringsgerechtigden.

Pleegouders worden in alle gevallen uitgesloten van het adoptieverlof. Toch kan tijd voor binding hier ook van groot belang zijn. Kunnen de leden van de PvdA-fractie in de toekomst een voorstel tegemoet zien dat verlof voor pleegouders regelt?

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorstel voor een recht op adoptieverlof. Wel moet hen van het hart dat dit voorstel veel te lang op zich heeft laten wachten. Er bestond reeds lange tijd een ruime Kamermeerderheid om op dit punt snel een verbetering te realiseren. Het kenmerkt de weinig voortvarende wijze waarop dit kabinet is omgegaan met het hele dossier rond arbeid en zorg. Vanuit de wens om alles af te stemmen is onnodig veel tijd verloren gegaan, zo menen deze leden. Dat is vooral te betreuren omdat er een groot persoonlijk maar zeker ook maatschappelijk belang is gemoeid met een goede binding tussen adoptiekind en adoptiefouders. Het welslagen van de adoptie is ermee gediend dat tijd en aandacht aan elkaar besteed kan worden.

Gezien het feit dat gemiddeld rond de 900 buitenlandse adopties per jaar plaatsvinden en er dus relatief weinig werknemers bij betrokken zijn, lijkt een wettelijk recht op verlof in dit geval het meest doelmatig. Ook de Stichting van de Arbeid heeft positief gereageerd op een wettelijk recht op adoptieverlof.

Deze leden vragen zich echter af waarom gekozen is voor een verlofperiode van 3 weken voor beide ouders. De 3 weken lijken het resultaat van een arbitraire middeling tussen het eerste kabinetsvoorstel voor 4 weken voor één van beide adoptiefouders en de wens vanuit de Kamer voor een onoverdraagbaar adoptieverlof voor beide ouders. Welke overweging ligt aan deze uitkomst van 3 weken ten grondslag, zo vragen deze leden. In hoeverre is hierbij rekening gehouden met de noodzakelijke reis- en verblijftijd en het feit dat op grond daarvan in het verleden voor ambtenaren reeds een verlofregeling van 4 weken is overeengekomen? In hoeverre is het verlof gebaseerd op het belang van een goede hechting tussen adoptiefkind en -ouders? En is deze periode toereikend om een goede basis te leggen voor het hechtingsproces? In hoeverre behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de adoptiefouders in spé om bijvoorbeeld zelf te sparen voor verlof? Deze leden achten het van groot belang dat een meer principiële stellingname wordt ingenomen, waarin het belang van het kind uitgangspunt is.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of is overwogen om voor de duur van het adoptieverlof aansluiting te zoeken het bevallingsverlof, aangezien bij de hoogte van de uitkering ook aansluiting is gezocht bij het bevallingsverlof. Zou het in dat kader niet billijk zijn om voor de situatie waarin twee of meer kinderen tegelijkertijd worden geadopteerd aansluiting te zoeken bij het meerlingenverlof? Hoe staat de regering hier tegenover, zo vragen deze leden.

Tenslotte zouden zij ook graag nader onderbouwd willen zien waarop de periode van 16 weken is gebaseerd waarbinnen het adoptieverlof dient te worden opgenomen.

De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van de totstandkoming van het recht op betaald adoptieverlof. De leden betreuren het dat adoptiefouders lang hebben moeten wachten voordat het zover is. Zij zijn echter verheugd dat beide (werkende) ouders het recht krijgen op verlof, maar plaatsen wel vraagtekens bij de duur (iedere ouder 3 weken). De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat er een voldoende hechting plaatsvindt tussen het geadopteerde kind en de ouder(s). Een langere periode dan 3 weken kan daartoe een goede bijdrage zijn en kan problemen op latere leeftijd voorkomen. Dit speelt des te meer, aangezien geadopteerde kinderen tegenwoordig ouder zijn ten tijde van de adoptie, dan vroeger het geval was. Bovendien is in een aantal gevallen het noodzakelijk langdurig in het buitenland te verblijven vanwege de vereiste procedure en pleit dit ook voor een langer adoptieverlof. Als derde argument voor een langer verlofrecht kan worden aangevoerd dat de meerkosten niet groot zullen zijn. De leden van de D66-fractie vragen de regering op deze argumenten in te gaan.

De leden van de fractie van D66 hebben nog vragen over de uitwerking van de rechtsgrond. Enerzijds wordt de stiefouderadoptie uitgesloten omdat de hechting waarvoor het verlof bedoeld is, al heeft plaatsgevonden. Anderzijds worden pleegouders uitgesloten omdat er geen sprake is van juridische adoptie. Als de wenselijkheid van de gelegenheid tot hechting/binding aan beide ouders de grondslag vormt voor het adoptieverlof, dan moet geconstateerd worden dat pleegouders en pleegkinderen daar in principe evenveel behoefte aan hebben. Veel pleegkinderen worden namelijk pas jaren na opneming in een pleeggezin geadopteerd omdat er voordien juridische belemmeringen waren (zoals weigering van de biologische/juridische ouders). Als de juridische handeling van de adoptie de grondslag is, dan mag volgens de leden van de D66-fractie stiefouderadoptie niet uitgesloten worden. De leden vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat adoptieverlof ook opgenomen moet kunnen worden door uitkeringsgerechtigden (opschorting reintegratieverplichtingen en opschuiving van de duur van het WW-recht) en vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van het onoverdraagbaar maken van het adoptieverlof en ondersteunt deze keuze in het wetsvoorstel. Wel zouden zij graag zien dat dit verlof wordt uitgebreid naar 4 weken, omdat 3 weken voor het opbouwen van een band met een kind wel erg kort is. Voor ambtenaren in overheidsdienst is 4 weken adoptieverlof reeds praktijk, en voor hen zou dit wetsvoorstel een achteruitgang betekenen. Hoe kijkt de regering aan tegen het regelen van adoptieverlof voor uitkeringsgerechtigden? Hoe kijkt de regering aan tegen een bindingsverlof voor pleegouders?

Het adoptieverlof is gedefinieerd als bindingsverlof. Er is met andere woorden geen verlof mogelijk voor de technische kant van adoptie dat voornamelijk het in orde brengen van papieren en het ophalen van het kind betreft. In sommige landen kan deze proceduretijd oplopen tot 12 weken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af waarom voor deze kant van adoptie geen verlofmogelijkheden zijn opgenomen. Hoe denkt de regering bijvoorbeeld over het mogelijk maken van betaald of onbetaald verlof voor de technische kant van adoptie?

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen waarom de regering het adoptieverlof in alle gevallen heeft beperkt tot 3 weken voor elk van de ouders. Het maakt nogal uit of het geadopteerde kind uit Latijns-Amerika komt of dat het al in Nederland verblijft. Bij een adoptie uit het buitenland is alleen met het ophalen van een kind vaak al minimaal 4 weken gemoeid. Wat vindt de regering van de gedachte om een differentiatie van de verlof- en uitkeringsduur aan te brengen naar bijvoorbeeld de tijd die gemoeid is met het ophalen van het kind? Ze constateren dat het adoptieverlof pas ingaat vanaf het moment dat het kind aan de ouders is overgedragen. Waarom is er geen mogelijkheid om adoptieverlof, zeker als het gaat om een buitenlandse adoptie, ook (deels) vooraf op te nemen? Deelt de regering de mening van genoemde leden dat daarmee de flexibiliteit wordt vergroot? Na die tijd is er immers eventueel ook de mogelijkheid tot het opnemen van ouderschapsverlof.

Ook vragen de leden waarom er niet voor is gekozen het verlof overdraagbaar te maken, zodat een adoptiefouder ervoor kan kiezen maximaal 6 weken adoptieverlof op te nemen.

De leden van de SGP-fractie onderkennen dat het voorgestelde adoptieverlof in een duidelijke behoefte kan voorzien. In dit verband wijzen zij erop dat reis en verblijf in verband met adoptie van kinderen uit het buitenland een aanzienlijke tijd kan vergen. Mede in verband hiermee vragen deze leden hoe de regering staat tegenover de mogelijkheid tot onderlinge overdracht van adoptieverlofrechten, waardoor meer flexibiliteit wordt geboden.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts een nadere toelichting waarom de regering heeft gekozen voor een adoptieverlof van 3 weken en niet voor 4 weken.

3.2 De uitkering in verband met zwangerschap, bevalling en adoptie

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor de uitvoering van het opknippen van het uitkeringsrecht bij zwangerschap en bevalling in verlof enerzijds (Wet arbeid en zorg) en arbeidsongeschiktheid anderzijds (ZW). Bovendien vragen deze leden of het onderbrengen van het gehele uitkeringsrecht bij zwangerschap en bevalling in de Wet arbeid en zorg niet meer in lijn zou zijn met de EU-zwangerschapsrichtlijn en het VN-vrouwenverdrag.

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de in het voorstel geboden mogelijkheid om bij ziekte die niets van doen heeft met de zwangerschap, die periode af te trekken van het verlof, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de fractie van D66 vragen in te gaan op het commentaar van de FNV waarin bezwaren worden gemaakt tegen het opknippen van het uitkeringsrecht in enerzijds de uitkering over het zwangerschaps- en bevallingsverlof en anderzijds de uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid in verband met de zwangerschap of de bevalling. Dit compliceert volgens de FNV de uitvoering. De leden van de D66-fractie vragen ook in te gaan op de redenering van de FNV dat op termijn bovendien het 100% dagloonniveau van de verlengde bevallingsuitkering en van de overige uitkeringen terzake van arbeidsongeschiktheid in verband met de zwangerschap ten onrechte onder druk komen te staan.

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de vermindering van het verlof wegens ziekte, die niets te doen heeft met de zwangerschap van het verlof als men van plan was door te werken tot vier weken voor de uitgerekende datum. De leden menen dat zwangerschap geen ziekte is en gewone ziekte niet met zwangerschapsverlof verrekend dient te worden, ook al valt die ziekte binnen 6 weken voor de uitgerekende datum.

De leden van de fracties van RPF en GPV delen met de regering de overtuiging dat zwangerschap geen ziekte is. Vanuit dat gezichtspunt kunnen ze zich ook vinden in de overweging om de zwangerschaps- en bevallingsuitkering niet langer in de ZW onder te brengen. Maar kan het gevolg hiervan zijn dat de uitkering bij arbeidsongeschiktheid die haar oorzaak vindt in de zwangerschap c.q. bevalling, lager zal liggen dan onder de vigerende wetgeving? Vindt de regering dat gewenst?

Nu de regering terecht van mening is dat zwangerschap geen ziekte is, vinden de leden van de fracties van GPV en RPF het niet consequent dat in artikel 3.1 wordt bepaald dat verzuim wegens ziekte in de periode dat er recht bestaat op zwangerschapsverlof zonder dat het verlof al is ingegaan van het zwangerschapsverlof wordt afgetrokken. Wordt daarmee zwangerschapsverlof feitelijk niet opnieuw als een ziekteverlof gezien? In aanvulling hierop vragen de genoemde leden waarom in dit wetsvoorstel niet direct is geregeld dat zwangerschaps- en bevallingsverlof niet langer mee zal tellen voor het wachtjaar WAO.

3.3 De kring van rechthebbenden

Politieke ambtsdragers hebben thans geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. De voorgestelde wet zal daarin geen verandering brengen. De leden van de fractie van de PvdA hebben al eerder aangegeven een regeling om verschillende redenen wenselijk te vinden en zijn blij met de toezeggingen die inmiddels zijn gedaan. Zij vragen zich af op welke termijn de Kamer een uitgewerkt voorstel inzake zwangerschaps- en bevallingsverlof voor politieke ambtsdragers tegemoet kan zien.

3.4 De hoogte van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de uitkering inzake adoptieverlof

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de anticumulatieregeling ZW/Wet arbeid en zorg met WAZ/Wet arbeid en Zorg. Deze leden vragen waarom vrouwen die een deeltijdbaan in dienstverband combineren met zelfstandige beroepsoefening slechts een antigecumuleerde zwangerschaps- en bevallingsuitkering mogen krijgen. De leden van deze fractie vragen of dit niet in strijd is met het VN-vrouwenverdrag.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de hoogte van de uitkering bij zwangerschap, bevalling en adoptie afhankelijk is van het dagloon van de werknemer. De zelfstandige krijgt ten hoogste het minimumloon. Welke overweging ligt aan dit verschil ten grondslag? Is er een element van inkomensafhankelijkheid in de regeling voor zelfstandigen ingebouwd?

Hoofdstuk 4 Calamiteitenverlof en ander kort verzuimverlof

De leden van de CDA-fractie constateren dat het voorstel voor een wettelijk recht op een ongeclausuleerd en volledig doorbetaald calamiteitenverlof niet veel meer omvat dan het codificeren van reeds bestaande verloffaciliteiten, op grond van het BW dan wel aanvullende CAO-afspraken. Zij vragen daarom welke knelpunten in de huidige situatie geleid hebben tot een wijziging van de bepaling en de overheveling. Verder vragen zij naar de afbakening met kraamverlof en kortdurend zorgverlof. Wie bepaalt welke vorm van verlof wordt opgenomen? De ene vorm is 100% doorbetaald, de andere 70%. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie is sprake van een arbitraire grens tussen de verschillende rechten op verlof.

De leden van de D66-fractie vragen opheldering over het volgende. In het voorliggende wetsvoorstel wordt het beeld geschetst dat het huidige calamiteitenverlof (art. 7:629b BW) maximaal 1 dag is. Het vorige kabinet was daar ruimhartiger in: «het moet gaan om situaties die vergen dat de werknemer, zonder dat uitstel mogelijk is, verlof – een paar uur tot enkele dagen – nodig heeft voor het treffen van noodzakelijke maatregelen. Zo kan gedacht worden aan plotselinge ziekte van kinderen, of ziekte van anderen die aangewezen zijn op de verzorging van de werknemer.» Het is de aan het woord zijnde leden niet duidelijk of er door de regering nu een beperktere interpretatie wordt gegeven van het calamiteitenverlof.

De leden van de fractie van D66 merken op, in navolging van het commentaar van de FNV, dat de indruk van beperking wordt bevestigd door de bepalingen over samenloop van calamiteitenverlof met kortdurend zorgverlof: als het om een ziek kind gaat, eindigt het calamiteitenverlof na één dag en gaat over in het kortdurend zorgverlof. Dit klemt te meer omdat het calamiteitenverlof op drie punten de werknemer meer biedt: het is ongeclausuleerd, het is niet begrensd in tijd en het loon wordt in principe 100% doorbetaald. De leden van de D66-fractie vragen in dit verband of het niet logischer is na 2 dagen de samenloop vast te stellen.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het voorstel voor calamiteitenverlof is aangesloten bij het huidige verlof. Waarom is niet gekozen voor het vastleggen van het aantal dagen dat dit verlof opgenomen mag worden? Wat is de logica achter de beslissing dat het calamiteitenverlof wel voor 100% wordt doorbetaald en het kortdurend zorgverlof niet, terwijl het om de zorg voor hetzelfde zieke kind kan gaan? Ook is het deze leden niet duidelijk welke beweegreden achter het besluit ligt om de bevalling als calamiteit op te nemen. Het karakter van een bevalling is per definitie anders dan een calamiteit, zo is het tijdstip van een bevalling redelijk te voorspellen. Bovendien lijkt het onhandig de bevalling bij het calamiteitenverlof te betrekken en het kraamverlof, wat daar op volgt, in een aparte regeling op te nemen. Hoe kijkt de regering aan tegen het samentrekken van deze twee vormen van verloven in een geboorte- en kraamverlof?

De leden van de fracties van RPF en GPV hechten aan het bestaan van een ongeclausuleerd calamiteitenverlof. Dit verlof is onder de huidige wetgeving gebonden aan een onvoorziene gebeurtenis waarbij een loondoorbetalingsplicht geldt voor de werknemer. Is de conclusie van genoemde leden juist dat, als gevolg van de overheveling van deze voorziening naar onderhavig wetsvoorstel, van dit ongeclausuleerde recht maximaaléén dag gebruik kan worden gemaakt en er dus feitelijk een inperking van het calamiteitenverlof wordt voorgesteld?

Hoofdstuk 5 Kraamverlof

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom voor militairen wel een zwaarwegend dienstbelang kan gelden dat weigering van het kraamverlof kan rechtvaardigen. Kan tevens een toelichting gegeven worden op het verschil tussen zwaarwegende dienstbelangen en gewichtige redenen (zie noot op blz. 4 van de memorie van toelichting)?

De leden van de PvdA-fractie zouden de definitie van «partner» (= geregistreerd partner) willen uitbreiden met «en/of degene die het kind erkent». Graag ontvangen zijn een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Stichting van de Arbeid in haar «Advies over voorstellen voor een algemene wet arbeid en zorg» unaniem van oordeel was dat het aan de sociale partners is om verdere afspraken te maken over kraamverlof. Met in het achterhoofd het gegeven dat het merendeel van de CAO's kraamverlofbepalingen omvat, vragen de leden van de VVD-fractie zich af waarom de regering dit wettelijk wil regelen in plaats van de laatste gaten ook te laten vullen door sociale partners.

De leden van de CDA-fractie constateren dat bij het voorstel voor een wettelijk ongeclausuleerd en doorbetaald kraamverlof voor mannen van 2 dagen slechts in zeer beperkte mate sprake is van een verbetering. Immers, de aanspraak op kraamverlof is al geregeld in het BW en bovendien bevatten meer dan 90% van alle CAO's (aanvullende) afspraken over kraamverlof. De kring van rechthebbenden wordt met een wettelijk recht iets uitgebreid, de financiering (loondoorbetaling werkgever) blijft gelijk. Codificatie lijkt dus weinig toe te voegen. Bovendien zijn de bepalingen erg strikt. Het moeten twee aaneengesloten dagen na de dag van bevalling zijn. Zij menen dat het daarom ten opzichte van de huidige regelingen in veel gevallen een verslechtering zou kunnen betekenen. In gevallen waarin de bevalling in het ziekenhuis plaatsvindt, zullen veel partners juist behoefte hebben om in een later stadium verlof op te nemen. De leden van de CDA-fractie hebben grote twijfels bij de meerwaarde van dit verlofrecht ten opzichte van de huidige praktijk en eigen regelingen van sociale partners.

Welk probleem wordt met dit wettelijk recht nu eigenlijk opgelost, zo vragen deze leden. Het enkele feit dat de geboorte van een kind een ingrijpende gebeurtenis is, is nog geen voldoende reden om een (dwingend) recht op kraamverlof in de wet vast te leggen, waar dit in de praktijk reeds geregeld is. Echter, zo menen deze leden, een verlenging van het verlof zou wél een bijdrage kunnen leveren aan het gestelde doel van een betere combinatie van arbeid en zorg. Wanneer al in het prille begin de partner nauw wordt betrokken bij de zorgtaken voor de nieuwgeborene, is de kans groot dat die betrokkenheid wordt omgezet in een meer structurele herverdeling van arbeid en zorgtaken. Deelt de regering deze visie?

De leden van de fractie van D66 ondersteunen het ongeclausuleerde recht op betaald kraamverlof. De leden zijn het eens met de regering dat de geboorte van een kind essentieel is. In dit verband wijzen zij op een eerder door deze fractie ingediende motie waarin zij pleiten voor 5 dagen kraamverlof. De leden vragen de regering in te gaan op de beperking van het betaald kraamverlof tot 2 dagen.

De leden van de D66-fractie merken op dat het recht op 2 dagen betaald kraamverlof zich beperkt tot de bevalling van echtgenote of geregistreerde partner. Deze leden vragen zich af waarom gekozen is voor de beperking tot geregistreerde partners en of dit niet in strijd is met de gelijke behandelingswetgeving.

De leden van de D66-fractie merken op dat het gevolg van de formulering in het wetsvoorstel is, dat geen dan wel 1, 2 of 3 dagen verlof kan worden gekregen bij bevalling van echtgenote of geregistreerde partner. Verkrijgen van verlof en de duur ervan is namelijk afhankelijk van de datum van de bevalling (op een werkdag of niet) en van het arbeidsrooster van de partner. De memorie van toelichting laat zich niet uit over de situatie dat de bevalling plaatsvindt op vrijdagavond of op de zaterdag voor Pasen of Pinksteren. De leden van de D66-fractie willen weten of dan geen recht ontstaat op kraamverlof. Zij vragen of het niet juister is dat de werknemer vrij zou zijn om te kiezen welke van de dagen in de periode na de bevalling als kraamverlof wordt genoten (bijv. na vertrek van de kraamverzorgster of na ontslag uit het ziekenhuis na een keizersnede).

De leden van de fractie van GroenLinks vinden een kraamverlof voor de partner van 2 dagen te kort. Zeker als dit verlof wordt vergeleken met het bindingsverlof voor adoptiefkinderen steekt dit wel erg schril af. Waarom is gekozen voor slechts twee dagen? Hoe kijkt de regering aan tegen een uitbreiding van het aantal verlofdagen tot vijf, eventueel door middel van een andere financieringsvormen? In hoeveel CAO's is geregeld dat er meer dan twee dagen opgenomen kan worden en wat zijn daarvan de kosten?

De leden van de fracties van RPF en GPV zijn niet verrast door het voorstel om het kraamverlof te beperken tot 2 dagen, omdat dit aansluit bij de praktijk die door de meeste werkgevers wordt gehanteerd. Kan de regering overigens bevestigen dat het kraamverlof in alle gevallen betekent dat 2 werkdagen verlof mag worden opgenomen? Genoemde leden zijn overigens van mening dat kraamverlof van 2 dagen, zeker als er al meer kinderen zijn, erg minimaal is. Ze stellen voor het kraamverlof te koppelen aan het aantal kinderen dat zich in het gezin bevindt, met een minimum van 2 dagen. De tijd die nodig is om na de geboorte van het eerste kind allerlei noodzakelijke dingen te regelen, wijkt nogal af van de tijd die de vader nodig heeft na de geboorte van bijvoorbeeld het vierde kind. Genoemde leden wijzen met name op de extra aandacht die de andere kinderen binnen het gezin nodig hebben. Acht de regering het nu juist niet in het belang van een goed gezinsbeleid om te stimuleren dat de vader de mogelijkheid krijgt bij de komst van het derde of vierde kind ook een iets langere periode vrijaf te nemen?

Hoofdstuk 6 Het kortdurend zorgverlof

6.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben fundamentele bezwaren tegen een wettelijke recht op betaald kortdurend zorgverlof. Zij vinden de noodzaak van dit wettelijk recht onvoldoende onderbouwd en vragen de regering om nadrukkelijker in te gaan op de samenhang van kortdurend zorgverlof en de mogelijkheden van verlofsparen.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de regering 10 dagen betaald zorgverlof invoert. De leden hebben wel een aantal opmerkingen over de kring van zorgbehoevenden en de financiering. Deze opmerkingen en vragen komen hieronder aan de orde.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor een kortdurend geclausuleerd zorgverlof voor maximaal 10 dagen per jaar met een beperkt recht op doorbetaling. Het is van groot belang voor mensen met zorgtaken om vooral in onvoorziene (nood)situaties de mogelijkheid te hebben hun verantwoordelijkheid ten aanzien van degenen voor wie men zorg draagt voorrang te kunnen geven boven hun verplichtingen aan de werkgever. Deze leden staan dan ook positief ten opzichte van een wettelijke norm voor kortdurende zorgverlof in gevallen van noodzakelijk te verlenen zorg. Zij stellen echter vraagtekens bij de gekozen vormgeving.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over de invoering van het betaald kortdurend zorgverlof. Dit komt tegemoet aan de wens van veel werknemers. Over de invulling van het verlof hebben deze leden een aantal opmerkingen.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben bij een eerdere gelegenheid al kenbaar gemaakt de invoering van een betaald zorgverlof te steunen.

6.2 Een geclausuleerd recht

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting is te lezen dat indien enige tijd na melding van het verlof zich een zwaarwegende situatie voordoet, het verlof op dat moment eindigt. Deze leden vragen om een nadere toelichting. Kan zo'n situatie zich tijdens het verlof voordoen? Kan een goedkeuring teruggedraaid worden? Worden er geen nadere eisen gesteld als een werkgever zich bedenkt?

Ondanks de grote bezwaren die de leden van de VVD-fractie hebben bij het recht betaald kortdurend zorgverlof, hechten zij echter veel waarde aan de clausulering van het recht. Hoe schat de regering de vervangingsproblematiek in en het risico dat het zorgverlof onterecht wordt opgenomen? Zij vragen zich ook af wat het effect van het zorgverlof is voor het verlof van (kleine) zelfstandigen. Lopen deze niet het gevaar zelf geen verlof op te kunnen nemen wanneer enkele werknemers met regelmaat verlof opnemen? Hoe moeten zij op deze wijze de continuïteit van het bedrijf waarborgen? De leden van de VVD-fractie vragen zich bovendien af wat de definitie van zelfstandigen in dit kader is.

De leden van de CDA-fractie stellen de volgende vragen. Kan nog eens nader ingegaan worden op het zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang? Indien het om noodzakelijk te verlenen zorg gaat door een bepaalde werknemer en het bedrijfsbelang vraagt dat betrokken werknemer toch komt werken, hoe zal dan in de visie de zorg verleend moeten worden? Het gaat toch om noodzakelijke zorg? Deze noodzakelijke zorg zal ook op dit moment in de huidige situatie verleend moeten worden. Op welke wijze gebeurt dat nu? Heeft de regering overwogen om een uitzondering te maken voor bedrijven met minder dan 10 personeelsleden naar analogie van de Wet aanpassing arbeidsduur?

Verder vragen deze leden of de toetsing van de noodzaak van verlof niet kan leiden tot veel conflicten tussen werkgever en werknemer. Kan hierop nader worden ingegaan?

Kan tevens nader worden gemotiveerd waarom het zorgverlof maximaal 10 dagen omvat? Waarop is dit gebaseerd?

Verder zijn zij van mening dat het vanuit het perspectief van het primaat van sociale partners het overwegen waard is om voor dit verlofrecht te kiezen voor driekwart dwingend/semi-dwingend recht, waarbij bijvoorbeeld een norm in de wet vastgelegd wordt indien sociale partners niet zelf iets regelen. Dit sluit naar hun mening beter aan bij de gewenste verantwoordelijkheidsverdeling. Hoe ziet de regering dat in deze? Is de regering niet bang dat de partners nu in afwachting van een dwingende norm achterover zullen gaan leunen? Hoe kijkt de regering in dit verband aan tegen het trendmeter onderzoek van oktober vorig jaar van het middenbedrijf waaruit blijkt dat in 95% van de gevallen aanvragen voor zorgverlof worden gehonoreerd?

De leden van de D66-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorop stelt dat de zorg noodzakelijk moet zijn. Maar dat de werkgever de mogelijkheid heeft om het verlof te weigeren, indien er sprake is van een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid moet wijken. Dit beschouwen deze leden als een problematische norm. Als de zorg noodzakelijk is, zo vragen de leden, in navolging van het FNV-commentaar, waarom kan dan toch verlof geweigerd worden vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen? Wat gebeurt er dan? Vervalt de noodzakelijk zorg of is het een kwestie van legitimatie van loondoorbetaling (de werkgever hoeft geen loon door te betalen als er zwaarwegende bedrijfsbelangen waren)? De leden van de D66-fractie vragen of er niet gekozen zou moeten worden voor handhaving van de noodzakelijke zorg of voor handhaving van de clausulering waarbij de (zwaarwegende) belangen van werkgever en werknemer tegen elkaar afgewogen kunnen worden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom voor het aantal van tien dagen is gekozen. Hoe denkt de regering over het koppelen van het aantal verlofdagen aan het aantal werknemers per huishouden? Met andere woorden, hoe kijkt de regering aan tegen een groter aantal verlofdagen (bijvoorbeeld 15) voor alleenstaande ouders?

De leden van de SP-fractie hebben – onverminderd de reeds eerder genoemde fundamentele kritiek op het wetsvoorstel – nog enige opmerkingen en vragen aangaande het kortdurend betaald zorgverlof. Deze leden vragen zich af waarop het maximum van 10 dagen kortdurend betaald zorgverlof is gebaseerd. Is dit aantal voldoende? Waarom is er gekozen voor een vast maximum aantal dagen per werknemer en wordt er geen rekening gehouden met de gezinssamenstelling? Waarom is het aantal gezinsleden dat van zorg eventueel afhankelijk is niet relevant? Waarom is er geen rekening gehouden met de wens van de Kamer, zoals uitgesproken in de motie Bussemaker/Schimmel (26 447, nr. 27), om alleenstaande ouders extra rechten op zorgverlof toe te kennen?

De leden van de fracties van RPF en GPV kunnen zich voorstellen dat een werkgever ook inzicht wil krijgen in de noodzaak voor de werknemer om het verlof op te nemen. Hij moet immers ook zelf aan het verlof meebetalen. Maar kan de regering meer expliciet maken tot hoever de werknemer moet gaan in het verstrekken van de informatie? Er zullen ongetwijfeld niet altijd bewijsstukken, zoals een afspraakbevestiging voor een medisch onderzoek e.d. voorhanden zijn. In welke mate mag van de werkgever worden verwacht dat hij de privé-situatie van de werknemer kan beoordelen? Met andere woorden, ligt hier niet een potentieel conflictpunt, vooral als de situatie zich voordoet dat de werkgever de werknemer maar node kan missen?

De leden van de fracties van RPF en GPV lezen in de toelichting dat bij een conflict altijd nog het oordeel van de rechter kan worden ingeroepen. Welke zin heeft dat, omdat er immers sprake is van een acute zorgsituatie? Het gelijk of ongelijk van de werknemer wordt dus pas altijd achteraf vastgesteld. Maakt dat de positie van de werknemer niet onnodig kwetsbaar?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ten aanzien van kortdurend zorgverlof heeft gekozen voor twee maal de arbeidsduur per week. Kan de regering deze keuze nader onderbouwen? Is uit onderzoek gebleken dat dit een toereikende periode is?

6.3 Samenloop met calamiteitenverlof

Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie schuilt in het wetsvoorstel de mogelijkheid van opeenstapeling van verschillende verlofvormen. Zij achten dit een gevaar voor de continuïteit van de bedrijfsvoering en verwachten een toename van de administratieve lasten. Zij vragen de regering uitgebreider in te gaan op de gevolgen van het bedrijfsleven bij situaties waar zich een cumulatie van verlofregelingen voordoet. Waarom heeft de regering niet overwogen om bij de invoering van betaald kortdurend zorgverlof het calamiteitenverlof te laten vervallen? Binnen het kader van de opeenstapeling van verlofvormen vragen de leden van de VVD-fractie zich ook af of de regering het wenselijk dan wel gerechtvaardigd acht dat een werknemer na het opnemen van ouderschapsverlof een aanvraag voor vermindering van de arbeidsduur bij de werkgever indient?

De afbakening met calamiteitenverlof onhelder is voor de leden van de CDA-fractie onhelder. In beide gevallen gaat het om bijzondere situaties waarin de werknemer noodzakelijk zorg moet verlenen, terwijl de financiering ervan verschilt. Wie bepaalt welk soort verlof opgenomen wordt, zo vragen deze leden wederom.

Deze leden vragen of de zorg van met name werkgeversorganisaties weggenomen kan worden dat in feite een extra recht op verlof van maximaal 20 dagen wordt gecreëerd: een dag calamiteitenverlof plus een dag zorgverlof? Kan de afbakening naar het calamiteitenverlof (na 1 dag overgang) nog eens worden toegelicht, zo vragen deze leden.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of het juist is dat het betaald kortdurend zorgverlof altijd moet aansluiten op het eerder opgenomen calamiteitenverlof. Of heeft de werkgever ook de mogelijkheid om met terugwerkende kracht te bepalen dat als na de eerste dag meerdere verlofdagen moeten worden gegeven, ook de eerste dag onder het kortdurende zorgverlof valt?

6.4 De kring van zorgbehoevenden

De leden van de PvdA-fractie vragen zich ook af waarom het zorgverlof niet ook geldt ten aanzien van uitwonende kinderen en (schoon)ouders. Zowel in de adviezen van maatschappelijke organisaties als bij de parlementaire behandeling van de nota Arbeid en Zorg is dit voorgesteld. Deze leden wijzen erop dat de hiermee gemoeide kosten niet bijzonder hoog zijn. De behoefte aan zorg kan ook bestaan bij uitwonende kinderen. Natuurlijk wordt daarmee niet een griepje bedoeld, maar te denken valt bijvoorbeeld aan chronisch zieken of bij ernstige ziekte gecombineerd met ziekenhuisbezoeken. Een dergelijke behoefte aan zorgverlof zal veel minder vaak voorkomen dan bij kleine kinderen. Juist vanwege de naar verwachting zeer beperkte financiële lasten en de grote maatschappelijke baten, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom niet is gekozen voor een dergelijke verruiming van het zorgverlof. Datzelfde geldt voor de zorg van kinderen voor hun (schoon) ouders. Die behoefte zal in de komende tijd, gezien de vergrijzing, alleen maar toenemen. Betaald zorgverlof kan er toe bijdragen dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen en kosten bespaard kunnen worden op de professionele zorg. Tegen die achtergrond vragen deze leden de regering nogmaals te overwegen het zorgverlof tot deze groep uit te breiden, dan wel grondig te motiveren waarom men dat niet doet.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af in hoeverre de huidige beperking in de kring van rechthebbenden aansluit bij de behoeften in een multiculturele samenleving. Eerdere studies en adviezen, onder andere van Equality, wezen op bredere familieverbanden in de organisatie van de zorg. Ook blijkt dat allochtonen relatief weinig gebruik maken van professionele zorg en sterk afhankelijk zijn van informele (mantel)zorg. Ook voor alleenstaanden kan de beperking in de kring van rechthebbenden problematisch zijn. Zij hebben wellicht behoefte om zorgverlof voor een dierbare vriend of vriendin op te nemen dan wel zorg te ontvangen. Ligt het daarom niet voor de hand werknemers een kring van personen te laten bepalen door bijvoorbeeld maximaal voor 5 personen een zorgverlof vast te leggen, zoals de FNV wel heeft geopperd?

De leden van de PvdA-fractie hebben bij diverse debatten verwezen naar de bijzondere positie van alleenstaande ouders ten aanzien van de zorgverantwoordelijkheid. Zij kunnen geen gebruik maken van de verlofmogelijkheden van de partner, terwijl hun kinderen naar verwachting even vaak ziek zullen zijn als andere kinderen. Ligt het daarom niet voor de hand deze groep ouders extra rechten op zorgverlof te geven? Zij beseffen dat de groep alleenstaande ouders zonder compenserende maatregelen een minder aantrekkelijke groep werknemers kan vormen, maar dat geldt alleen wanneer werkgevers geen compensatie zouden krijgen. Indien bij de voorgestelde financiering rekening wordt gehouden met de specifieke kosten van alleenstaande ouders (bijvoorbeeld door in de door de regering voorgestelde financiering de verlaging van de overhevelingstoeslag te verdubbelen voor alleenstaande ouders) geldt dat bezwaar niet. Op macroniveau zijn er evenmin negatieve gevolgen, aangezien er tegenover de groep alleenstaande ouders een groep zonder zorgverlichtingen staat.

De leden van de CDA-fractie vragen of een nadere toelichting gegeven kan worden op de kring van thuiswonende (pleeg)kinderen en partner. Waarom vallen inwonende ouders hier niet onder? En hoe kijkt de regering in dit verband aan tegen maatschappelijk wenselijke ontwikkelingen als de introductie van generatiewoningen? Hoe definieert de regering het begrip zorgafhankelijkheid? Onderkent de regering dat er ook situaties kunnen zijn waarin er een directe zorgrelatie bestaat met andere «naasten»? Onderkent de regering ook de zwaardere zorgverantwoordelijkheid van grote gezinnen en de bijzondere positie van alleenstaande ouders? Heeft de regering in dit verband overwogen om het verlofrecht te koppelen aan het aantal kinderen of een relatie te leggen tussen de duur van het verlof en het aantal personen in het huishouden?

De leden van de D66-fractie constateren dat de kring van rechthebbenden is beperkt ten opzichte van de beleidsnota. Zij achten uitbreiding van de kring van zorgbehoevenden gewenst met in- en uitwonende ouders, en uitwonende kinderen. Ook geven de leden van de fractie van D66 aan dat andere huisgenoten en naasten ook zorgbehoevend kunnen zijn. Alleenwonenden willen kunnen zorgen en verzorgd kunnen worden. Zowel wat betreft zorgbehoefte als zorgverlening zullen zij nodig zijn in de toekomst. Ook in het licht van de discussie die gevoerd worden door werkenden zonder kinderen over werkenden met kinderen, kan het gewenst zijn de kring van zorgbehoevenden ruimer te definiëren. De leden van de D66-fractie vragen de regering hierop in te gaan. Zij vragen ook haar reactie op het optimisme over de bereidheid van sociale partners om hierover afspraken te maken.

De leden van de D66-fractie vragen de regering ook in te gaan op de positie van alleenstaande ouders en in hoeverre zij het gewenst acht dat alleenstaande ouders de dubbele hoeveelheid zorgverlofdagen kunnen opnemen.

De leden van de GroenLinks-fractie zeggen de kring van zorgbehoevenden waarvoor verlof mag worden opgenomen te klein te vinden. Hoe denkt de regering over het opnemen van inwonende ouders als categorie van zorgbehoevenden voor wie verlof opgenomen mag worden? Mede met het oog op het multiculturele karakter van onze samenleving, waarbij het in sommige culturen heel gewoon is om ouders op latere leeftijd in huis te nemen, is een uitbreiding naar onze smaak heel verdedigbaar. Ook de verzorging van partners die niet samenwonen, andere inwonende naasten of familieleden, uitwonende ouders en kinderen zou voor de leden van de GroenLinks-fractie een reden mogen zijn om verlof op te nemen. Het gezin is allang niet meer de enige vorm waarin mensen samenleven die toch voor elkaar willen zorgen. Ook kan het verlof, gezien de lange wachtlijsten in bijvoorbeeld de thuiszorg, een mogelijkheid bieden om mantelzorg (bijvoorbeeld aan niet-inwonende zieke ouders) te bieden. Hoe staat de regering hiertegen over?

De leden van de fracties van RPF en GPV zijn niet overtuigd van de beperking tot thuiswonende kinderen en de partner, voor wie aanspraak kan worden gemaakt op het zorgverlof. Waarom worden daarbij ook niet de ouders betrokken die acuut verzorging nodig hebben? Mag van werknemers niet worden verwachten dat ze zich er verantwoordelijk voor voelen dat hun ouders over voldoende zorg kunnen beschikken? Is dat ook geen reden om hen de ruimte te bieden in voorkomende gevallen die zorg te verlenen? Of is dit wetsvoorstel wellicht eenzijdig ingegeven door de overtuiging dat de aanwezigheid van kinderen geen arbeidsbelemmerende factor meer mag zijn?

Aansluitend vragen deze leden wat de regering vindt van de suggestie het zorgverlof enigszins te differentiëren. Zij kunnen zich bijvoorbeeld voorstellen dat alleenstaande ouders recht krijgen op meer dagen verlof, terwijl daarnaast wellicht het aantal kinderen een rol zou kunnen spelen.

De leden van de SGP-fractie menen dat de kring van zorgbehoevenden in het wetsvoorstel te eng is getrokken. Waarom kan het zorgverlof niet ook worden aangewend door thuiswonende kinderen om voor hun ouders te zorgen? Meer in het algemeen pleiten deze leden voor uitbreiding van het zorgverlof tot een – nader aan te duiden – kring van bloed- en aanverwanten.

Voorts vragen deze leden waarom de regering het verlofrecht niet heeft gekoppeld aan het aantal kinderen of aan het aantal personen in het huishouden, zoals omschreven in artikel 5:1, lid 2. Deze leden betwijfelen ook de billijkheid van de thans voorgestelde regeling ten opzichte van alleenstaande ouders.

6.5 Loondoorbetalingsplicht

De leden van de VVD-fractie constateren dat bij een wettelijke loondoorbetalingplicht het recht op kortdurend betaald zorgverlof werkgevers circa 200 tot 370 miljoen gulden zal kosten. Deze leden vragen welke assumpties aan deze berekeningen ten grondslag liggen. Is hierbij rekening gehouden met de vervangingkosten voor werkgevers, productiviteitsverlies en de continuïteit van ondernemingen? Wat zijn de terugverdieneffecten (vermindering «incorrect verzuim») van kortdurend betaald zorgverlof?

In het geval van de Wet uitbreiding loondoorbetalingspicht bij ziekte (Wulbz) zijn werkgevers bij ziekte verplicht om 70% van het loon van de werknemer door te betalen. In de praktijk wordt in de CAO's veelal een 100% loondoorbetaling geregeld. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de kans aanwezig acht dat ook bij kortdurend betaald zorgverlof 100% loon zal worden doorbetaald? Zij vragen zich ook af de regering dit wenselijk acht en wat betekent dit voor de verantwoordelijkheid van de werknemer. Verder is de vraag wat, bij een loondoorbetalingsverplichting van 100%, het effect op het gebruik zal zijn. Het effect zou kunnen zijn dat er meer dan verwacht gebruik van zal worden gemaakt. Heeft de regering hier rekening mee gehouden en kan zij een inschatting maken van de omvang van dit effect?

Herhaalde malen heeft de CDA-fractie erop gewezen dat de financiering recht moet doen aan verschil in gebruik tussen bedrijven. De financiering via de overhevelingstoeslag voldoet hier in elk geval niet aan. Deze leden delen de bezwaren van een systeem dat uitgaat van declaraties. De administratieve lasten zijn hoog, zeker met het gebruik dat voorzien is. Zij kunnen zich echter ook arrangementen voorstellen die uitgaan van het sparen voor verlof door werkgever en werknemer, waarbij de overheid dit fiscaal ondersteunt. Deze leden hebben ook altijd gezegd dat er eerst gesproken moet worden over de vorm van het recht en dat daar de vorm van de financiering op moet worden aangepast. Nu bestaat de indruk dat de gekozen vorm van het dwingend wettelijk recht aangepast wordt aan de al gekozen financiering.

De leden van de D66-fractie hebben moeite met de compensatie van werkgevers door een generieke verlaging van de overhevelingstoeslag. Een dergelijke compensatie zal, zo menen zij in navolging van het FNV-commentaar, binnen korte tijd vergeten zijn, zodat het werkgevers zal voorkomen dat de kosten geheel voor hun rekening zijn. Bovendien zal de overhevelingstoeslag binnenkort afgeschaft worden. Daarnaast vinden de leden van de D66-fractie het een probleem dat bij compensatie via de overhevelingstoeslag sprake is van een generieke compensatie, terwijl het gebruik van verlofmogelijkheid, zoals blijkt uit ervaringsgegevens, vaak sexespecifiek is. In sectoren en bedrijven waar (relatief) veel vrouwen werken, zullen de lasten veel zwaarder drukken dan in sectoren waar (relatief) veel mannen werken. Ook voor kleine bedrijven met pechvogels zullen de kosten aanzienlijk zwaarder drukken. Daarom prefereren de leden van de fractie van D66 een specifieke compensatie via fiscale afdrachtsvermindering. Zij vragen de regering hier nader op in te gaan en daarbij ook de administratieve lasten via een fiscale afdrachtsvermindering te betrekken.

De leden van de D66-fractie vragen de regering ook in te gaan op het commentaar van de FNV, waar het betreft de 70% loondoorbetaling in situaties waarin geen regelmatige loonbetaling plaatsvindt als gevolg van wisselende arbeidsduur, en waar het betreft de sanctie van de werkgever als de werknemer ondanks zwaarwegende bedrijfsbelangen het zorgverlof toch opneemt (wel inhouding loon, maar geen ontslag).

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat onvoldoende is beargumenteerd waarom het verlof slechts een beperkt recht op doorbetaling kent (70%). Het argument van mogelijke fraude bij volledige doorbetaling is naar hun mening te mager. Werkgevers zien immers ook toe op correct gebruik (bijvoorbeeld door het vragen naar een doktersverklaring) en het is niet waarschijnlijk dat werknemers hun arbeidsrelatie op het spel zetten door op grote schaal misbruik te maken van deze regeling. Uit onderzoek blijkt dat er in het buitenland, waar deze regeling al bestaat, mensen er geen misbruik van maken en gemiddeld minder dagen opnemen dan waar wettelijk recht op is. Bovendien is bekend dat bij een beperkte doorbetaling mensen gebruik gaan maken van regelingen die geheel doorbetalen, bijvoorbeeld de Ziektewet.

Met betrekking tot de financiering van het verlof hebben de leden van de GroenLinks-fractie aarzelingen bij de keuze voor de generieke verlaging van de overhevelingstoeslag voor werkgevers. Het middel is erg grof omdat niet iedere werkgever met het verlof te maken krijgt en er wel voor gecompenseerd wordt. Bovendien worden werkgevers met veel vrouwen in dienst, die nu eenmaal vaker verlof opnemen, onevenredig zwaar belast. Dat geldt ook voor kleine organisatie waarbij toevalligerwijs veel werknemers verlof opnemen. Waarom is niet gekozen voor een collectief gefinancierde regeling, waarbij bedrijven bijdragen naar bedrijfsgrootte? Kan een overzicht gegeven worden van collectieve regelingen in het buitenland? Is het de bedoeling bij de generieke regeling onderscheid te maken naar bedrijfsgrootte en personeelssamenstelling? Zo ja, kan dit worden toegelicht? Kan een toelichting worden gegeven bij het bedrag van f 165 miljoen dat genoemd wordt als bedrag voor de uitvoeringskosten voor de specifieke regeling?

De leden van de fracties van GPV en RPF constateren dat de regering heeft gekozen voor een generieke wijze van compensatie via een verlaging van de overhevelingstoeslag. Deelt de regering de opvatting van de genoemde leden dat door deze keuze de uitvoering wordt vereenvoudigd, maar de rechtvaardigheid onder druk gezet? Een kleine werkgever die meer dan evenredig met aanspraken op zorgverlof wordt geconfronteerd wordt immers met substantieel hogere kosten geconfronteerd dan een grote werkgever met minder dan evenredige aanspraken.

Deze leden kunnen zich voorstellen dat een specifieke compensatieregeling tot meer administratieve lasten leidt en macro tot hogere uitvoeringskosten. Maar betekent een specifieke regeling ook niet dat de extra kosten die de individuele werkgever maakt om de tegemoetkoming te verkrijgen in dat geval ruimschoots worden gecompenseerd? Daarbij komt nog dat naar de mening van genoemde leden de voorgestelde compensatie binnen enkele jaren als een gegeven wordt gezien, waardoor de kosten die samenhangen met het kortdurend zorgverlof als extra kosten zullen worden ervaren. Verwacht de regering dat de nu voorgestelde verlaging van de overhevelingstoeslag ook over pakweg 5 jaar nog als een compensatie wordt gezien?

Hoofdstuk 7 Ouderschapsverlof

De regering stelt voor om de mogelijkheid te creëren om het ouderschapsverlof op te splitsen in ten hoogste drie delen verlof. De leden van de VVD-fractie vinden dat de regering onvoldoende aandacht besteedt aan de gevolgen van de flexibilisering van het ouderschapsverlof voor de bedrijfsvoering van ondernemingen. Zij vragen daarom om een beschrijving van de consequenties van deze flexibilisering voor de bedrijfsvoering. Verder vragen de leden zich af waarom de regering gekozen heeft voor de clausule van «zwaarwegende bedrijfsbelangen» en niet voor «gewichtige redenen». Bovendien vragen deze leden zich af hoe getoetst kan worden of het verlof terecht wordt aangevraagd.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de bepalingen met betrekking tot ouderschapsverlof vrijwel ongewijzigd wordt overgeheveld naar de nieuwe Wet arbeid en zorg. De enige verandering betreft de flexibilisering van het verlof, dat gesplitst mag worden in maximaal drie perioden van minimaal een maand. Deze leden zijn van mening dat het ouderschapsverlof, evenals het kraamverlof, een belangrijke aanzet kan geven tot een meer structurele herverdeling van arbeid en zorgtaken. Uit onderzoek blijkt ook dat er een grote behoefte is bij ouders om in het eerste jaar zelf voor hun kind te kunnen zorgen. Al eerder hebben de leden van de CDA-fractie gepleit voor een verlenging van het ouderschapsverlof tot 9 maanden deeltijdverlof of 4,5 maanden voltijdverlof, zodat aan deze wens tegemoet kan worden gekomen. Zij vragen de regering aan te geven waarom op dit vlak geen stap wordt gezet.

Tevens vragen zij naar de motivering van drie perioden. Waarom vindt de regering het een wenselijke ontwikkeling dat ouders ouderschapverlof gedurende de zomervakanties opnemen? De leden van de CDA-fractie hebben reeds eerder gevraagd – bij de verhoging van de leeftijd van het kind – om een splitsing van het ouderschapsverlof mogelijk te maken, zodat extra zorg bij het naar school gaan van het kind mogelijk zou zijn. Dat was destijds een van de motieven om de leeftijd te verhogen. Kan een nadere motivering gegeven worden waarom de regering nu wel kiest voor splitsing?

De leden van de D66-fractie vinden flexibilisering van ouderschapsverlof een verbetering. Deze leden vragen of er nog steeds de mogelijkheid blijft bestaan om het verlof te spreiden over een periode die langer is dan een half jaar. Naar hun mening lijkt die mogelijkheid uit de wetstekst verdwenen te zijn. Deze leden merken op dat de spreiding van het ouderschapsverlof over een langere periode dan een half jaar een vorm is die mannen meer aanspreekt.

De leden van de fractie van D66 zijn blij met de uitbreiding van het ouderschapsverlof in geval van meerlingen. Deze leden vragen of de regering nog van plan is de duur van het ouderschapsverlof tot 18 maal de arbeidsduur per week uit te breiden, de mogelijkheid te introduceren dat de werknemer voor deeltijdverlof of voltijdverlof kan kiezen, en het ouderschapsverlof op te schorten in geval van gewichtige reden of onvoorziene redenen bij de verlofganger. De leden van de D66-fractie vragen verder of de regering overweegt om ook uitkeringsgerechtigden ouderschapsverlof te verlenen.

Ten aanzien van de financiering tijdens het ouderschapsverlof zijn deze leden van mening dat de regering een stap vooruit heeft gedaan met de fiscale mogelijkheden, maar dat onafhankelijk van CAO-afspraken betaald ouderschapsverlof een werkelijk betere combinatie van arbeid en zorg mogelijk maakt. Een betaald ouderschapsverlof stimuleert naar de mening van de leden van de D66-fractie mannen om aan de zorg deel te nemen. De leden vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat voor het ouderschapsverlof een fiscale stimuleringsregeling is opgenomen in het Belastingplan 2001, waarbij werkgevers die betaald ouderschapsverlof bieden tot 50% gecompenseerd worden. Deze leden zijn blij met de kleine stap voorwaarts, maar betreuren het dat er geen wettelijk recht op betaald ouderschapschapsverlof komt. De leden van de GroenLinks-fractie zijn voorstander van betaald ouderschapsverlof van 70% van het laatstbetaalde loon voor werknemers, en met een garantie voor de lage inkomens op het mimumloon. Ook een regeling voor zelfstandigen en andere werkende niet-werknemers en uitkeringsgerechtigden met een laag inkomen zouden van deze regeling moeten kunnen profiteren. Betaald ouderschapsverlof doet het opnemen van dit verlof stijgen, zo blijkt uit onderzoek. Ook blijkt dat mannen gevoelig zijn voor de betaald ouderschapsverlof. Het past dus goed in het streven van de regering om meer mannen te laten zorgen. Derhalve begrijpen deze leden dan ook niet waarom niet voor een wettelijk recht op betaald verlof is gekozen.

De leden van de fracties van RPF en GPV lezen op blz. 36 van de toelichting dat de regering niet verwacht dat de mogelijkheid tot splitsing van het ouderschapsverlof niet van invloed zal zijn op de omvang van het verlof. Waarop is deze verwachting gebaseerd? In de huidige wettelijke situatie geldt immers dat maar eenmaal gebruik kan worden gemaakt van het recht op ouderschapsverlof, ook als de mogelijke verloftermijn niet volledig wordt benut. Is het dan niet logisch dat bij meer flexibiliteit meer gebruik van de regeling wordt gemaakt en er dus ook hogere kosten mee gemoeid zijn?

Hoofdstuk 8 Politiek verlof

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom de regering ervoor gekozen heeft het politiek verlof een plek te geven in de Wet arbeid en zorg. Zij vragen zich af wat de relatie tussen politiek verlof en de combinatie van arbeid en zorg is.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het bestaande politiek verlof slechts ten dele overgeheveld wordt naar de nieuwe Wet arbeid en zorg. Het verbaast deze leden ten zeerste dat, vóórdat de uitslag van het toegezegde onderzoek naar het terugkeerrecht bekend is, wordt overgegaan tot deze wijziging. Dat kan immers betekenen dat straks voor de overheveling van het resterende deel een apart wetgevingstraject moet worden gestart. Overigens zijn deze leden van mening dat het politiek verlof een wat vreemde eend in deze bijt is. Het heeft niets te maken met het combineren van arbeid en zorg. Daarom vragen zij een nadere motivering voor het opnemen van politiek verlof in dit wetsvoorstel, wat de relatie is met de andere verloffaciliteiten en in hoeverre dit verlof bijdraagt aan het verbeteren van het combineren van arbeid en zorgtaken.

Het bevreemdt de leden van de-D66 fractie dat de regeling van politiek verlof in het voorstel is verwerkt. Deze regeling heeft niets van doen met de combineerbaarheid van arbeid en zorg. Zij vinden dan ook dat politiek verlof niet opgenomen moet worden in de Wet Arbeid en Zorg. Zij vragen de regering hierop te reageren.

Wat is de reden dat het politiek verlof opgenomen wordt in de Wet Arbeid en Zorg, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Feitelijk heeft dit verlof weinig met de combinatie van arbeid en zorg te maken. Ook willen deze leden weten op welke wijze en termijn de regering met voorstellen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof voor politieke ambtsdragers komt? Dezelfde vraag geldt voor het ziekteverlof en een vervangingsregeling voor politieke ambtdragers.

Hoofdstuk 9 Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Ten aanzien van het kleinbedrijf hebben de leden van de CDA-fractie de volgende vraag met betrekking tot de administratieve lasten en de vervangingsproblemen. Is op een aantal punten een uitzondering voor het kleinbedrijf overwogen, net als in de Wet Aanpassing arbeidsduur?

De leden van de fracties van RPF en GPV krijgen uit de noot op blz. 35 van de toelichting de indruk dat de compensatie van de werkgevers voor de kosten van kortdurend zorgverlof feitelijk substantieel hoger ligt dan 50%. Is die indruk juist? Zo ja, hoe hoog ligt dan de feitelijke compensatie?

Hoofdstuk 10 Invoering

10.1 Implementatie

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of de regering het gebruik van de verschillende verlofregelingen bij mannen gericht wil stimuleren, gelet op het feit dat vrouwen er over het algemeen vaker een beroep op doen. Zo ja, hoe zal daaraan gestalte worden gegeven?

10.2 Evaluatie en informatievoorziening

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op haar ambities. Welk effect wordt nu precies beoogd met de Wet arbeid en zorg en laat zich dat vertalen in streefcijfers op grond waarvan straks een zinvolle evaluatie plaats kan vinden? Kan bijvoorbeeld een streefcijfer worden genoemd als het gaat om het voorkómen van uittreden van werknemers of het gebruik van verloffaciliteiten, zo vragen deze leden?

De regering wil na invoering van de wet een evaluatieplan opstellen. Het is de leden van de fracties van GPV en RPF niet duidelijk waarom in de toelichting op het wetsvoorstel geen gekwantificeerde doelstellingen zijn geformuleerd. Zij gaan ervan uit dat de regering in een later stadium alsnog deze doelstellingen op papier zal zetten, omdat de evaluatie anders een tamelijk vage exercitie wordt.

ARTIKELEN

Hoofstuk 3 Zwangerschap, bevalling en adoptie

Artikel 3:1

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de motivering om een onderscheid aan te brengen tussen de uitkering bij het opnemen van het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de uitkering bij arbeidsongeschiktheid in verband met zwangerschap en bevalling. Dit mede tegen de achtergrond van het voorstel om bij ziekte binnen de 6 tot 4 weken voor de berekende bevallingsdatum, deze ziekteperiode te beschouwen als zwangerschapsverlof (dit geldt ook voor artikel 3:8, vierde lid).

Artikel 3:2

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe zij de woorden «zonder behoud van loon» in het tweede lid moeten begrijpen. Immers, in de artikelen 3:7 en 3:9 is sprake van een uitkering bij adoptieverlof, die analoog is aan de uitkering bij zwangerschaps- en bevallingsverlof. Bij zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt ook niet gesproken over een uitkering «zonder behoud van loon». Wat is de reden dit bij adoptieverlof wel expliciet te noemen?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken om een toelichting op de in het tweede lid genoemde termijn van 16 weken waarbinnen adoptieverlof kan worden opgenomen. Wanneer gaan deze 16 weken precies in? Deze leden vragen ook om een nadere verantwoording voor de gekozen verlofperiode van ten hoogste 3 weken. Zij vragen de regering daarbij in het bijzonder in te gaan om het onderscheid tussen het adopteren van een kind in Nederland en in het buitenland.

Deze leden willen ook graag weten wat de kosten zouden zijn bij toekenning van een uitkering tijdens verlof voor de periode 4 weken, in plaats van de door de regering voorgestelde 3 weken.

Artikel 3:3

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of bij het vastleggen van de meldingsplicht op 3 weken voor aanvang van het adoptieverlof rekening is gehouden met de praktijk in adoptieprocedures, waarbij adoptiefouders in spé soms pas enkele dagen van tevoren bericht ontvangen dat zij in het donorland worden verwacht. (dit geldt ook voor artikel 3:11, tweede lid, artikel 3:12, tweede lid, en artikel 3:22, tweede lid, meldingsplicht van 2 weken bij Lisv)

Artikel 3:4

Artikel 3.4. bepaalt dat dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens zwangerschaps- of bevallingsverlof niet kunnen worden aangemerkt als vakantie. Het is bekend dat dit voor onderwijzend personeel niet geldt. Zijn er andere beroepsgroepen waar dit ook niet voor geldt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Ook vragen zij de regering of zij aanleiding ziet in het kader van deze nieuwe wet een oplossing te zoeken voor de positie van het onderwijzend personeel. Hierbij wijst de fractie eveneens op recente uitspraken van de Raad van beroep.

Artikel 3:12

De leden van de PvdA-fractie vragen om nadere toelichting op het artikelen 3:11, derde lid, en 3:12, derde lid, waar sprake is van mogelijkheden tot afwijking door het Lisv bij de aanvraag van de uitkering. Duidelijk is het voorbeeld waarbij de bevalling eerder plaatsvindt dan de uitgerekende datum. Maar zijn er ook andere situaties denkbaar waarvoor afwijking door het Lisv logisch is bij zwangerschaps- en adoptieverlof?

Artikelen 3:17 en 3:18

Begrijpen de leden van de PvdA-fractie het goed dat door deze artikelen beroepsbeoefenaren op arbeidsovereenkomst, zoals alfahulpen en huishoudelijke hulpen, zowel recht op zwangerschaps-, bevallings- en adoptieverlof hebben als op uitkering gedurende 16 weken? Deze leden vragen zich af waarom deze constructie niet ook is toegepast ten aanzien van kraamen zorgverlof.

Artikel 3:21

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering een nadere toelichting te geven op het tweede lid 2, onder a, waar sprake is van het uitsluitend toekennen van een uitkering indien de zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst wordt vervangen. Maar wat gebeurt er in het geval geen vervanger gevonden kan worden of niet voor de volledige 16 weken? Deze situatie is bij de huidige krappe arbeidsmarkt niet ondenkbeeldig.

Hebben de leden van de fractie van GroenLinks het goed begrepen dat er voor zelfstandigen en beroepsbeoefenaren twee typen uitkeringen zijn: recht van uitkering voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof en een uitkering ter vervanging van de verlofnemende? Zo ja, waarom is deze regeling niet voor werkgevers ingesteld, zij hebben immers ook een vervangingsprobleem? Kan een indicatie worden gegeven van de kosten van het uitbreiden van de vervangingsregeling voor alle werknemers? Gelden bovengenoemde uitkeringen voor ook voor het ouderschapsverlof van zelfstandigen en beroepsbeoefenaren? Kan een indicatie worden gegeven van de kosten voor het uitbreiden van deze regeling voor zelfstandigen en beroepsbeoefenaren?

Hoofdstuk 4 Calamiteitenverlof en ander kort verzuimverlof

Artikel 4:1

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de opvatting deelt dat het wenselijk is het opschrift te vervangen door het meer neutrale «kort verzuimverlof». Immers, bij enkele met name genoemde gevallen van kort verzuim, zoals de geboorte van een kind of het uitoefenen van het actief kiesrecht, is toch allerminst sprake van een «calamiteit».

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting op de mogelijke samenloop van kort verzuimverlof en ander verlof, in het bijzonder kraamverlof en zorgverlof. De regering stelt dat als aan de voorwaarden van zowel het calamiteiten als het kortdurend zorgverlof wordt voldaan, het calamiteitenverlof niet langer duurt dan één dag. Waarom is gekozen voor de afbakening tot één dag? Deze formulering is immers niet te vinden in de huidige wetstekst (artikel 529b, eerste lid, BW) over calamiteitenverlof. Bovendien spreekt het artikel over kort verzuimverlof over een naar billijkheid te berekenen tijd, hetgeen afhankelijk zal zijn van de situatie en moeilijk bij voorbaat vast te stellen is op één dag.

Bij de toelichting op artikel 4:1 stelt de regering naar aanleiding van een mogelijke samenloop met zorgverlof, dat de mogelijkheid om artikel 4:1 toe te passen eindigt na maximaal één dag. Bedoelt ze hiermee dat dat alleen geldt als het om zorg voor kinderen of partner gaat (en er dus sprake is van samenloop met hoofdstuk 5), of meer in zijn algemeenheid?

De leden van de PvdA-fractie willen ook graag een nadere toelichting op het onderscheid tussen kraamverlof en het kort verzuimverlof, in het bijzonder de bevalling van de echtgenote of partner. Zou het niet meer voor de hand liggen één verlofvorm, bijvoorbeeld een langerdurend kraamverlof, in te voeren waaronder zowel het bijwonen van de bevalling door de partner, het aangeven van de geboorte als het kramen zelf, vallen?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de afbakening en eventuele samenloop van het calamiteitenverlof met enerzijds het kraamverlof en anderzijds het kortdurend zorgverlof. Is overwogen om de situaties die nu (gaan) vallen onder het kraamverlof en het kortdurend verlof expliciet uit te sluiten bij het calamiteitenverlof?

In de toelichting wordt de categorie «bijzondere persoonlijke omstandigheden» toegelicht. Daarbij wordt ook genoemd de verzorging van «anderen die aangewezen zijn op de verzorging door de werknemer.» Waarom is hier wel gekozen voor een ruimere toepassing van de kring van verzorgden en bij het kortdurend zorgverlof, dat specifiek om zorg gaat niet, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van SGP-fractie vragen de regering of aan dit artikel ook rechten kunnen worden ontleend voor uitoefening van het kiesrecht in het buitenland.

Artikel 4:2

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere motivering om het kraamverlof vast te stellen op twee dagen. Verwacht de regering daarbij dat het wettelijk recht op 2 dagen kraamverlof in plaats van huidige CAO-regelingen of in aanvulling daarop zullen gaan dienen? Immers, 91% van de CAO's kent bepalingen over (betaald) kraamverlof, variërend van 1 tot 5 dagen.

Deze leden willen ook graag weten waarom is gekozen voor een verlof voor 2 aaneensluitende dagen. Dat betekent, zoals ook uit de artikelsgewijze toelichting blijkt, dat deeltijders al snel minder aanspraak kunnen maken dan voltijders. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten in hoeveel CAO's, waar sprake is van een betaald kraamverlof, ook sprake is van een formulering van «twee aaneensluitende» dagen. Waarom is niet gekozen voor een kraamverlof van 2 dagen zonder eis van aaneensluitendheid, toch al niet een erg lange periode?

De leden van de PvdA-fractie willen tevens graag weten welke kosten gemoeid zouden zijn met een kraamverlof van respectievelijk 5 en 10 dagen.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat zowel in artikel 4.1 als 4.2 wordt gesproken over de bevalling van de echtgenote of de geregistreerde partner. Deze leden hebben grote moeite met de beperking die in deze formulering is neergelegd. Is het expliciet de bedoeling van de regering stellen met een LAT-relatie of samenwonende stellen (al dan niet met een samenlevingscontract) uit te sluiten van deze verlofregelingen? Zo ja, kan hierop een toelichting worden gegeven en kan aangegeven worden of dit in strijd is met de regelgeving op het terrein gelijke behandeling? Hoe kijkt de regering aan tegen het voorstel om de partner (m/v) die het kind erkent recht op het verlof te geven?

Artikel 4.3

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom aan militaire ambtenaren een geclausuleerd recht wordt toegekend. Op grond waarvan wordt verondersteld dat voor alle andere werknemers zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen er nooit toe kunnen leiden dat een verzoek om verlof geweigerd moet worden?

Artikel 4:6

De leden van de PvdA-fractie wensen een nadere motivering over de compensatie van kort verzuimverlof respectievelijk kraamverlof met vakantieaanspraken. Waarom geldt voor kort verzuimverlof wel de mogelijkheid deze dagen aan te merken als vakantie en niet voor kraamverlof? Ligt het niet voor de hand, zo vragen deze leden zich af, dat bij enkele van de onder kort verzuimverlof genoemde redenen, zoals bevalling en overlijden, deze niet afgetrokken kunnen worden van vakantiedagen? Deze leden herinneren aan de uitvoerige discussie die is gevoerd over calamiteitenverlof bij de herziening van de vakantiewetgeving.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom het calamiteitenverlof, in overleg, kan worden aangemerkt als vakantie maar het kraamverlof niet. Behoort dit niet tot de contracteervrijheid van werkgevers en werknemers om hierover afspraken te maken, zo vragen deze leden?

Artikel 4:7

De leden van de PvdA-fractie zouden dit artikel graag nader gemotiveerd zien. Waarom kan bij kort verzuimverlof ten aanzien van de loondoorbetaling bij schriftelijke overeenkomst wél ten nadele van de werknemer worden afgeweken en niet ten aanzien van kraamverlof? Deze vraag wordt temeer opgeroepen aangezien de regering op enkele plekken spreekt over een kort verzuimverlof van maximaal één dag.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom bij het calamiteitenverlof gekozen is voor een semi-dwingend recht en dan uitsluitend op het punt van de loondoorbetaling.

Artikel 4:8

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te onderbouwen waarom bij het kraamverlof is gekozen voor een dwingend recht. Tevens vragen zij waarom geen aansluiting is gezocht bij het calamiteitenverlof op dit punt.

Hoofdstuk 5 Het kortdurend zorgverlof

Artikel 5:1

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in het derde lid een uitzondering wordt gemaakt voor bloedverwanten in de eerste graad. Waarom geldt voor hen geen zorgverlof als ze overigens aan dezelfde voorwaarden voldoen als ongehuwden ten aanzien van het gezamenlijk voeren van een huishouding? In die situatie mag verondersteld worden dat in de meeste gevallen de familieleden in geval van ziekte zijn aangewezen op de zorg van de ander.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een nadere omschrijving te geven van het begrip «noodzakelijke verzorging». Waarom wordt het verlofrecht beperkt tot ziekte en valt «gebrek» er niet onder? Tevens vragen zij de regering nader in te gaan op de kring van rechthebbenden. Waarom wordt een beperking aangebracht op de formulering uit het BW?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het tweede lid, onder d, dat pleegkinderen die duurzaam verzorgd worden door de verlofnemer aanleiding kunnen zijn voor het opnemen van het kortdurend zorgverlof. Nu kan het in de praktijk echter voorkomen dat pleegkinderen voor korte(re) tijd in een pleeggezin verblijven. Juist de eerste periode dat een pleegkind in huis komt, is belangrijk om tijd te nemen voor het kind. Waarom is alleen gekozen voor de duurzaam verblijvende kinderen in een pleeggezin?

Artikel 5:3

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze en op welk moment de werknemer geacht wordt het verlof te melden indien het aansluitend op calamiteitenverlof wordt opgenomen. Kan de werknemer, in geval hij bij de aanvang van het calamiteitenverlof al overziet dat het om langdurend verlof gaat, volstaan met het melden van calamiteiten- en zorgverlof tegelijkertijd?

Artikel 5:4

Kan de regering enkele voorbeelden noemen van zwaarwegende bedrijfsbelangen waarop de werkgever zich kan beroepen om een verzoek tot zorgverlof te weigeren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Dient de werkgever deze belangen ook te motiveren ten aanzien van de werknemer, en zo ja hoe? De regering verwijst naar zwaarwegende bedrijfsbelangen bij aanpassing van de arbeidsduur. Zij erkent dat er een verschil is met zorgverlof ten aanzien van de motieven. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie is er nog een essentieel verschil, namelijk dat het bij zorgverlof gaat om een situatie die doorgaans voor de werknemer geen uitstel dult en voor de werkgever weinig tijd oplevert om naar alternatieve oplossingen te zoeken. De werknemer en werkgever zijn dus niet in de situatie om langdurig te onderhandelen en tot een afweging van belangen te komen. Dat maakt het des te dringender duidelijkheid te scheppen over de argumenten die een werkgever kan aanvoeren om verlof te weigeren. Wat wordt precies bedoeld met de formulering dat de «werkgever bij de afweging grote zorgvuldigheid in acht moet nemen»? Hoe stelt de regering een eventuele weigering van de werkgever in een dergelijke situatie voor? Kan de werkgever een verzoek simpelweg weigeren door te verwijzen naar problemen met roosterbezetting? Dient hij dit te motiveren, al dan niet schriftelijk, en zo ja aan welke motieven denkt men dan? Kan de regering hiervan enkele voorbeelden geven?

De werkgever kan, wanneer een werknemer ondanks het ontbreken van instemming van de werkgever thuis blijft, als sanctie loon inhouden. Ook hier vragen de leden van de PvdA-fractie om een nadere motivering onder welke condities dit kan gebeuren. Kan de werknemer protest aantekenen tegen het inhouden van het loon? Ziet de regering andere wegen openstaan dan de gang naar de rechter wanneer werknemer en werkgever van mening verschillen over de noodzaak van het opnemen van verlof en de zwaarwegende bedrijfsbelangen? Deelt de regering de mening dat een beroep op de rechter doorgaans niet bevorderlijk is voor de arbeidsverhoudingen? Is het niet denkbeeldig dat ook een werkgever misbruik kan maken van een beroep op zwaarwegende bedrijfsbelangen? In dat geval zou de werkgever dubbele inkomsten opstrijken: hij krijgt verlaging van de overhevelingstoeslag zonder dat zorgverlof wordt toegekend of hij houdt loon in wanneer een werknemer toch thuis blijft. Over welke middelen beschikt de werknemer in dat geval om het gedrag van de werkgever aan te kaarten?

Heeft de wetgever niet in meer algemene zin overwogen de sociale partners via CAO-bepalingen of OR-overleg een rol toe te kennen bij de nadere invulling van zwaarwegende bedrijfsbelangen? Waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de clausule zwaarwegend belang. Kunnen voorbeelden worden gegeven waarin het belang van de werknemer moet wijken voor het bedrijfs- of dienstbelang?

Artikel 5:5

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze of met welke documenten een werknemer aannemelijk moet maken dat zijn verlof noodzakelijk is en dat geen andere oplossingen om te voorzien in de noodzakelijke zorg, bijvoorbeeld door de partner of professionele hulp, voorhanden zijn. Hoe moet worden gehandeld als werkgever en werknemer niet tot overeenstemming kunnen komen?

Artikel 5:7

Met betrekking tot het tweede lid vragen de leden van de PvdA-fractie tot welke toename van de administratieve lastendruk de vermindering van het loon met het bedrag van de door de werkgever vergoede onkosten, die de werknemer door het niet verrichten van zijn arbeid heeft bespaard, zal leiden. Geldt hier niet dezelfde redenering die wordt gebruikt ten aanzien van de voorgestelde financiering van zorgverlof, namelijk dat een uitkering van het zorgverlof naar mate er gebruik van wordt gemaakt te veel administratieve lasten met zich mee zou brengen? Immers, bij het verrekenen van de vergoede, maar niet gebruikte onkosten, dient ook een dergelijke individuele berekening te worden gemaakt. Waarom heeft de regering in dit verband niet gekozen voor een meer generieke oplossing, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Hoofdstuk 6 Ouderschapsverlof

Artikel 6:1

De leden van de PvdA-fractie vragen een toelichting op de laatste zin van het tweede lid. Doelt de regering daarmee onder andere op pleegouderschap van meer dan één kind dat op hetzelfde tijdstip ingaat?

Met betrekking tot het derde lid vragen de leden van de PvdA-fractie of het terecht is dat werknemers die de arbeid buiten Nederland verrichten recht hebben op verlof, tenzij een zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Hoe verhoudt dit zich tot de EG-richtlijn die ouderschapsverlof voorschrijft? Ligt het niet voor de hand, gezien de internationalisering van de arbeidsmarkt, het onderscheid tussen werknemers die hun arbeid binnen c.q. buiten Nederland verrichten op te heffen?

Artikel 6:2

De formulering van het vierde lid, onder b, ontneemt de mogelijkheid gedurende een periode van meer dan zes maanden minder verlofuren op te nemen. Waarom is deze mogelijkheid vervallen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Met betrekking tot het vijfde lid vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering hier met zwaarwegende bedrijfsbelangen bedoelt een clausule die soortgelijk is aan de bepaling bij zorgverlof. Of vergelijkbaar met die van de Wet aanpassing arbeidsduur. Of is men van mening dat bij ouderschapsverlof, gezien de overzichtelijkheid en de beperkte tijdsduur ervan, andere afwegingen gelden ten aanzien van hetgeen als zwaarwegend bedrijfsbelang aangemerkt kan worden? Deze leden zouden graag enkele voorbeelden zien. Daarnaast willen deze leden graag een toelichting op het vervangen van «gewichtige redenen» door «zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen».

Artikel 6:6

De hierboven geformuleerde vragen hebben de leden van de PvdA-fractie ook ten aanzien van artikel 6:6. Zij zouden graag een nadere toelichting op dit artikel vernemen.

Hoofdstuk 7 Politiek verlof

Artikel 7:5

De leden van de PvdA-fractie zouden graag een nadere motivatie zien voor het niet kunnen aftrekken van politiek verlof van vakantiedagen, mede in relatie tot de bepalingen over calamiteitenverlof en ander kort verzuimverlof die wel kunnen worden afgetrokken van vakantiedagen.

Hoe ziet de regering de relatie tussen politiek verlof en verlof voor maatschappelijke doelen, bijvoorbeeld lidmaatschap van de ondernemingsraad, verrichten van incidenteel vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld bij grote maatschappelijke evenementen of calamiteiten e.d. Acht de regering het wenselijk dat ook voor dergelijke vormen van verlof een wettelijke regering wordt vastgesteld?

Hoofdstuk 8 Loopbaanonderbreking

Artikel 8:8

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere motivering van de omschrijving van de verzorging van een terminale ziekte in relatie tot de kring van rechthebbenden ten aanzien van het zorgverlof. Immers, in artikel 8.8 wordt gesproken over de verzorging van een terminale zieke zonder verdere familieverbanden aan te geven. Zou het juist daarom niet logisch zijn bij het zorgverlof een bredere omschrijving te geven van degenen voor wie men verlof opneemt? Ook daar gaat het immers om «noodzakelijke verzorging in verband met ziekte.»

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het onduidelijk is waarom het palliatief verlof wel in de artikelsgewijze behandeling is meegenomen, terwijl het langdurend zorgverlof nog onderwerp van onderzoek is. Gaat voor het palliatief verlof dezelfde tegemoetkoming gelden als voor de financiering loopbaanonderbreking?

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9:1

De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet is gekozen voor een voortdurende driejaarlijkse evaluatie, zoals die ook bestaat in bijvoorbeeld de Wet op het ouderschapsverlof.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Verburg (CDA), Smits (PvdA), Spoelman (PvdA), Van der Staaij (SGP), Örgü (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balkenende (CDA), Wilders (VVD), Santi (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Hamer (PvdA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Schoenmakers (PvdA), Middel (PvdA), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Wagenaar (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (VVD), Oudkerk (PvdA), Klein Molekamp (VVD).

Naar boven