nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
De regering heeft kennis genomen van het nader verslag van 17 april
2002 van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en biedt hierbij aan de
antwoorden op de gestelde vragen.
De leden van de fractie van D66 stelden de vraag waarom ervoor gekozen
is om artikel 1, onderdeel f, zodanig te wijzigen dat onder het begrip deskundigen
geen functionarissen van de HCNM noch de OVSE vallen.
Functionarissen van de HCNM en van de OVSE vormen aparte categorieën
personen waarop de onderhavige wet van toepassing is. In artikel 1, onderdelen
d en g, worden definities gegeven van deze twee categorieën. Daarnaast
wordt echter in de praktijk met een zekere regelmaat door de HCNM gebruik
gemaakt van deskundigen, bijvoorbeeld uit wetenschappelijke hoek, die op ad
hoc basis voor een beperkte periode ondersteunende werkzaamheden verrichten.
Deze deskundigen zijn noch HCNM-, noch OVSE functionarissen, maar dienen toch
over een zekere status, privileges en immuniteiten te beschikken. Het hier
gehanteerde onderscheid sluit aan bij wat gebruikelijk is in diverse verdragen
betreffende privileges en immuniteiten.
De leden van de fractie van D66 vroegen voorts of thans op internationaal
niveau bereidheid bestaat de OVSE te voorzien van volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid.
Het is de regering duidelijk geworden dat het onwaarschijnlijk is dat
hierover op korte termijn overeenstemming zal worden bereikt. Er bestaat bij
de OVSE zonder twijfel behoefte aan het verkrijgen van volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid.
Vooral de Verenigde Staten hebben echter fundamentele bezwaren tegen het verstrekken
hiervan, onder meer omdat de organisatie dan haar flexibele, politieke karakter
zou verliezen. Aangezien ieder uitzicht op spoedige overeenstemming hierover
ontbreekt, acht de regering het niet langer verantwoord nog langer te wachten
om een regeling te treffen voor de status, privileges en immuniteiten van
de HCNM in Nederland.
Door de leden van de fractie van D66 werd vervolgens gevraagd of zich
in het verleden praktische problemen hebben voorgedaan voor de landen die
de HCNM bezoekt.
Navraag bij de HCNM heeft geleerd dat dergelijke problemen zich doorgaans
niet voordoen. Slechts bij uitzondering wordt door een land geweigerd samen
te werken met de HCNM en wordt geen toestemming gegeven het land te bezoeken.
Voor zover dit soort problemen bestaan, kan de onderhavige wet hiervoor vanzelfsprekend
geen oplossing bieden, aangezien hiermee niet de status, privileges en immuniteiten
van de HCNM en het HCNM-personeel in andere landen geregeld kunnen worden.
Ten slotte informeerden de leden van de fractie van D66 naar de betekenis
van het vervallen van het oorspronkelijke artikel 16.
Een dergelijke bepaling is ongebruikelijk in zetelverdragen en wekte bij
de HCNM de indruk dat daarmee werd weggenomen wat in de voorgaande bepalingen
als specifieke uitzonderingen op het Nederlandse recht is neergelegd. Door
de gelijkstellingsbepaling in artikel 2, tweede lid, komt de HCNM praktisch
in min of meer dezelfde situatie als andere in Nederland gevestigde –
organen van – internationale organisaties. Het algemene uitgangspunt
is dat Nederlands recht van toepassing is, behalve waar hierop uitzondering
wordt gemaakt in het desbetreffende zetelverdrag. Het enige formele verschil
dat blijft bestaan is dat de status, privileges en immuniteiten in dit geval
in een wet zijn neergelegd, terwijl met andere internationale organisaties
een zetelverdrag is afgesloten. Dat betekent dat in het geval van de HCNM
eventuele wijzigingen bij wet kunnen worden aangebracht. Bij andere internationale
organisaties kan dat alleen bij verdrag, en is de instemming van de betreffende
organisatie vereist.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen