27 194
Bepalingen inzake rechtspersoonlijkheid, privileges en immuniteiten van de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden (Wet HCNM)

nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 31 mei 2002

De regering heeft kennis genomen van het nader verslag van 17 april 2002 van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en biedt hierbij aan de antwoorden op de gestelde vragen.

De leden van de fractie van D66 stelden de vraag waarom ervoor gekozen is om artikel 1, onderdeel f, zodanig te wijzigen dat onder het begrip deskundigen geen functionarissen van de HCNM noch de OVSE vallen.

Functionarissen van de HCNM en van de OVSE vormen aparte categorieën personen waarop de onderhavige wet van toepassing is. In artikel 1, onderdelen d en g, worden definities gegeven van deze twee categorieën. Daarnaast wordt echter in de praktijk met een zekere regelmaat door de HCNM gebruik gemaakt van deskundigen, bijvoorbeeld uit wetenschappelijke hoek, die op ad hoc basis voor een beperkte periode ondersteunende werkzaamheden verrichten. Deze deskundigen zijn noch HCNM-, noch OVSE functionarissen, maar dienen toch over een zekere status, privileges en immuniteiten te beschikken. Het hier gehanteerde onderscheid sluit aan bij wat gebruikelijk is in diverse verdragen betreffende privileges en immuniteiten.

De leden van de fractie van D66 vroegen voorts of thans op internationaal niveau bereidheid bestaat de OVSE te voorzien van volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid.

Het is de regering duidelijk geworden dat het onwaarschijnlijk is dat hierover op korte termijn overeenstemming zal worden bereikt. Er bestaat bij de OVSE zonder twijfel behoefte aan het verkrijgen van volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Vooral de Verenigde Staten hebben echter fundamentele bezwaren tegen het verstrekken hiervan, onder meer omdat de organisatie dan haar flexibele, politieke karakter zou verliezen. Aangezien ieder uitzicht op spoedige overeenstemming hierover ontbreekt, acht de regering het niet langer verantwoord nog langer te wachten om een regeling te treffen voor de status, privileges en immuniteiten van de HCNM in Nederland.

Door de leden van de fractie van D66 werd vervolgens gevraagd of zich in het verleden praktische problemen hebben voorgedaan voor de landen die de HCNM bezoekt.

Navraag bij de HCNM heeft geleerd dat dergelijke problemen zich doorgaans niet voordoen. Slechts bij uitzondering wordt door een land geweigerd samen te werken met de HCNM en wordt geen toestemming gegeven het land te bezoeken. Voor zover dit soort problemen bestaan, kan de onderhavige wet hiervoor vanzelfsprekend geen oplossing bieden, aangezien hiermee niet de status, privileges en immuniteiten van de HCNM en het HCNM-personeel in andere landen geregeld kunnen worden.

Ten slotte informeerden de leden van de fractie van D66 naar de betekenis van het vervallen van het oorspronkelijke artikel 16.

Een dergelijke bepaling is ongebruikelijk in zetelverdragen en wekte bij de HCNM de indruk dat daarmee werd weggenomen wat in de voorgaande bepalingen als specifieke uitzonderingen op het Nederlandse recht is neergelegd. Door de gelijkstellingsbepaling in artikel 2, tweede lid, komt de HCNM praktisch in min of meer dezelfde situatie als andere in Nederland gevestigde – organen van – internationale organisaties. Het algemene uitgangspunt is dat Nederlands recht van toepassing is, behalve waar hierop uitzondering wordt gemaakt in het desbetreffende zetelverdrag. Het enige formele verschil dat blijft bestaan is dat de status, privileges en immuniteiten in dit geval in een wet zijn neergelegd, terwijl met andere internationale organisaties een zetelverdrag is afgesloten. Dat betekent dat in het geval van de HCNM eventuele wijzigingen bij wet kunnen worden aangebracht. Bij andere internationale organisaties kan dat alleen bij verdrag, en is de instemming van de betreffende organisatie vereist.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven