27 193 (R 1658)
Wijziging van de bepalingen ten aanzien van octrooigemachtigden in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Voorstel van rijkswet

Artikel II, onderdeel E, is als volgt gewijzigd:

Artikel 23a, tweede lid, luidde: 2. In het register van octrooigemachtigden kan een ieder op aanvraag als octrooigemachtigde worden ingeschreven die met goed gevolg een examen heeft afgelegd en die gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld op het kantoor van een octrooigemachtigde, dan wel van wie met goed gevolg een proeve van bekwaamheid is afgenomen.

Aan artikel 23a zijn de eerste volzin van het derde lid alsmede het vierde lid toegevoegd.

Artikel 23c was artikel 23j, en luidde:

Artikel 23j

1. Er is een examencommissie voor het afnemen van het examen en de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a, waarvan de leden telkens voor een periode van twee jaar worden benoemd door het bestuur van de orde.

2. De examencommissie bestaat uit ten minste twee octrooigemachtigden, ten minste twee medewerkers van het bureau en ten minste twee technische of rechtsgeleerde deskundigen die niet afkomstig zijn uit de kring van octrooigemachtigden en medewerkers van het bureau.

3. De examencommissie bepaalt het tijdstip van de aanmelding tot het examen en de proeve van bekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, alsmede het tijdstip en de plaats waarop dit examen en deze proeve van bekwaamheid worden afgenomen.

Artikel 23d was artikel 23c.

Artikel 23e was artikel 23g, waarvan het eerste lid luidde: 1. De algemene vergadering van de orde kiest uit haar midden een bestuur dat de dagelijkse leiding heeft over de orde, dat het beheer voert over het vermogen van de orde en dat de leden van de examencommissie benoemt.

Artikel 23f was artikel 23 h; de tweede volzin van het vierde lid is toegevoegd.

Artikel 23g was artikel 23i.

De artikelen 23h en 23i waren de artikelen 23d en 23e en luidden:

Artikel 23d

1. De algemene vergadering van de orde stelt een huishoudelijk reglement en gedragsregels voor octrooigemachtigden vast. De algemene vergadering kan verordeningen vaststellen in het belang van de goede uitoefening van de praktijk.

2. Het huishoudelijk reglement regelt in ieder geval:

a. de wijze waarop het bestuur en de raad van toezicht worden verko-zen,

b. het ontslag om gewichtige redenen van een lid van het bestuur,

c. het houden van de vergaderingen van de orde,

d. het bedrag dat degenen die aan een examen of proeve van bekwaamheid wensen deel te nemen, verschul-digd zijn,

e. het bedrag van de contributie die de leden van de orde verschuldigd zijn vanwege hun lidmaatschap van de orde, en de termijn waarbinnen de contributie wordt voldaan.

3. In de gedragsregels voor octrooigemachtigden kan worden bepaald dat octrooigemachtigden hun kennis en inzicht met betrekking tot het recht betreffende de industriële eigendom bijhouden en dat de raad van toezicht daarop toeziet.

4. Verordeningen mogen geen bepalingen inhouden omtrent onderwerpen waarin bij of krachtens de wet is voorzien. Indien in het onderwerp van bepalingen van verordeningen wordt voorzien bij of krachtens de wet, houden deze bepalingen van rechtswege op te gelden.

Artikel 23e

1. Het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen, alsmede iedere wijziging daarvan, worden na vaststelling onverwijld ter goedkeuring gezonden aan Onze Minister en geplaatst in het blad, bedoeld in artikel 20.

2. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden aan het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen, alsmede een wijziging daarvan, indien zij bepalingen bevatten die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.

3. Na goedkeuring door Onze Minister zijn de octrooigemachtigden gehouden het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen na te leven en de contributie die verschuldigd is vanwege het lidmaatschap van de orde binnen de daarvoor gestelde termijn te voldoen.

Artikel 23j was artikel 23f.

In artikel 23k is toegevoegd «en de examencommissie».

Artikel 23m, tweede lid, was derde lid; het tweede lid luidde: 2. De raad van toezicht kan op verzoek van de curator de schorsing, bedoeld in het eerste lid, opheffen. Indien de raad van toezicht de schorsing opheft, zendt de secretaris van de raad terstond een afschrift van de beslissing van de raad aan het bureau.

Artikel 23o had een vierde lid, dat luidde: 4. De behandeling door de raad van toezicht van een bedenking tegen een octrooigemachtigde geschiedt in het openbaar. De raad van toezicht kan om gewichtige redenen bevelen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden. De beslissin-gen van de raad van toezicht zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken.

De artikelen 23p tot en met 23t, 23v en 23y zijn nieuw.

Artikel 23u was 23p; in plaats van het tweede lid had het artikel een tweede en derde lid, die luidden:

2. Indien een maatregel is opgelegd als bedoeld in het eerste lid, kan de raad van toezicht beslissen dat daarvan mededeling wordt gedaan in het blad, bedoeld in artikel 20, zodra de beslissing onherroepelijk is geworden. Een dergelijke mededeling wordt in ieder geval gedaan indien een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder c of d, is opgelegd.

3. De secretaris van de raad van toezicht zendt bij aangetekende brief terstond een afschrift van de beslissing van de raad van toezicht aan de octrooigemachtigde en, in voorkomend geval, aan de klager of de voorzitter van het bestuur van de orde, alsmede, indien bij de beslissing een maatregel is opgelegd, aan het bureau. In het afschrift van de beslissing worden de ter beschikking staande rechtsmiddelen vermeld.

Artikel 23w was 23q en luidde:

Artikel 23q

1. Tegen een beslissing van de raad van toezicht als bedoeld in artikel 23p, eerste lid, kan binnen dertig dagen na de dag van verzending van de brief, bedoeld in artikel 23p, derde lid, beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

2. Het beroep wordt ingesteld bij beroepschrift. De griffier van het gerechtshof geeft door toezending van een afschrift van het beroepschrift terstond kennis aan de raad van toezicht, aan het bureau en, voor zover het beroep niet door hem is ingesteld, aan de klager en aan de octrooigemachtigde.

3. Tenzij het gerechtshof beslist dat het beroep niet ontvankelijk is of dat er geen aanleiding bestaat tot het opleggen van enige maatregel, legt het een maatregel op als bedoeld in artikel 23p, eerste lid. De artikelen 23o, vierde lid, en 23p, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep door het gerechtshof.

4. De griffier van het gerechtshof zendt bij aangetekende brief terstond een afschrift van de beslissing van het gerechtshof aan de raad van toezicht, aan de octrooigemachtigde en, in voorkomend geval, aan de klager of de voorzitter van het bestuur van de orde, alsmede, indien bij de beslissing een maatregel is opgelegd, aan het bureau.

5. Tegen beslissingen van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 23x was artikel 23r; de laatste volzin van het derde lid luidde: Artikel 23q, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23z was artikel 23s.

Er was een artikel 23t, dat luidde:

Artikel 23t

Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

a. de aanvraag om inschrijving in het register, de beoordeling van de aanvraag door de raad van toezicht, en de inschrijving in en de uitschrijving uit het register, bedoeld in artikel 23a,

b. het toelaten tot het deelnemen aan en het afnemen van het examen en de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a, en de kennis die daarbij wordt getoetst,

c. de behandeling door de raad van toezicht van een tegen een octrooigemachtigde gerezen bedenking, bedoeld in artikel 23o,

d. de behandeling door het gerechtshof van het beroep tegen een beslissing van de raad van toezicht, bedoeld in artikel 23q, en van de herziening en de wijziging, bedoeld in artikel 23r.

Memorie van toelichting

In het Algemeen deel, paragraaf, derde alinea, was een volzin toegevoegd, die luidde: Aruba heeft op grond van artikel 71 van de Rijksoctrooiwet verklaard de toepassing van die wet voor Aruba te beëindigen.

In de opsomming aan het slot van paragraaf 3 was nog een bolletje opgenomen, dat luidde:

• de bij algemene maatregel van rijksbestuur nader te stellen regels omtrent de voorafgaande onderwerpen.

In paragraaf 4 luidden de tweede, derde en vierde alinea:

De eisen ten aanzien van de vakop-leiding, de stage en de beëdiging zullen worden gehandhaafd. Ook de eisen die worden gesteld om een examen of, voor buitenlandse octrooigemachtigden, een proeve vanbekwaamheid met goed gevolg af te leggen, worden materieel voortgezet, al is sprake van verduidelijking en aanscherping van de wettelijke normen. Deze eisen vormen immers de basis voor de nagestreefde deskundigheid. De invulling van de eisen zal in het gewijzigde Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 worden gegeven.

Tot nu toe worden de leden van de examencommissie benoemd door de Minister van Economische Zaken. Deze taak is gemandateerd aan het bureau. Bij de heroverweging van de regeling voor octrooigemachtigden is evenwel geconcludeerd dat weliswaar de instelling van de examencommissie uit de wet moet volgen, maar dat de benoeming van de leden van de examencommissie kan worden opgedragen aan het bestuur van de orde. De nieuwe regeling schept een kader, waarbinnen de beroepsgroep zoveel mogelijk zelf orde op zaken stelt en op grond waarvan de overheid erop toeziet dat op een adequate en proportionele wijze gebruik wordt gemaakt van de toegekende bevoegdheden. De voor het afnemen van de examens benodigde deskundigheid is ook buiten de kring van de octrooigemachtigden voorhanden, namelijk bij medewerkers van het bureau en bij andere technische en rechtsgeleerde deskundigen. Omdat het gewenst is dat de examens vanuit een veelzijdig perspectief worden afgenomen, wordt in het wetsvoorstel voorgeschreven dat tenminste twee leden van de examencommissie uit de kring van de medewerkers van het bureau en tenminste twee uit de kring van overige deskundigen afkomstig moeten zijn.

In paragraaf 6, eerste alinea, is de zin toegevoegd, die begint met «De orde is, als openbaar lichaam...» en eindigt «waarop de aanwijzingen moeten worden toegepast». In dezelfde paragraaf, op een na laatste alinea, was een zin toegevoegd, die luidde: Nieuw is dat het bestuur de leden van de examencommissie benoemt.

De laatste zin van paragraaf 9 luidde: Duitsland heeft een iets andere oplossing dan het aanwijzen van de vertaling als authentieke tekst die materieel evenwel hetzelfde gevolg heeft als artikel 70, derde lid, van het Europees Octrooiverdrag. Het in artikel II, onderdeel I, voorgestelde derde lid van artikel 55 ROW 1995 sluit aan bij de Duitse oplossing.

In de artikelsgewijze toelichting op artikel II, onderdeel B, luidde de laatste zin: Met de voorgestelde wijziging wordt bovendien aangesloten bij een overeenkomstige wijziging van het Uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooiverdrag.

In de toelichting op artikel II, onderdeel E, eerste alinea, luidde de laatste zin: Voor een overzicht van de relatie van de artikelen 23a tot en met 23t ROW 1995 met de oorspronkelijke bepalingen in het OgR, de ROW en de ROW 1995 kan de volgende tabel dienen. Bovendien is de tabel geheel herzien vanwege het toevoegen en verplaatsen van diverse artikelen. Verder luidde de tweede alinea: Uit deze tabel blijkt reeds dat niet alle bepalingen die thans in het Octrooigemachtigden-reglement staan, hun pendant in de ROW 1995 zullen vinden. Omgekeerd zijn er diverse nieuwe bepalingen die met name worden ingegeven door de Aanwijzingen voor de regelgeving ten aanzien van zelfstandige bestuursorganen. In het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 zal een uitwerking worden gegeven van de administratieve en procedurele aspecten van de regeling van de octrooigemachtigden; artikel 23t geeft daarvoor de wettelijke grondslag.

De toelichting op artikel 23c (voorheen artikel 23j) luidde: De examencommissie voor het afnemen van het examen en de proeve van bekwaamheid wordt thans ingesteld door de Minister van Economische Zaken. Het wetsvoorstel verandert dat. Voorgesteld wordt om de examencommissie een wettelijke status te geven en aan het bestuur van de orde opdracht te geven de leden van de commissie te benoemen. Daarbij moet het bestuur een evenwichtige verdeling nastreven: van de groepen van octrooigemachtigden, medewerkers van het bureau en externe deskundigen moeten ten minste twee leden in de examencommissie aanwezig zijn.

De tweede alinea van de toelichting op artikel 23d (voorheen artikel 23c) luidde: Ter uitvoering van artikel 134, tweede en derde lid, van de Grondwet en de Aanwijzingen voor de regelgeving met betrekking tot zelfstandige bestuursorganen worden in de artikelen 23c tot en met 23l en 23s geregeld de taken en inrichting van de orde, de taken en bevoegdheden van de algemene vergadering van de orde, de samenstelling en bevoegdheid van het bestuur van de orde en van de raad van toezicht, de openbaarheid van de vergaderingen van de orde en haar bestuur, de verlening van verordenende bevoegdheid, het ministeriële toezicht op de algemene vergadering, het bestuur en de raad van toezicht van de orde, de goedkeuring van bepaalde besluiten en de evaluatie van de effectiviteit van de orde. In de voorziene wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 zullen ten aanzien van een aantal onderwerpen nadere regels worden gesteld.

De toelichting op artikel 23h (voorheen artikel 23d) luidde:

Artikel 13, tweede lid, OgR geeft een bepaling omtrent het vaststellen van het huishoudelijk reglement van de orde en schrijft voor dat dit door de Minister van Economische Zaken moet worden goedgekeurd. In dit wetsvoorstel wordt deze bepaling gecontinueerd in artikel 23d en 23e, eerste lid. De orde heeft ook gedragsregels vastgesteld, die zijn te beschouwen als interpretatie van de betamelijkheidseis die in het kader van het tuchtrecht wordt gesteld. Op grond van artikel 134 van de Grondwet kan bovendien aan het bestuur van een openbaar lichaam voor beroep verordenende bevoegdheid worden verleend. In artikel 23d wordt uitdrukkelijk voorzien in een wettelijke grondslag voor een dergelijke verordenende bevoegdheid, die eveneens onderworpen is aan het vereiste van ministeriële goedkeuring.

Het tweede lid bepaalt wat in ieder geval in het huishoudelijk reglement moet worden opgenomen. De onderwerpen, genoemd onder a, b, c en e, betreffen de interne gang van zaken van de orde. Wat de onderwerpen onder a en e aangaat werd reeds in de artikelen 13, derde lid, 14, tweede lid, en 15, vierde lid, OgR voorgeschreven dat het huishoudelijk reglement daarin moest voorzien. Onderwerp d betreft een bevoegdheid die thans berust bij de Minister van Economische Zaken. Op grond van artikel 23j van het wetsvoorstel krijgt de examencommissie een wettelijke status. De leden van de commissie zullen door het bestuur van de orde worden benoemd. De examencommissie bepaalt zelf het tijdstip van de aanmelding tot het examen of de proeve van bekwaamheid en het tijdstip en de plaats waarop deze examens worden afgenomen. De algemene vergadering van de orde heeft de bevoegdheid de hoogte van het examengeld vast te stellen in het huishoudelijk reglement.

Het derde lid creëert de bevoegdheid voor de orde om in de gedragsregels bepalingen op te nemen met betrekking tot de «éducation perma-nente» van octrooigemachtigden. Het is voor het handhaven van de kwaliteit van dienstverlening door octrooigemachtigden noodzakelijk dat zij zich op de hoogte stellen van de ontwikkelingen op hun specifieke technische vakgebied en op het gebied van het octrooirecht. De raad van toezicht kan erop toezien dat het hoge peil van de dienstverlening gewaarborgd blijft, bijvoorbeeld door cursussen en voordrachten te organiseren, die de octrooigemachtigden in een bepaalde mate zouden moeten bijwonen. Ook zouden octrooigemachtigden in de gelegenheid gesteld kunnen worden hun kennis periodiek te laten testen door of in opdracht van de raad van toezicht. Het zou echter te ver gaan het met succes afleggen van een toets tot voorwaarde te maken van het handhaven van de status van octrooigemachtigde. Het feit dat het voor de instandhouding van de goede naam van de octrooigemachtigde van belang is dat hij aannemelijk kan maken te beschikken over voldoende actuele kennis, moet voor hem een voldoende stimulans zijn om de ontwikkelingen op zijn vakgebied bij te houden. De regeling van de «éducation permanente» moet dan ook gezien worden als een uitwerking van de betamelijkheidseis voor octrooigemachtigden.

Het vierde lid bevat de voor verordeningen gebruikelijke bepaling dat deze niet in het onderwerp mogen treden van bij of krachtens de wet vastgestelde regels. Gebeurt dat toch, dan zijn de desbetreffende bepalingen in de verordening van rechtswege nietig. Ook kan de Minister van Economische Zaken aan dergelijke bepalingen goedkeuring onthouden op grond van het criterium «strijd met het recht».

De toelichting op artikel 23i (voorheen artikel 23e) luidde:

Het eerste lid schrijft voor dat het huishoudelijk reglement, de gedrags-regels en eventuele verordeningen na vaststelling moeten worden gezon-den aan de Minister van Economische Zaken. Ook moeten zij worden gepubliceerd in het blad «De Industriële Eigendom», bedoeld in artikel 20 van de wet. Daarna moet de minister zijn goedkeuring verbinden aan de regelingen.

In het tweede lid wordt aangegeven dat het onthouden van goedkeuring alleen mogelijk is, indien het huishoudelijk reglement, de gedragsregels of de verordeningen bepalingen bevatten die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. Concreet betekent dit dat erop zal worden toegezien dat er onder meer geen bepalingen worden opgenomen die de mededinging tussen octrooigemachtigden beperken. Ook op het Europese vlak geschiedt dit, zoals onder meer blijkt uit de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 april 1999 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (zaak IV/36 147, EPI-gedragscode; PbEG L 106). In die beschikking toetste de Europese Commissie de gedragsregels die door het Instituut van erkende gemachtigden bij het Europees Octrooibureau zijn opgesteld, aan het EG-Verdrag, waarbij de bepalingen over de reclame door erkende gemachtigden werden bekritiseerd.

Het derde lid verwoordt de binding van octrooigemachtigden aan het huishoudelijk reglement, de gedragsregels en de verordeningen, in het bijzonder voor zover het de betaling van de jaarlijkse contributie betreft.

De toelichting op artikel 23m bevatte nog twee alinea's die luidden:

In dit wetsvoorstel zijn de artikelen 11, derde tot en met vijfde lid, en 12, eerste lid, OgR evenwel niet overgenomen. In de eerste plaats kan de het besluit van de raad van toezicht omtrent het verzoek tot opheffing van de schorsing gezien worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve zijn de algemene regels voor het totstandkomen van een besluit en voor het instellen van bezwaar en beroep daarop van toepassing (zie ook artikel 81 ROW 1995). Een nadere regeling in dit wetsvoorstel of in het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 is overbodig.

In de tweede plaats is het vanzelfsprekend dat de octrooigemachtigde een behoorlijke administratie moet aanhouden (artikel 12, eerste lid, OgR). Indien op dit punt iets geregeld moet worden, zijn de gedragsregels van de orde daarvoor een meer aangewezen plaats.

De tabel in de toelichting op artikel 23n is geheel herzien in verband met het toevoegen van diverse artikelen in het wetsvoorstel. Ook was na de tabel een alinea opgenomen, die luidde:

Diverse bepalingen met betrekking tot de tuchtrechtelijke procedure zullen niet in de ROW 1995 worden opgenomen, maar in het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995. De reden is dat opneming van allerlei procedurele artikelen in de wet zelf, naar analogie van de uitgebreide regelingen in de Advocatenwet en de Wet op het notarisambt, de ROW 1995 op dit punt onnodig omvangrijk zou maken. Procedurele bepalingen omtrent het tuchtrecht, bijvoorbeeld met betrekking tot het indienen van een klacht, de mogelijkheid om klachten af te doen als niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond, het oproepen van klagers en octrooigemachtigden, het horen van getuigen en deskundigen, en het uitspreken van waarschuwingen en berispingen, kunnen beter op het niveau van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 worden gegeven. Daarbij kan opnieuw naar inhoudelijke harmonisatie met de regelingen in de Advocatenwet en de Wet op het notarisambt worden gestreefd.

De tweede zin van de toelichting op artikel 23o luidde: Deze worden voor het grootste deel overgenomen in dit en het volgende artikel, behoudens het derde lid, dat uitwerking zal krijgen in het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995.

De toelichtingen op de artikelen 23p tot en met 23v en 23y zijn nieuw. In plaats daarvan was een toelichting op artikel 23p (oud; thans: artikel 23u) opgenomen, die luidde:

Gehandhaafd zijn de vier maatregelen die kunnen worden opgelegd bij gegrondverklaring van een bedenking. Voorts kan beslist worden dat mededeling zal worden gedaan van een opgelegde maatregel. Bij een schorsing of ontzetting gebeurt dat in ieder geval, bij een waarschuwing of berisping kan dat als strafverzwaring worden opgelegd. Voorgeschreven wordt dat deze mededeling zal geschieden in het blad«De Industriële Eigendom», bedoeld in artikel 20 van de wet. Bovendien worden beslissingen waarbij een maatregel wordt opgelegd, in het openbaar uitgesproken. In het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 zal worden bepaald dat de waarschuwing of berisping wordt uitgesproken in een vergadering van de raad van toezicht waarvoor de desbetreffende octrooigemachtigde bij aangetekende brief zal worden opgeroepen. Van die vergadering zal een proces-verbaal worden gemaakt, dat aan de octrooigemachtigde zal worden gezonden.

Aan het slot van het derde lid wordt bepaald dat in het afschrift van de beslissing de ter beschikking staande rechtsmiddelen worden vermeld. Deze nieuwe bepaling is in overeenstemming met de huidige praktijk.

Toegevoegd was een toelichting op artikel 23t (oud; thans vervallen) die luidde:

In het Uitvoerigensbesluit Rijksoctrooiwet 1995 zal de regeling ten aanzien van de octrooigemachtigden verder worden uitgewerkt.

Naar boven