27 193 (R 1658)
Wijziging van de bepalingen ten aanzien van octrooigemachtigden in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 juni 2001

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 23a wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: en waaruit voor dit doel gegevens kunnen worden verstrekt aan derden.

b. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, die luidt: Het examen of de proeve van bekwaamheid is niet langer dan tien jaar voor het indienen van de aanvraag afgelegd.

c. Onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

4. Het is anderen dan degenen die in het register van octrooigemachtigden zijn ingeschreven, verboden zichzelf in het economisch verkeer aan te duiden alsof zij in dat register zouden zijn ingeschreven.

5. De raad van toezicht kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verplichting het examen of de proeve van bekwaamheid af te leggen of ten minste drie jaren octrooiaanvragen te behandelen onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde.

d. In het nieuwe zesde lid wordt na «de aanvraag om inschrijving in het register» ingevoegd: , de aanvraag om een ontheffing.

2. Artikel 23b wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid wordt «mits zij van zulk optreden niet hun beroep maken» vervangen door: indien zij van een dergelijk optreden niet hun beroep maken of indien zij in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bevoegd zijn om als gemachtigde in octrooizaken op te treden en zij slechts in incidentele gevallen als gemachtigde van een aanvrager voor het bureau optreden.

b. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald, is een octrooigemachtigde of een persoon die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, verplicht tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Deze verplichting blijft bestaan na beëindiging van de desbetreffende werkzaamheden.

3. Artikel 23c wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De examencommissie neemt een examen of proeve van bekwaamheid of een gedeelte daarvan niet af dan nadat degene van wie het examen of de proeve van bekwaamheid of het gedeelte daarvan wordt afgenomen, het daarvoor verschuldigde bedrag heeft betaald.

b. In het zesde lid, onderdeel a, wordt vóór «wenst deel te nemen» ingevoegd: of een gedeelte daarvan.

4. In artikel 23l, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikel 23o, vierde lid» vervangen door: artikel 23s, vierde lid.

5. Artikel 23o wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In dat geval behandelt de raad de bedenking als klacht en beschouwt hij de voorzitter van het bestuur van de orde als klager.

b. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De raad van toezicht neemt een klacht niet in behandeling indien het voorval waarop de klacht betrekking heeft, ten minste vijf jaar voor de indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.

6. Artikel 23p wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt na «is ingediend» ingevoegd: onverwijld.

b. In het vierde lid wordt na «die niet zijn afgewezen,» ingevoegd: onverwijld.

c. Het zesde lid vervalt.

7. Artikel 23s, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De oproepingen geschieden bij aangetekende brief ten hoogste acht weken nadat de klacht ter kennis van de raad is gebracht op grond van artikel 23p, vierde lid, of nadat de raad de klacht in verdere behandeling heeft genomen op grond van artikel 23q, zesde lid, en ten minste twee weken voor het verhoor.

8. In artikel 23s, vierde lid, wordt «in het openbaar» vervangen door: in een openbare zitting.

9. Aan artikel 23v, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De raad beslist binnen zes weken nadat het onderzoek ter openbare zitting is gesloten.

B

Aan artikel II, onderdeel H, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Indien in de vertaling, bedoeld in het eerste of zevende lid, de beschermingomvang van de Europese octrooiaanvrage of het Europees octrooi beperkter is dan de bescherming die wordt geboden door die aanvrage of door dat octrooi in de procestaal, geldt die vertaling als authentieke tekst, behalve in geval van toepassing van artikel 75.

C

Toegevoegd wordt een nieuw artikel, luidende:

ARTIKEL VA

1. Een examen of een proeve van bekwaamheid, met goed gevolg afgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, waarbij de examencommissie voldoet aan artikel 23c, derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 en het examen of de proeve van bekwaamheid voldoet aan de eisen die worden gesteld krachtens artikel 23c, zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995, wordt gelijk gesteld met het examen of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995.

2. Tot 1 januari van het derde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt een gedeelte van een examen of een proeve van bekwaamheid, met goed gevolg afgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, gelijk gesteld met een gedeelte van een examen of een proeve van bekwaamheid als bedoeld in artikel 23a, tweede lid van de Rijksoctrooiwet 1995, indien de examencommissie en het gedeelte van het examen of de proeve van bekwaamheid voldoen aan de op dat tijdstip geldende eisen, dan wel de examencommissie voldoet aan artikel 23c, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 en het gedeelte van het examen of de proeve van bekwaamheid voldoet aan de eisen die worden gesteld krachtens artikel 23c, zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995.

Toelichting

De wijzigingen die worden voorgesteld hebben diverse achtergronden. Eén artikel wordt aangepast om dat meer in lijn te brengen met het EG-recht. Andere wijzigingen zijn aanscherpingen van de voorgestelde regeling die in wezen logisch voortvloeien uit het reeds bepaalde. De laatste groep wijzigingen houdt verband met de ontwikkeling van de gedachtevorming omtrent het tuchtrecht.

Onderdeel A

Onder 1:

In de eerste plaats moet artikel 23a, eerste lid, aangevuld worden met een zogenaamde doelbinding. Daarmee wordt duidelijk dat het doel van het register van octrooigemachtigden is het informeren van belanghebbenden omtrent degenen die bevoegd zijn als octrooigemachtigde op te treden. Door deze aanvulling zal het register van octrooigemachtigden vallen onder de bepalingen die krachtens artikel 29 van de Wet bescherming persoonsgegevens zullen worden gesteld, waardoor in dit wetsvoorstel geen bijzondere regels gesteld behoeven te worden.

In de tweede plaats wordt de geldigheid van een getuigschrift voor de inschrijving in het octrooigemachtigdenregister in de tijd beperkt tot tien jaar. De kennis die van octrooigemachtigden verwacht mag worden, moet immers voldoende recent zijn. Oorspronkelijk was ik van plan deze bepaling op te nemen in het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995, maar bij nader inzien past zij beter in de wet.

In de derde plaats wordt bepaald dat de titel «octrooigemachtigde», of daarmee vergelijkbare omschrijvingen, alleen gebruikt mag worden door degenen die in het octrooigemachtigdenregister zijn ingeschreven. Deze bepaling is een logisch complement van de voorgestelde regeling, waarmee wordt gewaarborgd dat gekwalificeerde personen octrooiaanvragen behandelen. Overigens werpt de bepaling geen drempel op voor gekwalificeerde personen zoals advocaten en buitenlandse octrooigemachtigden die niet in het register zijn ingeschreven: zij kunnen uiteraard nog steeds aangeven dat zij octrooiaanvragen kunnen behandelen voor het Bureau voor de Industriële Eigendom, mits zij niet de suggestie wekken, bijvoorbeeld op hun briefpapier of in advertenties, dat zij in het Nederlandse register van octrooigemachtigden zijn ingeschreven.

Ten slotte wordt artikel 23a aangevuld met de mogelijkheid dat ontheffing wordt verleend van de plicht een examen of proeve van bekwaamheid af te leggen of drie jaar bij een octrooigemachtigde te werken. Het gaat hier om bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer iemand meer dan tien jaar voor de aanvraag om inschrijving in het register het examen heeft afgelegd en in de tussentijd zich wel met octrooiaangelegenheden heeft beziggehouden – bijvoorbeeld bij de Octrooiraad of het Europees Octrooibureau – maar niet onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde werkzaam was. Deze bepaling wenste ik op te nemen in het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995, maar een wettelijke verankering verdient bij nader inzien de voorkeur.

Onder 2:

In de eerste plaats wordt artikel 23b, derde lid, enigszins uitgebreid. Op grond van artikel 49 EG-Verdrag hebben octrooigemachtigden die in een andere lidstaat overeenkomstig het recht van die lidstaat werkzaam zijn in octrooiaangelegenheden ook het recht in andere lidstaten incidenteel octrooiaanvragers te vertegenwoordigen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een octrooiaanvrager in Duitsland een Duits en een Nederlands octrooi wil hebben. Als hij daarbij afziet van het aanvragen van een Europees octrooi met gelding voor Duitsland en Nederland, zou hij op grond van de huidige regeling een octrooigemachtigde in Duitsland moeten hebben voor het aanvragen van het Duitse octrooi en een octrooigemachtigde in Nederland voor het aanvragen van het Nederlandse octrooi. De Europese Commissie heeft in de publicatie «Vertegenwoordigende werkzaamheden van octrooigemachtigden bij octrooiverlenende instanties in de interne markt» duidelijk gemaakt dat een dergelijke situatie strijdig is met de beginselen van het vrij verkeer van diensten. Zodoende wordt de voorgestelde regeling aangepast.

Het verdient opmerking dat het alleen gaat om toelating van buitenlandse gemachtigden in incidentele gevallen. Als een buitenlandse octrooigemachtigde zich in Nederland vestigt en structureel octrooiaanvragers wenst te vertegenwoordigen, dient hij te worden ingeschreven in het register van octrooigemachtigden. Hij dient dan de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a, af te leggen. De Europese Commissie is dezelfde mening toegedaan blijkens de bovengenoemde mededeling.

In de tweede plaats wordt bepaald dat octrooigemachtigden een plicht tot geheimhouding hebben van hetgeen zij uit hoofde van hun werkzaamheden te weten komen. Advocaten en notarissen hebben een dergelijk beroepsgeheim ook. Bovendien is een dergelijk beroepsgeheim internationaal gebruikelijk: zowel Europese octrooigemachtigden als octrooigemachtigden in de Verenigde Staten kennen een dergelijke verplichting. Als de verplichting niet zou gelden voor Nederlandse octrooigemachtigden zouden deze onder omstandigheden gedwongen kunnen worden bedrijfsgevoelige gegevens openbaar te maken, bijvoorbeeld in een rechtszaak, terwijl octrooigemachtigden uit andere landen van die verplichting verschoond blijven.

Onder 3:

Het huidige artikel 23c, zesde lid, bepaalt reeds dat examengeld gevraagd kan worden. De toevoeging aan het vijfde lid is nodig om aan te geven dat het examengeld uiteraard ook betaald moet worden, en wel voordat aan het examen of de proeve van bekwaamheid wordt deelgenomen. De toevoeging aan het zesde lid geeft aan dat ook bepaald kan worden dat examengeld gevraagd kan worden voor een deeltentamen.

Onder 4:

Deze wijziging betreft een verbetering van een verwijzing.

Onder 5, sub a

Bij nadere beschouwing bleek de regeling voor de behandeling van een bedenking die door de voorzitter van het bestuur van de Orde van octrooigemachtigden bij de Raad van toezicht aanhangig is gemaakt, in wetgevingstechnisch opzicht niet geheel correct te zijn geregeld. Daarom wordt thans voorgesteld een dergelijke bedenking gelijk te stellen met een klacht en de voorzitter van het bestuur aan te merken als klager. Op een dergelijke bedenking zijn dan dezelfde regels van toepassing als op een gewone klacht.

Onder 5, sub b, 6, 7, 8 en 9:

De Orde van octrooigemachtigden heeft mij er opmerkzaam op gemaakt dat uit een oogpunt van de beginselen van behoorlijke tuchtrechtspraak, zoals die afgeleid kunnen worden uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aandacht moet besteed worden aan de redelijke termijn waarin een klacht in eerste aanleg behandeld moet worden. Daarom is in de eerste plaats bepaald dat bezwaren tegen octrooigemachtigden na vijf jaar verjaren. Verder is voorzien in een spoedige behandeling van de bezwaren, doordat is voorgeschreven dat een octrooigemachtigde waartegen een klacht is ingediend, binnen acht weken nadat bekend is dat de procedure zal worden doorgezet, moet worden opgeroepen voor verhoor. Als dat verhoor tijdens een openbare zitting heeft plaatsgevonden, heeft de raad van toezicht zes weken de tijd om uitspraak te doen. Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep door het Gerechtshof te Den Haag.

Onderdeel B

Artikel 70, derde lid, van het Europees Octrooiverdrag (EOV) bepaalt dat «elke verdragsluitende staat kan bepalen dat een in dit verdrag voorgeschreven vertaling in een officiële taal van die staat aldaar zal gelden, behalve in geval van nietigheidsprocedures, als authentieke tekst, indien de beschermingsomvang van de Europese octrooiaanvrage of het Europees octrooi in de vertaling beperkter is dan de bescherming die wordt geboden door die aanvrage of door dat octrooi in de procestaal». Zoals ook in de toelichting op de onderdelen H en I (Kamerstukken II 1999/2000, 27 193 (R 1658), nr. 3, blz. 24–25) wordt gemeld, wordt voorgesteld van die mogelijkheid gebruik te maken. Daarbij werd impliciet uitgegaan van artikel 70, derde lid, EOV. Evenwel is het bij nader inzien beter om het in dat artikel bepaalde uitdrukkelijk op te nemen in de Rijksoctrooiwet 1995. Deze wijziging voorziet daarin.

Onderdeel C

Bij nader inzien is het zinvol een overgangsbepaling toe te voegen ten aanzien van examens en proeven van bekwaamheid «nieuwe stijl» die zijn afgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet. De examens en proeven van bekwaamheid «oude stijl» werden afgenomen door een door de Minister van Economische Zaken benoemde examencommissie, waarin leden van de Octrooiraad zitting hebben. De «nieuwe» examens worden vooruitlopend op dit wetsvoorstel afgenomen door een examencommissie die voldoet aan de eisen van artikel 23c, derde lid, ROW 95. Ook worden daarbij de exameneisen gehanteerd die zullen worden gesteld op grond van artikel 23c, zesde lid, ROW 95, maar die niet zullen afwijken van de exameneisen die thans gelden op grond van de artikelen 4, tweede lid, en 4a, vierde lid, van het Octrooigemachtigdenreglement. Bovendien zijn deelexamens mogelijk. Door deze overgangsbepaling wordt zeker gesteld dat degenen die dergelijke nieuwe examens en proeven van bekwaamheid met goed gevolg hebben afgelegd, in aanmerking komen voor inschrijving in het register van octrooigemachtigden. Reeds afgelegde deelexamens (oude of nieuwe stijl) houden ook hun gelding. Daarbij is deze overgangsbepaling beperkt tot drie jaar na inwerkingtreding van de wet.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven