27 190
Voor- en vroegschoolse educatie

nr. 8
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 10 november 2000

In het algemeen overleg van 19 juni jl. over de beleidsbrief voor- en vroegschoolse educatie (TK 27 190, nr. 1) is aangekondigd u dit najaar te informeren over de financiering van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en via welk kader deze middelen in de toekomst kunnen worden ingezet. In deze brief informeren wij u daarover. Daarbij melden wij u tevens de ontwikkelingen in het onderwijskansenbeleid, en de extra middelen voor de jeugdgezondheidszorg en de jeugdhulpverlening.

Op 11 oktober jl. is de regeling voor- en vroegschoolse educatie gepubliceerd (PO/OO/2000/23894). Deze regeling komt in de plaats van de regeling van 19 april jl. Met de nieuwe regeling wordt gehoor gegeven aan de wens van de Kamer de extra middelen voor VVE (zie bijlage) in te zetten voor de brede en snelle implementatie van VVE in een groot aantal gemeenten in Nederland. 172 gemeenten die scholen hebben met 50% of meer gewichtenleerlingen ontvangen op grond van de voorliggende regeling extra VVE-middelen. Hierdoor worden ten opzichte van de vorige regeling 2,5 keer meer gemeenten bereikt en 50% meer doelgroepkinderen. Ruim tweederde van de gemeenten die al op basis van de GOA-Wet middelen krijgen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid ontvangt nu ook extra middelen voor de implementatie van VVE.

Bij de recente augustusbesluitvorming zijn extra middelen voor onderwijsachterstanden beschikbaar gesteld, te weten 25 miljoen in 2001 en 75 miljoen van af 2002. Met ingang van 2002 wordt hiervan 35 mln. ingezet voor de verdere uitbreiding van VVE. Daarnaast is met ingang van 2001 40 mln. extra beschikbaar gekomen voor VVE (motie Melkert c.s. 27 400, nr. 8). Met de VNG wordt overlegd op welke wijze deze extra middelen vanaf 2001 ingezet kunnen worden voor gemeenten in heel Nederland, die aangeven extra middelen voor VVE conform het doel van eerder genoemde regeling in te willen en kunnen zetten.

In de beleidsbrief VVE is aangegeven dat onderzocht wordt op welke wijze de middelen voor VVE in de toekomst kunnen worden ingezet: via GOA of via een breder integraal kader 0–6 jarigenbeleid. Op dit punt kunnen wij u melden dat een interdepartementale werkgroep samen met de VNG in kaart brengt welke modaliteiten mogelijk zijn voor een integraal kader; wat de meerwaarde daarvan is in relatie tot de doelstelling van een samenhangend beleid voor 0–6 jarigen en wat daarvan de consequenties en het tijdpad zijn.

Dit complexe vraagstuk vraagt om een grondige analyse willen we daadwerkelijk een meerwaarde bereiken. Uiteraard vindt daarbij nauwe afstemming plaats met de herziening van het landelijk beleidskader en de bekostigingssystematiek GOA. Duidelijk is dat hierbij een onderscheid naar de korte en de middellange termijn dient te worden gemaakt. De eerstvolgende herziening van LBK en GOA-bekostingssystematiek dient per 1-8-2001 in het staatsblad te zijn gepubliceerd. De voorbereiding van de desbetreffende AMvB's vergt op heel korte termijn besluitvorming over het volume aan middelen dat in het GOA-kader aan gemeenten wordt toegedeeld. Een alternatief voor GOA – zo dat wenselijk mocht blijken – is niet kant en klaar voor handen. Dit leidt tot de conclusie dat op de korte termijn, voor de eerstvolgende GOA-cyclus, de VVE-middelen deel uit maken van het GOA-budget. Dit laat besluitvorming over de inrichting van een breder integraal kader voor de toekomst onverlet. Over de uitkomsten van de verkenningen voor dit laatste zal ik u uiterlijk in december berichten.

De Kamer heeft op 18 oktober j.l de brief ontvangen over de convenanten die door OCenW met de G4 zijn gemaakt over de aanpak van het onderwijskansenbeleid (PO/OO/2000/39668). De onderhandelingen met de G21 zijn inmiddels in een vergevorderd stadium en het streven is eind 2000 ook met hen convenanten-OK te kunnen afsluiten. Tot ons genoegen heeft uw Kamer voor het jaar 2001 en 2002 extra middelen beschikbaar gesteld voor de verdere uitwerking van het OK-beleid. In 2001 wordt 25 miljoen extra ingezet voor scholen in de G4 en G21 die extra aandacht en inzet nodig hebben om de school- en leerprestaties te verbeteren. Voor het jaar 2002 is in totaal 75 miljoen extra vrij gemaakt. Daarvan wil het Kabinet vanaf 2002 40 miljoen aan OKP besteden en zoals hierboven aangegeven, 35 miljoen voor de verdere uitbreiding van VVE. In de bijlage bij deze brief is het overzicht opgenomen van beschikbare middelen VVE voor de periode 2000–2004.

De stand van zaken met betrekking tot het beter toerusten van peuterspeelzaalleidsters in het omgaan met achterstandskinderen is als volgt. Momenteel vindt overleg plaats tussen het rijk, de OVDB – het orgaan voor opleidingen in de sector zorg en welzijn – en werkgevers en werknemers. Allereerst zal bezien worden in hoeverre het profiel van peuterspeelzaalleidsters aanpassing behoeft en vervolgens of en zo ja, welke maatregelen gewenst zijn in de sfeer van de opleidingen voor- en vroegschoolse sector.

Tot slot wijzen wij u graag op de extra middelen voor de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg die het Kabinet m.i.v. 2001 beschikbaar heeft gesteld.

Voor de consultatiebureaus is 35 miljoen extra beschikbaar, voor de versterking van de rol van de consultatiebureaus voor de noodzakelijke extra taken zoals onder meer aangegeven in de beleidsbrief VVE (outreachend werken, ondersteunen van ouders, toeleiding naar voorschoolse voorzieningen en deelname in netwerken van voorzieningen voor jonge kinderen). Voor de wijze waarop deze middelen worden ingezet verwijzen wij u naar de brief over de jeugdgezondheidszorg die de staatssecretaris van VWS voor eind november naar de Kamer zal sturen.

Tevens is via de motie Dijkstal c.s. (27 400 nr. 16) tijdens de recente Algemene Politieke Beschouwingen met ingang van 2001 een bedrag van 30 miljoen beschikbaar gekomen voor de arbeidsmarktknelpunten in de sector jeugdhulpverlening. De ondernemersvereniging VOG heeft deze knelpunten het afgelopen jaar enkele malen onder de aandacht gebracht. Met deze middelen kan een opwaartse stap in de normprijzen gezet worden. Met de VOG en het IPO wordt overlegd over de precieze inzet van deze middelen.

Recent is een aantal maatregelen uit de eerder genoemde VVE-beleidsbrief in uitvoering genomen. Over de voortgang en de eerste resultaten zullen wij u medio mei 2001 rapporteren.

Mede namens de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

BIJLAGE

OVERZICHT VVE-MIDDELEN (stand RBG2001)

x mln		2000	2001	2002	2003	2004	2005
beschikbaar	begroting
RBG2000	OCenW	3	3	3	3	3	3
RBG2000	OCenW	5
motie Melkert bij RBG2000	OCenW	20	20	20	20	20	20
1eSw2000	OCenW	40	40	40	40	40	40
amendement Barth 1eSW2000	OCenW	10
RBG2001	OCenW		40	40	40	40	40
RBG2001 (deel van 75 mln)	OCenW			35	35	35	35
Totaal		78	103	138	138	138	138
Motie Melkert alg. besch.2001	OCenW		40	40	40	40	40
TOTAAL RBG OCen W 2001		78	143	178	178	178	178
CRIEM (oudercampagne)	BZK/GSI		5	5	5	5	5
Consultatiebureau's	VWS		35	35	35	35	35
TOTAAL VVE RBG 2001		78	183	218	218	218	218
Verplicht in 2000 tm 1/8/2002	OCenW
VVE-regeling sept. 2000		67,4	95,0	58,4
begeleiding gemeenten (VNG)		5,0	2,4
scholing SBD-en (WPRO)		1,3	1,2	0,6
mbo-opl. psz-leidsters via VWS		1,3
inspectie-toezicht			1,0	1,0
diverse projecten oa. makelaar		3,0	1,5
VVe, region. onderbouwdagen
TOTAAL		78,0	101,1	60,0	0	0	0

* v.a. 1/8/2002 insluizen in GOA-budget