27 190
Voor- en vroegschoolse educatie

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2006

Tijdens het Algemeen Overleg over Onderwijsachterstanden d.d. 3 december 2003 (27 020/29 284, nr. 37) heb ik toegezegd uw Kamer schriftelijk te informeren over de hoogte van het bedrag dat gemeenten niet hebben besteed aan Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). De berichtgeving aan uw Kamer heeft als gevolg van de behandeling van bezwaarschriftprocedures en respectievelijk door gemeenten en het ministerie van OCW ingesteld beroep en hoger beroep, vertraging opgelopen.

De politieke wens om VVE goed op de kaart te zetten heeft ertoe geleid dat het beleid rond VVE vanaf 2000 een enorme versnelling heeft doorgemaakt. Er zijn forse investeringen gepleegd en gemeenten zijn voortvarend aan de slag gegaan. Met de Regeling voor- en vroegschoolse educatie (VVE) kenmerk PO/OO/200/23894, d.d. 2 oktober 2000 is een totaalbedrag van 161 miljoen gulden (73,2 miljoen Euro) beschikbaar gesteld aan GOA-gemeenten. De uitvoering van de Regeling VVE stuitte destijds bij tal van gemeenten op bezwaren. De grootste problemen betroffen de complexiteit van de regelgeving en de uitvoerbaarheid daarvan, de beperkte tijd waarbinnen de gemeenten de regeling dienden uit te voeren en hiermee samenhangend het draagvlak dat gemeenten moesten creëren alvorens tot de uitvoering van de regeling over te kunnen gaan. Het uiten van deze bezwaren heeft er in geresulteerd dat er op 13 juli 2002 een aanvullende Regeling verantwoording VVE, kenmerk PO/ZO/2001/29310, is verschenen die een versoepeling was ten opzichte van de Regeling van 2 oktober 2000. De problemen rond de verantwoording van de VVE-middelen zijn voor mij destijds aanleiding geweest een onderzoek te laten uitvoeren bij gemeenten naar de besteding van de VVE middelen. Uit het rapport «VVE gelden goed besteed» (Research voor beleid, 2003) dat de resultaten beschrijft van een analyse van de activiteitenverslagen van gemeenten, was een positief beeld over de voortgang van het VVE-beleid te constateren, maar bleek tevens dat een deel van de gemeenten nog niet klaar was de Regeling VVE uit te voeren. Mede op basis van de uitkomsten dit rapport is uiteindelijk besloten over te gaan tot terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede middelen.

Bij 621 gemeenten bleek er een onderuitputting te zijn dan wel bleken niet alle doelgroepkinderen te zijn bereikt. Bij die gemeenten is een bedrag teruggevorderd van totaal van 37 942 767,– Euro. Het terug te vorderen bedrag is verrekend in 2003, waar dit niet volledig mogelijk was vond terugvordering plaats in 2004.

In totaal 48 gemeenten hebben bezwaar aangetekend tegen mijn beslissing om tot terugvordering van niet bestede VVE-middelen over te gaan. De bezwaren omvatten een totaalbedrag van 19 156 093,– Euro. De onafhankelijke bezwaarschriftencommissie van het ministerie van OCW heeft de bezwaarzaken in 2004 en 2005 afgehandeld. Het bezwaarschrift van de gemeente Rotterdam is gedeeltelijk gegrond verklaard en de overige bezwaarschriften zijn ongegrond verklaard.

Negen gemeenten zijn bij de Rechtbank hier tegen in beroep gegaan. Hiervan zijn 7 beroepen ongegrond verklaard is één beroep niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep van de gemeente Utrecht gegrond verklaard. Tegen de uitspraak van de Rechtbank te Utrecht is door OCW hoger beroep ingesteld en 2 gemeenten hebben zelf hoger beroep ingesteld.

Het hoger beroep van één gemeente is ongegrond verklaard en één gemeente heeft haar hoger beroep ingetrokken. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank te Utrecht heeft OCW verloren. De 37 942 767,– Euro teruggevorderde middelen zijn gelet op de gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van de gemeente Rotterdam en het verloren hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank te Utrecht, teruggebracht tot een bedrag van 34 539 835 miljoen Euro.

De keuze die destijds is gemaakt om met de Regeling VVE van oktober 2000 VVE enorm aan te jagen, is achteraf gezien niet al te gelukkig geweest. Gebleken is dat gemeenten nog niet klaar waren om in een een dergelijk kort tijdsbestek een VVE omgeving te creëren waarin de VVE snel tot volle wasdom kon komen. Het uitvoeren van de Regeling VVE heeft geleid tot de nodige groeistuipen en dat is natuurlijk te betreuren. De afwikkeling van het proces rond de Regeling VVE en Regeling Verantwoording VVE waarmee een versoepeling van de regelgeving werd doorgevoerd, is naar mijn mening echter zorgvuldig doorlopen. Met het oog op rekenschap moest uiteindelijk helaas wel tot terugvordering van de niet of niet rechtmatig bestede middelen worden overgegaan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven