nr. 9
AMENDEMENT VAN HET LID O. P. G. VOS
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel G, wordt in artikel 2.2.4.3, onder vernummering
van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Alvorens een voorstel te doen, vraagt de Raad advies aan de Hoge Raad
omtrent de verenigbaarheid van dit voorstel met artikel 2.6.2.6, tweede lid.
II
In artikel I, onderdeel H, wordt in artikel 2.6.4.3, onder vernummering
van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Alvorens een voordracht te doen, vraagt Onze Minister advies aan de
Hoge Raad omtrent de verenigbaarheid van deze voordracht met artikel 2.6.4.4.
Toelichting
Dit amendement behelst een aanvulling van de voorgestelde artikelen 2.2.4.3
en 2.6.4.3 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De artikelen bieden
in geval van grove taakverwaarlozing ten aanzien van leden van een gerechtsbestuur
onderscheidenlijk leden van de Raad de mogelijkheid van ontslag of schorsing.
Een dergelijk besluit wordt genomen door de Kroon, op voordracht van de Minister
van Justitie. Voorzover het de leden van een gerechtsbestuur betreft dient
er sprake te zijn van een voorstel van de Raad aan de Minister. Om te voorkomen
dat met een voorgenomen ontslag of schorsing van een lid van een gerechtsbestuur
of de Raad inbreuk wordt gemaakt op de rechterlijke onafhankelijkheid, dient
in de bovengenoemde artikelen een extra waarborg te worden opgenomen. Deze
houdt in dat de Raad en de Minister gehouden zijn om eerst advies bij de Hoge
Raad in te winnen over de vraag of de in artikel 2.6.2.6, tweede lid, respectievelijk
artikel 2.6.4.4 vervatte onthoudingsplicht de schorsing of het
ontslag, waartoe het voornemen bestaat, belet. Eerst daarna kan de Raad onderscheidenlijk
de Minister dan eventueel het ontslag of de schorsing van een gerechtsbestuurder
voorstellen onderscheidenlijk een voordracht voor ontslag of schorsing van
een lid van de Raad doen.
O. P. G. Vos