27 182
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak (Wet Raad voor de rechtspraak)

nr. 38
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN OVEN EN O. P. G. VOS

Ontvangen 5 juni 2001

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel G, wordt na artikel 2.2.4.3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.4.3a

1. Tegen een besluit op grond van artikel 2.2.4.3, eerste en tweede lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Hoge Raad.

2. De Hoge Raad beoordeelt of de Kroon in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte, onderscheidenlijk een ernstig vermoeden voor het bestaan daarvan, alsmede of Onze Minister bij zijn voordracht in strijd met artikel 2.6.4.4 heeft gehandeld.

3. Op het beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en de artikelen 8:10, 8:11, 8:13 en 8:86, van overeenkomstige toepassing.

II

In artikel I, onderdeel H, wordt na artikel 2.6.4.3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.6.4.3a

1. Tegen een besluit op grond van artikel 2.6.4.3, eerste en tweede lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Hoge Raad.

2. De Hoge Raad beoordeelt of de Kroon in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte, onderscheidenlijk een ernstig vermoeden voor het bestaan daarvan, alsmede of Onze Minister bij zijn voordracht in strijd met artikel 2.6.4.4 heeft gehandeld.

3. Op het beroep is hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en de artikelen 8:10, 8:11, 8:13 en 8:86, van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Dit amendement behelst de invoeging in de Wet RO van twee nieuwe artikelen (2.2.4.3a en 2.6.4.3a), waarin een beroep op de Hoge Raad tegen een besluit tot ontslag of schorsing van een lid van een gerechtsbestuur of van de Raad wordt geregeld. Het hangt samen met het door de leden O.P.G. Vos en Van Oven ingediende amendement, waarin is opgenomen dat in de voorgestelde artikelen 2.2.4.3 en 2.6.4.3 van de Wet RO de ontslag- en schorsingsgrond «grove taakverwaarlozing» dient te worden vervangen door «ongeschiktheid anders dan wegens ziekte» (voor ontslag) en «een ernstig vermoeden voor het bestaan van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte» (voor schorsing). In de nieuwe artikelen 2.2.4.3a en 2.6.4.3a wordt bepaald dat tegen een besluit tot ontslag of schorsing als bedoeld in artikel 2.2.4.3 of 2.6.4.3, beroep open staat op de Hoge Raad. Voor deze afwijkende rechtsgang ten opzichte van andere ambtenaarrechtelijke besluiten bestaat aanleiding met het oog op de bijzondere positie van de leden van de Raad en de gerechtsbesturen. Indien een belanghebbende beroep instelt tegen een ontslag- of schorsingsbesluit in bovenvermelde zin, zal de Hoge Raad toetsen of in redelijkheid tot het oordeel gekomen kon worden dat een lid van de Raad of van een gerechtsbestuur op niet-medische gronden ongeschikt is voor zijn functie, dan wel dat er sprake is van een ernstig vermoeden voor het bestaan van een zodanige ongeschiktheid, alsmede of de in artikel 2.6.4.4 vervatte onthoudingsplicht zich niet tegen het ontslag of de schorsing heeft verzet. Gelet op de aard van de desbetreffende besluiten en de bijzondere positie van degenen om wier ontslag of schorsing het gaat, ligt het in de rede dat de beoordeling van een ontslag- of schorsingsbesluit zich toespitst op deze kernpunten. Het gaat in deze gevallen om een bestuursrechtelijk beroep. Daarom is ervoor gekozen om hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing te laten zijn. Voor het van deze overeenkomstige toepasselijkheid uitsluiten van enkele, in dit verband niet relevante, artikelen is aansluiting gezocht bij de artikelen 17 van de Beroepswet en 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Op de onderhavige beroepen is ook het voorgestelde artikel 2.5.4 van de Wet RO van toepassing, waarin onder meer wordt geregeld dat zaken in beginsel door een meervoudige kamer van vijf leden worden behandeld en beslist. Voor alle volledigheid zij nog benadrukt dat het in deze gevallen niet om cassatierechtspraak handelt.

Van Oven

O. P. G. Vos

Naar boven