27 182
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak (Wet Raad voor de rechtspraak)

nr. 22
AMENDEMENT VAN HET LID DITTRICH

Ontvangen 18 mei 2001

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel H, wordt artikel 2.6.4.3 als volgt gewijzigd:

I

Het eerste lid komt te luiden:

1. In geval van ongeschiktheid anders dan wegens ziekte kan de Hoge Raad op initiatief van de procureur-generaal bij de Hoge Raad een of meer leden van de Raad schorsen of ontslaan als lid van de Raad. Voorafgaand hieraan wordt in elk geval de zienswijze van Onze Minister ingewonnen.

II

Het tweede lid vervalt.

III

Het derde lid wordt vervangen door:

3. Indien alle leden van de Raad zijn geschorst of ontslagen, kan de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad, bij de Raad een of meer bewindvoerders aanstellen. Artikel 2.6.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij de aanstelling wordt een termijn bepaald voor de bewindvoering.

Toelichting

Dit amendement wijzigt de bevoegdheid van de minister om een of meer leden van de Raad voor de Rechtspraak te schorsen of te ontslaan. Deze bevoegdheid wordt toegekend aan de Hoge Raad. De Raad voor de Rechtspraak hoort immers thuis in de kolom van de rechtsprekende macht. Het amendement voorkomt een te vergaande politieke beïnvloeding door de minister van justitie. De ontslag/schorsingsgrond wordt verruimd van grove taakverwaarlozing naar ongeschiktheid anders dan wegens ziekte. Het voorstel hiertoe kan bij de procureur-generaal door verschillende partijen worden aangekaart bijvoorbeeld door de minister van justitie.

Dittrich

Naar boven