nr. 8
AMENDEMENT VAN HET LID VAN OVEN
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Na artikel 2.3.1.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.3.1.4a
De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van de belastingzaken waarvan
de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.
II
In artikel 2.4.1.3, eerste lid, wordt «en strafzaken» vervangen
door: , strafzaken en belastingzaken.
III
Artikel 2.4.1.3a vervalt.
Toelichting
De belastingrechtspraak in Nederland kent nu één feitelijke
instantie. Cassatierechtspraak bij de Hoge Raad biedt slechts in beperkte
mate de mogelijkheid van correctie. Fouten of onvolledigheden bij deze enige
feitelijke vaststelling kunnen door de Hoge Raad maar in bepaalde mate worden
gecorrigeerd. Invoering van hoger beroep biedt wel een dergelijke correctiemogelijkheid.
Daarnaast wordt het stelsel van bestuursrechtspraak met de invoering van
twee feitelijke instanties als geheel eenvoudiger, doorzichtiger en toegankelijker.
Ook voor belastingzaken zal de hoofdregel gaan gelden dat beroep openstaat
bij de rechtbank. Bovendien zal de geografische toegankelijkheid van de belastingrechtspraak
toenemen door de eerste aanleg op te dragen aan de rechtbanken.
Doordat er slechts één feitelijke instantie is worden alle
belastingzaken, ook de meest eenvoudige, direct op het niveau van een gerechtshof behandeld. Ook bij de Hoge Raad komen veel belastingzaken, waaronder
relatief eenvoudige. Een tweede feitelijke instantie zal naar verwachting
het aanbod van belastingzaken bij de Hoge Raad substantieel doen afnemen.
De spreiding van belastingzaken over rechtbanken kan daarnaast ook een bijdrage
leveren aan het wegwerken van die achterstanden.
Er zijn goede gronden om aan te nemen dat de belastingrechtspraak in Nederland
in één instantie in strijd is, althans in ieder geval op gespannen
voet staat, met het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
rechten, zeker na de uitspraak van de Human Rights Committee van de Verenigde
Naties in de zaak Vázquez vs. Spanje (20 juli 2000, nr. 701/1996, FED
21-12-2000). Nu in deze nieuwe wetgeving de bevoegdheden van de hoven als
eerste instantie op het gebied van belastingrechtspraak opnieuw nadrukkelijk
als zodanig is geformuleerd, ligt het voor de hand deze tekst – vooruitlopend
op de overige besluitvorming inzake de derde fase – zo aan te passen
dat Nederland in ieder geval aan zijn verdragsrechterlijke verplichtingen
voldoet. Het gaat immers niet aan een organisatorische bepaling te bevestigen
wanneer de wetgever zich er van bewust kan zijn dat er strijd is met het Internationaal
Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten.
Ten aanzien van de noodzakelijke organisatorische voorzieningen wordt
verwezen naar artikel XVI van dit wetsvoorstel.
Van Oven