27 181
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten)

nr. 23
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 mei 2001

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

Artikel I, onderdeel B, wordt gewijzigd als volgt:

a. Na artikel 2.1.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.1.8a

1. In de hoofdplaats en de nevenvestigingsplaats is de griffie alle werkdagen gedurende ten minste zes uren per dag geopend.

2. In de nevenzittingsplaats is de griffie niet alle werkdagen, of minder dan zes uren per dag, geopend.

b. Artikel 2.3.1.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.

2. Een nieuw derde lid wordt ingevoegd, luidende:

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

c. Artikel 2.4.1.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.

2. Een nieuw derde lid wordt ingevoegd, luidende:

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

Toelichting

a. Dit onderdeel betreft de invoeging van een nieuw artikel 2.1.8a, dat de openingstijden van de griffie regelt. Deze bepaling is overgenomen uit artikel 68, vierde lid, van Reglement I. Artikel 68, vierde lid, van Reglement I bepaalt dat de griffie op de «overige dagen» (niet zijnde zaterdag en zondag) geopend is gedurende ten minste zes uren per dag. De bepaling van artikel 2.1.8a ziet zowel op de griffie in de hoofdplaats als op de griffie in de nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen (zie de artikelen 2.3.1.2 en 2.4.1.2 van de Wet RO). In de hoofdplaats en in de nevenvestigingsplaatsen is de griffie elke werkdag – dus van maandag tot en met vrijdag- gedurende ten minste zes uren per dag geopend. In de nevenzittingsplaatsen is de griffie niet elke werkdag, of minder dan zes uren per dag, geopend. De openingstijden van de griffie zijn met name van belang in verband met het deponeren van stukken. In de algemene maatregel van bestuur inzake de nevenlocaties (zie de artikelen 2.3.1.2, tweede lid, en 2.4.1.2, tweede lid, van de Wet RO) zullen regels omtrent het aanbrengen en deponeren van stukken in zaken in nevenzittingsplaatsen worden opgenomen.

b, c. De in deze onderdelen vervatte wijzigingen vloeien voort uit een toezegging van de Minister van Justitie, gedaan tijdens een wetgevingsoverleg met de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer op 21 mei 2001, naar aanleiding van het voorstel van de heer Van Wijmen en het amendement op stuk nr. 14 van de heer Van Oven. In het nieuwe derde lid van de artikelen 2.3.1.2 en 2.4.1.2 van de Wet RO wordt voorgesteld dat voor de algemene maatregel van bestuur, waarin de nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen van de rechtbanken en de gerechtshoven worden aangewezen, een zogenaamde voorhangprocedure komt te gelden. Op die wijze wordt gewaarborgd dat de Tweede Kamer invloed heeft op de aanwijzing of opheffing van nevenlocaties, hetgeen met name van belang wordt geacht met het oog op het behoud van de locaties waar kantonrechtspraak plaatsvindt.

Tijdens genoemd wetgevingsoverleg heeft de Minister van Justitie tevens toegezegd aan te geven welke kantongerechtlocaties bij algemene maatregel van bestuur als nevenvestigingsplaats zullen worden aangewezen en welke als nevenzittingsplaats. In dat verband is van belang waarin de nevenvestigingsplaatsen en de nevenzittingsplaatsen zich van elkaar onderscheiden. Het onderscheidend criterium tussen enerzijds (de hoofdplaats en) de nevenvestigingsplaats en anderzijds de nevenzittingsplaats is gelegen in de griffie. In de nevenvestigingsplaats is de griffie, evenals in de hoofdplaats, elke werkdag zes uren geopend. In de nevenzittingsplaatsen is de griffie niet elke werkdag, of minder dan zes uren per dag, geopend (zie onderdeel a van deze nota van wijziging). Een onderscheidend criterium tussen nevenvestigingsplaats en nevenzittingsplaats is niet de frequentie waarmee in de desbetreffende locatie zittingen worden gehouden. Ook in een nevenzittingsplaats kunnen zeer regelmatig, bijvoorbeeld wekelijks, zittingen worden gehouden en dus recht worden gesproken. De frequentie van de zittingen wordt bepaald door het zaaksaanbod; het zaaksaanbod wordt bepaald door de vraag welke zaken behandeld worden in onderscheidenlijk de hoofdplaats, de nevenvestigingsplaats en de nevenzittingsplaats. Het antwoord op die vraag wordt bepaald door de regels die in de hierboven genoemde algemene maatregel van bestuur inzake de nevenlocaties worden gegeven voor de verdeling van zaken over de hoofdplaats, de nevenvestigingsplaats en de nevenzittingsplaats. Voor de kantonzaken zal in deze algemene maatregel van bestuur bij de verdeling van zaken een territoriaal criterium worden gegeven. Per locatie (hoofdplaats, nevenvestigingsplaats en nevenzittingsplaats) wordt een opsomming van gemeenten gegeven die bepalend is voor de locatie waar de zaken «afkomstig» uit die gemeenten (ter zitting) worden behandeld. Op deze wijze wordt als het ware een rechtsgebied per locatie gegeven. Daarbij wordt de huidige kantonale indeling gehandhaafd en wordt de huidige praktijk van de plaats waar de zaken ter zitting worden behandeld, bestendigd.«Meppelse» zaken blijven dus behandeld worden in Meppel, ongeacht of Meppel wordt aangewezen als nevenvestigingsplaats of als nevenzittingsplaats.

Bij de aanwijzing van een locatie als nevenvestigingsplaats of nevenzittingsplaats in de algemene maatregel van bestuur zal het criterium van artikel 2.1.8a van de Wet RO worden gehanteerd. Uitgangspunt daarbij is bestendiging van de huidige praktijk. Op grond van dit criterium zal een aantal kantongerechtlocaties worden aangewezen als nevenzittingsplaats. Wij wijzen in dat verband op de brieven van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 20 augustus 1999 en van 20 januari 2000, waarin zij hebben aangegeven te kunnen instemmen met sluiting van het gerechtsgebouw in een aantal kantons, onder voorwaarde dat elders vervangende zittingsruimte zou zijn gevonden (Kamerstukken II 1999/2000, 26 352, nrs. 16 en 20). Het betreft de kantongerechten Sneek, Beetsterzwaag, Oud-Beijerland, Wageningen, Zierikzee, Harderwijk en Sommelsdijk. Deze kantongerechtlocaties fungeren feitelijk al als nevenzittingsplaats. Het ligt derhalve niet in de rede deze plaatsen aan te wijzen als nevenvestigingsplaats. Over de kantongerechten Groenlo en Terborg vindt nog nader overleg plaats.

Thans wordt onderzocht welke kantongerechtlocaties op grond van het criterium van artikel 2.1.8a kunnen worden aangewezen als nevenvestigingsplaats. Zoals hiervoor is aangegeven, is het uitgangspunt daarbij bestendiging van de huidige praktijk. Onder voorbehoud van de uitkomsten van dat onderzoek worden de volgende kantongerechtlocaties aangewezen als nevenvestigingplaats:

Eindhoven, Helmond, Boxmeer, Tilburg, Bergen op Zoom, Heerlen, Sittard-Geleen, Venlo, Tiel, Nijmegen, Apeldoorn, Groenlo, Terborg, Deventer, Lelystad, Enschede, Delft, Leiden, Gouda, Alphen aan den Rijn, Schiedam, Brielle, Gorinchem, Terneuzen, Hilversum, Zaandam, Hoorn, Den Helder, Amersfoort, Heerenveen, Winschoten en Emmen; en worden de volgende kantongerechtlocaties aangewezen als nevenzittingsplaats: Wageningen, Harderwijk, Sommelsdijk, Oud-Beijerland, Zierikzee, Meppel, Sneek en Beetsterzwaag.

Zowel voor de eerste algemene maatregel van bestuur inzake de nevenlocaties als voor alle wijzigingen daarin nadien zal een voorhangprocedure komen te gelden. Dit betekent dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer zowel kennis kunnen nemen van de nevenvestigingsplaatsen en de nevenzittingsplaatsen die worden aangewezen, alsmede van eventuele wijzigingen daarin, als van de regels die gelden voor de verdeling van zaken over de hoofdplaats, de nevenvestigingsplaatsen en de nevenzittingsplaatsen, alsmede van eventuele wijzigingen op dat punt. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer zijn derhalve altijd vooraf betrokken bij alle wijzigingen die zich op het gebied van de nevenlocaties voordoen. Voor de rechtzoekende wordt bereikt dat de aanwijzing van nevenlocaties en de verdeling van zaken over hoofdplaats, nevenvestigingsplaats en nevenzittingsplaats in een overzichtelijke, heldere regeling zijn opgenomen. Voor de rechtzoekende is immers van belang dat hij uit één regeling kennis kan nemen van de plaatsen waarin naast de hoofdplaats recht wordt gesproken en in welke plaats zijn (kanton)zaak wordt behandeld.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven