27 181
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 16 mei 2001

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel I, onderdeel A, wordt gewijzigd als volgt:

a. In artikel 1.1, onderdeel d, wordt «aangesteld» vervangen door: op basis van een aanstelling werkzaam.

b. In artikel 1.1 wordt, onder verlettering van onderdeel e tot f, een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. Hoge Raad: Hoge Raad der Nederlanden;.

B

Artikel I, onderdeel B, wordt gewijzigd als volgt:

a. In artikel 2.2.1.3, derde lid, wordt na «worden ontslagen onderscheidenlijk geschorst» ingevoegd: , tenzij dat ontslag of die schorsing alleen een rechtsprekend ambt betreft waarin zij niet zijn aangesteld overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

b. In het opschrift van artikel 2.3.1.6 vervalt na «2.3.1.6» de punt.

c. In artikel 2.4.1.3, tweede lid, wordt «f 3 500» vervangen door: € 1 750.

C

In artikel V wordt in artikel 3, onder verlettering van onderdeel e tot f, een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. de voorzitter en de andere leden, niet zijnde niet-rechterlijk lid, tevens staatsraad in buitengewone dienst kunnen zijn;.

D

In artikel VI wordt in artikel 4, onder verlettering van onderdeel e tot f, een onderdeel ingevoegd, luidende:

e. de voorzitter en de andere leden, niet zijnde niet-rechterlijk lid, tevens staatsraad in buitengewone dienst kunnen zijn;.

E

In artikel XIII, eerste lid, onderdeel a, wordt «Den Haag» vervangen door: 's-Gravenhage.

F

Artikel XIIIA komt te luiden:

ARTIKEL XIIIA

De tewerkstellingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet bij een kantongerecht in een functie, anders dan die van kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervanger, op basis van een aanstelling werkzaam zijn, worden van rechtswege gewijzigd in een tewerkstelling in een gelijke functie bij de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort.

G

In artikel XIIIB wordt «in een functie zijn aangesteld» telkens vervangen door: op basis van een aanstelling werkzaam zijn.

Toelichting

A

Aa. Dit onderdeel behelst een aanpassing van de in het voorgestelde artikel 1.1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) opgenomen definitie van het begrip «gerechtsambtenaren». Hiervoor bestaat aanleiding in verband met een wijziging die met ingang van 1 maart 2001 is doorgevoerd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) vanwege het Besluit van 16 februari 2001 houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2000–2001 (Stb. 99). Deze wijziging houdt in dat ingevolge een nieuw artikel 5a van het ARAR voor elke ambtenaar geldt dat zijn aanstelling in vaste dienst in algemene dienst van het rijk geschiedt. Daarvóór gold de aanstelling in algemene dienst van het rijk slechts voor een beperkte categorie ambtenaren, te weten de ambtenaren in de hoofdgroepen V en VI van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Doelstelling achter de aanstelling in algemene dienst van het rijk is het vereenvoudigen van de overgang van een ambtenaar naar een andere functie binnen de rijksoverheid; in plaats van een ontslag- en aanstellingsbesluit volstaat een overplaatsingsbesluit. Een aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt niet in algemene dienst van het rijk. Het begrip «gerechtsambtenaren» was in het wetsvoorstel gedefinieerd als: burgerlijke rijksambtenaren aangesteld bij een gerecht. Met dit begrip is beoogd te doelen op zowel degenen met een aanstelling in vaste dienst als degenen met een aanstelling in tijdelijke dienst. Voor degenen die op basis van een aanstelling in vaste dienst bij een gerecht werkzaam zijn, geldt echter vanaf 1 maart 2001 dat ook zij op grond van het ARAR in algemene dienst van het rijk zijn aangesteld. Zij zijn derhalve nog wel werkzaam in een functie bij een gerecht, maar hun aanstelling in vaste dienst betreft niet (meer) een aanstelling bij een gerecht. De in dit onderdeel vervatte aanpassing van het voorgestelde artikel 1.1, onderdeel d, van de Wet RO strekt ertoe te bewerkstelligen dat degenen die op basis van een aanstelling in vaste dienst bij een gerecht werkzaam zijn, in de Wet RO en de daarop berustende bepalingen tot de gerechtsambtenaren gerekend blijven worden. Verwezen wordt nog naar de onderdelen F en G van deze nota van wijziging waarin een zelfde reden voor wijziging aan de orde is.

Van de gelegenheid maken wij gebruik om ten aanzien van de directeuren bedrijfsvoering, die immers ook tot de gerechtsambtenaren behoren (zie artikel 2.2.1.2, vierde lid, van de Wet RO), het volgende op te merken. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel hebben wij, in het kader van een verduidelijking van de rechtspositie van de leden van het gerechtsbestuur, ten aanzien van de directeuren bedrijfsvoering opgemerkt dat zij geen zogeheten basisaanstelling hebben, zoals de rechterlijke bestuursleden die vanwege de onderliggende benoeming in een rechtsprekend ambt wel hebben. Hiervan komen wij bij nader inzien terug. Voor de directeuren bedrijfsvoering geldt dat zij op basis van het ARAR kunnen worden aangesteld in algemene dienst van het rijk. Deze aanstelling vormt dan de onderliggende aanstelling gedurende en na de periode van hun tijdelijke benoeming als directeur bedrijfsvoering. Voor de huidige directeuren beheer bij de gerechtshoven, rechtbanken, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die op basis van artikel XI, tweede lid, van dit wetsvoorstel, van rechtswege worden benoemd tot directeur bedrijfsvoering van hetzelfde gerecht, betekent dit dat zij hun aanstelling in algemene dienst van het rijk, op basis waarvan zij thans de functie van directeur beheer vervullen, behouden. Het wetsvoorstel behoeft vanwege het voorgaande overigens geen aanpassing.

Ab. Dit onderdeel bevat een aanvulling van de in het voorgestelde artikel 1.1 van de Wet RO opgenomen definitiebepalingen. Zowel in de huidige Wet RO als in de Grondwet komen de benamingen «Hoge Raad» en «Hoge Raad der Nederlanden» beide voor. In de Wet RO, zoals deze bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel komt te luiden, wordt daarentegen alleen nog gesproken van «Hoge Raad». Op verzoek van de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad wordt nu in een nieuw onderdeel van het voorgestelde artikel 1.1 verduidelijkt dat de volledige benaming van de Hoge Raad «Hoge Raad der Nederlanden» blijft.

B

Ba. Ingevolge het voorgestelde artikel 2.2.1.2 van de Wet RO dienen de voorzitter van een gerechtsbestuur en de sectorvoorzitters als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast aangesteld te zijn. Een enkele benoeming in een plaatsvervangend rechtsprekend ambt sluit een betrokkene derhalve uit van het lidmaatschap van een gerechtsbestuur. Dat laat uiteraard onverlet dat een betrokkene vanwege zijn aanstelling in een rechtsprekend ambt lid is van een gerechtsbestuur, en daarnaast een plaatsvervangend rechtsprekend ambt bekleedt. In het voorgestelde artikel 2.2.1.3, derde lid, van de Wet RO wordt bepaald dat een rechterlijk lid van een gerechtsbestuur wordt ontslagen of geschorst indien hij als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast wordt ontslagen of geschorst. Dit onderdeel strekt ertoe, door aanpassing van laatstbedoeld artikellid, buiten twijfel te stellen dat het ontslag dat of de schorsing die betrekking heeft op een plaatsvervangend rechtsprekend ambt van een betrokkene niet zijn ontslag of schorsing als (sector)voorzitter tot gevolg heeft, indien het rechtsprekende ambt waarin hij daarnaast is aangesteld en waaraan hij zijn rechterlijk lidmaatschap van het gerechtsbestuur ontleent, niet door ontslag of schorsing wordt getroffen.

Bb. Na het opschrift van artikel 2.3.1.6 was abusievelijk een punt geplaatst. Dit wordt in dit onderdeel hersteld.

Bc. Dit onderdeel betreft een technische wijziging van het voorgestelde artikel 2.4.1.3, tweede lid, van de Wet RO. Het in dit artikellid in guldens uitgedrukte bedrag wordt omgezet in Euro.

C, D

De in deze onderdelen vervatte aanpassingen van de voorgestelde artikelen 3 van de Beroepswet en 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie betreffen een nuancering van de voor de leden van de gerechtsbesturen van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven geldende onverenigbaarheden. De reden hiervoor is de volgende. Reeds enige jaren geldt dat de presidenten van de twee laatstgenoemde colleges zijn benoemd als staatsraad in buitengewone dienst, waardoor zij kunnen deelnemen aan de zittingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast zijn zij benoemd als raadsheer-plaatsvervanger bij elkaars college en is een van de staatsraden benoemd als raadsheer-plaatsvervanger bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Hiervoor is in hoofdzaak gekozen om het mogelijk te maken dat leden van de drie hoogste bestuursrechtelijke colleges gezamenlijk kunnen oordelen over algemene bestuursrechtelijke kwesties die zich in bepaalde beroepszaken voordoen. Door de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is verzocht om de bovenbedoelde voorziening niet onmogelijk te maken door voor de voorzitters van de besturen van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven het lidmaatschap van de Raad van State onverenigbaar te achten met hun bestuurslidmaatschap. Daarbij is nog aangegeven dat het in de toekomst ook mogelijk zou moeten blijven om een ander rechterlijk bestuurslid van het college te laten deelnemen aan zittingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wij menen dat de hierboven geschetste voorziening met het oog op de rechtseenheid binnen het bestuursrecht nuttig is en dat continuering hiervan niet belemmerd dient te worden door de regeling van de onverenigbaarheden voor leden van de gerechtsbesturen van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Daarom wordt in de voorgestelde artikelen 3 van de Beroepswet en 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie de bepaling opgenomen dat de rechterlijke leden van de gerechtsbesturen van de twee laatstbedoelde colleges tevens staatsraad in buitengewone dienst kunnen zijn.

E

Dit onderdeel bevat een technische wijziging van artikel XIII, eerste lid, onderdeel a. Abusievelijk is in de tekst «Den Haag» blijven staan in plaats van 's-Gravenhage. Dit wordt nu hersteld. Voor een nadere toelichting hierop verwijzen wij naar de toelichting op de onderdelen Ar1, Add1, Ka en Ra van de eerste nota van wijziging op dit wetsvoorstel.

F, G

Deze onderdelen bevatten enkele technische aanpassingen van de voorgestelde artikelen XIIIA en XIIIB. Deze aanpassingen komen erop neer dat in de genoemde artikelen niet meer wordt verwezen naar een aanstelling in een functie bij een gerecht, maar naar een tewerkstelling in een functie bij een gerecht op basis van een aanstelling in vaste dienst of in tijdelijke dienst. Zonder deze aanpassingen zouden bijvoorbeeld degenen die bij een kantongerecht in een functie werkzaam zijn op basis van een aanstelling in vaste dienst, onbedoeld niet overgaan naar de rechtbank waarvan het rechtsgebied dat van dat kantongerecht omvat. Voor een nadere toelichting op de reden voor deze aanpassingen verwijzen wij naar de toelichting bij onderdeel Aa van deze nota van wijziging.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven