nr. 256
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2000
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 8 juni 2000.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door
ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de
Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 juli 2000.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
het op 13 januari/22 april 1999 te Tel Aviv/Jeruzalem totstandgekomen verdrag
tot wijziging van de op 23 oktober 1950 te Jeruzalem totstandgekomen Luchtvaartovereenkomst
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Israël (Trb. 2000, 55).1
Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens
hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State)De toevoeging van een veiligheidsbepaling (artikel
IV bis) aan de op 23 oktober 1950 te Jeruzalem totstandgekomen Luchtvaartovereenkomst
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Israël (Stb. 1950, 529) is overeengekomen
en marge van luchtvaartbesprekingen tussen beide landen. Het verdrag waarmee
die toevoeging wordt vastgelegd, is bij notawisseling tot stand gekomen.
Het voorstel om aan het luchtvaartverdrag een aanvullende veiligheidsbepaling
toe te voegen kwam van Nederland. Het toevoegen van een dergelijke bepaling
is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart
van de Minister van Verkeer en Waterstaat (kamerstukken II 1995/96, 24 804,
nr. 2). Sedert 1996 wordt tijdens besprekingen over luchtvaartverdragen standaard
een veiligheidsbepaling voorgesteld en overeengekomen. Dit is reeds het geval
met betrekking tot ongeveer 30 staten.
De bepaling dient gezien te worden als een additioneel instrument ter
ondersteuning van het toezicht van de betrokken vergunningverlenende autoriteiten
van de partijen. Hiermee wordt een bilateraal kader geschapen voor de mogelijkheid
van onder andere consultaties, platformcontroles en, ingeval van gebleken
tekortkomingen, passende maatregelen ter verbetering van de veiligheidssituatie
bij de andere partij. Bij uitblijven van deze maatregelen kan de vergunning
voor de betrokken luchtvaartmaatschappij worden ingetrokken.
Het wijzigingsverdrag geldt, evenals het verdrag van 1950, alleen voor
Nederland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen