27 179
Verdrag tot wijziging van de op 23 oktober 1950 te Jeruzalem totstandgekomen Luchtvaartovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Israël; Tel Aviv, 13 januari 1999/Jeruzalem, 22 april 1999

nr. 256
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 juni 2000.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 8 juli 2000.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 13 januari/22 april 1999 te Tel Aviv/Jeruzalem totstandgekomen verdrag tot wijziging van de op 23 oktober 1950 te Jeruzalem totstandgekomen Luchtvaartovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Israël (Trb. 2000, 55).1

Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)De toevoeging van een veiligheidsbepaling (artikel IV bis) aan de op 23 oktober 1950 te Jeruzalem totstandgekomen Luchtvaartovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Israël (Stb. 1950, 529) is overeengekomen en marge van luchtvaartbesprekingen tussen beide landen. Het verdrag waarmee die toevoeging wordt vastgelegd, is bij notawisseling tot stand gekomen.

Het voorstel om aan het luchtvaartverdrag een aanvullende veiligheidsbepaling toe te voegen kwam van Nederland. Het toevoegen van een dergelijke bepaling is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart van de Minister van Verkeer en Waterstaat (kamerstukken II 1995/96, 24 804, nr. 2). Sedert 1996 wordt tijdens besprekingen over luchtvaartverdragen standaard een veiligheidsbepaling voorgesteld en overeengekomen. Dit is reeds het geval met betrekking tot ongeveer 30 staten.

De bepaling dient gezien te worden als een additioneel instrument ter ondersteuning van het toezicht van de betrokken vergunningverlenende autoriteiten van de partijen. Hiermee wordt een bilateraal kader geschapen voor de mogelijkheid van onder andere consultaties, platformcontroles en, ingeval van gebleken tekortkomingen, passende maatregelen ter verbetering van de veiligheidssituatie bij de andere partij. Bij uitblijven van deze maatregelen kan de vergunning voor de betrokken luchtvaartmaatschappij worden ingetrokken.

Het wijzigingsverdrag geldt, evenals het verdrag van 1950, alleen voor Nederland.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven