27 178
Wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in verband met de invoering van een rijksprojectenprocedure (rijksprojectenprocedure)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 augustus 2001

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt.

A

Aan het in artikel I, onder B, voorkomende artikel 39k wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 46, eerste lid, van de Woningwet is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van het rijksprojectbesluit.

B

Artikel IV wordt gewijzigd als volgt.

1. De aanhef komt te luiden:

De Tracéwet wordt gewijzigd als volgt.

2. Onderdeel C vervalt.

3. Onderdeel D komt te luiden:

D

In artikel 20, vierde, tiende en twaalfde lid, wordt «het eerste lid» vervangen door: het tweede lid.

4. In onderdeel G, onder 1, wordt «dertiende lid» vervangen door: elfde lid.

C

Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

In artikel 25 wordt «De artikelen 14a tot en met 20b» vervangen door: De artikelen 14a tot en met 20c.

Toelichting

Met betrekking tot de onderdelen van deze nota van wijziging wordt het volgende opgemerkt.

Onderdeel A

Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is uitgangspunt geweest te voorzien in zoveel mogelijk gelijkluidende bepalingen in dit wetsvoorstel en de Tracéwet. Gebleken is dat ten onrechte in het onderhavige wetsvoorstel niet een bepaling is opgenomen, waarbij artikel 46, eerste lid, van de Woningwet niet van toepassing wordt verklaard op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van het rijksprojectbesluit. Een soortgelijke bepaling is in artikel 20, zesde lid, van de Tracéwet opgenomen met betrekking tot het aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van het tracébesluit. Dit onderdeel voorziet hier alsnog in.

Onderdeel B, onder 1

Met ingang van 15 oktober 2000 is de wet van 6 september 2000 tot wijziging van de Tracéwet (eerste tranche) in werking getreden. In de aanhef van artikel IV van het onderhavige wetsvoorstel kan derhalve thans worden volstaan met een verwijzing naar de Tracéwet.

Onderdeel B, onder 2

Gebleken is dat er geen behoefte is om de Tracéwet aan te vullen met het voorgestelde nieuwe artikel 19 in de Tracéwet. In artikel 20, eerste lid, van de Tracéwet – een soortgelijke bepaling ontbreekt in dit wetsvoorstel – is de minister genoemd als degene die de vergunningen ter uitvoering van een tracébesluit aanvraagt. Een bepaling inhoudende de verplichting van een bestuursorgaan om onverwijld na de ontvangst van de aanvraag een afschrift daarvan aan de minister te sturen kan bij nader inzien dan ook gemist worden. Dit wetsvoorstel onderscheidt zich van de Tracéwet doordat een particulier initiatiefnemer de benodigde vergunningen kan aanvragen en er alleszins reden is dat de projectminister in het kader van goed procesmanagement een afschrift van de aanvraag ontvangt (artikel 39i, eerste lid).

Zo is ook gemeend dat hetgeen opgenomen is in artikel 39i, tweede lid, van dit wetsvoorstel geen betekenis heeft voor de Tracéwet. Ingevolge artikel 39a van dit wetsvoorstel is het mogelijk dat alleen de uitvoeringsmodule wordt doorlopen en dat als gevolg daarvan voor de uitvoering van een project vrijstellingen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moeten worden aangevraagd. Daartoe strekt het opgenomen tweede lid van artikel 39i van dit wetsvoorstel. Het systeem van de Tracéwet voorziet echter niet in het enkel doorlopen van de uitvoeringsfase. Het tracébesluit geldt voorzover niet in overeenstemming met het bestemmingsplan reeds van rechtswege als een vrijstelling, bedoeld in artikel 19 van de WRO.

Onderdeel B, onder 3

Aan artikel IV, onderdeel D, zoals opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel, is geen behoefte meer, nu gebleken is dat dit wetsvoorstel reeds in overeenstemming is met de Tracéwet. Het in artikel IV, onderdeel D, voorgestelde nieuwe zesde lid komt overeen met artikel 20, twaalfde lid, van de Tracéwet. Het voorgestelde achtste en tiende lid is inmiddels opgenomen in artikel 20, zevende lid, van de Tracéwet. Het voorgestelde nieuwe elfde lid kan achterwege blijven, aangezien het wetsvoorstel (artikel 39l) ook niet voorziet in een regeling op dat punt.

Wel is het wenselijk om alsnog enkele wijzigingen door te voeren in artikel 20. Immers bij de nota van wijziging behorende bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Tracéwet (eerste tranche) (Kamerstukken II 1999/00, 26 343, nr. 7) is het tweede lid van het geldende artikel 20 gewijzigd. De zinsnede «de in het eerste lid bedoelde vergunningen» is veranderd in «de vergunningen» om, zoals vermeld staat in de toelichting, tot uitdrukking te brengen dan ook de van rijkswege af te geven vergunningen ter uitvoering van het tracébesluit in de coördinatieregeling worden betrokken. Het is gewenst, teneinde onduidelijkheid te voorkomen, ook in het vierde, tiende en twaalfde lid een verwijzing naar het tweede lid op te nemen. Daarmee is de Tracéwet op dit punt eveneens in overeenstemming gebracht met dit wetsvoorstel.

Onderdeel B, onder 4

De verwijzing in artikel 25a, tweede lid, naar artikel 20, tiende lid, is niet juist. Dit onderdeel voorziet erin dat thans naar het juiste lid van artikel 20 wordt verwezen.

Onderdeel C

In verband met de vernummering van artikel 20b tot artikel 20c, waarin onderdeel F van het onderhavige wetsvoorstel voorziet, dient de verwijzing in artikel 25 naar de artikelen 14a tot en met 20b te worden vervangen door een verwijzing naar de artikelen 14a tot en met 20c. Hierin wordt in dit onderdeel voorzien.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven