27 170
Regels inzake het aanhouden van voorraden aardolieproducten (Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 17 juli 2000

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer de regering de navolgende vragen en opmerkingen voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Deze leden achten het aanhouden van olievoorraden belangrijk met het oog op mogelijke onderbrekingen in de aanvoer en het vrijwel ontbreken van mogelijkheden gemakkelijk over te schakelen naar alternatieven zoals kolen en gas. Zij onderschrijven in beginsel het doel van het wetsvoorstel, namelijk het bieden van tegenwicht van het aanbodkartel en het voorkomen maatschappelijke en economische schade bij ernstige verstoringen. De regering meent, mede op basis van het advies van de Algemene Energie Raad (AER) en na overleg met diverse betrokkenen dat de kans op een oliecrisis in de toekomst als klein moeten worden beschouwd. Kan de regering deze verwachting toelichten? Deze leden wensen ten aanzien van enkele onderdelen nog een nadere toelichting.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij zijn geïnteresseerd in een nadere verduidelijking van een aantal onderdelen van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wet. Om een crisis in de olietoevoer (een daling in de aanvoer met meer dan 7%) het hoofd te bieden hebben Westerse landen voor minimaal 90 dagen olievoorraden. Deze maatstaf wordt door geldende wetgeving te rigide ingevuld. De wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 zal gelijke omstandigheden en meer flexibiliteit voor alle ondernemingen op de markt met zich meebrengen. Zij brengt een vereenvoudiging van regelgeving met zich mee en beoogt marktverstorende effecten weg te nemen. Door aan te sluiten bij douaneregelgeving zal de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid verbeteren en de administratieve lasten voor de voorraadhoudende ondernemingen verlicht worden.

Hierdoor kunnen de totale kosten van de nationale voorraadverplichting afnemen met enkele tientallen miljoenen guldens. Deze kostenreductie zal deels ten goede komen aan het bedrijfsleven en deels aan de COVA. De lastenverlichting voor het bedrijfsleven zal door twee hoofdpunten ingevuld worden. De lagere voorraden vanwege meer innovatieve bedrijfsprocessen en de grotere inzet van de al aanwezige bedrijfsvoorraden brengen kostenefficientie met zich mee. Door de mogelijkheid om handelsvoorraden in te zetten tegen betaling om voorraadverplichtingen van andere landen in te vullen worden meeropbrengsten gerealiseerd. Dit zal, naar de mening van de leden van de D66-fractie, de prijzen van olieproducten logischerwijs doen verminderen voor de eindgebruiker.

Het is de taak van COVA om ten alle tijden een minimum voorraad in Nederland te hebben. Om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag in Nederland moet de staat de risico's ten aanzien van de minimumvoorraad goed kunnen inschatten en maatregelen treffen om dat risico voldoende af te dekken. Het bedrijfsleven vervult een deel van deze borging. De COVA kan zelf olie in eigendom nemen en zijn verplichtingen (gedeeltelijk) dekken door reserveringen op voorraden van derden te kopen. De COVA dient het beheersen van de kritische voorraad, waarvan het zelf naar verwachting 85% moet kunnen leveren, tegen de laagste prijs uit te voeren, zo merken de leden van de D66-fractie op.

De voorraadvolumes, productieniveaus en prijsontwikkelingen

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de benzineprijzen de laatste weken van mei explosief gestegen zijn. Hoe verhoudt zich dit gegeven met het voornemen de crisisvoorraden terug te brengen? Deelt de regering de mening dat wereldproductievolumes en de relatieve schaarste die ontstaat bij beperking van deze productievolumes, nog steeds van grote betekenis kunnen zijn voor de vorming van de olieprijs? Is het juist dat de omvang van crisisvoorraden eveneens van invloed kan zijn op de olieprijs, en de prijs van olie afgeleide producten met dien verstande dat grote voorraden een neerwaartse invloed op deze prijzen zouden kunnen uitoefenen?

Hoe verhoudt de omvang van de voorraden zich tot de wijze waarop, en de snelheid waarmee, een hogere prijs voor ruwe olie zich vertaalt in een hogere benzineprijs? Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat kleinere voorraden ertoe kunnen leiden dat een hogere prijs voor ruwe olie zich sneller, en met minder vertraging, zal vertalen in hogere benzineprijzen, en dat deze benzineprijzen in grotere mate dan nu kunnen fluctueren? In welke mate fungeren de huidige, in het kader van het crisisbeleid aangehouden, voorraden als buffervoorraden, wat betreft prijsvorming?

De leden van de PvdA-fractie trekken een parallel met het bankwezen, waarbij een zekere kasreserve noodzakelijk is om het vertrouwen in de financiële instelling te handhaven. Acht de regering een dergelijke parallel gerechtvaardigd? Welke voorraden zijn van hieruit gezien noodzakelijk om de prijsbeïnvloeding tot een zo minimaal mogelijk niveau terug te brengen?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering een nadere toelichting te geven op de keuze om LPG in de voorraadverplichting op te nemen. In hoeverre verplichten internationale afspraken hiertoe, zo vragen de leden van deze fractie.

Een ongestoorde aanvoer van ruwe aardolie en aardolieproducten is essentieel voor het functioneren van de Nederlandse samenleving. De afhankelijkheidspositie van de olieconsumerende landen wordt versterkt door de politieke risico's waaraan de olieleveranties uit de producerende landen bloot staan als gevolg van het meestal minder stabiele politieke klimaat in die landen. Kan de minister nader ingaan op de wijze waarop tijdens de olieboycot in 1973 in de Nederlandse energievoorziening werd voorzien, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Algemeen wordt aangenomen o.a. door de Algemene Energieraad (Oliecrisisbeleid tussen risico en realiteit – oktober 1998 pag. 4) dat het aanhouden van crisisvoorraden en het hanteren van een oliecrisisbeleid er toe kan leiden dat olieproducerende landen minder snel in de verleiding komen één of meerdere landen te boycotten. Als die veronderstelling juist is dan zou dat niet alleen moeten gelden voor het aanhouden van voorraden als zodanig maar ook voor de hoogte van de aan te houden voorraden. Als olieproducerende landen een boycot overwegen zullen zij daarbij de mogelijke schade door het wegvallen van olie-inkomsten zorgvuldig afwegen. Hoe hoger de voorraden in de olieconsumerende landen des te hoger zal de schade zijn voor de olieproducerende landen en des te terughoudender hun opstelling.

Nu wordt met het wetsvoorstel o.a. beoogd meer marktwerking in het aanhouden van crisisvoorraden te bewerkstelligen door meer aan te sluiten bij de normale bedrijfsvoering van de bedrijven. En hoe beter de bedrijfsvoering des te lager de voorraden en dus ook des te lager de kosten voor de oliebedrijven. Maar wordt met dit wetsvoorstel niet in eigen voet geschoten, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Immers bij lagere voorraden wordt het risico van een boycot groter, een boycot leidt tot hogere olieprijzen, is dit risico meegerekend in de «voordelen» van de nieuwe wet? Zijn de kosten tot het aanhouden van hogere voorraden niet te rechtvaardigen ten opzicht van het risico van hogere olieprijzen als gevolg van een (dreigende) boycot? Welke berekeningsmethodiek is hier gehanteerd?

Ook is het zo dat hogere olieprijzen tot hogere winsten voor de olieconcerns leiden. Is hier mogelijk sprake van een «conflict of interest»? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de oliemaatschappijen, de zelfstandige oliehandelaren en de onafhankelijke opslagbedrijven intensief zijn geconsulteerd. Maar geldt dit ook voor grootverbruikers in de industrie, de transportsector en de ANWB, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo niet, waarom niet?

De werking van de markt

De regering stelt dat ten aanzien van Fair Sharing (eerlijke verdeling van olievoorraden over bedrijven en afnemers) voortaan vertrouwd zal worden op de werking van de markt. Kan de regering dit toelichten?

Eén en ander lijkt de leden van de PvdA-fractie in eerste instantie niet helemaal logisch. Het is gebruikelijk dat in economische crisissituaties juist vaak wordt teruggegrepen op administratieve systemen, juist omdat vrije marktwerking in degelijke crisissituaties nadelige gevolgen heeft, of kan hebben. Zo kan de relatieve allocatie worden verstoord, of kunnen door schaarste, b.v. in combinatie met overreacties, zeer ongewenste prijsontwikkelingen optreden. Kan de regering hierop ingaan? De aanpassing van de Wet voorraadvorming aardolieproducten wordt verder door de regering onderbouwd met de beleidsfilosofie «markt waar mogelijk en overheid waar nodig». Op grond waarvan geldt deze beleidsfilosofie? De regering stelt dat een mogelijk gevolg is dat relatieve marktaandelen na een oliecrisis zullen kunnen verschuiven. Acht de regering een dergelijke ontregeling van de markt daadwerkelijk wenselijk?

«Markt waar mogelijk en overheid waar nodig» is het motto geworden. «Er wordt ook voor tijden met een verminderde aanvoer van olie meer vertrouwd op de krachten van de markt dan op bureaucratische systemen om de beschikbare olieproducten op de meest wenselijke plaatsen te alloceren met zo min mogelijk nadelige en ongewenste economische effecten». In crisissituaties gelden heel andere wetten. Onder ongewone omstandigheden kunnen marktsituaties worden misbruikt en uitgebuit via marktbeheersing en monopolieposities, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Stel dat één bedrijf alle voorraden in Nederland in handen zou hebben maar wel voldoet aan de regels m.b.t. voorraadhouding. Wordt dan nog steeds «vertrouwd op de krachten van de markt»? Kan de regering aangeven onder welke omstandigheden dat niet meer het geval zal zijn?

Maar de regering gelooft hier toch weer niet zo in want in de memorie van toelichting staat te lezen: «Het uitgangspunt, dat er wordt aangesloten bij de werkvoorraden die gemiddeld genomen in het bedrijfsleven toch al aanwezig zijn, is ook in het wetsvoorstel neergelegd. In tegenstelling tot de huidige Wva is de uitwerking van dat uitgangspunt dynamisch. In de wet is bepaald dat er steeds moet worden aangesloten bij de marktomstandigheden. Vandaar dat die uitwerking in een algemene maatregel van bestuur is vastgelegd en periodiek zal worden getoetst.» De regering vertrouwt kennelijk toch weer niet zo op de krachten van de markt. Wat houdt die uitwerking concreet in, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De substitutiemogelijkheden

De regering stelt op blz. 10 van het nader rapport dat substitutiemogelijkheden in Nederland, waaronder de mogelijkheid van substitutie van olie door gas, in Nederland nauwelijks meer voorhanden zijn. Dit wordt toegeschreven aan de grote gaspenetratie in Nederland. De leden van de PvdA-fractie willen hier het volgende over opmerken. Op het eerste gezicht denken zij namelijk dat juist een grote gaspenetratie het in beginsel beter mogelijk moet maken tot verdere substitutie te komen. Daarnaast is ongeveer de helft van de gasproductie bestemd voor de export, wat ook op substitutiemogelijkheden duidt in geval van olieschaarste. Kan de regering hierop ingaan? Welke mogelijkheden en belemmeringen zijn er voor het vervangen van olie door gas?

De voorzieningszekerheid

De regering benadrukt het belang van een level playing field op blz. 12 van het nader rapport. Dit zou een argument zijn om de voorzieningszekerheid in Nederland terug te brengen naar een niveau die vergelijkbaar is met andere landen. De leden van de PvdA-fractie zetten hier vraagtekens bij. Zij nemen aan dat verbruiksbeperkende maatregelen slechts in uitzonderlijke omstandigheden genomen zullen worden. Deze leden vragen of de bestrijding van een crisis, dan wel het nemen van voorzorgsmaatregelen hiertegen, niet van een veel hogere orde, en van groter belang, is dan het streven naar een level playing field. Kan de regering hierop ingaan?

Hoe vaak is het in het verleden voorgekomen dat maatregelen op grond van de Wet voorraadvorming olieproducten daadwerkelijk genomen zijn? Hoe vaak verwacht de regering deze in de toekomst? Kan de regering hierop ingaan?

De regering wijst op de veranderde positie van de OPEC. De marktkracht van de OPEC zou afgenomen zijn door de grotere geografische spreiding van de olieproductie. Kan de regering een nadere toelichting geven op «de grotere geografische spreiding van de olieproductie»? Op welke andere gebieden wordt gedoeld? Hoe moeten de stijgende olieprijzen in mei 2000 in dit licht worden beoordeeld? De leden van de PvdA-fractie vragen wat de gevolgen voor Nederland zouden kunnen zijn, indien de OPEC-landen hun olietoevoer naar westerse landen zouden staken. Zijn hier scenario's voor? Kan de regering hierop ingaan?

Hoelang zal de Nederlandse economie kunnen blijven functioneren in de huidige en de nieuwe situatie volgens het onderhavige wetsvoorstel? Bestaan er afspraken met olieproducerende landen buiten de OPEC over een dergelijke situatie? Bestaan er scenario's voor de prijsontwikkeling in een dergelijk geval?

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat de verplichtingen van de COVA m.b.t. de voorraden zal toenemen en die van het bedrijfsleven zal afnemen. Bedrijven mogen hun voorraden voor eigen behoefte meetellen in de door hen verplicht aan te houden voorraden. Kan nader inzicht worden gegeven in de kwantitatieve aspecten?

Kan uitvoerig uiteengezet worden hoe de ministeriele verantwoordelijkheid richting COVA en het bedrijfsleven is geregeld: de minister van Economische Zaken kan de COVA een aanwijzing geven om meer, of alleen nog maar, voorraden aan te houden waarvan zij eigenaar is en, indien nodig, surplusvoorraden op te bouwen. Hoe vindt de handhaving plaats, met name ook richting bedrijfsleven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Kan de Kamer geïnformeerd worden over het resultaat van het overleg dat met het bedrijfsleven gevoerd wordt over de informatieverplichtingen die uit dit wetsvoorstel voortvloeien?

Waarom wordt in het kader van het afbouwen van de COVA-voorraden gesproken van een overgangsperiode van vijf tot zeven jaar, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zij vragen of de afbouw van de COVA-voorraden, gezien de huidige marktomstandigheden waaronder een hoge olieprijs, niet beter op korte termijn plaats kan vinden. Kan de regering een nadere toelichting geven over het aanhouden van voorraden buiten Nederland. Is het aanhouden van voorraden op het grondgebied van een andere staat alleen mogelijk binnen de EEG? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe in het kader van de voorzieningszekerheid bij het aangaan van buitenlandse reserveringen rekening wordt gehouden met de tijds- dan wel afstandsafhankelijkheid van dergelijke reserveringen en de meting daarvan.

Tot nu toe is ca. 70% van de nationale voorraadplicht ingevuld door de Stichting COVA additionele voorraden te laten aanhouden bovenop de verplicht aan te houden voorraden bij het bedrijfsleven. In de nieuwe wet zal ook COVA deels gebruik maken bij het invullen van haar deel van de nationale voorraadverplichtingen van reserveringen op bedrijfsvoorraden.

Maar stel dat de voorraden van het bedrijfsleven niet hoog genoeg blijken te zijn ondanks het feit dat de bedrijven wel aan de verplichte voorraadhouding voldoen? Dan zal de COVA zelf voorraden moeten aanhouden en daarvoor opslagcapaciteit reserveren, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Enerzijds zouden de kosten onder de nieuwe wet dalen doordat COVA meer gebruik gaat maken van bedrijfsvoorraden. Maar als de bedrijfsvoorraden niet hoog genoeg zijn zal de COVA haar oude rol weer moeten oppakken en zelf olieproducten opslaan, hetgeen weer tot hogere kosten zal lijden. M.a.w. hoe zeker zijn die kostenbesparingen onder het nieuwe regime? Hoe realistisch is de veronderstelling dat bedrijfsvoorraden in zijn totaliteit lager zouden kunnen zijn dan de verplicht aan te houden voorraden op grond van de wet?

De olie-industrie is een belangrijke sector in Nederland, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Van belang is dan ook dat het level-playing-field voor de olie en de petrochemische industrie wordt behouden. In hoeverre wijkt de Nederlandse wet af van regelgeving m.b.t. voorraadhouding van aardolieproducten in crisissituaties in het buitenland? Wat zijn de verplichtingen (en kosten) in landen als Duitsland en Verenigd Koninkrijk?

Door vooruit te lopen op technische standaarden in gegevensoverdracht en niet meer te eisen dat informatie schriftelijk wordt verstrekt door bedrijven zal er voordeel kunnen worden behaald. Voorraadbeheer en controle kan door ICT toepassingen sneller en eenvoudiger plaatsvinden. Bedrijven kunnen volgens de minister gaan samenwerken – door bijvoorbeeld het opzetten van een administratiekantoor – en daardoor verder kosten van verplicht voorraad houden verlagen. Hierdoor ontstaat er meer zicht op de actuele aardolievoorraad die ter directe beschikking van Nederland staat, zo merken de leden van de D66-fractie op.

De feitelijke aardolievoorraad in Nederland bestaat voor een groot deel uit olie in buitenlandse handen. Maar een klein deel is olie die in Nederland verbruikt gaat worden. In Nederland worden verplichte voorraden van andere Europese landen aangehouden, tegen een vergoeding door een reservering te schrijven. Zou de COVA zich niet kunnen beperken tot die van een zuiver administratiekantoor, zo vragen de leden van de D66-fractie? Is het in feitelijk eigendom houden van grote voorraden niet volstrekt overbodig, want er is geen risico? Zou het niet voldoende zijn als de COVA reserveringen kan uitschrijven?

Is het verstandig de huidige COVA tot een slapende organisatie te transformeren, waar in tijden van crisis of dreiging een beroep op kan worden gedaan, en de feitelijke maandelijkse beheersing goedkoper en net zo zeker te laten uitvoeren door een reserveringsorganisatie?

De macro-economische effecten

Hoe staat de regering tegenover de overweging van de AER, in haar advies van 5 oktober 1998, dat de macro-economische effecten van een olieprijsstijging beperkt zijn? De leden van de PvdA-fractie geven in overweging dat bij de economische recessies van de jaren '70 en '90 de olieprijs een belangrijke rol speelde. Kan de regering hierop ingaan? Hoe schat de regering de gevolgen van de supply shock inflatie in? Zijn de inkomsten van de Nederlandse Staat niet ook mede afhankelijk van de olieprijs gezien de koppeling van de aardgasprijzen, c.q. – baten aan de olieprijzen?

De AER adviseert, op basis van deze overweging, maar ook op basis van de overweging dat effectief ingrijpen moeilijk is, dat een actief olieprijsbeleid te ontraden is. Tegelijkertijd stelt de AER dat het verschil tussen marktprijs en eindverbruikersprijs wel degelijk ruimte biedt voor een beleidsreactie. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dit met elkaar te rijmen is. Kan de regering hierop ingaan? Ziet de regering mogelijkheden een actief oliecrisisbeleid te voeren?

ICT

Naar verluidt bedraagt het aantal ondernemingen dat onder de huidige wet voorraadplichtig is: zes. Onder de nieuwe wet zullen naar verluid ongeveer 25 bedrijven vallen die 90% van de aan te houden voorraden voor hun rekening nemen. De nieuwe wet wordt ook mogelijk door de ontwikkeling en toepassing van ICT voor de noodzakelijke informatievoorziening m.b.t. de voorraden. Waaruit bestaat de«noodzakelijke» ICT voor het vaststellen van de voorraad aardolieproducten bij 25 bedrijven, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Kosten en heffing voorraden

De kosten, verbonden met de voorraadverplichting, zouden op jaarbasis dalen met zo'n 50 miljoen gulden. Betekent dit dat de bedrijfswinsten navenant zullen stijgen, en ook de daaraan verbonden vennootschapsbelastingheffing? Zo ja, bestaan er plannen deze financiële ruimte in te vullen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zij nemen aan dat de daling van de voorraadheffing op zichzelf een negatief effect op de Staatsinkomsten zal hebben. Kan een indicatie worden gegeven van de derving van deze inkomsten?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de voorraadheffing op termijn kan dalen. Zij vragen de regering nader in te gaan op de financiële consequenties van een daling van de voorraadheffing voor de consument.

In vergelijking tot de meeste andere EU-lidstaten die het Internationaal Energieprogramma hebben ondertekend, heeft Nederland een solide, maar relatief ook kostbaar oliecrisisbeleid. (Blz. 11 brief 11–5-2000) Hoeveel is «relatief duur», zo vragen de leden van de CDA-fractie? In de huidige situatie liggen de verplichte voorraadkosten op f 169 miljoen. In de nieuwe situatie op f 119 mln. (In beide gevallen uitgaande van een nationale voorraadverplichting van 4,5 miljoen r.o.e.) Dat is een besparing van f 50 miljoen per jaar. Hoeveel scheelt dit op een liter Euro loodvrij aan de pomp voor de automobilist?

De veiligheid

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen dat 20% van de mondiale opslag zich in Nederland bevindt. Deze opslag vindt plaats in bovengrondse opslagtanks. Zal deze situatie gecontinueerd worden na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel? Op welke wijze is het element veiligheid in de overwegingen betrokken bij deze relatief grote opslagcapaciteit in Nederland als klein land met een geringe oppervlakte en grote bevolkingsdichtheid? Is uit veiligheidsoverwegingen een kleinere opslagcapaciteit ooit overwogen? Kan het antwoord toegelicht worden? Waar bevinden zich deze tanks buiten het Botlekgebied? Is het juist dat Nederlandse bedrijven en/of de COVA ook opslagcapaciteit, incl. ondergrondse, in andere EU-lidstaten gebruikt? Kan hierover nadere informatie worden verstrekt?

De voorgestelde crisismaatregelen

Kan een toelichting worden gegeven op de te verwachten effecten op de afzonderlijk te nemen gebruiksbeperkende maatregelen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Naast verplichtingen voor het aanhouden van voorraden voorzit de wet ook in vraagbeperkende maatregelen zoals een op oliebesparing gerichte publiciteits- en voorlichtingscampagne, verlaging van de wettelijke maximumsnelheid, invoering van een (zondags)rijverbod.

Een publiciteitscampagne waarin wordt opgeroepen meer van de fiets gebruik te maken of meer gebruik te maken van het openbaar vervoer of waarin wordt opgeroepen tot carpooling, zal max 2% besparing opleveren, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Met betrekking tot een autoloze zondag schrijft de minister in haar brief van 30 mei jl. dat dat alleen op zeer korte termijn brandstofbesparing oplevert omdat er verschuiving van mobiliteit zal plaats vinden naar andere dagen (familiebezoek). Is de regering het eens met de stelling dat er tegelijkertijd geen betere publiciteitscampagne denkbaar is dan de introductie van (een) autoloze zondag(en) en veel effectiever zal zijn dan een oproep om van de fiets of openbaar vervoer gebruik te maken. Dergelijke oproepen hebben toch ook geen effect gehad bij het terugdringen van de files.

Artikelsgewijs

Art. 11

De regering erkent het risico van dubbeltellingen bij reserveringen. Toch is niet voorzien in controle vóóraf op de reserveringen. Hoe kan de regering garanderen dat de betreffende voorraden daadwerkelijk ter beschikking staan van de voorraadplichtigen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Art. 13

Voorraadplichtigen dienen de minister gegevens te verstrekken omtrent de samenstelling en omvang van hun voorraden. Zijn deze gegevens openbaar?

Is er voldoende capaciteit beschikbaar voor de naleving van de wet? Is het juist dat de Economische Controledienst(ECD) met deze dienst is belast? Welk percentage van de totale capaciteit van de ECD is hiermee gemoeid?

Schriftelijke verstrekking van gegevens komt te vervallen, in verband met de opkomst van de informatietechnologie. De leden van de PvdA-fractie achten dit een relatief vergaande stap in verband met de vertrouwelijkheid van de gegevens en het mogelijk onderscheppen van dit materiaal. Hoe ziet de regering dit? In hoeverre schat de regering in dat hiervan een precedentwerking kan uitgaan?

Het vereiste een administratie te voeren komt ook te vervallen, omdat dit gelet op de professionaliteit van de branche toch wel zal gebeuren. Een dergelijke open regelgeving gaat ver, en kan een zekere precedentwerking oproepen. Kan de regering hierop ingaan? Wat gebeurt er indien blijkt dat er toch geen administratie wordt gevoerd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Art. 17

Zijn de door COVA aan de minister te verstrekken inlichtingen openbaar of worden deze inlichtingen desgewenst vertrouwelijk aan de leden van de Tweede Kamer verstrekt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Art. 22

Worden voorstellen ter verhoging van de voorraadheffing ter goedkeuring voorgelegd aan de Tweede Kamer, zo willen de leden van de PvdA-fractie weten?

Art. 26

Kan de regering inzicht geven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, in de mate waarin in Nederland olievoorraden nu reeds dienen als dekking van voorraadverplichtingen in het buitenland? Is van de bevoegdheid hiervoor toestemming te vragen in het verleden veel gebruik gemaakt? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat COVA, immers een monopolist, een marktconforme prijs zal bieden, c.q. geen gebruik zal maken van een machtspositie?

Art. 31

Zal de Tweede Kamer nog geconsulteerd worden inzake de opnieuw vast te stellen ministeriële regeling betreffende de omvang van de voorraden van de COVA, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Zuijlen (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Rabbae (GroenLinks), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Stroeken (CDA), Ravestein (D66), Geluk (VVD), Van den Akker (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Schoenmakers (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Vendrik (GroenLinks), Poppe (SP), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Smits (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Van der Hoeven (CDA), Bakker (D66), Van Beek (VVD), De Haan (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA) en Koenders (PvdA).

Naar boven