27 164
Wijziging van de Wet giraal effectenverkeer

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met de voorgestelde wijziging van de Wet giraal effectenverkeer (Wge) wordt beoogd de wet in technische zin aan te passen aan de praktijk van het giraal effectenverkeer.

Tot voor kort werden door het als centraal instituut aangewezen Nederlands Centraal Instituut voor Giraal Effectenverkeer B.V. (Necigef) slechts effecten aan toonder in het girale systeem opgenomen. Als gevolg van de hierna toegelichte ontwikkelingen in verband met de EMU en de nationale kapitaalmarkt is het opnemen van effecten op naam (gedematerialiseerde effecten, te weten effecten die niet worden belichaamd door een waardepapier) in het systeem van giraal effectenverkeer noodzakelijk geworden. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de Wge overwogen dat het ontwerpen van een regeling voor rechten op naam geruime tijd in beslag zou nemen en besloten dat de totstandkoming van een wettelijke regeling voor het giraal effectenverkeer met betrekking tot toonderstukken hierop niet kon wachten. In het licht van eerdergenoemde ontwikkelingen acht ik het wenselijk de Wge op een aantal punten aan te passen met het oog op de opname van effecten op naam in het verzameldepot respectievelijk het girodepot en uitlevering van die effecten uit het girale systeem.

Voor effecten op naam kan voor genoemde onderwerpen niet worden aangesloten bij het systeem van bewaargeving, zoals dat op grond van de huidige Wge geldt voor effecten aan toonder, omdat bij effecten op naam een eventueel uitgegeven bewijs niet het karakter heeft van een waardepapier en derhalve niet geschikt is om de onderliggende effecten door (fysieke) bewaargeving in het Wge-systeem te brengen. Voorgesteld wordt daarom in de Wge een bijzondere regeling voor effecten op naam op te nemen die gebaseerd is op levering van de effecten ter opname in het verzamel- dan wel girodepot respectievelijk ter uitlevering van die effecten.

Met het oog op dematerialisatie van effecten, maakt het wetsvoorstel het mogelijk om het recht op uitlevering te beperken dan wel uit te sluiten.

Naast de voorliggende – beperkte – wijziging van de Wge, wordt in overleg met Amsterdam Exchanges (AEX), De Nederlandsche Bank (DNB), de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en (andere) gebruikers van het systeem (aangesloten instellingen en uitgevende instellingen) een bredere herziening van de Wge voorbereid die ten doel heeft de actualisering van de Wge in verband met huidige en toekomstige ontwikkelingen in het giraal effectenverkeer. Dit project moet op termijn uitmonden in een algehele herziening van de Wge. De nu voorgestelde beperkte wijziging gaat vooraf aan die bredere herziening die betrekking zal hebben op de reikwijdte van de Wge, het toezicht op het giraal effectenverkeer en stroom- lijning met ontwikkelingen in het effectenverkeer in het algemeen.

2. Door ECB te voeren monetaire beleid

De introductie van de euro en daarmee samenhangend het door de Europese Centrale Bank (ECB) met ingang van 1 januari 1999 gevoerde monetaire beleid houdt onder meer in dat de ECB geldmarktpapier uitgeeft. Omdat de ECB zelf als centrale administrateur van het door haar uitgegeven «schuldpapier» zal gaan optreden zullen de nationale bewaarbedrijven, waaronder Necigef, rekeningen moeten aanhouden bij de ECB teneinde de afwikkeling van transacties in het ECB-«papier» mogelijk te maken. Deze door de ECB uit te geven effecten zullen in hoofdzaak in gedematerialiseerde vorm, dan wel in de vorm van verzamelbewijzen (zgn. global notes of globals) en zeker niet in de vorm van gewone klassieke stukken worden uitgegeven.

De ECB zal de effecten tegelijkertijd uitgeven in alle landen die deelnemen aan de Europese Monetaire Unie (EMU). Afwikkeling van transacties in deze effecten dient te geschieden met gebruikmaking van het netwerk van Europese centrale effecten bewaarinstellingen (Central Securities Depositories, CSD's), waaronder Necigef, die bij ECB en bij elkaar rekeningen in effecten aanhouden. In een aantal landen in Europa kunnen gedematerialiseerde effecten reeds worden opgenomen in hun centrale effectengirosystemen. Enkele landen kennen zelfs uitsluitend gedematerialiseerde effecten (Frankrijk, Denemarken). Nederland dient in dit circuit onbelemmerd te kunnen meedoen. Het netwerk zal eveneens worden gebruikt voor het grensoverschrijdend verlenen van zekerheidsrechten op effecten, zoals bijvoorbeeld pandrecht, van banken aan (buitenlandse) centrale banken ten behoeve van het internationale betalingsverkeer. Ook deze in zekerheid te geven effecten zullen in toenemende mate in gedematerialiseerde vorm worden uitgegeven. De ECB acht het in dat verband wenselijk dat wederkerige verbindingen tussen nationale bewaarbedrijven van landen die vanaf de start meedoen met de EMU tot stand worden gebracht, alsmede dat elk nationaal bewaarbedrijf een aansluiting heeft bij de ECB. Het is de bedoeling dat door middel van de verbindingen tussen CSD's verpanding van effecten aan de ECB door kredietnemende instellingen kan plaatsvinden onafhankelijk van de vraag waar deze effecten bewaard worden. Verpanding van effecten door kredietnemende instellingen die voor hen bewaard of geadministreerd worden door bijvoorbeeld het nationale bewaarbedrijf van Duitsland is dan mogelijk aan bijvoorbeeld de Nederlandsche Bank. Indien de te verpanden effecten bewaard worden door Necigef kan verpanding plaatsvinden door middel van overboeking van deze effecten door de kredietnemende instelling naar de pandhouder. Aangezien de door de ECB uit te geven effecten, alsmede de effecten die als onderpand moeten kunnen dienen, zowel aan toonder als op naam kunnen luiden is het wenselijk dat beide soorten effecten in het Nederlandse giraal effectenverkeer opgenomen kunnen worden.

3. Ontwikkelingen nationale kapitaalmarkt

De noodzaak van het opnemen van effecten op naam in het giraal effectenverkeer heeft nog een tweede reden die gelegen is in ontwikkelingen op de nationale kapitaalmarkt. Overdracht van grote aantallen fysieke stukken en bewaring daarvan door Necigef is overbodig voor het functioneren van het giraal effectenverkeer. In de praktijk wordt steeds meer gebruik gemaakt van globals: één verzamelbewijs aan toonder waarin alle effecten van een bepaalde soort zijn belichaamd. In het geval van effecten op naam zou volstaan kunnen worden met inbreng van de effecten in het giraal effectenverkeer middels levering van effecten van een bepaalde soort aan het centraal instituut.

Als effecten op naam die naast de door de ECB uit te geven effecten in het giraal effectenverkeer zullen worden opgenomen, kunnen genoemd worden de effecten die zijn opgenomen op de lijsten waarop door de ECB respectievelijk door de nationale centrale banken vastgestelde activa staan die als onderliggende activa gebruikt mogen worden bij monetaire beleidstransacties van het ESCB, de zgn. Tier I en Tier II effecten. De komende jaren zal in toenemende mate sprake zijn van grensoverschrij- dende effectentransacties en daarmee samenhangend grensoverschrij- dende afwikkeling van dergelijke transacties. Daarbij zal het zowel gaan om effecten op naam als om effecten aan toonder. Beide typen effecten moeten dan ook in het giraal effectenverkeer kunnen worden opgenomen. Waar het gaat om grensoverschrijdende afwikkeling komt deze tot stand door middel van verbindingen met andere nationale effectengirokantoren zoals hierboven beschreven.

Zoals eerder aangegeven bestaat in een aantal omringende landen al langer een praktijk – en daarop afgestemd wettelijk systeem – van opname van effecten op naam in het girale systeem.

De recente fusieplannen van de effectenbeurzen van Amsterdam, Parijs en Brussel maakt aanpassing van de Wge op dit punt actueel, omdat in Frankrijk en België gedematerialiseerde effecten al giraal geleverd kunnen worden.

4. Hoofdpunten van het voorstel

4.1 Algemeen

Om de genoemde redenen strekt het onderhavige wetsvoorstel ertoe de opname van effecten op naam in het verzameldepot en het girodepot te regelen. Voorts worden enkele bepalingen inzake beslag en pandrecht aangepast met het oog op effecten op naam en wordt het recht op uitlevering afhankelijk gemaakt van de keuze van de uitgevende instelling.

4.2 Uitlevering

Het huidige ongeclausuleerde recht op uitlevering zoals dat in de Wge is opgenomen sluit niet meer goed aan bij de bestaande praktijk van vrijwel volledige gecentraliseerde bewaring van effecten door Necigef. Bovendien lenen effecten op naam die met het onderhavige wetsvoorstel onder de werking van de Wge worden gebracht, zich veelal niet voor uitlevering zoals dat nu is geregeld.

Voorts is gebleken dat de belegger vrijwel geen behoefte meer heeft aan uitlevering. Naarmate meer effecten van een bepaalde soort in het giraal effectenverkeer zijn opgenomen is het risico van non-settlement als gevolg van een tekort aan giraal leverbare stukken kleiner.

Het wordt wenselijk geacht de instelling die de effecten heeft uitgegeven (hierna: de uitgevende instelling) de keuze te laten of zij uitlevering mogelijk wil maken. De uitgevende instelling overziet de verschillende kapitaalmarkten waar zij wil emitteren. Zij dient dan ook te bepalen of zij, gezien de markt waar de emissie plaatsvindt, uitlevering mogelijk wil maken.

4.3 Effecten op naam

In de praktijk werden tot voor kort slechts effecten aan toonder in het girale systeem opgenomen.

Elke uitgifte in de vorm van toonderstukken vormt echter een kostenpost voor de uitgevende instelling en een administratieve belasting voor bewaarbedrijven en banken. Om deze reden worden effecten aan toonder tegenwoordig veelal belichaamd door een verzamelbewijs. Een gehele emissie is dan belichaamd in één stuk aan toonder. In de praktijk bestaat er daarnaast behoefte aan uitgifte en girale verhandeling van effecten in volledig gedematerialiseerde vorm (als effecten op naam). Die behoefte wordt versterkt door de hiervoor besproken ontwikkelingen.

De huidige Wge noch de parlementaire toelichting daarop sluiten effecten op naam uitdrukkelijk uit van opneming in het giraal effectenverkeer. De wet bevat echter geen specifieke regeling voor deze effecten en ook de terminologie sluit niet aan bij de opname van effecten op naam.

Zoals in de Inleiding uiteengezet, komt de voor effecten aan toonder geregelde «bewaargeving» voor opname van de effecten in het verzameldepot niet in aanmerking voor effecten op naam, vanwege het andersoortige karakter van deze effecten. Voorgesteld wordt daarom in de Wge een eigen «toegangsweg» tot het girale systeem voor effecten op naam te creëren. In het wetsvoorstel wordt bepaald dat effecten op naam in het systeem van de Wge worden opgenomen door levering van die effecten aan de aangesloten instelling respectievelijk aan het centraal instituut ter opname in het verzameldepot onderscheidenlijk girodepot. Voor de leveringsvereisten wordt verwezen naar de vereisten voor levering zoals bepaald voor overdracht van effecten op naam. Dit betekent dat de vereisten die gelden voor levering in het kader van overdracht van de effecten van toepassing zijn. Welke eisen dat zijn is afhankelijk van het recht dat van toepassing is en de aard van de rechten. Toegespitst op aandelen op naam waarop het Nederlands recht van toepassing is, zal levering geschieden bij notariële akte (artikel 2:86 BW), tenzij beroep mogelijk is op de uitzondering van een levering krachtens een daartoe bestemde akte alsmede, behoudens het geval dat de uitgevende instelling zelf bij de rechtshandeling partij is, schriftelijke erkenning van de levering door de uitgevende instelling of betekening van de levering aan de vennootschap (artikel 2:86c BW).

Om een aantal redenen is niet gekozen voor opname van effecten op naam in het systeem van de Wge door overdracht conform de regels van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Een dergelijke keuze impliceert dat voor het inbrengen van effecten op naam in het girale systeem aan alle vereisten voor overdracht moet worden voldaan. Dat betekent dat degene die de effecten inbrengt beschikkingsbevoegd moet zijn, er een geldige titel moet zijn, voldaan moet worden aan het vereiste van een goederenrechtelijke overeenkomst tot overdracht en daarnaast voldaan moet worden aan de voorgeschreven leveringsformaliteiten. Ook zou de keuze voor overdracht ertoe leiden dat de rechtsgevolgen die verbonden zijn aan een niet perfecte overdracht, in beginsel moeten worden aanvaard. Deze implicaties zijn echter niet goed verenigbaar met de uitgangspunten van de Wge voor de opname van effecten in het girale systeem.

Een overdracht van effecten op naam aan een aangesloten instelling onderscheidenlijk het centraal instituut zou de indruk kunnen wekken dat deze effecten het vermogen van de aangesloten instelling onderscheidenlijk het centraal instituut zouden passeren. Dat is echter niet het geval. Er zou derhalve een overdracht moeten plaatsvinden waarbij de aangesloten instelling onderscheidenlijk het centraal instituut optreedt in de hoedanigheid van bewaarder van een depot en derhalve niet voor zichzelf verkrijgt. Ook is van belang dat, gelijk de regeling voor bewaargeving van effecten aan toonder, voorkomen wordt dat het (verzamel)depot minder effecten bevat dan door de aangesloten instelling is geadministreerd, namelijk in het geval de effecten zijn geleverd door een beschikkingsonbevoegde. De huidige wet regelt dat in het geval een onbevoegde effecten aan toonder in bewaring geeft bij een aangesloten instelling, deze effecten toch tot het verzameldepot gaan behoren. Ten behoeve van de werkelijk gerechtigde is bepaald dat deze (en niet de beschikkingsonbevoegde) gerechtigd wordt tot (een deel van) het depot. Overdracht van effecten op naam door een beschikkingsonbevoegde zou echter in beginsel tot gevolg hebben dat die effecten niet in het verzameldepot terecht komen, tenzij in dit opzicht van het systeem in boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zou worden afgeweken.

In verband met het voorgaande is gekozen voor een bijzonder systeem, gebaseerd op levering van de effecten op naam ter opname in het verzameldepot onderscheidenlijk girodepot. Dit houdt in dat een levering ten titel van overdracht niet zal leiden tot opname in het systeem.

In het voorstel wordt er vanuit gegaan dat door het centraal instituut ook een samenstel van effecten kan worden toegelaten welke effecten gedeeltelijk op naam en gedeeltelijk aan toonder zijn uitgegeven. Voor de effecten aan toonder gelden de bestaande regels van de Wge en voor effecten op naam de voorgestelde regels voor de toegang tot en de uitlevering uit het Wge-systeem.

4.4 Terminologie

In een groot aantal bepalingen van de wet worden de termen «verzameldepot» en «girodepot» gebruikt. De term «depot» is in beginsel minder geschikt voor effecten op naam. De term «effectendepot» is echter zodanig ingeburgerd waar het betreft «bewaring» van effecten – met inbegrip van effecten op naam en rechten als deelgenoot onder de Wge – voor cliënten van banken, dat het niet nodig lijkt de term «depot» te vermijden. Daar komt bij dat er geen andere voor de hand liggende term is waarmee het verzameldepot en het girodepot aangeduid kunnen worden. Het is daarom wenselijk deze termen te handhaven.

4.5 Aandeelhoudersregister

Artikel 2:85 BW bepaalt dat het bestuur van een naamloze vennootschap een aandeelhoudersregister dient bij te houden waarin onder andere de namen van de houders van aandelen op naam worden geadministreerd. Uit het register moet blijken wie (en vanaf welk moment) voor (een bepaald) aandeel op naam gerechtigd is tot de uitoefening van aandeel- houdersrechten.

Degene die aandelen op naam levert ter opname in het verzameldepot wordt gerechtigd tot een deel van het verzameldepot. Hij heeft afhankelijk van de statuten van de uitgevende instelling recht op uitlevering van een gelijksoortig aandeel, echter niet op hetzelfde aandeel dat door zijn toedoen in het verzameldepot is opgenomen. Ervan uitgaand dat girale verhandeling van aandelen op naam ook zal leiden tot een veelvuldige wijziging van de gerechtigde, ligt het administreren in het aandeelhou- dersregister van degene die op enig moment – hoe kortstondig ook – gerechtigd is geweest niet voor de hand. Teneinde aan de eisen van de praktijk tegemoet te komen en tevens te bewerkstelligen dat de vennootschap via haar aandeelhoudersregister kan traceren wie aandeelhoudersrechten kan uitoefenen, wordt voorgesteld artikel 50a in de Wge op te nemen. Dat artikel bepaalt dat de uitgevende instelling in afwijking van artikel 2:85 BW de aangesloten instelling onderscheidenlijk het centraal instituut kan inschrijven in het aandeelhoudersregister. Daarbij wordt tevens vermeld wanneer de aandelen zijn gaan behoren tot het verza- meldepot onderscheidenlijk het girodepot.

De aangesloten instelling onderscheidenlijk het centraal instituut dienen de gerechtigden tot een deel van het verzameldepot onderscheidenlijk het girodepot desgewenst in de gelegenheid te stellen om stemrecht op aandelen op naam uit te oefenen (artikel 15 Wge). Daartoe zullen zij de gerechtigden tot de genoemde depots van een zodanig bewijs moeten voorzien dat hun gerechtigdheid kan worden aangetoond jegens de uitgevende instelling.

4.6 Beperking opname aandelen op naam

Voorgesteld wordt om in het kader van deze beperkte wijziging van de wet de mogelijkheid van opname van effecten op naam in het systeem van de Wge uit te sluiten voor zover het betreft niet beursgenoteerde aandelen op naam waarop een blokkeringsregeling van toepassing is (nieuw art. 8a). Opname in het systeem van bedoelde aandelen zou betekenen dat de levering door notariële akte vervangen wordt door de wijze van levering zoals bedoeld in de Wge (artikel 17). Hierdoor zou de controlefunctie die de notaris thans vervult bij de levering van deze aandelen vervallen. Bij de meer uitgebreide herziening van de Wge zal deze uitsluiting worden heroverwogen. Op dit moment bestaat naar verwachting in de praktijk geen behoefte aan opneming in het systeem van genoemde aandelen.

Overigens is het niet de bedoeling met dit wetsvoorstel effecten op naam zoals opties, rechten op overdracht op termijn van goederen en andere derivaten onder de werking van de Wge te brengen, omdat de voorgestelde regeling niet geschikt is voor dergelijke effecten op naam die naast rechten ook verplichtingen voor beleggers kunnen meebrengen. Het centraal instituut kan zonder nadere aanpassing van de regeling dan ook niet dergelijke effecten aanmerken als effecten in de zin van de Wge.

4.7 Overgang naar globals of effecten op naam

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat het centraal instituut bevoegd is om met de medewerking van de uitgevende instelling, onder het instituut berustende toondereffecten te vervangen door een verzamelbewijs of op naam te doen stellen (artikel I, onderdeel R). De regeling heeft de volgende achtergrond.

Necigef bewaart op dit moment in haar kluis grote aantallen toonderstukken, behorende tot girodepots in de zin van deze wet. Aan het bewaren en beveiligen van die stukken zijn belangrijke kosten verbonden. Die kosten kunnen aanzienlijk worden beperkt door afzonderlijke toonderstukken te vervangen door verzamelbewijzen terzake van alle tot het girodepot behorende effecten van de desbetreffende soort of de stukken geheel af te schaffen door toondereffecten te vervangen door effecten op naam. Voor effecten die in het girale systeem zijn opgenomen, heeft handhaving van afzonderlijke aandeelbewijzen ook weinig toegevoegde waarde. In de praktijk wordt zelden om uitlevering van stukken verzocht, terwijl de Wge overigens de rechtspositie van de gerechtigde voldoende waarborgt.

Voor de overgang naar verzamelbewijzen kan gebruik gemaakt worden van de reeds bestaande praktijk, waarbij tot het girodepot behorende afzonderlijke stukken worden vervangen door verzamelstukken die door de uitgevende instelling worden afgegeven tegen teruggave of vernietiging van de oorspronkelijke stukken. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever er vanuit gegaan is dat het centraal instituut daartoe bevoegd is. In de memorie van toelichting onder 2a, voorlaatste zin en aan het slot van artikel 14 wordt de mogelijkheid van vervanging van pakketten effecten door verzamelbewijzen genoemd als één van de voordelen van een giraal systeem. In de praktijk wordt er dan ook vanuit gegaan dat Necigef de bevoegdheid heeft tot vervanging van de afzonderlijke stukken door verzamelstukken.

Een dergelijke vervanging kan er echter niet aan afdoen dat toonderstukken in omloop kunnen zijn die worden bewaard door aangesloten instellingen of «thuisbewaarders». Dat brengt mee dat Necigef nog altijd bewaarfaciliteiten voor niet in verzamelstukken belichaamde toonderstukken moet aanhouden met het oog op de mogelijkheid dat de nog in omloop zijnde stukken alsnog aan haar in bewaring worden gegeven. Dit valt te ondervangen door alsdan ook die toonderstukken te vervangen door verzamelstukken. Ook dan moeten echter kosten gemaakt worden.

De in dit wetsvoorstel voorgestelde regeling voor verzamelbewijzen sluit aan bij de regeling die Necigef al hanteert voor effecten waarvoor al bij de emissie uitsluitend een verzamelstuk wordt uitgegeven, zgn. éénstuksfondsen. In de voorwaarden van die effecten is een regeling opgenomen, inhoudende dat Necigef door het doen van een aantekening op het stuk (althans op een bijlage daarvan) het aantal in het stuk belichaamde effecten kan verhogen of verlagen. Daarmee wordt enerzijds bereikt dat Necigef jegens de gerechtigden tot het stuk (de deelgenoten) bevoegd is tot het aanbrengen van de aantekening en anderzijds dat de aantekening daadwerkelijk het gevolg heeft dat het aantal door het stuk belichaamde effecten overeenkomstig de aantekening wordt gewijzigd. De voorgestelde bepalingen in artikel 36 treffen een regeling voor de gevallen waarin een dergelijke regeling niet bij de emissie in de voorwaarden is opgenomen.

Wil het centraal instituut gebruik maken van de bevoegdheden die de voorgestelde wijzigingen geven, dan zal het de medewerking van de uitgevende instelling behoeven. Deze zal immers de global(s) moeten ondertekenen, dan wel mee moeten werken aan het op naam stellen van de effecten. De uitgevende instelling kan bepalen hoeveel verzamelstukken het uit wil geven. In het geval van aandelen kan voor dit op naam stellen een statutenwijziging benodigd zijn.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Het gebruik van de term «bewaring» suggereert dat het zou gaan om toonderstukken. Nu ook effecten op naam tot het girale systeem worden toegelaten wordt dit element uit de definitiebepaling weggelaten.

Artikel I, onderdeel B

Dit onderdeel wordt toegelicht in paragraaf 4.6 van de memorie van toelichting (Algemeen).

Artikel I, onderdeel C

Met het oog op rechten op naam wordt achter «instelling worden bewaard» toegevoegd «of aan de instelling zijn geleverd». De toevoeging ziet uiteraard op effecten op naam en is bedoeld als het meest voor de hand liggende equivalent voor dergelijke effecten van het «berusten» of «bewaard worden» van de huidige bepaling.

Volledigheidshalve zij vermeld dat aan de regeling ten aanzien van afzonderlijke bewaring (van toondereffecten) als vervat in deze bepaling (en tevens in artikelen 12, vierde lid, en 13) geen behoefte is voor effecten op naam. Dergelijke effecten zullen ofwel op naam van de effectencliënt blijven staan (en daarmee afgescheiden zijn van het vermogen van de instelling) ofwel ten name van de instelling komen te staan, in welk geval het wenselijk geacht kan worden dat de bescherming van de wet geldt. Het is niet aannemelijk dat in de praktijk behoefte bestaat daarnaast mogelijk te maken dat effecten ten name staan van de instelling (en derhalve in haar vermogen vallen) en toch niet tot het verzameldepot behoren.

Artikel I, onderdeel D

Na «Bewaargeving van effecten bij» wordt toegevoegd «of levering ter opname in het verzameldepot» en na «in ontvangst zijn genomen» wordt toegevoegd «dan wel aan de instelling zijn geleverd». Voor toondereffecten blijft aldus gelden dat zij tot het verzameldepot gaan behoren indien zij «fysiek» in bewaring worden gegeven. Voor effecten op naam is de levering aan de instelling een voor de hand liggend equivalent van bewaargeving, dat strookt met de bij artikel 10 onder a al voorgestelde keuze.

Artikel I, onderdeel E

De formulering van het tweede lid van artikel 12 wordt in verband met de levering van effecten op naam gewijzigd.

Artikel I, onderdeel F

Met het oog op het beperken van het in artikel 26 en 45 geregelde recht op uitlevering (goederenrechtelijke positie van de deelgenoot) wordt ook het derde lid van artikel 12, dat de obligatoire verplichting van de instelling jegens de bewaargever regelt, aangepast. In het voorstel komt naar voren dat teruggave slechts aan de orde kan zijn indien de uitgevende instelling de mogelijkheid daartoe heeft gecreëerd. De mogelijkheid beroep te doen op het recht op uitlevering dient te bestaan op het tijdstip dat een verzoek om uitlevering wordt gedaan. Een bestaand recht op uitlevering kan eindigen indien de statuten van de uitgevende instelling in die zin zijn aangepast. De bedoelde aanpassing behoeft de medewerking van de aandeelhouders van de uitgevende instelling.

De wijziging aan het slot van de bepaling heeft de strekking duidelijk te maken dat wie effecten aan toonder heeft ingebracht, eventueel genoegen moet nemen met uitlevering van effecten op naam en vice versa. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het centraal instituut, dat op grond van artikel 8 kan bepalen dat bepaalde effecten als effecten van eenzelfde soort zullen worden beschouwd, de effecten aan toonder en de effecten op naam van het betreffende fonds op basis van de onderlinge verwisselbaarheid als effecten van eenzelfde soort beschouwt.

Artikel I, onderdeel H

Na «Indien effecten» wordt toegevoegd «aan toonder». De toevoeging is nodig, om te vermijden dat de bepaling mede betrekking heeft op overeenkomstig artikel 12 aan de instelling geleverde effecten op naam, die immers niet uit hoofde van bewaargeving worden «toevertrouwd». Aan een regeling als die van artikel 13 voor effecten op naam is geen behoefte. Effecten op naam worden steeds door levering in het verzameldepot opgenomen.

Artikel I, onderdeel I

Het begin van de zin wordt gewijzigd in «Indien de effecten aan toonder luiden en de instelling ...». De regeling van artikel 14, eerste lid, leidt in het geval van levering van effecten op naam aan de instelling tot een verdergaande bescherming van de gerechtigden tot het verzameldepot tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder, dan artikel 3:88 BW. Deze verdergaande bescherming is wenselijk om te voorkomen dat geschillen ontstaan over de vraag of bepaalde effecten tot het verzameldepot behoren. De regeling van artikel 14, tweede lid, zou zonder de voorgestelde aanpassing deze bescherming uitbreiden tot de instelling zelf. Het is niet wenselijk de aangesloten instelling ten aanzien van effecten op naam een dergelijke verdergaande bescherming te geven.

Het voorstel houdt derhalve in dat indien een beschikkingsonbevoegde effecten op naam aan de instelling heeft geleverd, deze effecten in het verzameldepot vallen, maar dat niet de instelling, doch de aanvankelijk gerechtigde deelgenoot wordt.

Artikel I, onderdeel J

In het nieuwe derde lid wordt aan de instelling de beperktere bescherming van artikel 3:88 BW gegeven.

Artikel I, onderdeel K

Deze aanpassing houdt verband met de hiervoor besproken aanpassing van artikel 12, derde lid.

In de bepaling wordt uitlevering op verzoek van de pandhouder beschouwd als uitlevering aan de deelgenoot, omdat de deelgenoot degene is aan wie het aandeel in het verzameldepot toebehoorde. De pandhouder krijgt de bevoegdheid de uitlevering namens de deelgenoot te aanvaarden. Het pandrecht komt na uitlevering overeenkomstig artikel 31 op de uitgeleverde effecten te rusten.

Bij de executie van een pandrecht op effecten, die conform de Wge worden verhandeld, zijn naast artikel 22 Wge ook de artikelen 250 en 251 van boek 3 BW van toepassing. De bestaande expliciete verwijzing naar artikel 250 lid 2 in artikel 22 lid 1 Wge is overbodig en derhalve geschrapt.

Het wetsvoorstel heeft verder tot gevolg dat lid 2 van artikel 22 Wge komt te vervallen. Lid 2 houdt in dat bij de executie van een pandrecht door de pandhouder niet ten nadele van de pandgever kan worden afgeweken van de in lid 1 bepaalde wijze van verkoop van de desbetreffende effecten. Dit is een inperking van de regeling in artikel 251 van boek 3 BW, dat bepaalt onder welke voorwaarden een afwijkende wijze van executie kan worden overeengekomen. Teneinde te voorkomen dat onduidelijkheid bestaat over de verhouding tussen de algemene regels van boek 3 BW over de executie van pandrecht en de regels van de Wge, en omdat er geen reden is af te wijken van de bedoelde algemene regels, wordt lid 2 van artikel 22 Wge niet gehandhaafd.

Artikel I, onderdeel L

Verwezen zij naar de toelichting op artikel 22, eerste lid. Voor effecten aan toonder wordt de regeling gehandhaafd dat uitlevering geschiedt via uitgifte aan de deurwaarder ingevolge artikel 477 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel I, onderdeel M

Met deze bepalingen wordt beoogd de mogelijkheid van uitlevering ter keuze van de uitgevende instelling te doen zijn. Op basis van het voorgestelde tweede lid kan de uitgevende instelling éénzijdig besluiten om de uitlevering niet langer mogelijk te laten zijn. De wijze waarop de uitgevende instelling hiertoe besluit is afhankelijk van de op grond van wet, statuten of uitgiftevoorwaarden toepasselijke regels. Het derde lid biedt de deelgenoot de mogelijkheid om gedurende zes maanden na bekendmaking van het besluit van de uitgevende instelling het recht op uitlevering uit te oefenen. Deze overgangsregeling rechtvaardigt het verlies van het recht van de deelgenoot als gevolg van het éénzijdig genomen besluit van de uitgevende instelling.

Artikel I, onderdeel N

Met deze bepaling wordt bepaald dat uitlevering van effecten op naam geschiedt door levering uit het verzameldepot.

Artikel I, onderdeel Q

Het overbrengen van effecten van het verzameldepot naar het girodepot zal voor wat betreft effecten op naam moeten geschieden door levering aan het centraal instituut. Gezien het feit dat dit – anders dan bewaargeving van een toonderstuk aan het centraal instituut – een goederenrechtelijke beschikkingshandeling is (het verschil is overigens in zoverre beperkt dat krachtens de Wge ook de bewaargeving aan het centraal instituut het goederenrechtelijk gevolg van overgang van de gemeenschap ten aanzien van het verzameldepot naar de gemeenschap ten aanzien van het girodepot heeft) is het wenselijk de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk te regelen (vergelijk ten aanzien van artikel 30 ook de memorie van toelichting op de Wge (kamerstukken II 1975/76, 13 780, nr. 3, p. 42).

Artikel I, onderdeel R

Na «worden bewaard» wordt toegevoegd «of ten name van het centraal instituut staan». Zie in dit verband het ten aanzien van artikel 10 onder a opgemerkte.

Artikel I, onderdeel S

De achtergrond van dit onderdeel wordt toegelicht in paragraaf 4.7 van de memorie van toelichting (Algemeen).

Het voorgestelde vierde lid van artikel 36 dient te bewerkstelligen dat het centraal instituut mag aanvaarden dat in de tekst van het nieuw te verkrijgen toonderstuk (alsnog) een regeling wordt opgenomen voor vervanging van toonderstukken door verzamelstukken. Het vierde lid stelt tevens buiten twijfel dat het centraal instituut de bevoegdheid heeft onder haar berustende stukken te vervangen door andere stukken terzake van dezelfde effecten. Het vijfde lid regelt dat indien een dergelijke regeling is opgenomen, het plaatsen van een aantekening door het centraal instituut het bedoelde effect heeft.

Het zesde lid geeft het centraal instituut de bevoegdheid te eisen dat effecten die aan toonder luiden op naam worden gesteld. Indien de uitgevend instelling overeenkomstig de voorgestelde wijziging van artikel 26 de uitleveringsmogelijkheid uitsluit, heeft de uitgevende instelling er geen redelijk belang meer bij dat in de kluis van het centraal instituut grote hoeveelheden toonderstukken blijven liggen. Om deze reden bepaalt het zevende lid dat na afloop van de in het derde lid van artikel 26 bedoelde termijn van 6 maanden (indien van toepassing) de uitgevende instelling gehouden is mee te werken aan een vervanging als bedoeld in het vierde lid of, ter keuze van de uitgevende instelling, aan het op naam stellen van de effecten.

Artikel I, onderdeel T

Na «in bewaring hebben bij» wordt met het oog op rechten op naam toegevoegd «of leveren aan». Opgemerkt zij dat de toegevoegde tekst er vanuit gaat dat de effecten bij het centraal instituut in bewaring worden gegeven respectievelijk aan het centraal instituut worden geleverd via de aangesloten instellingen.

Artikel I, onderdeel U

Na «in ontvangst zijn genomen» wordt toegevoegd «dan wel aan het centraal instituut zijn geleverd».

Artikel I, onderdeel V

Overeenkomstig het nieuwe derde lid van artikel 12 wordt het vierde lid van artikel 38 vervangen.

Artikel I, onderdeel W

De wijziging van artikel 45, eerste lid, is overeenkomstig het voorstel ten aanzien van artikel 26, eerste lid.

Artikel I, onderdeel X

Het nieuwe toegevoegde artikel 50a wordt toegelicht in paragraaf 4.5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Overigens kan uit artikel 50a niet worden afgeleid dat niet volgestorte aandelen in het systeem opgenomen kunnen worden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven