27 159
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Voorstel van wet

1. In artikel I, onderdeel A, luidde artikel 420bis Wetboek van Strafrecht als volgt:

Artikel 420bis

1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:

a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;

b. hij die van een voorwerp gebruik maakt of een voorwerp omzet, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.

2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

2. In artikel I, onderdeel A, luidde artikel 420quater als volgt:

Artikel 420quater

Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 420bis en 420ter omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft begaan.

3. De in artikel II voorgestelde wijziging van het Wetboek van Strafvordering luidde als volgt:

In artikel 67a, tweede lid, onder 3°, wordt «416 of 417bis» vervangen door: 416, 417bis of 420bis.

4. Artikel III, onderdeel B, luidde als volgt:

In artikel 12, eerste lid, wordt «de artikelen 416, 417 of 417 bis» vervangen door: de artikelen 416, 417, 417bis, 420bis of 420ter.

II. Memorie van Toelichting

1. In paragraaf 1 luidde de vierde alinea tot aan de zin die begint met «De voorgestelde aparte strafbaarstelling», als volgt:

«Gelet op het voorgaande stel ik voor een apart «witwasdelict» in het Wetboek van Strafrecht op te nemen, dat nauwer aansluit bij de internationale omschrijvingen. Het nieuwe artikel 420bis Sr stelt in het eerste lid, onderdeel a, allereerst strafbaar het van een voorwerp verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing, dan wel wie de rechthebbende is of het voorhanden heeft, terwijl betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. Daarnaast wordt, conform de internationale overeenkomsten, als vorm van witwassen strafbaar gesteld het gebruik maken van of omzetten van een voorwerp, terwijl betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf (zie het eerste lid, onderdeel b).»

2. In paragraaf 2 onder a luidde de passage die begint na het vierde onderdeel van de omschrijving van «witwassen», tot aan de zin die begint met «Dit betekent dat», als volgt:

«Vooropgesteld dient te worden dat de Lidstaten van de Europese Unie niet verplicht zijn deze omschrijving letterlijk («één-op-één») in hun strafwetgeving over te nemen. Het gaat bij een richtlijn om het te bereiken resultaat: in dit geval moeten de bedoelde handelingen, indien bewezen, onder een strafbaarstelling kunnen worden gebracht.»

3. Paragraaf 2 onder a luidde vanaf de alinea die begint met «De typisch in de fase van versluiering», als volgt:

«De typisch in de fase van versluiering thuishorende handelingen zitten in de hierboven genoemde definitie van de EG-richtlijn vooral onder (2). Deze handelingen zijn in dit voorstel – met enkele aanpassingen – opgenomen in het eerste lid, onder a, van artikel 420bis Sr: het verbergen of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing van het voorwerp of het verbergen of verhullen van degene die rechthebbende is op het voorwerp dan wel het voorwerp voorhanden heeft. Van de overige in de definitie van de EG-richtlijn opgenomen handelingen (die onder (1) en (3)) zijn het «omzetten» en het «gebruiken» van uit criminaliteit verworven voorwerpen voorbeelden van handelingen die vaak zullen voorkomen in de eindfase van het witwasproces, de integration. Deze handelingen zijn opgenomen in artikel 420bis, eerste lid, onderdeel b: het gebruik maken of omzetten van een voorwerp (afkomstig uit enig misdrijf).

De resterende handelingen uit de definitie van de richtlijn – het overdragen, verwerven of bezitten van voorwerpen afkomstig uit een criminele activiteit – zijn niet afzonderlijk in het nieuwe artikel 420bis opgenomen. Meer dan bij omzetten en gebruiken het geval is, zijn het op zichzelf neutrale handelingen die pas door het doel waarmee of de context waarin ze worden uitgevoerd, het karakter van een witwashandeling krijgen. In dat laatste geval zal al snel sprake zijn van verbergen of verhullen in de zin van artikel 420bis, eerste lid, onder a, of gebruik maken of omzetten in de zin van onderdeel b. Bijkomend voordeel van het niet opnemen in artikel 420bis van de termen «overdragen, verwerven of bezitten», is dat zo onnodige overlap met de helingbepalingen, waarin die termen wel voorkomen, wordt voorkomen. In voorkomend geval zal de overdracht, verwerving of het bezit van een uit misdrijf afkomstig voorwerp als heling ten laste kunnen worden gelegd.»

4. In paragraaf 2 onder b luidde de vijfde alinea na de tweede volzin als volgt:

«Dit neemt overigens niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin beide kunnen worden toegepast. De officier van justitie kan dan kiezen welk feit hij telastelegt (eventueel kan hij de twee feiten ook alternatief telaste leggen).»

5. Paragraaf 2 onder b eindigde met de woorden «kamerstukken II 1997/98, 21 513).»

6. In paragraaf 2 onder c luidde de tweede alinea, zesde volzin, als volgt:

«In die gevallen is minder relevant wie precies de witwassers zijn en wie de plegers van de gronddelicten; dit zal vaak ook moeilijk zijn vast te stellen.»

7. Paragraaf 3 luidde tot aan de zin die begint met «Juist dit verhullende element», als volgt:

«De kern van het witwassen zoals omschreven in onderdeel a van artikel 420bis, eerste lid, is het verbergen of verhullen van bepaalde feiten, met als doel de opbrengsten van misdrijven aan het zicht te onttrekken.»

8. In paragraaf 3 luidde de derde alinea, vanaf de derde volzin, als volgt:

«In plaats daarvan stel ik thans een bepaling voor ingevolge welke voor een veroordeling is vereist dat wordt bewezen dat de betrokkene wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was. De opneming van het schuldbestanddeel «weet of redelijkerwijs moet vermoeden» komt tegemoet aan het bezwaar van de NVvR dat de rechter na een «snelle» bewezenverklaring nogal eens zijn toevlucht zou moeten nemen tot AVAS. Wanneer dit bestanddeel niet bewezen kan worden, volgt vrijspraak en geen ontslag van alle rechtsvervolging.»

en werd de tekst voortgezet met de alinea die begint met «De beoordeling van het bewijs».

9. De laatste alinea van paragraaf 3 eindigde met «bevestigd door andere, bijkomende omstandigheden.»

10. In paragraaf 4, eerste alinea, luidde de vierde volzin als volgt:

«Tot de gegevens die het MOT níet doormeldt, hebben politie en OM geen toegang, behoudens in uitzonderlijke gevallen (met toestemming van een speciaal daartoe aangestelde officier van justitie).»

11. In paragraaf 7, artikel I, onderdeel A, luidden de tweede en derde volzin na het kopje «Verbergen of verhullen enz.» als volgt:

«De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het (beoogde) effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de opbrengsten van misdrijven te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken.»

12. In paragraaf 7, artikel I, onderdeel A, luidde het tweede kopje «Gebruik maken of omzetten (eerste lid, onderdeel b)» en begon de tekst met «Bij «gebruik maken» gaat het om».

13. In paragraaf 7, artikel I, onderdeel A, luidde het deel onder het kopje «Strafmaat» als volgt:

«Op de delicten van artikel 420bis is dezelfde straf gesteld als geldt voor opzetheling (artikel 416 Sr): ten hoogste vier jaren gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie. Deze straf kwalificeert het witwassen als een delict als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv, hetgeen van belang is voor de toepassing van bepaalde opsporingsbevoegdheden (bijv. het opnemen van telecommunicatie (artikel 126m Sv)). De maximumgeldboete is van belang voor de toepassing van bepaalde specifiek «financiële» bevoegdheden (vgl. het strafrechtelijk financieel onderzoek (artikel 126 Sv) en het conservatoir beslag (artikel 94a Sv)). Het openbaar ministerie heeft in zijn advies gepleit voor een hoger strafmaximum, namelijk een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Het OM wijst erop dat de effecten van witwassen vaak diep ingrijpen in het maatschappelijk leven en de integriteit van de financiële sector aantasten. Deze aspecten hebben de Nederlandse Antillen en Aruba ertoe gebracht de strafmaxima voor witwassen te verhogen tot twaalf jaren voor opzettelijk witwassen en zestien jaren voor gewoontewitwassen, aldus het OM. Ik ben van mening dat het voorgestelde strafmaximum van vier jaren de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking brengt en de rechter voldoende armslag geeft voor een adequate straftoemeting. Hierbij dient te worden bedacht dat witwassen een faciliterend karakter heeft ten opzichte van de – soms met een hoger strafmaximum bedreigde – gronddelicten zoals drugs- of mensenhandel. Bovendien bevat het wetsvoorstel voor het geval het witwassen een ernstiger, structureel (gewoonte)karakter heeft, een gekwalificeerde strafbepaling met een strafmaximum van zes jaren (zie hierna).»

14. In paragraaf 7 luidde de tekst onder «Artikel II» als volgt:

«In overeenstemming met een suggestie van de NVvR wordt het voorgestelde artikel 420bis Sr opgenomen in artikel 67a, tweede lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafvordering, zodat in geval van verdenking van witwassen bij recidivegevaar voorlopige hechtenis mogelijk wordt.»

Naar boven