Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2019
U heeft bij brief van 21 maart 2019 aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzocht
advies uit te brengen over het rapport «Review Strafvervolging Vuurwerkramp Enschede».
Met deze brief informeer ik u over het besluit van de Raad en licht ik toe welke afweging
daarbij is gemaakt.
De rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid bepaalt dat de Onderzoeksraad een voorvalgebonden
organisatie is, die binnen afzienbare tijd na een voorval moet beslissen of er een
(voorlopig) onderzoek wordt ingesteld. Het gaat er dan om de oorzaak van een voorval
vast te stellen met als doel aanbevelingen te doen waarmee herhaling in de toekomst
voorkomen kan worden.
Onderzoek van voorvallen die verder in het verleden liggen, hebben als nadeel dat
de Raad niet meer in de gelegenheid is eigenstandig onderzoeksinformatie te verzamelen
en zich op basis daarvan een oordeel te vormen. Vaak wordt na een ernstig voorval
in de loop der tijd regelgeving aangepast, gaat vluchtige informatie verloren en veranderen
betrokken personen van functie of zijn zij niet meer beschikbaar voor de Raad. Kortom,
de wijze waarop de Onderzoeksraad onderzoek verricht, leent zich niet voor historisch
onderzoek.
Onderzoeken van de Raad zijn strikt gescheiden van het strafrechtelijk onderzoek,
zodat mensen niet hoeven vrezen dat hun medewerking aan de Raad strafrechtelijke consequenties
heeft. De wetgever heeft om die reden in diverse wettelijk waarborgen voorzien. Rapporten
van de raad mogen bijvoorbeeld niet als bewijs worden gebruikt in een strafrechtelijke,
tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure. Daar staat tegenover dat aanbevelingen
van de Raad geen vermoeden van schuld of aansprakelijkheid met betrekking tot het
onderzochte voorval mogen bevatten.
Met inachtneming van de bovenstaande overwegingen is uw verzoek afgelopen week in
de Raad besproken. Hoewel de Raad waarde hecht aan een breed gedragen verzoek van
het parlement, heeft de bespreking tot de conclusie geleid dat de Onderzoeksraad voor
Veiligheid het gevraagde advies niet kan uitbrengen.
Ten slotte maak ik van de gelegenheid gebruik een procedurele opmerking te maken.
Het verzoek uit uw brief aan de Raad is gebaseerd op artikel 30 van uw Reglement van
Orde, dat ziet op de omgang met Colleges van Advies. Voor de goede orde wijs ik er
op, dat de Onderzoeksraad geen College van Advies is waar in die zin een beroep op
gedaan kan worden. Dit laat onverlet dat wij uw verzoek afgelopen week uitvoerig inhoudelijk
hebben beoordeeld.
Voorzitter, T.H.J. Joustra