27 157
Vuurwerkramp Enschede

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 maart 2001

Hierbij doe ik u als coördinerend minister het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp toekomen. In dit kabinetsstandpunt geeft het kabinet een reactie op de conclusies en aanbevelingen van de Commissie onderzoek vuurwerkramp en de acht rijksinspecties.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

1 INLEIDING

Enschede werd op 13 mei 2000 getroffen door een rampzalige explosie bij het vuurwerkbedrijf SE Fireworks. Ten gevolge van de ontploffing kwamen 22 personen om het leven. Onder hen waren 4 brandweerlieden. Meer dan 900 personen raakten gewond, van wie een aantal ernstig. De explosie richtte een enorme materiële schade aan. Een hele stadswijk werd erdoor weggevaagd.

De ramp heeft groot leed veroorzaakt en grote schade aangericht. Velen hebben zich tijdens en na de ramp volledig ingezet om dat leed te beperken, om mensen te redden, te helpen en te troosten.

Medewerkers van de professionele hulpverlening hebben hierbij een grote rol gespeeld. Politie, brandweer, ambulancepersoneel, artsen, verpleegkundigen, ambtenaren van de gemeente en vele anderen hebben het uiterste gegeven om mensen op te vangen en te verzorgen. De regering betuigt hen haar diepste respect. Dit geldt ook voor de talloze vrijwilligers die spontaan en onvermoeibaar alles in het werk hebben gesteld om hun getroffen medeburgers bij te staan. Een bijzondere vermelding verdient hier de hulp die onmiddellijk vanuit naastgelegen gemeenten in Duitsland geboden is.

Het kabinet beseft dat de ramp voor Enschede met name voor de slachtoffers niet voorbij is. Zij zal zich met anderen blijven inspannen om de getroffenen ook in de toekomst zo goed mogelijk bij te staan. Het rapport van de Commissie onderzoek vuurwerkramp maakt duidelijk dat veel is misgegaan of beter had gekund. Alle betrokkenen zijn verplicht daaruit lering te trekken.

Na de ramp is door velen opgemerkt dat het in onze risicovolle samenleving niet mogelijk is om veiligheid volledig te garanderen. Er zullen altijd ongelukken en rampen plaats kunnen vinden. Tegelijkertijd maakt het rapport van de Commissie onderzoek vuurwerkramp duidelijk dat door betere voorzorg veiligheid in belangrijke mate bevorderd kan worden. Burgers, instellingen en bedrijven delen in deze verantwoordelijkheid. De overheid heeft bij het bevorderen van veiligheid en het bestrijden van onveiligheid een centrale rol. Dat deze rol beter moet worden vervuld is een van de hoofdlessen die uit het rapport van de Commissie onderzoek vuurwerkramp moet worden getrokken. Er is dringend actie geboden om de noodzakelijke veranderingen te kunnen bewerkstelligen.

Uit de gebeurtenissen in Enschede zijn voor de overheid een aantal belangrijke lessen te trekken:

1. De overheid moet zorgdragen voor heldere en eenduidige regelgeving, voor goed toezicht en consequente handhaving.

2. Veiligheidsbeleid moet transparant zijn: de overheid moet de burgers periodiek informeren over wat er gebeurt op het terrein van de veiligheid en wie daarop aanspreekbaar is.

3. Het moet in alle gevallen en situaties duidelijk zijn welke overheidsinstantie verantwoordelijk is voor welk onderdeel van het veiligheidsbeleid. Deze verdeling van verantwoordelijkheden vereist dat er bestuurlijk en multidisciplinair intensief wordt samengewerkt.

1.1 Onderzoek naar de vuurwerkramp

Direct na de vuurwerkramp hebben de gemeente Enschede, de provincie Overijssel en het Rijk besloten dat een diepgaand, onafhankelijk onderzoek naar de ramp noodzakelijk was om de vele indringende vragen die door de ramp zijn opgeroepen te beantwoorden. Daarom hebben zij als gezamenlijke opdrachtgevers besloten tot instelling van de Commissie onderzoek vuurwerkramp. De Commissie onderzoek vuurwerkramp (verder: de Commissie) kreeg «allereerst tot taak de oorzaak, de toedracht en de bestrijding van de vuurwerkontploffing en de directe gevolgen die deze ramp heeft gehad te onderzoeken, alsmede de organisatie en eerste uitvoering van de zorg voor de door de ramp getroffenen». Bij het onderzoek zijn de volgende aspecten betrokken: «de milieuveiligheid, de veiligheid voor de omgeving en de ruimtelijke ordening; de volksgezondheid, waaronder de nazorg; de openbare en veiligheid en de rampenbestrijding».

De Commissie werd als volgt samengesteld: mr. dr. M. Oosting (voorzitter), mevrouw drs. M.B.C. Beckers-de Bruijn, ir. M.E.E. Enthoven, prof. mr. J. de Ruiter, prof.dr. T.J.F. Savelkoul en mevrouw drs. Y.I. Tümer (leden). De opdrachtgevers hebben ernaar gestreefd de Commissie zo breed mogelijk samen te stellen, opdat alle aandachtsgebieden in het onderzoek deskundige aandacht zouden krijgen.

De opdrachtgevers hebben vastgelegd dat het onderzoek onafhankelijk van de overheid zou worden uitgevoerd, dat alle door de Commissie benodigde informatie waarover de overheid in het kader van het onderzoek naar de vuurwerkramp zou komen te beschikken aan de Commissie zou worden gegeven en dat er voor de Commissie geen restricties wat betreft werkwijze of budget zouden gelden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer op 29 mei 2000 (kamerstukken II, 1999/2000, 27 157, nr. 2) het Besluit tot instelling Commissie onderzoek vuurwerkramp toegezonden.

Op 28 februari 2001 heeft de Commissie haar eindrapport aangeboden aan de opdrachtgevers. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het eindrapport op dezelfde dag aangeboden aan de Tweede Kamer (kamerstukken II, 2000/2001, 27 157, nr. 18). Hiermee zijn de werkzaamheden van de Commissie beëindigd. Het kabinet wil de voorzitter en de leden van de Commissie, alsmede hun medewerkers dankzeggen voor de bereidheid de grote verantwoordelijkheid voor het verrichten van dit onderzoek op zich te nemen. Het kabinet is de Commissie zeer erkentelijk voor het gedegen rapport. De Commissie heeft op basis van haar onderzoek waardevolle aanbevelingen gedaan die een goede basis vormen voor de reactie van de betrokken overheden.

De Commissie heeft geen eenduidige oorzaak van het ontstaan van de brand kunnen aanwijzen. Er zijn volgens de Commissie nog verschillende opties die enerzijds voort zouden kunnen komen uit menselijk handelen en anderzijds technisch van aard zouden kunnen zijn. Wat betreft de directe oorzaak van het ontstaan van de brand kan het lopende strafrechtelijk onderzoek mogelijk nog resultaten opleveren. De Commissie heeft echter in verband met de grote maatschappelijke druk niet op de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek willen wachten.

In de voortgangsberichten over de vuurwerkramp is het kabinet regelmatig ingegaan op de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek. De minister van Justitie zal de Tweede Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van de strafzaken informeren.

Na de instelling van de Commissie onderzoek vuurwerkramp heeft het kabinet besloten dat er een permanente commissie dient te worden ingesteld voor het onderzoek naar rampen en calamiteiten. De minister en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben hierover de Tweede Kamer op 21 juni 2000 geïnformeerd (kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 VII, nr. 44). Terzake is overleg gevoerd met de Tweede Kamer. Het kabinet heeft toegezegd om de moties (kamerstukken II, 2000/2001, 27 400 VII, nrs. 33 en 34) van de Tweede Kamer uit te voeren, waarin de regering wordt gevraagd een wetsvoorstel voor te bereiden om te komen tot één onafhankelijke onderzoeksraad voor rampen en zware ongevallen. Het kabinet ziet hiermee af van haar oorspronkelijke voornemen om naast de nog op te richten Ongevallenraad Defensie en de bestaande Raad voor Transportveiligheid een Raad voor Rampen en Calamiteiten op te richten. De Commissie onderzoek vuurwerkramp is in feite een voorloper geweest van de op te richten onafhankelijke onderzoeksraad voor rampen en zware ongevallen. De werkwijze van de Commissie – in wisselwerking met de werkwijze van de rijksinspecties – wordt op korte termijn geëvalueerd, zodat de ervaringen die hiermee zijn opgedaan kunnen worden verwerkt bij de voorbereiding op de oprichting van de onafhankelijke raad. Hiervoor is het Project Onafhankelijk Rampen- en Ongevallenonderzoek ingericht. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer hierover bij brief van 19 februari 2001 geïnformeerd (kamerstukken II, 2000/2001, 27 400 VII, nr. 43).

Naast het onderzoek van de Commissie hebben acht rijksinspecties – elk op grond van haar specifieke wettelijke taakopdracht – onderzoek verricht naar de vuurwerkramp. In het Plan van Aanpak afstemming inspectieonderzoeken, dat door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangeboden aan de Tweede Kamer op 9 juni 2000 (kamerstukken II, 1999/2000, 27 157, nr. 3) is onder andere beschreven op welke wijze de onderzoeken van de acht rijksinspecties naar de vuurwerkramp vorm zouden krijgen en op welke wijze de samenwerking tussen de rijksinspecties zou worden gerealiseerd. Daarenboven hebben de rijksinspecties een samenwerkingsovereenkomst opgesteld tussen de Hoofdofficier van Justitie in Almelo, het College van Procureurs-Generaal en de korpschef van de regionale politie Twente. De overeenkomst omvat de voorwaarden waaronder het Openbaar Ministerie, de politie en de rijksinspecties informatie aan elkaar ter beschikking kunnen stellen, met inachtneming van de terzake bestaande wet- en regelgeving.

De rijksinspecties hebben de Commissie steeds in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte gesteld van de voortgang van de werkzaamheden en van hun (voorlopige) bevindingen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 6 november 2000 (kamerstukken II, 1999/2000, 27 157, nr. 11) de door de rijksinspecties opgestelde gezamenlijke reconstructie van relevante activiteiten en gebeurtenissen inzake de vuurwerkramp aan de Tweede Kamer aangeboden. De volgende fase van het onderzoek van de inspecties bestond uit het maken van rapportages, inclusief analyses en conclusies. Deze rapporten zijn op 15 januari 2001 (kamerstukken II, 2000/2001, 27 157, nr. 14) door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer aangeboden.

Tenslotte is door vier rijksinspecties onderzoek verricht naar de follow-up van de vuurwerkontploffing in Culemborg in 1991. Dit rapport is door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 19 februari 2001 (Kenmerk PSEF 2001/U55 767) aan de Tweede Kamer aangeboden. Bij het aanbieden van dit rapport is aangegeven dat het kabinet zijn reactie op de bevindingen van de rijksinspecties in onderhavig kabinetsstandpunt over het rapport van de Commissie zou verwerken.

Aan de conclusies en aanbevelingen van de Commissie en de rijksinspecties zullen de noodzakelijke gevolgtrekkingen worden verbonden. Het eindrapport van de Commissie biedt daartoe een goede basis. In dit kabinetsstandpunt gaat het kabinet uit van de aanbevelingen zoals die door de Commissie zijn gedaan. De aanbevelingen van de acht rijksinspecties zijn hierin zoveel mogelijk geïntegreerd. Daar waar het kabinet afwijkt van aanbevelingen van de Commissie of de rijksinspecties zal dat expliciet worden aangegeven. Zo wordt één integrale reactie gegeven op zowel het rapport van de Commissie als op de rapporten van de rijksinspecties.

Het kabinet concentreert zich in deze reactie met name op de aanbevelingen die aan het Rijk zijn gericht. Het kabinet heeft inmiddels overleg gevoerd met (vertegenwoordigers) van de mede-overheden om tot een samenhangende actie te komen. In dat overleg is overeengekomen dat Rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijke taskforce instellen. Deze taskforce maakt een plan van aanpak voor de uitvoering van die aanbevelingen die een samenhangende aanpak van de betrokken overheden vereisen. De taskforce doet ook een voorstel voor de manier waarop de complexiteit van regelgeving kan worden verminderd en geconstateerde tegenstrijdigheden kunnen worden weggenomen. Het kabinet gaat hierover ook met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven overleggen.

De Commissie beveelt het kabinet aan om te voorzien in adequate voortgangsrapportages over de wijze waarop, met voortvarendheid, uitvoering wordt gegeven aan de lessen uit de vuurwerkramp, en om aan de voortgangsrapportages goede algemene bekendheid te geven. Het kabinet neemt deze aanbeveling over door te voorzien in halfjaarlijkse voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer over de stand van zaken. In de voortgangsrapportages zal per actiepunt (zie bijlage 2) worden aangegeven wat het bereikte resultaat is. De voortgang wordt bewaakt door het Ministerieel Beleidsteam Vuurwerkramp (MBT) dat minimaal twee keer per jaar bijeen zal komen. Het kabinet zal zich in de voortgangsrapportages verantwoorden over zijn inzet om de lessen van de vuurwerkramp daadwerkelijk uit te voeren en toe te passen.

Naar aanleiding van de cafébrand in Volendam heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onafhankelijke onderzoekscommissie, onder leiding van de commissaris van de Koningin in Groningen, de heer H. Alders, ingesteld. Aan deze commissie is gevraagd om in samenwerking met enkele rijksinspecties «onderzoek te doen naar de toedracht en de afwikkeling van de cafébrand» en «een voorstel te doen voor een onderzoek naar de wijze waarop gemeentebesturen uitvoering geven aan vergunningstelsels met het oog op de brandveiligheid en hun beleid terzake, alsmede de bestuurlijke handhaving daarvan».

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hierover de Tweede Kamer op 15 januari 2001 geïnformeerd (kamerstukken II, 2000/2001, 27 575, nr. 2).

In opdracht van de commissie Alders is inmiddels in 30 gemeenten een quick scan uitgevoerd naar de vergunningverlening en bestuurlijke handhaving van de brandveiligheid. Mede op basis van de uitkomsten van deze quick scan acht de commissie het mogelijk om medio april 2001 een tussenrapportage over de resultaten uit te brengen. Aangezien in het publieke debat naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam de nadruk sterk is komen te liggen op het aspect vergunningverlening in relatie tot de bestuurlijke handhaving, zal de commissie Alders binnen haar totale onderzoeksopdracht prioriteit geven aan dit onderdeel. De commissie Alders zal dan ook direct overgaan tot het opstellen van een actiegericht programma voor brandveiligheid. De commissie Alders zal in juli 2001 een eindrapportage leveren. In dit kabinetsstandpunt wordt niet op deze rapportage vooruitgelopen.

1.2 Rijksoptreden na de vuurwerkramp

Bij de hulpverlening na de ramp is met name gebruik gemaakt van ervaringen van en lessen uit de Bijlmerramp en de Herculesramp. Het kabinet heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen als coördinerend bewindspersoon voor de afwikkeling van de vuurwerkramp. De eerste twee dagen na de ramp werd hij hierin ondersteund door het Nationaal Coördinatie Centrum. Vanaf 15 mei 2000 werd deze taak overgenomen door een projectteam, dat de aansturing van de werkzaamheden op rijksniveau coördineerde. Het projectteam verzorgde ten behoeve van het Rijk de feitelijke coördinatiewerkzaamheden, de afstemming met de betrokken departementen, met de gemeente Enschede en de provincie Overijssel, de informatie-uitwisseling en het secretariaat van de ambtelijke en politieke besluitvormingsstructuur.

Deze structuur was ingericht conform het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Het bestuurlijk overleg vond plaats in het Ministerieel Beleids Team (MBT), dat voor het eerst bijeen kwam op 16 mei 2000 en werd voorgezeten door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voorts maakten de minister-president en de ministers van Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Financiën, Defensie, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Verkeer en Waterstaat, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Grote Steden en Integratiebeleid en de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid deel uit van het MBT. In het Interdepartementaal Beleidsteam (IBT), dat voor de eerste maal bijeen kwam op 14 mei 2000, vond de ambtelijke voorbereiding plaats. Tussen 13 mei 2000 en 20 maart 2001 is het MBT veertien maal en het IBT twaalf maal bijeen geweest.

Ter stroomlijning van de veelheid aan onderwerpen, zijn meteen – en voor de eerste maal – drie deel-IBT's ingesteld. Deze richtten zich op respectievelijk de inspectieonderzoeken, de financiële aangelegenheden en de juridische zaken en werden bemensd door deskundigen van alle betrokken departementen. De deel-IBT's dienden als voorportaal voor het algemene IBT. Later is een deel-IBT toegevoegd voor de voorbereiding van het kabinetsstandpunt. Het werken met deel-IBT's is positief geëvalueerd en zal bij eventueel toekomstige rampen opnieuw worden toegepast.

Door het Rijk zijn kort na de ramp meerdere contactpersonen in Enschede gedetacheerd. Zij waren actief op financieel en bestuurlijk gebied en op het terrein van nazorg en voorlichting. Zij hebben een onmisbare rol gespeeld in de contacten tussen de gemeentelijke organisatie en de rijksoverheid.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de kwaliteit van de rijkscoördinatie laten onderzoeken door Ernst & Young accountants. De concept-rapportage over deze evaluatie levert naast een aantal leerpunten een positief beeld op, dat wordt getypeerd als «een proactieve aanpak met creatieve oplossingen». Met name het resultaat van «één loket» voor de gemeente Enschede en de provincie Overijssel, de éénduidige opstelling vanuit het Rijk en het gestructureerd bewaken van de tijdlijn werden als sterk beoordeeld. De evaluatieresultaten zullen worden verwerkt in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. In het licht van de opgedane ervaringen zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overgaan tot een uitbreiding van de openstelling en bezetting van het Nationaal Coördinatie Centrum.

Met behulp van de hierboven omschreven structuur kon vanuit het Rijk de vuurwerkramp op een afgestemde en éénduidige wijze worden afgewikkeld en konden er adequate initiatieven worden genomen. Hierna volgen de belangrijkste rijksactiviteiten ná de ramp op 13 mei 2000:

• Op 16 mei 2000 is aan de Tweede Kamer medegedeeld dat er een onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden. Hiertoe werd op 26 mei 2000, in opdracht van de drie betrokken overheden, de Commissie onderzoek vuurwerkramp ingesteld. De Commissie heeft op 28 februari 2001 haar onderzoeksresultaten gepresenteerd.

• Met ondersteuning (o.a. financieel en fysiek) van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is kort na de ramp een Informatie- en Adviescentrum (IAC) ingericht en zijn er maatregelen getroffen in het kader van de medische en psychosociale nazorg, zoals een gezondheidsonderzoek, diverse vormen van monitoring, de inrichting van een gemeentelijke projectorganisatie en de ontwikkeling van lokale kenniscentra.

• Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is betrokken geweest bij de bodemsanering, de sloop van de opstallen en de verwijdering van asbest.

• Het ministerie van Sociale Zaken, en Werkgelegenheid is betrokken geweest bij drie financiële noodregelingen voor de getroffen bewoners in de week na de ramp.

• Het kabinet heeft enkele weken na de ramp een voorschot verleend aan de gemeente Enschede, om additionele kosten te dekken. Tevens zijn er middelen aan de begrotingen van diverse departementen toegevoegd. In totaal gaat het om fl. 92,1 miljoen (over de jaren 2000 t/m 2004).

• Acht rijksinspecties hebben, gecoördineerd door de Inspectie Brandweerzorg- en Rampenbestrijding, een gezamenlijk onderzoek uitgevoerd. Op 13 juni 2000 is het Logistiek Centrum Inspecties gestart en op 20 juni 2000 is ten behoeve van de onderlinge informatie-uitwisseling door de betrokken onderzoeksinstanties een samen- werkingsovereenkomst ondertekend. Het plan van aanpak werd op 9 juni 2000, de feitenreconstructie op 10 november 2000 en de onder- zoeksrapportages op 15 januari 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden.

• Vier rijksinspecties hebben onderzoek verricht naar de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg in 1991. Deze rapportage is op 19 februari 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden.

• In de derde week van juni 2000 zijn alle betrokken burgemeesters door het ministerie van Defensie in overleg met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geïnformeerd over de lokaties van munitie-opslag.

• Op 26 juni 2000 werd door het college van burgemeester en wethouders van Enschede de Commissie Financiële Afwikkeling ingesteld. Namens het Rijk participeerden hierin vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken. De regelingen voor particulieren en ondernemers werden respectievelijk in september en november 2000 gepresenteerd.

• De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft het initiatief genomen tot nieuwe vuurwerkregelgeving. Op 30 juni 2000 heeft het kabinet besloten het bestaand beleid te evalueren en zijn de hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving vastgesteld. Op 26 februari 2001 werd het ontwerp-Vuurwerkbesluit in de Staatscourant gepubliceerd.

• Op 27 juli 2000 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een rapport over de inventarisatie en controle van de in Nederland aanwezige vuurwerkbedrijven aan de Tweede Kamer aangeboden.

• Tussen 20 juli en1 oktober 2000 heeft de Inspectie Milieuhygiëne de externe veiligheid rond munitie-opslagen van het ministerie van Defensie geïnventariseerd.

• Op 16 augustus 2000 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alle betrokken overheden en instellingen geïnformeerd over de onjuiste classificatie van vuurwerkverpakkingen. De ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheeren Verkeer en Waterstaat hebben dit nader onderzocht en op 12 december 2000 en op 26 februari 2001 de Tweede Kamer geïnformeerd.

• De minister van Defensie heeft in augustus 2000 concrete maatregelen genomen met betrekking tot het Bureau Adviseur Milieuvergunningen (AMV). Dit betrof met name de versterking van de personele bezetting en het doorvoeren van functiescheiding. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd in het voortgangsbericht van 11 september 2000.

• Het kabinet heeft op 22 september 2000 besloten tot een donatie van f 6,2 miljoen aan het Nationaal Rampenfonds om financiering van de particuliere regelingen te ondersteunen.

• Op 16 oktober 2000 is de Commissie Wederopbouw Roombeek geïnstalleerd. In deze commissie, die tot taak heeft het gemeentebestuur van Enschede te adviseren, is ook het Rijk als waarnemer vertegenwoordigd.

• De minister van Defensie heeft in oktober 2000 onafhankelijk onderzoek laten doen naar de mogelijke vermindering van de kwaliteit van de door het Bureau Adviseur Milieuvergunningen afgegeven adviezen. De Tweede Kamer is op 15 januari 2001 over het resultaat geïnformeerd.

• Het kabinet heeft op 3 november 2000 besloten tot een voorschot van f 25 miljoen voor een continuïteitsregeling voor gedupeerde ondernemers.

• De minister voor Grote Steden en Integratiebeleid heeft een weder- opbouwconvenant voorbereid dat op 1 december 2000 door het kabinet is geaccordeerd en op 11 december 2000 te Enschede is ondertekend. Ten behoeve van de wederopbouw werd al eerder een rijksbijdrage van f 270 miljoen beschikbaar gesteld.

• Op 25 januari 2001 is door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een Landelijke Commissie Psychosociale Nazorg bij Rampen ingesteld, die in mei 2001 advies zal uitbrengen.

De Tweede Kamer is in beginsel iedere vier weken geïnformeerd over alle rijksactiviteiten in het kader van de afwikkeling van de vuurwerkramp. Dit gebeurde door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van voortgangsbrieven en in een aantal gevallen rechtstreeks door de verantwoordelijke bewindspersoon. Tevens heeft drie maal (op 31 mei, 28 juni en12 december 2000) een Algemeen Overleg plaatsgevonden met de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

1.3 Leeswijzer

Het kabinetsstandpunt is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 geeft het kabinet zijn zienswijze in reactie op de bevindingen van de Commissie ten aanzien van de wijze waarop de rijksoverheid haar verantwoordelijkheden heeft gedragen. Tevens wordt hierbij ingegaan op de bevindingen met betrekking tot de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg in 1991 en de rol van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen. Vervolgens wordt ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot het veiligheidsbeleid. Tot slot komt het optreden van de overheid met betrekking tot regelgeving, toezicht en handhaving aan de orde.

In hoofdstuk 3 wordt in de eerste paragraaf op het vuurwerkbeleid ingegaan. De aanbevelingen van de Commissie hierover worden behandeld door in te gaan op de aanvullingen en aanscherpingen van de huidige regelgeving op dit gebied. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op het vergunningenbeleid en de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling daarbinnen. Tevens komt het toezicht op rijksniveau en de wettelijke registratieplicht risicovolle situaties gevaarlijke stoffen aan de orde. Tot slot volgt een reactie op de aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de externe veiligheid.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de voorbereiding op, en de inzet van, de betrokken organisaties bij de rampenbestrijding. Het hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan de aanbevelingen van de Commissie, dit zowel ten aanzien van de organisatie van de rampenbestrijding als geheel alsook op de inbreng van de afzonderlijke hulpverleningsdiensten.

Hoofdstuk 5 beschrijft de activiteiten die het kabinet heeft ondernomen in kader van de nazorg, zoals opgenomen in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Hierbij wordt ingegaan op een aantal aspecten van de nazorg waarover de Commissie en de inspecties aanbevelingen hebben gedaan.

Hoofdstuk 6, tot slot, sluit het kabinetsstandpunt af.

2 DE RIJKSOVERHEID EN DE VUURWERKRAMP

2.1 Verantwoordelijkheidsverdeling

De Commissie beoordeelt in haar rapport de wijze waarop verschillende verantwoordelijkheden door de gemeente Enschede, het bedrijf SE Fireworks en (onderdelen van) de rijksoverheid zijn gedragen. De Commissie doet echter geen uitspraken over schuld of aansprakelijkheid. Zij merkt hierover het volgende op (eindrapport pag. 14):

«De Commissie onthoudt zich in haar rapportage echter van het formuleren van conclusies op het punt van schuld en aansprakelijkheid van betrokkenen, in verband met mogelijke civielrechtelijke of strafrechtelijke verwijtbaarheid jegens hen, of van hun politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid. Het al dan niet formuleren van dergelijke conclusies is aan anderen, met name de strafrechter of de burgerlijke rechter, en de desbetreffende vertegenwoordigende lichamen» aldus de Commissie.

Het kabinet acht deze benadering juist. In dit kabinetsstandpunt geeft het kabinet uitsluitend zijn zienswijze over zijn politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheden. Over schuld en aansprakelijkheid in verband met civielrechtelijke of strafrechtelijke verwijtbaarheid worden in dit kabinetsstandpunt geen uitspraken gedaan.

Ook is de Commissie er in haar rapport niet toe overgegaan om «– bij wijze van eindbalans – aan te geven of een zwaartepunt kan worden aangewezen van de verantwoordelijken voor de ramp: bij SE Fireworks of bij de overheid, en, in het laatste geval, waar precies binnen de overheid. Een dergelijk samenvattend eindoordeel zou de eigen betekenis van de verantwoordelijkheden zoals die aan weerskanten bestaan naar de achtergrond dringen, en te zeer voorbij gaan aan de grote verschillen tussen de betrokken actoren. Bovendien, als de Commissie gewichten zou gaan toekennen aan de verantwoordelijkheden van ieder in de reeks van actoren wier handelen zij heeft onderzocht, zou zij het reële risico lopen om de grens tussen verantwoordelijkheid en schuld te overschrijden».

Het kabinet onderschrijft deze opvatting van de Commissie. Zo er al een zwaartepunt valt aan te geven bij de verschillende verantwoordelijkheden, dan is dat niet relevant voor het oordeel over het eigen handelen van de overheden in politiek-bestuurlijke zin. De verantwoordelijkheden van het bedrijf en van de overheden zijn immers anders van aard en dienen dienovereenkomstig te worden beoordeeld.

2.2 De rijksoverheid

Het kabinet zal in deze paragraaf haar zienswijze geven, in reactie op de bevindingen van de Commissie ten aanzien van de wijze waarop de rijksoverheid haar verantwoordelijkheden heeft gedragen.

Het kabinet heeft inmiddels – vooruitlopend op de rapportage van de Commissie en de rapporten van de rijksinspecties – maatregelen genomen die zijn bedoeld om de geconstateerde tekortkomingen zo snel mogelijk te herstellen en die moeten voorkomen dat de door de Commissie beschreven situaties zich in de toekomst weer kunnen voordoen. De in hoofdstuk 1 genoemde Onafhankelijke Onderzoeksraad voor Rampen en Zware Ongevallen, de in hoofdstuk 3 genoemde Onafhankelijke Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen en het in datzelfde hoofdstuk genoemde Expertisecentrum zullen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.

De Commissie geeft aan waar in de periode vóór 13 mei 2000 de rijksoverheid is tekortgeschoten. De Commissie concludeert daarover: «Uit het voorgaande blijkt dat de rijksoverheid zowel in haar rol van adviseur, vergunningverlener en toezichthouder als in haar rol van (mede)verantwoordelijke voor de regelgeving met betrekking tot vuurwerk, is tekortgeschoten.» (eindrapport pag. 78).

De door de Commissie beschreven tekortkomingen in het handelen van de rijksoverheid blijken ondubbelzinnig uit het eindrapport. De rijksoverheid heeft niet gezorgd voor tijdige en adequate regelgeving voor de opslag van professioneel vuurwerk en is tekortgeschoten in het toezicht op en de advisering over de vergunningverlening door gemeenten aan vuurwerkbedrijven. Voorts blijkt uit de beschrijving van het functioneren van de betreffende onderdelen van de rijksoverheid voor 13 mei 2000 dat die onderdelen met betrekking tot het vuurwerkdossier in veel gevallen niet of onvoldoende hebben samengewerkt.

De beschrijving van de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg laat zien dat deze slechts tot een beperkte vervolgactie heeft geleid. Het Openbaar Ministerie, de Arbeidsinspectie, de toenmalige districtsinspectie voor het Brandweerwezen en PML-TNO (in opdracht van de directie materieel van de Koninklijke Landmacht) hebben onderzoek verricht en aanbevelingen gedaan. Slechts enkele van deze aanbevelingen zijn onder de aandacht gebracht van verantwoordelijke instanties; een adequate follow-up heeft niet plaatsgevonden. Lessen van de vuurwerkexplosie in Culemborg zijn niet gecommuniceerd en hebben niet geleid tot verdere actie. Instanties hebben elkaar niet weten te vinden om deze lessen toe te passen. De Commissie merkt hierover op (eindrapport pag. 79): «De Culemborgexplosie heeft evenwel noch tot aanpassing van de regelgeving ten aanzien van vuurwerk, noch tot intensivering van het toezicht bij de vuurwerkbedrijven geleid.» Het kabinet onderschrijft het oordeel van de Commissie over deze gang van zaken.

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De kritiek van de Commissie richt zich op de opvolging door de directie Brandweer van de aanbevelingen van de districtsinspectie voor het Brandweerwezen naar aanleiding van de vuurwerkexplosie in Culemborg. De aanbevelingen van de districtsinspectie – die naar het oordeel van de Commissie adequaat handelde – waren gebaseerd op een rapportage van deze inspectie van 19 maart 1991, waarmee een duidelijk signaal werd afgegeven dat nadere actie gewenst was. De directie Brandweer heeft wel in een notitie aan de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR), waarin de overweging wordt gegeven om de CPR-richtlijn voor vuurwerk aan te passen, aandacht gevraagd voor de aanbevelingen van de inspectie. De Commissie vindt echter dat de notitie aan de CPR onvoldoende inzicht gaf in de problematiek en in de mate van urgentie. Daarnaast heeft de directie Brandweer geen verband gelegd met de eventuele aanpassing van de opleidingen voor brandweerpersoneel. Het kabinet onderschrijft de kritiek van de Commissie in deze. In de follow-up van Culemborg is de aandacht van de directie Brandweer meer gericht geweest op preventiemaatregelen. Dit wordt verklaard door de aard van de deskundigheid waarover de directie in die periode beschikte. De directie Brandweer heeft alleen de preventiemaatregelen (afstanden en bouwkundig voorschriften) voorgelegd aan de CPR. Vanuit de directie Brandweer is over de lessen van Culemborg – behoudens de notitie aan de CPR – niet gecommuniceerd met andere ministeries die bij het vuurwerkdossier betrokken waren.

Defensie

De kritiek van de Commissie op het ministerie van Defensie betreft het bureau Adviseur Milieuvergunningen (bureau AMV), als onderdeel van de directie Materieel van de Koninklijke Landmacht (DMKL). De minister van Defensie heeft kort na de vuurwerkramp opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar het bureau AMV. In de betreffende rapporten, die de minister van Defensie op 15 januari 2001 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden (kamerstukken II, 2000/2001, 27 157, nr. 16), worden tekortkomingen geconstateerd die ook zijn vermeld in het rapport van de Commissie. Het kabinet onderschrijft dan ook de conclusies van de Commissie over het bureau AMV.

De tekortkomingen in het functioneren van het bureau AMV blijken uit de advisering en de vastlegging daarvan. Deze tekortkomingen zijn mede veroorzaakt door onderbezetting en het ontbreken van functiescheiding. Er bestaat voor een deel van deze tekortkomingen een verband met externe factoren. Zo is de geconstateerde onderbezetting van het bureau AMV niet alleen ontstaan door de vermindering van de bezetting als gevolg van de voortdurende bezuinigingen op de begroting van Defensie, maar ook door het toegenomen werkaanbod. Als gevolg hiervan moest de leiding van het bureau AMV prioriteiten stellen en werd de nadruk gelegd op de advisering boven het toezicht. Dit hield verband met het feit dat de advisering gebonden is aan een externe termijn, terwijl voor de frequentie en de invulling van het toezicht geen externe richtlijnen waren gegeven. In de communicatie tussen de leiding van het bureau AMV en de leiding van DMKL hebben de bovengenoemde problemen onvoldoende aandacht gekregen; maatregelen zijn ten onrechte uitgebleven.

De Commissie zet helder uiteen hoe complex en ontoegankelijk de regelgeving ten aanzien van vuurwerk en voor vuurwerkinrichtingen is geweest. Op dit terrein is er binnen de overheid sprake geweest van onduidelijkheid over taken en verantwoordelijkheden. Dit beeld komt ook naar voren in de verhoudingen tussen het bedrijf SE Fireworks, de gemeente Enschede, het bureau AMV en andere betrokken instanties. Die verhoudingen hebben ertoe bijgedragen dat de advisering door het bureau AMV onzuiver werd en de nodige tekortkomingen vertoonde. In het ontwerp-vuurwerkbesluit zijn voorzieningen getroffen die een einde moeten maken aan onduidelijkheid over taken en verantwoordelijkheden op het terrein van vuurwerk.

De kritiek van de Commissie op het bureau AMV heeft zeker ook betrekking op de follow-up van Culemborg. Het ministerie van Defensie maakte destijds geen deel uit van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR). Hierdoor beperkten de activiteiten van het bureau AMV zich tot datgene waarvoor men zich direct verantwoordelijk voelde. Het bureau AMV heeft wel initiatieven genomen om aanvullend onderzoek te laten doen. Dit heeft geleid tot aanpassing van veiligheidsafstanden. Het bureau AMV heeft daarover niet gecommuniceerd met andere ministeries die bij het vuurwerkdossier betrokken waren, zoals de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat. Duidelijk is dat het bureau AMV – in omstandigheden van onvoldoende beleidsmatige sturing en aandacht – onvoldoende doordrongen was van het feit dat men meer actie had moeten ondernemen.

De minister van Defensie heeft de nodige maatregelen genomen om voor de korte termijn – en vooruitlopend op de besluitvorming over de toekomstige taken van het bureau AMV – te verzekeren dat tekortkomingen zoals die door de Commissie zijn geconstateerd niet meer kunnen voorkomen. Het bureau AMV is op sterkte gebracht en er is functiescheiding doorgevoerd bij het uitvoeren van de civiele taken. De Tweede Kamer is hierover op 11 september 2000 geïnformeerd (kamerstukken II, 2000/2001, 27 157, nr. 9). Daarnaast heeft de minister van Defensie, in overleg met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, besloten om de advies- en toezichttaken van de minister van Defensie zoals opgenomen in de milieuwetgeving te schrappen. In het ontwerp-Vuurwerkbesluit is daarom niet meer voorzien in een adviesen toezichttaak voor het bureau AMV.

Justitie

De Commissie heeft geconstateerd dat in de jaren waarin door een projectgroep, op initiatief van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, een erkenningsregeling voor vuurwerkbedrijven werd voorbereid, het ministerie van Justitie teveel op afstand is gebleven. Vanuit Justitie werd gevreesd voor een te grote invloed voor de vuurwerkbranche binnen de erkenningsregeling. De Commissie acht die vrees als zodanig terecht, maar het was volgens de Commissie beter geweest als het ministerie van Justitie, in zijn vrees voor concurrentiebeperkend optreden binnen de vuurwerkbranche, in plaats van afstand te houden, juist een aanleiding tot actieve bemoeienis met het project had gezien. De Commissie wijst er op dat Justitie het belang van de handhaafbaarheid van de te ontwerpen regeling herhaaldelijk heeft onderstreept, te weten bij de start van de bovengenoemde projectgroep in het najaar van 1998 én bij de toetsing van het resultaat van het werk van de projectgroep aan de vooraf door Justitie gestelde criteria in juni 1999. Het kabinet is van oordeel dat de bemoeienis van het ministerie van Justitie, gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling bij de totstandkoming van regelgeving, op dit punt adequaat is geweest.

De Commissie schrijft in haar eindrapport over de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg dat er tussen het onderzoek van de toenmalige Districtsinspectie voor het Brandweerwezen naar de schade en de afhandeling van de explosie door de hulpdiensten en het strafrechtelijk onderzoek afstemming heeft plaatsgevonden. De behandelend officier van Justitie te Utrecht heeft naar het oordeel van de Commissie, gelet op zijn taakopdracht, adequaat gehandeld, door na de afsluiting van het strafrechtelijk onderzoek, een ambtsbericht voor zijn hoofdofficier op te stellen, waarin gevraagd werd om nadere actie ten aanzien van geconstateerde hiaten in de vergunningverlening en in het toezicht. Dit ambtsbericht is, via de hoofdofficier van Justitie te Utrecht en de procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam doorgezonden aan de minister van Justitie.

Bij het ministerie van Justitie is de berichtgeving van het Openbaar Ministerie over de vuurwerkexplosie te Culemborg echter gearchiveerd zonder dat het tot nadere actie is gekomen. Bedoelde berichtgeving is volgens de Commissie ten onrechte niet voorgelegd aan de minister van Justitie en heeft evenmin aanleiding gegeven tot het opnemen van contact met andere ministeries die bij het vuurwerkdossier betrokken waren. Voor het niet onderkennen van de ernst van het signaal en het uitblijven van enige actie treft het ministerie van Justitie een duidelijk verwijt. Het kabinet is het met de Commissie eens dat op dit punt destijds niet juist is gehandeld. In antwoorden op vragen van leden van de Tweede Kamer heeft de minister van Justitie (Aanhangsel van de handelingen TK 2000–2001, 523) aangegeven dat het niet gebruikelijk was en is dat dit soort zaken op een dergelijke wijze worden afgedaan.

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Commissie constateert dat een inspectiebezoek in 1997 van de Arbeidsinspectie aan het bedrijf SE Fireworks kwalitatief onvoldoende was. Dit bezoek had volgens de Commissie tot een herinspectie moeten leiden. Daarnaast is de Commissie van oordeel dat de controlepraktijk van de Arbeidsinspectie ten aanzien van werkgevers die gevaarlijke stoffen opslaan en gebruiken, en die niet vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), onvoldoende is toegesneden op het garanderen van voldoende arbeidsveiligheid. Het kabinet onderschrijft de conclusie van de Commissie.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft reeds met de inwerkintreding van de Arbowet per 1 november 1999 het handhavingsbeleid aangescherpt, ter invulling van het «lik op stuk beleid». Dit beleid is er op gericht dat een bedrijf net zolang wordt gevolgd, totdat de overtredingen zijn opgeheven. De in dit kabinetsstandpunt aangekondigde wijziging van het Arbobesluit en het BRZO zal bijdragen aan het verhogen van de kwaliteit van de inspecties.

De Commissie constateert dat de Arbeidsinspectie adequaat heeft gehandeld door na de vuurwerkexplosie in Culemborg aan de directie Veiligheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te adviseren om nadere regelgeving (een zogeheten P-blad) te ontwikkelen. Vervolgens heeft de Arbeidsinspectie echter het inspectiebeleid ten aanzien van vuurwerk niet aangepast. De directie Veiligheid van het ministerie heeft onvoldoende vervolg gegeven aan het advies van de Arbeidsinspectie om de regelgeving aan te passen en heeft in dat kader onvoldoende samenwerking gezocht met andere bij het vuurwerkdossier betrokken ministeries. Dit hiaat wordt nu opgevuld door het nieuwe Vuurwerkbesluit en de aankomende wijziging van het ARBObesluit.

Interdepartementale Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen

De Commissie constateert dat de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR) geen effectieve follow-up aan de vuurwerkexplosie in Culemborg heeft gegeven. Het kabinet onderschrijft deze conclusie.

De CPR (die bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorzitter), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) heeft als taak de ministers te adviseren over het treffen van technische en technisch-organisatorische maatregelen:

• ter voorkoming van ongevallen en rampen veroorzaakt door gevaarlijke stoffen, en

• ter beperking van de gevolgen van die ongevallen en rampen.

De CPR vervult haar taak vooral door het uitbrengen van adviezen in de vorm van technische en technisch-organisatorische richtlijnen. Deze bevatten de «stand der techniek» en «best practices» over de omgang met gevaarlijke stoffen. De richtlijnen worden door het bevoegd gezag gebruikt bij het verlenen van milieuvergunningen, voor zover deze door het bevoegd gezag relevant worden gevonden. Daarnaast zijn de richtlijnen van de CPR richtinggevend voor allerlei partijen die maatregelen willen treffen gericht op preventie en bestrijding van brand en ongevallen en die goede arbeidsomstandigheden waarborgen. De CPR heeft op deze wijze een voornamelijk technische invalshoek gehanteerd bij het bepalen van haar werkzaamheden.

Naar aanleiding van de vuurwerkexplosie in Culemborg heeft de vertegenwoordiger van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 13 juni 1991 – middels een notitie – aan de CPR het verzoek gedaan om de CPR-richtlijn voor vuurwerk aan te passen. Bedoeld is vermoedelijk de richtlijn CPR-7; deze richtlijn was bedoeld voor de opslag van springstoffen en ontstekingsmiddelen tot maximaal 100 kg. Grotere opslagen (boven de 500 kg) vielen onder de Nato-richtlijnen. Het onderwerp heeft enkele jaren op de agenda gestaan, maar niet tot nadere actie geleid. In 1994 is het onderwerp van de actielijst afgevoerd. Het kabinet is met de Commissie van mening dat de CPR geen effectieve follow-up aan de vuurwerkexplosie in Culemborg heeft gegeven en daarmee is tekortgeschoten.

De casus Culemborg heeft duidelijk gemaakt dat het bestaan van een ambtelijke commissie zoals de CPR geen garantie is voor een effectieve opvolging van lessen die geleerd kunnen worden uit rampen of ongevallen. Het resultaat van de werkzaamheden van de CPR is niet doorgedrongen tot het politieke niveau. Hierdoor is ook het uitblijven van resultaten – zoals na de vuurwerkexplosie in Culemborg – niet zichtbaar geworden.

Dit is reden voor het kabinet om de CPR te vervangen door een op te richten onafhankelijke Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen. Met deze onafhankelijke raad wordt het kader geschapen waarin nieuwe inzichten met betrekking tot de veiligheid van het omgaan met en berekening van de risico's van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van vuurwerk, zowel bij inrichtingen als in het transport, op een adequate wijze aan de rijksoverheid kunnen worden aangereikt. De nadruk ligt hierbij dus op onafhankelijk en technisch advies. Het kabinet volgt hiermee de aanbeveling van de Commissie op dit punt.

Verkeer en Waterstaat

De Commissie zet in haar rapport uiteen waar het ministerie van Verkeer en Waterstaat in de periode voor 13 mei 2000 is tekortgeschoten. De Commissie heeft hierbij aandacht besteed aan de overdracht van het dossier bezigen van vuurwerk, van Verkeer en Waterstaat naar Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze overdracht is niet voor 13 mei 2000 tot stand gekomen. Het kabinet is van mening dat daaraan door de betrokken departementen voortvarender had moeten worden gewerkt.

Wat betreft de Rijksverkeersinspectie (RVI) richt de kritiek van Commissie zich op de wijze waarop de RVI haar toezichthoudende taak – ook in het geval van SE Fireworks – ten aanzien van het vervoer en bezigen van vuurwerk heeft uitgevoerd, waar het gaat om de controlefrequentie, de diepgang daarbij en de deskundigheid van de inspecteurs.

Het kabinet begrijpt deze kritiek. Binnen het brede taakveld van de RVI zijn destijds andere prioriteiten gesteld. In dit verband speelde ook een belangrijke rol dat zich bij het vervoer van vuurwerk geen noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan.

Ook incidentele meldingen over het vervoer van vuurwerk door inspecteurs, zoals door de Commissie aangegeven, hebben niet tot een andere prioriteitstelling geleid. In de jaren 1997, 1998 en 1999 waren de meldingen van inspecteurs overigens wel mede aanleiding om te komen tot thema-acties; in 1999 met name in het kader van de naderende millennium overgang.

In de zomer van 1999 is door de minister van Verkeer en Waterstaat besloten om de toezichthoudende en handhavende taken van de verschillende directoraten, waaronder de taken van de RVI, onder te brengen in één Inspectoraat Generaal. De Tweede Kamer is hierover bij brief van 27 januari 2000 (kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 XII, nr. 51) geïnformeerd. Hiermee hebben toezicht en handhaving een veel duidelijker profiel gekregen en wordt vervlechting met beleidsdoelstellingen vermeden. Dat is des te meer van belang, omdat de complexe samenleving meer eisen stelt aan de onafhankelijkheid en de kwaliteit van toezicht en handhaving door de overheid. De RVI zal in dat verband dan ook worden omgebouwd tot een divisie Vervoer binnen het nieuwe Inspectoraat Generaal, met een zwaardere nadruk op de kwaliteitsbewaking binnen het gehele taakveld.

Daarnaast is vorming van de Inspectie Verkeer en Waterstaat van belang om het strategisch handhavingsbeleid veel explicieter vorm te geven en daarover met de Tweede Kamer te communiceren. Dat wil zeggen de voortdurende afweging van prioriteiten en posterioriteiten en de toerusting van de organisatie daarop. Een les uit de vuurwerkramp is dat de politieke aandacht voor het handhavingsbeleid moet toenemen. Datzelfde geldt voor evaluatie van signalen uit de praktijk en de daaraan gekoppelde vraag in hoeverre deze tot aanpassing van prioriteiten in de handhaving en tot aanpassing van beleid moeten leiden. Dit strategisch handhavingsbeleid en de evaluatie daarvan vormen voor de minister van Verkeer en Waterstaat hoekstenen in de vorming van de nieuwe Inspectie Verkeer en Waterstaat.

De Commissie heeft ook kritiek geuit op de wijze waarop de verantwoordelijke beleidsdirectie binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat is omgegaan met de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg. De Commissie verwijt Verkeer en Waterstaat een gebrek aan initiatief om via de eigen inspectiedienst (indertijd het Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen), dan wel via contacten met andere bij vuurwerk betrokken departementen, kennis op te doen over de toedracht van (de omvang van) de vuurwerkexplosie.

Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is na de vuurwerkexplosie in Culemborg niet in kennis gesteld, en heeft ook niet het initiatief genomen om kennis te nemen van de onderzoeksresultaten naar aanleiding van de vuurwerkexplosie. In de CPR, waarin ook Verkeer en Waterstaat participeerde, werd het onderwerp door middel van een notitie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de orde gesteld. In deze notitie, zonder de (toen nog) vertrouwelijke rapporten, werd aandacht gevraagd voor maatregelen binnen de inrichting en aandacht voor de externe veiligheid buiten de inrichting. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft geen verband gelegd tussen de vuurwerkexplosie en problemen met de classificatie van vuurwerk.

Evenmin hebben op een later moment de andere bij vuurwerk betrokken departementen in de CPR of daarbuiten, noch de adviseur van Verkeer en Waterstaat voor het internationaal overleg over de vervoersregelgeving (PML-TNO), deze relatie naar voren gebracht.

Achteraf gezien kan worden geconstateerd dat, ook al ging het in Culemborg om een vuurwerkfabriek en niet om een vervoersongeval, en ook al waren de gevolgen niet van een omvang zoals bij de vuurwerkramp, er door Verkeer en Waterstaat meer aandacht aan de vuurwerkexplosie had moeten worden besteed. Het feit dat relevante kennis niet werd verwerkt was van betekenis, omdat de vervoersclassificatie door het bevoegd gezag van inrichtingen bij gebrek aan beter ook als kapstok wordt gebruikt voor de opslag van vuurwerk. Zoals de Commissie heeft geconstateerd, zijn juist foutieve classificatie en vooral de bijzondere omstandigheden van classificatie van vuurwerk bij de opslag van en het werken met vuurwerk redenen om uiterst voorzichtig te zijn met het zonder meer hanteren van de vervoersclassificatie. Terecht worden door de Commissie daarom veel aanbevelingen gedaan om bij de opslag van en het werken met vuurwerk op een andere wijze dan bij vervoer met classificatie om te gaan. In het ontwerp-Vuurwerkbesluit wordt in het geval van opslag dan ook van de zwaarste indeling van het vuurwerk uitgegaan.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in de zomer van 2000, nadat een mogelijke relatie werd gelegd tussen de vuurwerkramp en de vuurwerkexplosie te Culemborg, onderzoek laten verrichten naar de wijze waarop in de zin van beleid en regelgeving is omgegaan met het dossier vuurwerk, vanaf de datum van de vuurwerkexplosie te Culemborg.

De minister heeft, mede gelet op het onderzoek van de Inspectie Milieuhygiëne en de RVI naar de (on-)juistheid van vuurwerkclassificatie en vooruitlopend op de rapportage van de Commissie, vastgesteld dat anders moet worden omgegaan met de classificatie van vuurwerk en dat aanvullende nationale regels voor het vervoer vooralsnog nodig zijn. Daarom heeft zij in december 2000 in VN-verband de classificatie van vuurwerk op de agenda gezet. Nederland zal in VN-verband in juli 2001 komen met een plan van aanpak om classificatie voor het vervoer van vuurwerk op een praktische en handhaafbare manier te regelen. Vooruitlopend daarop is de minister van Verkeer en Waterstaat gestart met een proces om te komen tot het verscherpen van de transportregels voor het vervoer van vuurwerk. Deze maatregelen treden per 1 juli 2001 in werking. De minister van BZK heeft in dit kader op 16 augustus 2000 de betrokken overheden en hulpverleningsdiensten geïnformeerd over de verkeerde labelling van vuurwerk.

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

De Commissie constateert dat de inspectie Milieuhygiëne (IMH) voor de praktijk van de vergunningverlening voor individuele gevallen en voor het toezicht op individuele inrichtingen steeds meer op de achtergrond is geraakt. Het kabinet constateert met de Commissie dat gaande de jaren tachtig en negentig is gekozen voor een steeds terughoudender gebruik van de bevoegdheden als wettelijk adviseur en inzake tweedelijns toezicht. Na zijn aantreden heeft de huidige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer besloten tot een duidelijke versterking van de toezichthoudende rol van de IMH. Het kabinet deelt de mening van de Commissie dat daarvoor alle aanleiding was.

De Commissie constateert dat de rijksoverheid er ruim dertien jaar na de inwerkingtreding van de Wet milieugevaarlijke stoffen nog altijd niet in was geslaagd om een op die wet te baseren regeling voor het afleveren en bezigen van professioneel vuurwerk te ontwerpen. Het kabinet onderschrijft deze conclusie. Bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft totstandkoming van regelgeving terzake van professioneel vuurwerk te weinig prioriteit gekregen en is mede daardoor te traag verlopen.

De Commissie constateert dat de IMH (Gelderland) niet betrokken was bij het strafrechtelijk onderzoek naar de vuurwerkexplosie in Culemborg en ook niet op de hoogte is gesteld van de resultaten ervan. De Commissie vindt dat de IMH zich actief op de hoogte had moeten stellen van de resultaten van het onderzoek. Binnen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is de directie Stoffen, Veiligheid en Straling door een notitie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de CPR op de hoogte gesteld van de feiten rond de vuurwerkexplosie in Culemborg. In deze notitie, zonder de (toen nog) vertrouwelijke rapporten, werd aandacht gevraagd voor maatregelen binnen de inrichting en aandacht voor de externe veiligheid buiten de inrichting. De Commissie constateert terecht dat Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zich naar aanleiding van deze notitie nader op de hoogte had moeten stellen van de onderzoeken naar de vuurwerkexplosie, omdat dit ministerie immers verantwoordelijk was voor regelgeving op basis van de toenmalige Hinderwet en een eigen verantwoordelijkheid had voor het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen, waaronder ook vuurwerkbedrijven.

Het kabinet heeft naar aanleiding van de vuurwerkramp vastgesteld dat er geen adequate regelgeving voor professioneel vuurwerk bestond. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft daarop het initiatief genomen om op korte termijn nieuwe, aangescherpte regels met betrekking tot vuurwerkbedrijven op te stellen. Het ontwerp-Vuurwerkbesluit is in februari 2001 naar de Tweede Kamer gestuurd. Er wordt naar gestreefd om het Vuurwerkbesluit nog voor het einde van dit jaar in werking te laten treden. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal – naast de instelling van de onafhankelijke Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen – zorgdragen voor de oprichting van een expertisecentrum externe veiligheid en vuurwerk bij het RIVM. Het kabinet heeft besloten om de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te belasten met de interdepartementale coördinatie van het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van gevaarlijke stoffen. De in deze alinea genoemde onderwerpen worden in hoofdstuk 3 verder uitgewerkt.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft in overleg met de ministers van Defensie en Verkeer en Waterstaat, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit, verschillende maatregelen genomen. De gemeenten zijn door de minister van Defensie geïnformeerd over munitie-opslag. De Inspectie Milieuhygiëne heeft in samenwerking met de Rijksverkeersinspectie gericht onderzoek verricht bij vuurwerkbedrijven naar de classificatie van vuurwerk. De Inspectie Milieuhygiëne heeft onderzoek verricht naar de externe veiligheid rond munitie-opslagen van het ministerie van Defensie. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft de gemeenten geïnformeerd over interim beleid ten aanzien van vuurwerk en in juli 2001een rapport over de inventarisatie en controle van de in Nederland aanwezige vuurwerkbedrijven aan de Tweede Kamer aangeboden.

Door enkele leden van de Tweede Kamer zijn vragen gesteld naar aanleiding van het rapport van de rijksinspecties over de follow-up van de vuurwerkexplosie in Culemborg. Deze vragen zijn beantwoord door de minister van Justitie, met uitzondering van de vraag of de indertijd door de procureur-generaal geconstateerde hiaten in controle en toezicht en de afstemming daarbij tussen de betrokken instanties inmiddels zijn opgelost. Naar het oordeel van het kabinet worden deze hiaten in het ontwerp-Vuurwerkbesluit opgelost.

Concrete maatregelen van het kabinet

Naast de concrete maatregelen die in het vervolg van dit kabinetsstandpunt worden genoemd geldt de vraag hoe de controleerbaarheid van het overheidshandelen met betrekking tot veiligheidsbeleid beter mogelijk kan worden gemaakt. Hoe wordt voor de burger zichtbaar dat de overheid de zorg voor veiligheid tot haar belangrijkste taken rekent? Hoe is daadwerkelijke handhaving en toezicht door de overheid verzekerd?

Het kabinet meent dat de overheid in al zijn geledingen voor optimale transparantie met betrekking tot het veiligheidsbeleid moet zorgdragen. Daar is volgens het kabinet het volgende voor nodig:

• openbare rapportages over het veiligheidsbeleid door het gemeentebestuur aan de gemeenteraad;

• een wettelijk in te stellen registratieplicht voor risicovolle situaties voor gevaarlijke stoffen, en verbonden daaraan een verbeterde beschikbaarheid van informatie over risicosituaties voor burgers;

• zelfevaluatie door overheden;

• verplichte audits van het veiligheidsbeleid dat door overheden wordt gevoerd;

• benchmarking tussen overheden;

• inspectie-onderzoeken naar activiteiten van alle betrokken overheden, waarbij de resultaten van deze onderzoeken direct aan de relevante volksvertegenwoordiging worden aangeboden en daarmee openbaar worden gemaakt.

Om te voorkomen dat de aandacht voor het veiligheidsbeleid in de loop van de tijd zou kunnen wegzakken dienen deze maatregelen goed verankerd te worden.

2.3 Verantwoordelijkheidsverdeling veiligheidsbeleid

De uitvoering van veel aanbevelingen van de Commissie behoort tot de verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Dit sluit aan bij de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling binnen de Nederlandse overheid met betrekking tot veiligheid. De primaire verantwoordelijkheid voor het bevorderen van veiligheid ligt op lokaal niveau, waar lokale partners – veelal onder regie van de gemeente – het veiligheidsbeleid vormgeven. Burgers verwachten van de overheid dat zij het veiliger maken van de samenleving tot haar kerntaken rekent. In het Integraal Veiligheidsprogramma (kamerstukken II, 1998/1999, 26 604, nr. 1) is in dit verband het belang van lokaal integraal veiligheidsbeleid benadrukt. Het is de gemeente die hiervoor moet zorgdragen. Het kabinet streeft ernaar dat op korte termijn in alle gemeenten lokaal integraal veiligheidsbeleid wordt ontwikkeld. Om dat te kunnen realiseren beziet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of een voorziening kan worden ingesteld die gemeenten hierbij kan ondersteunen.

Naast de gemeenten, provincies en het Rijk hebben bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers een eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid. In het Integraal Veiligheidsprogramma heeft het kabinet aangegeven dat het bevorderen van integrale veiligheid een kerntaak is van de overheid, maar dat de overheid niet alléén de samenleving veiliger kan maken. Zij heeft daar anderen bij nodig. Vanwege het noodzakelijke draagvlak, maar ook omdat de partners kennis hebben over het tegengaan van onveiligheid op hun terrein. De Commissie heeft in dit verband de verantwoordelijkheid van de ondernemer benadrukt. Hij is als eerste gehouden zorg te dragen voor een veilige en voorschriftconforme uitoefening van zijn activiteiten.

Het kabinet heeft in het Integraal Veiligheidsprogramma aangegeven het als zijn taak te zien om andere partijen en actoren aan te spreken op hun verantwoordelijkheden en betrokkenheid. Een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden, en een goede samenwerking is noodzakelijk voor een succesvol veiligheidsbeleid. Het kabinet doet in dit kabinetsstandpunt voorstellen om daar waar nodig verantwoordelijkheden te verduidelijken of beter te verdelen.

Een succesvol veiligheidsbeleid betekent niet dat alle risico's in onze samenleving kunnen worden uitgesloten. Ook bij een maximale inzet om risico's zoveel mogelijk terug te brengen blijven er risico's over. Risico's die ook kunnen leiden tot een ramp. Inmiddels heeft het kabinet in overleg met de medeoverheden het initiatief genomen om te komen tot een discussie over risico's in de samenleving en de wijze waarop deze kunnen worden beperkt.

2.4 Regelgeving, toezicht en handhaving

Gedurende de twintigste eeuw heeft de toegenomen complexiteit van de samenleving geleid tot meer en ingewikkelder regelgeving. Handhaving van deze regels heeft daarmee niet altijd gelijke tred gehouden. Verschillende problemen spelen in dat verband een rol, zoals de problematiek van tegenstrijdige of complexe regelgeving. In hoofdstuk 1 is aangegeven dat het kabinet in overleg met de mede-overheden is overeengekomen een taskforce in te stellen die als taak heeft voorstellen te ontwikkelen voor de manier waarop de complexiteit van regelgeving kan worden verminderd en geconstateerde tegenstrijdigheid kan worden weggenomen. Hierbij zal het MDW-traject «servicegerichte overheid» worden betrokken.

Het kabinet ziet op het gebied van veiligheid alle reden om te komen tot een omslag in wat de Commissie aanduidt als «een bestuurscultuur van afzien van handhaven».

De Commissie merkt op dat weliswaar door personen en organisaties waarde wordt gehecht aan vrijheid en eigen verantwoordelijkheid, maar dat bij calamiteiten de blik nadrukkelijk wordt gericht op de overheid. «De overheid moet op afstand blijven, zo heet het. Het is opvallend dat de toon van het maatschappelijk debat op slag verandert zodra zich een incident voordoet. (...) De vraag wordt dan gesteld waar de overheid was en wat zij heeft gedaan om de calamiteit te voorkomen en om de gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken».

Deze constatering onderstreept dat de overheid haar verantwoordelijkheid niet kan en mag ontlopen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid haar verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving neemt. Uiteraard is een vergunninghouder zelf verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijke regels en de vergunningsvoorschriften. In aanvulling daarop berust bij de overheid de verantwoordelijkheid een zo hoog mogelijk niveau van naleving te realiseren. Het is echter onvermijdelijk dat in de praktijk de gemeentebesturen, als eerstverantwoordelijke voor het veiligheidsbeleid, prioriteiten stellen bij de handhaving. De handhavingscapaciteit is immers beperkt. De Commissie merkt terecht op dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft «om toereikend toezicht te houden op de naleving van de door haar gestelde regels (...), zeker wanneer die strekken tot het beschermen van (de veiligheid en andere belangen, en rechten van) anderen». Deze overwegingen zijn van belang in het licht van de cultuuromslag die de Commissie bepleit.

De Commissie stelt met betrekking tot gedogen dat het begrip gedogen te veel eer is voor wat in Enschede feitelijk is gebeurd. Het kabinet deelt die opvatting. In het geldend gedoogbeleid is geen plaats meer voor «stilzwijgend gedogen» of «een onrechtmatige toestand maar op zijn beloop laten». Gedogen dient altijd expliciet plaats te vinden en altijd tijdelijk van aard te zijn. Gedogen moet ingebed zijn in maatregelen om die tijdelijkheid te kunnen effectueren en dient altijd verantwoord te worden aan het vertegenwoordigend orgaan dat de regels vaststelde waarvan de overtreding wordt gedoogd. Deze voorwaarden zijn in de nota «Grenzen aan gedogen» (kamerstukken II, 1996/1997, 25 085, nrs. 1 en 2) al scherp verwoord.

Het kabinet is er zich van bewust dat de termen toezicht en handhaving door elkaar lopen, en dat ook de aard van toezicht niet in alle gevallen dezelfde is. Onder handhaving verstaat het kabinet, in lijn met het rapport «Handhaven op niveau» van de Commissie Bestuursrechtelijke en Privaatrechtelijke Handhaving (Commissie Michiels), het doen naleven van rechtsregels. Het kabinet benadrukt dat, ten behoeve van het realiseren van de door de Commissie bepleite cultuuromslag, handhaving op een gedegen beleid dient te berusten en gekenmerkt wordt door een rationele benadering gericht op een verantwoord niveau van naleving. Het is gewenst dat het bestuur op basis van een risico-analyse prioriteiten bij de handhaving jaarlijks in een concreet handhavingsplan vastlegt. De belangrijkste beleidskeuzen bij de handhaving behoren democratisch gelegitimeerd te zijn. Het handhavend bestuur behoort ook geregeld verantwoording af te leggen aan het vertegenwoordigend orgaan over de stand van zaken. Deze democratische verantwoording versterkt de prikkel om daadwerkelijk toezicht uit te oefenen en te handhaven.

Een verantwoordingssysteem dat minder gericht is op alleen regels en meer op beleid in de vorm van toezichts- en handhavingsproducten, zorgt ervoor dat het bestuur dat verantwoording aflegt dichter bij toezicht en handhaving komt te staan. Het bestuur en de verschillende uitvoerende handhavers zoeken daarbij steeds de benodigde samenwerking. Over en weer spreken zij elkaar aan op gemaakte afspraken. In de praktijk worden instrumenten die de kwaliteit van de handhaving waarborgen verder ontwikkeld en toegepast. Bij geconstateerde overtredingen wordt zonodig opgetreden door het (doen) beëindigen van de onrechtmatige situatie en het bestraffen van de overtreder.

Specifiek voor de vuurwerkregelgeving bepleit de Commissie de ontwikkeling van een toezichtbeleid door het bevoegd gezag, een actieve afstemming met de Inspectie Milieuhygiëne en de periodieke verslaglegging daarover door de politiek verantwoordelijke bestuurders aan het vertegenwoordigend orgaan. Het kabinet neemt deze aanbeveling over. Dit zal ertoe bijdragen dat de actieve betrokkenheid van bestuurders bij vergunningverlening en handhaving wordt versterkt. Voor de versterking van het tweedelijns toezicht op het gebied van vuurwerkregelgeving is inmiddels door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer besloten om de Inspectie Milieuhygiëne uit te breiden.

Toezicht

Het dit voorjaar te verschijnen kabinetsstandpunt Toezicht zal, onder andere in reactie op het advies van de commissie Borghouts, een algemeen kader geven waaraan toezichthouders moeten voldoen. Uitgangspunt vormt een strikte functiescheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht in de ambtelijke organisatie. Daarnaast is het formuleren en toepassen van consistent toezichtsbeleid noodzakelijk om adequaat invulling te geven aan de toezichtsfunctie. Zo komt ook de directe bestuurlijke betrokkenheid bij het toezichtsbeleid beter tot zijn recht. Het kabinetsstandpunt zal verder betrekking hebben het bevorderen van afstemming en op de zachte kanten van het toezicht, zoals onderlinge verhoudingen, organisatie- en bestuurscultuur en het hanteren van een actief personeelsbeleid. Teneinde informatie-uitwisseling en coördinatie tussen toezichthouders te bevorderen zal het kabinetsstandpunt een doorlichting van toezichtsarrangementen op rijksniveau in het vooruitzicht stellen.

Handhaven op niveau

In het kabinetsstandpunt «Handhaven op niveau» (kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 VI, nr. 67) heeft het kabinet zijn plannen uiteengezet om burgers en overheden nadrukkelijk te prikkelen hun verantwoordelijkheid te nemen om de naleving van de regels te bevorderen. Daarmee wil het kabinet een aanzet geven tot een meer offensief en slagvaardig handhavingsbeleid. Een gedegen analyse van de risico's en een goede afweging ten aanzien van de vraag welke interventie het beste aan een goede naleving kan bijdragen, vormen daarvan het beginpunt. Een versterking van de samenwerking tussen de verschillende handhavers of inspectiediensten kan vervolgens helpen om de beschikbare handhavingscapaciteit doelmatig in te zetten. Op die wijze ontstaat ook inzicht in mogelijkheden tot effectieve preventie, terwijl voor handhavingstekorten minder ruimte ontstaat. In dit kader is een MDW-werkgroep «Toezicht op het bedrijfsleven» ingesteld, die zich richt op de versterking van het presteren van het toezicht in termen van naleving van de wet bij zo laag mogelijke lasten. De werkgroep zal in de zomer van 2001 aan het kabinet rapporteren.

Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt «Handhaven op niveau» is op29 november 2000 een stuurgroep onder voorzitterschap van dr. R.W. Welschen ingesteld, die handreikingen ontwikkelt voor de handhaving op de diverse terreinen. Minstens één maal per jaar zal de stuurgroep verslag uitbrengen over haar werkzaamheden aan de minister van Justitie.

In het kabinetsstandpunt «Handhaven op niveau» komt ook de rechtspositie van derden bij sanctiebesluiten aan de orde. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft in dat kader en naar aanleiding van het voorontwerp voor de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht een onderzoek laten uitvoeren naar de vraag hoe sterk de burger staat die via rechtsbescherming handhaving van het milieurecht wil afdwingen. Als het om het milieu en de veiligheid van de mens gaat, moeten burgers er op kunnen vertrouwen dat bestuursorganen waar nodig voortvarend optreden tegen milieu-overtredingen en de nadelen daarvan ongedaan maken. Bovendien moeten zij – ingeval dat vertrouwen lijkt te worden beschaamd en overtredingen voortduren – kunnen bewerkstelligen dat bestuursorganen alsnog hun verantwoordelijkheid voor bestuurlijke handhaving nemen.

Tegelijkertijd werkt het kabinet aan de verdere ontwikkeling van instrumenten als kwaliteitsborging en wetgevingssimulatie met het oog op handhaafbaarheid. Het kabinet ondersteunt in dat verband de samenwerking tussen het Expertisecentrum Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie en de informatievoorziening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten ten behoeve van de bestuurlijke handhaving en het op initiatief van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Openbaar Ministerie gestarte project ter verbetering van de handhaafbaarheid van de milieuregelgeving. De beleidsvoornemens in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de ordeningswetgeving worden nog dit voorjaar vastgelegd in een Beleidsplan Bijzondere Opsporingsdiensten. Het beleidsplan zal periodiek aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het kabinet wil met deze operatie bij dragen aan een gericht toezicht, een gerichte signalering naar het vakdepartement, dat vervolgens slagvaardiger kan handhaven, en aan integrale strafrechtelijke handhaving.

In het Regeerakkoord is reeds aangegeven dat het bestuur verplicht zou moeten worden aan burgers en bedrijven op samenhangende wijze relevante informatie aan te bieden. In dit verband bestaat het voornemen in de Algemene wet Bestuursrecht een «coördinatieregeling» en een «informatieregeling» op te nemen. De coördinatieregeling geeft een regeling voor situaties waarin voor bepaalde activiteiten (zoals het starten van een bedrijf) verschillende overheidsbesluiten nodig zijn. De regeling voorziet in de aanwijzing van een coördinerend bestuursorgaan die de procedurele en inhoudelijke samenhang bewaakt. De informatieregeling leidt tot een inspanningsverplichting om aanvragers die een bepaalde activiteit willen verrichten, informatie te geven over de besluiten die verder nog moeten worden aangevraagd om die activiteit te kunnen uitvoeren. Deze regeling kan van betekenis zijn voor een verbeterde afstemming of integratie van activiteiten van toezichthouders en zo een goede naleving van de regels vergemakkelijken. Het hiertoe strekkende wetsvoorstel zal naar verwachting rond de zomer van 2001 gereed zijn.

Openbare inrichtingen en ICT

Het op 21 februari jl. verschenen kabinetsstandpunt (kamerstukken II, 2000/2001, 24 036, nr. 207) naar aanleiding van het MDW-rapport «Openbare inrichtingen» behandelt een deel van de problematiek die door de Commissie is beschreven. Daaruit blijkt dat knelpunten in de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wet- en regelgeving met betrekking tot openbare inrichtingen onder meer zijn terug te voeren op de organisatie en werkwijze bij gemeenten en handhavers. Vereenvoudigen van het vergunningenstelsel en stroomlijning in de uitvoering daarvan kunnen oplossingen bieden. Inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) kan daaraan bijdragen, bijvoorbeeld doordat de overheid burgers en bedrijven op samenhangende wijze, en waar mogelijk via één loket (Overheidsloket 2000) kan voorzien van publieke informatie en diensten. Door het toegankelijk maken van relevante gegevens wil het kabinet de samenleving maximaal betrekken bij een goede naleving van de wettelijke regels. Eén dezer dagen verschijnt een discussienota over de toekomst van de milieuwetgeving, waarin wordt voorgesteld dat op korte termijn de mogelijkheden van toepassing van ICT in het kader van de milieuwetgeving in kaart worden gebracht.

3 VUURWERK, VERGUNNINGEN EN EXTERNE VEILIGHEID

3.1 Vuurwerkbeleid

3.1.1 Huidige regelgeving

Vele partijen zijn betrokken bij het vuurwerkbeleid. Om hierin inzicht te verkrijgen, wordt in deze paragraaf kort ingegaan op de regelgeving en verantwoordelijkheden met betrekking tot de vuurwerkketen, voorzover deze relevant zijn voor de reactie op de aanbevelingen van de Commissie. Belangrijke elementen van deze vuurwerkketen zijn: productie, internationaal transport, import (met opslag tijdens vervoer), nationaal transport, opslag en werken met vuurwerk, handel en bezigen (= vuurwerk opstellen en afsteken).

De productie van vuurwerk vindt vooral in China plaats. Daar wordt het vuurwerk geclassificeerd naar gevarenklasse. Voor het transport geldt internationale regelgeving, aangevuld met nationale regelgeving.

De eisen voor de classificatie in het vervoer vloeien voort uit aanbevelingen van het Economisch en Sociaal Comité van de Verenigde Naties. Deze aanbevelingen vormen de basis van internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de zee, het spoor, de weg, de binnenwateren en door de lucht. Uitgangspunt hierbij is dat de aangesloten staten de in andere lidstaten uitgevoerde classificaties accepteren. Dit betekent dan ook dat een land, waarin de productie plaats vindt, de verantwoordelijkheid heeft voor het toezicht op de juiste classificatie van het vuurwerk.

De classificatie houdt in dat gevaarlijke stoffen worden geïdentificeerd op hun «gevaars»eigenschappen en op basis daarvan een classificatie meekrijgen. De verpakking kan bij vuurwerk de classificatie beïnvloeden door de beschermende werking hiervan. De classificatie is dan ook primair bedoeld voor het vervoer en is niet zonder meer te gebruiken in een inrichting waar het vuurwerk wordt opgeslagen en uitgepakt.

Met betrekking tot vuurwerk zijn de volgende hoofdlijnen van het classificatiesysteem van belang: klasse 1.1. gevaar voor massa-explosie; klasse 1.2. gevaar voor scherfwerking; klasse 1.3. gevaar voor brand en gering gevaar voor luchtdruk- of scherfwerking of met gevaar voor beide, maar niet met gevaar voor massa-explosie; klasse 1.4. gering explosiegevaar en gevolgen hoofdzakelijk beperkt tot de verpakking.

De Nederlandse bijdrage aan deze internationale regelgeving met betrekking tot de classificatie voor het vervoer wordt door de minister van Verkeer en Waterstaat verzorgd.

Met de EU-kaderrichtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor zijn de internationale regels ook van toepassing verklaard voor het nationale vervoer van gevaarlijke stoffen.

Deze regels en de kaderrichtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, de binnenwateren en door de lucht zijn in Nederland geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en in uitvoeringsregelingen. Voor het buitengaats zeevervoer van gevaarlijke stoffen op een Nederlands schip zijn de internationale aanbevelingen bindend vastgelegd in het Handboek Gevaarlijke Stoffen op grond van de Schepenwet.

De Rijksverkeersinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Dit geldt ook voor andere toezichthoudende en opsporingsinstanties die ingevolge de Wet vervoer gevaarlijke stoffen hiervoor zijn aangewezen. Binnen de reikwijdte van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen strekt deze verantwoordelijkheid zich ook uit tot de opslag gedurende een korte periode in afwachting van verder vervoer, hetgeen aan de orde is bij havenbedrijven.

Ook is de Rijksverkeersinspectie nu nog, tot de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit (zie paragraaf 3.1.2.), belast met de afgifte van vergunningen voor het afleveren en bezigen van professioneel vuurwerk en het toezicht op de naleving van de daaraan verbonden voorschriften.

De concentratie van de vervoerscontroles met betrekking tot vuurwerk ligt bij de vervoersinrichtingen in de haven van Rotterdam.

Het opslaan en werken met vuurwerk vindt plaats in inrichtingen. Deze inrichtingen vallen onder de Wet milieubeheer. Deze wet behoort tot de beleidsverantwoordelijkheid van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De gemeente is het bevoegd gezag voor een inrichting waar vuurwerk wordt opgeslagen en/of bewerkt. Bij het afgeven van de vergunning wordt tot op heden de directie Materieel Koninklijke Landmacht als wettelijk adviseur betrokken. De gemeente verbindt voorschriften aan de vergunning die nodig zijn ter bescherming van het milieu, waaronder de externe veiligheid en ziet toe op de naleving van de vergunningvoorschriften door diegene die de inrichting drijft. De krachtens de Wet milieubeheer door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen ambtenaren houden toezicht in de tweede lijn (dat wil zeggen toezicht op en advies aan gemeenten bij de uitvoering van de Wet milieubeheer).

Het afleveren van dit vuurwerk door importeurs aan bedrijven is nu gebonden aan een vergunning op grond van het Reglement Gevaarlijke Stoffen, artikelen 41, resp. 33. Hetzelfde geldt voor het bezigen van professioneel vuurwerk (opstellen en afsteken) bij evenementen. Deze regelgeving is gebaseerd op de Wet Gevaarlijke Stoffen die op 1 augustus 1996 vervangen is door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Wet Gevaarlijke Stoffen richtte zich niet alleen op het vervoer, maar ook op andere handelingen zoals het bezigen van professioneel vuurwerk. Met de vervanging van deze wet door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in 1996 zou de betrokkenheid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bij het bezigen (zijnde opstellen en afsteken van vuurwerk) eindigen en zou deze taak worden overgenomen door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Bij de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit wordt deze overname gerealiseerd.

In augustus 1999 – negen maanden voor de ramp in Enschede – bleek dat de invoering van een publiekrechtelijke erkenningsregeling met de vuurwerkbranche niet haalbaar was omdat naar de mening van het Rijk de door de vuurwerkbranche gewenste regeling te weinig aangrijpingspunten voor handhaving zou bieden. De ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat hebben toen besloten dat er in afwachting van de totstandkoming van het Vuurwerkbesluit voor de overgangsperiode beleidsregels zouden worden opgesteld met heldere criteria voor de afgifte van bezigingsvergunningen. Dit ook ter voorbereiding op de millenniumwisseling, waarbij naar verwachting veel vuurwerk zou worden gebezigd.

Deze beleidsregels zijn in een schrijven van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan de vuurwerkbranche op 3 augustus 1999 meegedeeld. Zij bevatten voorschriften voor de vergunningverlening, o.a. inzake de vakbekwaamheid van de betrokken personen, de bedrijfsvoering, de verplichte aansprakelijkheidsverzekering en de melding van de plaats, de datum en het tijdstip van bezigen.

In december 1999 is door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de Regeling professioneel vuurwerk 1999 getroffen op grond van artikel 31 van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Deze voorziet in een strafbaarstelling van een overtreding van de voorschriften voor het bezigen van professioneel vuurwerk op basis van het Reglement Gevaarlijke Stoffen. Op 30 november 2000 is deze regeling door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor nog 1 jaar verlengd. Artikel 31 Wet milieugevaarlijke stoffen schrijft voor dat na verloop van dit tweede jaar de regeling moet worden vervangen door een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 24 Wet milieugevaarlijke stoffen. Als het Vuurwerkbesluit niet uiterlijk op 2 december 2001 in werking treedt, zal een dergelijke spoed-Algemene Maatregel van Bestuur worden vastgesteld.

3.1.2 Ontwerp-Vuurwerkbesluit

Na de vuurwerkramp heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een nieuw vuurwerkbesluit voorbereid. Dit ontwerp is op 21 februari 2001 naar de Tweede Kamer gezonden. Dit besluit vervangt de huidige regelgeving en omvat aangescherpte regels met betrekking tot de gehele keten van invoer, doorvoer, uitvoer, opslag, vervaardigen dan wel assembleren, handel, en afsteken van zowel professioneel als consumentenvuurwerk. Voorts worden in het ontwerp-Vuurwerkbesluit regels gesteld ten aanzien van de externe veiligheid, waar het gaat om een inrichting waar vuurwerk wordt opgeslagen of waar met vuurwerk wordt gewerkt. Het gaat daarbij onder andere om veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare objecten en in het vigerende bestemmingsplan voorziene kwetsbare objecten. Deze regels hebben ook betrekking op de doorwerking van deze veiligheidsafstanden op het gebied van de ruimtelijke ordening, voorzover het inrichtingen betreft voor het opslaan of bewerken van vuurwerk. De afstanden moeten in acht worden genomen bij de situering van nieuwe inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk ten opzichte van kwetsbare objecten die in de nabijheid van dergelijke inrichtingen liggen of op grond van het vigerende bestemmingsplan aldaar mogen worden gerealiseerd en bij de situering van nieuwe kwetsbare objecten ten opzichte van bestaande inrichtingen waar vuurwerk aanwezig mag zijn. De doorwerking van de veiligheidsafstanden komt derhalve tot uitdrukking bij de verlening van milieuvergunningen en bij de vaststelling van ruimtelijke ordeningsbesluiten.

Het ontwerp-Vuurwerkbesluit gaat wat de externe veiligheid betreft niet in op de tijdelijke opslag in havens en op de veiligheidsaspecten van het vervoer van vuurwerk. Voor het vervoer van vuurwerk geldt het bestaande risicobeleid, gebaseerd op het vervoer van alle stoffen over een transport- as. Voor de vervoersinrichtingen wordt, zoals dat ook in de toelichting op het ontwerp-Vuurwerkbesluit is beschreven, de vergunning door het bevoegd gezag zijnde de gemeente of de provincie, gebaseerd op maatwerk. Voor inrichtingen in het Rijnmond-gebied worden voor de aan te houden veiligheidsafstanden richtlijnen voor explosieven in zeehavens gehanteerd.

Voor het opslaan en/of bewerken van professioneel vuurwerk en voor het opslaan van meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk is en blijft een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verplicht en wordt de bevoegdheid tot het verlenen van die vergunning overgeheveld van het college van burgemeester en wethouders naar het college van gedeputeerde staten. Voor het opslaan van ten hoogste 1000 kg consumentenvuurwerk kan worden volstaan met een melding aan het college van burgemeester en wethouders. Voor deze activiteit wordt – net als nu reeds het geval is – geen vergunningplicht opgenomen. Voor het opslaan van meer dan 1000 kg tot ten hoogste 10 000 kg consumentenvuurwerk blijft de vergunningplicht krachtens de Wet milieubeheer in stand. Het college van burgemeester en wethouders is de bevoegde instantie voor het afgeven van deze vergunning.

Voor het afsteken van professioneel vuurwerk is een vergunning vereist. In de toekomst is daarvoor een certificaat van vakbekwaamheid noodzakelijk. Dit certificaat zal, samen met een werkplan, bij het afsteken aan toezichthouders moeten kunnen worden getoond, evenals een werkplan. De bevoegdheid tot het verlenen van een dergelijke vergunning wordt overgeheveld van de minister van Verkeer en Waterstaat naar het college van gedeputeerde staten. Daarnaast wordt de positie van de brandweer versterkt door deze een adviserende rol te geven bij het tot stand komen van de vergunning voor de opslag en/of bewerking van professioneel vuurwerk en bij het verlenen van toestemming voor het afsteken van dat vuurwerk bij een evenement of voorstelling.

In het ontwerp-Vuurwerkbesluit wordt de bestuurlijke zorg voor het opslaan en tot ontbranding brengen van vuurwerk zoveel mogelijk in één hand gelegd, namelijk die van de provincie. Omdat het niet wenselijk is om àlles in één hand te leggen, is voor het toezicht op de vervoersregels een uitzondering gemaakt. Deze zal blijven plaatsvinden door de Rijksverkeersinspectie. Voor opslag van consumentenvuurwerk tot ten hoogste 10 000 kg blijft de bevoegdheid bij de gemeente in verband met de samenhang met overige vergunningverlening. Er komt een implementatieplan voor de uitvoering van het besluit waarin aan afstemming van de handhaving de nodige zorg zal worden besteed.

Het ontwerp-Vuurwerkbesluit bevat een antwoord op een belangrijk deel van de aanbevelingen van de Commissie die het vuurwerkbeleid betreffen en het kabinet neemt deze daarmee over. Het ontwerp-Vuurwerkbesluit zal met betrekking tot de rol van de regionale brandweer worden aangepast in die zin dat de regionale brandweer in alle gevallen om advies wordt gevraagd bij aanvragen om een vergunning voor het opslaan van vuurwerk (dus niet alleen voor het opslaan van professioneel vuurwerk).

De regionale brandweer zal overigens een adviserende rol krijgen bij alle inrichtingen met een effect op de externe veiligheid. Een nadere uitwerking hiervan wordt gegeven in hoofdstuk 4.5.1.

In het ontwerp-Vuurwerkbesluit is de bevoegdheid voor de vergunningverlening voor opslag van professioneel vuurwerk overgeheveld naar de provincie. In de in hoofdstuk 2 genoemde discussienota over de toekomst van de milieuwetgeving wordt overigens voorgesteld om de bevoegdheden ten aanzien van inrichtingen ook te bezien vanuit het perspectief van de potentiële risico's voor gezondheid en veiligheid. Vanwege de voor vergunningverlening en handhaving noodzakelijke professionaliteit en deskundigheid kan dit ook voor andere dan vuurwerkinrichtingen leiden tot voorstellen tot herziening van de huidige bevoegdhedenverdeling.

Het kabinet is van mening dat het bevoegd gezag voor vergunningverlening en toezicht ook moet zorgen dat de voor die taken benodigde expertise voorhanden is. In het bestuurlijk overleg dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft gevoerd met het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is afgesproken dat een plan wordt opgesteld voor de implementatie van het vuurwerkbesluit, waarin op de vereiste expertise nader wordt ingegaan.

Met het ontwerp-Vuurwerkbesluit reageert het kabinet ook op de aanbeveling van de Commissie om een uitspraak te doen over de vraag of alle klassen en/of alle typen vuurwerk moeten worden toegelaten tot Nederland en tot gebruik in ons land. Er is gekozen voor de beleidslijn om vuurwerk alleen toe te laten binnen strikte randvoorwaarden. Het ontwerp-Vuurwerkbesluit voorziet in een verplichte melding bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van alle categorieën vuurwerk. Een bedrijf mag voorts alleen professioneel vuurwerk opslaan als het aan strikte afstands- en andere eisen voldoet, waarbij wordt uitgegaan van massa-explosiviteit, ongeacht de classificering van het professionele vuurwerk. Er is gekozen voor een effectgerichte benadering om ook bij het meest ernstige ongeval letsel te voorkomen.

In het ontwerp-Vuurwerkbesluit wordt aangegeven wat onder consu- mentenvuurwerk en onder professioneel vuurwerk wordt verstaan en welke productveiligheidseisen moeten worden nageleefd. Het onderscheid tussen de beide soorten vuurwerk is gebruikersgericht beschreven. Er wordt een relatie gelegd met het classificatiesysteem door te regelen dat consumentenvuurwerk een zodanige verpakking moet hebben dat deze behoort tot klasse 1.4G of 1.4S. Daarnaast moet de importeur er voor zorgen dat geïmporteerd vuurwerk is aangeduid met de juiste gevarenklasse overeenkomstig de classificatie.

De Commissie stelt voor om het toezicht op de classificatie te verbeteren en ten behoeve van de betrouwbaarheid van de classificatie een systeem van herclassificatie voor opslag, conform regelingen in andere landen door te voeren. De classificatie voor vervoer, die is gebaseerd op een combinatie van de aard van het vuurwerk en de verpakking, is immers niet zonder meer bruikbaar voor de opslag van vuurwerk. In het ontwerp-Vuurwerkbesluit is hierin voorzien doordat de eisen voor professioneel vuurwerk per definitie zijn afgestemd op de gevaarzetting van vuurwerk dat is ingedeeld in klasse 1.1G. Deze eisen gelden ook wanneer het vuurwerk door de fabrikant of importeur voor vervoer in een andere klasse is ingedeeld.

De vervoersclassificatie van het vuurwerk wordt bepaald door het vuurwerk met inbegrip van de verpakking. Bij opslag wordt dan ook in het ontwerp-Vuurwerkbesluit gekozen voor een effectgerichte benadering, waarbij van de zwaarste indeling van het vuurwerk wordt uitgegaan en daarmee ook aan de hiervoor gestelde veiligheidsafstanden.

De minister van Verkeer en Waterstaat zal onderzoeken of het mogelijk is om lijsten te maken van soorten vuurwerk met hun bijbehorende classificatie. Deze lijsten kunnen dan voor de toezichthoudende instanties een hulpmiddel zijn om tot een snelle en doelmatige controle te komen. Ook kunnen de lijsten bekend worden gemaakt, zodat importeurs en andere belanghebbenden daarmee rekening kunnen houden.

Het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een product dat niet op deze lijst voorkomt, kan dan worden tegengehouden, tenzij de importeur alsnog met een keuring kan aantonen onder welke classificatie het product valt. Onbekende typen vuurwerk kunnen alleen dan worden toegelaten indien uit een keuring blijkt dat de opgegeven classificatie juist is. Dit geldt ook voor consumentenvuurwerk. Om versnippering van handhavingstaken over verschillende instanties tegen te gaan is voor de controle op het consumentenvuurwerk in het ontwerp-Vuurwerkbesluit geen rol meer opgenomen voor de Keuringsdienst van Waren.

In het ontwerp-Vuurwerkbesluit is de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de classificatie van de transportverpakking neergelegd bij de importeur. Deze is ook verantwoordelijk voor de aanduiding van de bestemming van het vuurwerk, namelijk voor professioneel dan wel voor particulier gebruik. Die aanduiding moet zowel op de transportverpakking als op de afzonderlijke vuurwerkartikelen worden aangebracht.

De verantwoordelijkheid van degene die het vuurwerk opslaat, is in het ontwerp-Vuurwerkbesluit geformuleerd als een afgeleide van de verplichting voor de importeur. Degene die het vuurwerk opslaat, mag de gevarenklasse die de importeur op de vervoersverpakking heeft laten aanbren- gen, niet veranderen.

Vuurwerk dat niet is voorzien van de aanduiding «bestemd voor professioneel gebruik» of «bestemd voor particulier gebruik», mag niet in het maatschappelijk verkeer komen. Daartoe wordt dit niet-geëtiketteerde vuurwerk gelijk gesteld met professioneel vuurwerk. In combinatie met de Wet milieubeheer of de Wet op de economische delicten biedt het Vuurwerkbesluit een toereikende basis om dit niet-geëtiketteerde vuurwerk in beslag te kunnen nemen. Wel zal in dit verband artikel 1.1.2. lid 2 van het ontwerp-Vuurwerkbesluit nader worden bezien. Daarnaast zal de toelichting op het Vuurwerkbesluit de handhavingsaspecten van de regels voor classificatie en etikettering nader specificeren.

In de Nota van toelichting van het ontwerp-Vuurwerkbesluit is beschreven hoe een certificeringssysteem voor het afsteken van vuurwerk tot stand zal worden gebracht. Door de provincie zal slechts een vergunning voor het afsteken van vuurwerk worden verstrekt indien een certificaat van vakbekwaamheid kan worden getoond. Dit certificaat zal, samen met een werkplan, bij het afsteken moeten kunnen worden getoond.

In het ontwerp-Vuurwerkbesluit wordt gewaarborgd dat de aanvraag voor een vergunning voor een inrichting voor professioneel vuurwerk alle gegevens oplevert die het bevoegd gezag nodig heeft om die vergunning conform de eisen van het Vuurwerkbesluit te kunnen verlenen. Ook in het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer wordt geregeld dat de vergunningaanvrager de informatie verschaft die voor een beoordeling van zijn aanvraag nodig is. Daarnaast heeft het bevoegd gezag altijd de mogelijkheid om aanvullende informatie te vragen.

Om de periode tot het moment waarop het ontwerp-Vuurwerkbesluit in werking treedt (naar verwachting eind 2001) te overbruggen, zal het kabinet in overleg met het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bevorderen dat, bij voorkeur door de betrokken bedrijven zelf, zo snel mogelijk wordt gerapporteerd over de mate waarin de bestaande professionele vuurwerkbedrijven voldoen aan het ontwerp-Vuurwerkbesluit.

Het ontwerp-Vuurwerkbesluit leidt tot de sanering van een aantal vuurwerkbedrijven. Voor de sanering van inrichtingen met een naar de huidige maatstaven te hoog risico kan een beroep worden gedaan op de schadevergoedingsartikelen van de Wet milieubeheer, mits uiteraard aan de hiervoor gestelde criteria wordt voldaan.

3.1.3 Internationale initiatieven

Na de vuurwerkramp is veel onderzoek verricht o.a. naar de classificatieregels voor vuurwerk en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. Uit onderzoek bij vuurwerkinrichtingen van de Inspectie Milieuhygiëne in samenwerking met de Rijksverkeersinspectie is gebleken dat veel professioneel vuurwerk als 1.4G is geclassificeerd en als zodanig wordt geïmporteerd in Nederland, doch bij beproevingen 1.3 kan blijken te zijn en in een aantal gevallen 1.2 of zelfs 1.1 (massa-explosief).

Een ander punt is dat pas nadat het dossier Culemborg bij het onderzoek over de vuurwerkramp te Enschede is betrokken, voor het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat is gebleken hoe combinaties van opgeslagen vuurwerk van verschillende gevarenklassen zich kunnen gedragen bij een eventuele ontploffing. Indien een kleine hoeveelheid explosieve stof reagerend volgens gevarenklasse 1.1 samen wordt opgeslagen met een grote hoeveelheid artikelen en materialen van andere gevarenklassen, wordt bij een eventuele ontploffing de kracht van de (massa)-explosie bepaald door de totaal aanwezige explosieve stof. In het onderzoek door TNO van april 1991 werd dit als de mogelijke oorzaak van de grote gevolgen van de vuurwerkexplosie in Culemborg gezien en eveneens heeft dit fenomeen, aldus ook het onderzoek van de Commissie bij de vuurwerkramp te Enschede een rol gespeeld bij de omvang van de ramp.

Voor het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is dit reden geweest om in het ontwerp-Vuurwerkbesluit bij de vaststelling van de veiligheidsafstanden voor het opslaan en/of bewerken van professioneel vuurwerk per definitie uit te gaan van klasse 1.1.

Voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat is dit reden geweest om in december 2000 het bovenstaande in het United Nations Committee of Experts on the Transport of Dangerous Goods aan de orde te stellen. Er blijkt veel steun om dit vraagstuk op de agenda te zetten. Ook China blijkt geïnteresseerd om bruikbare regelgeving te maken. Door het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt nu gewerkt aan een systeem dat gebaseerd is op lijsten van vuurwerk met een vastgestelde classificatie, waar alleen van afgeweken kan worden als middels proeven inderdaad blijkt, dat een bepaald type van een lichtere categorie is.

Afgesproken is dat Nederland in juli 2001 in Verenigde Naties verband met een plan van aanpak komt om de classificatie van vuurwerk op een praktische en handhaafbare manier te regelen.

Het eindresultaat zou dan moeten zijn, dat er een internationaal aanvaarde procedure wordt afgesproken voor het op juiste wijze toepassen van het classificatiesysteem voor vuurwerk, zodanig dat de gegeven classificatie overeenkomt met de daadwerkelijke gevaarzetting en daardoor een veilig vervoer mogelijk is.

3.1.4 Transport

Vooruitlopend op het van kracht worden van de internationale afspraken werkt de minister van Verkeer en Waterstaat aan een interimbeleid ter verscherping van de transportregels voor het vervoer van vuurwerk. Tot dusverre wordt een container vuurwerk geclassificeerd volgens de zwaarst aanwezige partij vuurwerk in de container. De minister van Verkeer en Waterstaat zal voor het binnenlands vervoer per 1 juli 2001 een aantal artikelen in de Regeling Vervoer over Land Gevaarlijke Stoffen aanscherpen die betrekking hebben op het transport van vuurwerk als ware het altijd vuurwerk van klasse 1.1. Het gaat om zaken als voertuig en uitrusting, opleidingseisen aan de chauffeurs, beperkingen aan het vervoer door tunnels en aanwijzing van verplichte rijroutes. Ten behoeve van de effectiviteit van de controle op classificatie zullen vuurwerklijsten worden ingevoerd zoals hierboven omschreven. De toepassing van een dergelijke lijst kan op korte termijn plaatsvinden, zij het dat de vuurwerklijst dan slechts voorziet in een beperkt aantal opsommingen. Uitbreiding van de lijst zal gestaag worden voortgezet, afhankelijk van testen en informatie uit het buitenland.

Aan de Rijksverkeersinspectie wordt melding gedaan van het vuurwerk dat zich aan boord van schepen bevindt met bestemming Nederland. De specificatie zoals opgenomen in het ontwerp-Vuurwerkbesluit kan ook voor de transportcontrole opgaan, mits de melding wordt aangevuld met netto explosieve massa per product/collo en de voor het transport benodigde classificatiegegevens. Aan de hand van vuurwerklijsten en gespecificeerde meldingen kan de Rijksverkeersinspectie en/of andere inspectiediensten een bureaucontrole uitvoeren op basis waarvan vervolgens kan worden besloten tot fysieke controle.

Het nemen van monsters is een belangrijk instrument bij de reguliere en thematische inspecties van de Rijksverkeersinpectie. Bij vuurwerk zijn monstername en testen van vuurwerk in de praktijk problematisch vanwege tijdsbeslag en kostenaspect. Ook mogen vanwege milieuaspecten testen op grote schaal in Nederland niet meer plaatsvinden. De Rijksverkeersinspectie zal bezien hoe aan de monstername concreet invulling kan worden gegeven en hoe bij gerede twijfel het vuurwerk toch kan worden getest.

Het ministerie van Verkeer en Waterstaat zal in overleg met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bezien of een testlocatie geschikt kan worden gemaakt voor het testen van vuurwerkmonsters die bij inspecties zijn genomen. Zolang er geen testlocatie beschikbaar is zal het testen – tegen hoge kosten – in het buitenland geschieden. Grootschalige testen vinden alleen plaats in het buitenland.

De Rijksverkeersinspectie kan in de huidige situatie ingevolge het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen en het Reglement Gevaarlijke Stoffen namens de minister van Verkeer en Waterstaat vergunningen verlenen voor het afleveren en/of het ter aflevering aanwezig houden en het bezigen van ontploffingsgevaarlijke stoffen. Alvorens een vergunning voor het afleveren of bezigen wordt verstrekt, dient de korpschef van de betrokken politieregio ingevolge artikel 41, derde lid van het Reglement Gevaarlijke Stoffen een oordeel te geven over de aanvrager en de in de bezigingsvergunning te benoemen deskundige medewerkers. Nadat was gebleken dat het Besluit politieregisters (Bpolr) er niet in voorzag dat voor dit doel de politieregisters konden worden geraadpleegd is dit besluit per 1 februari 2001 in die zin aangepast. Ook na de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit zal de korpschef zijn adviesrol behouden.

3.1.5 Besluit risico's zware ongevallen 1999

Zolang de explosieve eigenschappen van de verschillende klassen professioneel vuurwerk niet vast staan en de classificatie van dit vuurwerk nog onvoldoende betrouwbaar is, is het kabinet van mening dat voor de toepassing van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 ervan moet worden uitgegaan dat alle professioneel vuurwerk massa-explosief is. Dat houdt in dat de drempelwaarden van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 voor «zeer explosief» van toepassing moeten zijn. Ook is noodzakelijk, zoals de Commissie constateert, om in het Besluit risico's zware ongevallen 1999 vast te leggen op welke wijze het netto-gewicht van vuurwerk dient te worden bepaald in verband met de vaststelling of en zo ja, welke drempelwaarde van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 wordt overschreden. Tevens zullen de hoogten van de drempelwaarden worden aangescherpt, bij voorkeur mede in Europees verband. Aanpassing van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 op deze punten zal zo spoedig mogelijk door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden gerealiseerd, waarna het in 2002 in werking kan treden.

3.1.6 Arbeidsomstandighedenbesluit

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal het Arbeidsom- standighedenbesluit aanpassen. De arbeidsveiligheidsrapportage zal in dit besluit worden vervangen door een aanvullende Risico Inventarisatie en Evaluatie met een aangepast grenswaardensysteem voor ontplofbare stoffen. Door de toekomstige aanpassing van het grenswaardensysteem zal een deel van de vuurwerkbedrijven worden verplicht een aanvullende Risico Inventarisatie en Evaluatie op te stellen. Hierin zullen ongevalsscenario's, preventiebeleid, veiligheidsbeheerssysteem en het interne noodplan centraal behoren te staan. Ter ontwikkeling van een aangepast grenswaardensysteem is een onderzoek gestart.

Naar verwachting kan het aangepaste Arbeidsomstandighedenbesluit medio 2002 in werking treden.

3.2 Vergunningenbeleid

3.2.1 Huidige situatie

Het college van burgemeester en wethouders is – met een enkele uitzondering daargelaten – het bevoegd gezag op het gebied van milieu- en bouwvergunningen, met dien verstande dat voor bepaalde categorieën van inrichtingen niet de colleges van burgemeester en wethouders, maar de colleges van gedeputeerde staten het bevoegde gezag voor milieuvergunningen zijn. Bij het gezag dat bevoegd is voor de vergunningverlening ligt ook het toezicht op de naleving daarvan en de bestuursrechtelijke handhaving: het eerstelijnstoezicht. In de milieuwetgeving is geregeld dat de Inspectie Milieuhygiëne door het bevoegd gezag in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen over milieuvergunningaanvragen. Indien het bevoegd gezag bij vergunningverlening in strijd komt met het rijksbeleid kan de Inspectie Milieuhygiëne, na goedkeuring door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in beroep gaan bij de Raad van State. De Inspectie Milieuhygiëne oefent daarnaast toezicht uit op de kwaliteit van de handhaving van de milieuwetgeving door het bevoegd gezag. De Inspectie Milieuhygiëne kan in dat kader, net als ieder ander, het bevoegd gezag verzoe- ken om bestuurlijk handhavend op te treden tegen milieu-overtredingen. Ook kan de Inspectie Milieuhygiëne bij milieu-overtredingen in overleg met het Openbaar Ministerie het strafrechtelijke spoor kiezen door het opmaken van een proces-verbaal tegen de overtreder. In de in hoofdstuk 2 al genoemde discussienota over de toekomst van de milieuwetgeving worden voorstellen gedaan ter versterking van de bevoegdheden van de minister van van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van het tweedelijnstoezicht van de Inspectie Milieuhygiëne.

De Wet op de Ruimtelijke Ordening geeft gemeenteraden de bevoegdheid bestemmingsplannen vast te stellen, waarin niet alleen de bestemming van de grond wordt aangegeven, maar zo nodig ook in het belang van een goede ruimtelijke ordening voorschriften worden opgenomen over het toegestane gebruik van grond en opstallen.

Aanvragen voor een bouwvergunning moeten door de gemeente worden afgewezen indien het beoogde bouwwerk of het gebruik ervan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Indien een gemeente bijvoorbeeld ter honorering van een bouwaanvraag vrijstelling wil verlenen van een belemmering daarvoor in het bestemmingsplan, kan zij een vrijstellingsprocedure volgen als opgenomen in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Naast de betrokkenheid van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij het opstellen van bestemmingsplannen, heeft het ministerie ook een wettelijke taak bij het toezicht op de naleving van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De zogenaamde eerste lijns bevoegdheden op handhavingsterrein liggen bij de gemeenten, maar de inspecties op de Ruimtelijke Ordening oefenen in een aantal categorieën tweede lijns handhavingstoezicht uit.

Voor de mogelijk risicovolle inrichtingen is de gemeente veelal bevoegd gezag. Men moet dan denken aan LPG-tankstations en middelgrote bedrijven waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Dit geldt niet voor de grote risicovolle inrichtingen die onder de zogenaamde Seveso-II-richtlijn vallen en die volgens deze richtlijn een veiligheidsrapport moeten opstellen. Hiervoor is de provincie veelal het bevoegde gezag. Dit veiligheidsrapport wordt integraal getoetst door milieudienst, arbeidsinspectie en brandweer.

3.2.2 Vergunningen en bestemmingsplan

De Commissie bepleit een betere afstemming tussen de bouw- en milieuvergunningen en de bestemmingsplannen. Voor vuurwerkbedrijven bevat het ontwerp-Vuurwerkbesluit de (bouw)technische eisen en de afstandseisen die bij het afgeven van een milieuvergunning en bij het maken of herzien van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. Bij het opstellen van het ontwerp-Vuurwerkbesluit zijn de bouwtechnische eisen in overeenstemming gebracht met de eisen in het Bouwbesluit, zodat daar geen interne strijdigheid kan ontstaan.

Voor andere bedrijven waarbij sprake is van risico's zal de koppeling tussen de bouw- en milieuvergunningverlening worden geregeld in het kader van de lopende fundamentele herziening van de milieu- en ruimtelijke regelgeving, waarbij milieuvoorschriften, bestemmingsplan en bouwregelgeving sluitend worden afgestemd.

Ten aanzien van het vraagstuk van afstemming tussen milieuvergunning en wettelijk vastgelegde ruimtelijke eisen met betrekking tot afstand houden of bestemmingsvoorschriften, verwijst het kabinet naar de voor dit jaar aangekondigde Algemene Maatregel van Bestuur «kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen».

3.2.3 Toezicht op rijksniveau

Een betere afstemming op het gebied van de vergunningverlening vergt ook een betere coördinatie van toezichthoudende taken op dit terrein op rijksniveau. Het is niet gewenst om de inspectieverantwoordelijkheden voor alle aspecten van veiligheid bij het rijk onder één dak te brengen. Dat leidt tot een gebrek aan coördinatie met andere aspecten die bij de gemeentelijke vergunningverlening een rol spelen. Wel belangrijk is dat de betrokken inspecties goed samenwerken en tot onderling afgestemde oordelen komen. Het model van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 zal hierbij als voorbeeld dienen. De activiteiten van de verschillende betrokken overheden, zoals Arbeidsinspectie, brandweer, gemeente en Inspectie Milieuhygiëne, worden gecoördineerd door het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer.

Bij het opstellen van het plan Inspectie Milieubeheer 2000 is er reeds voor gekozen om aan veiligheid, gezondheid en milieu een hogere prioriteit te geven. Deze keuze is voor het Inspectieplan van 2001 versterkt doorgezet. Dit heeft geresulteerd in een groot aantal projecten die zich hier specifiek op richten zoals een inventarisatie van risicovolle activiteiten en toezicht-projecten bij bedrijven die onder het Besluit risico's zware ongevallen 1999 vallen en bij ammoniak-koelinstallaties. Deze lijn zal de komende jaren worden doorgezet als de integratie van de Inspecties van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in 2002 is afgerond. Deze reorganisatie die in 1999 in gang is gezet, is vooral bedoeld om het toezicht op de uitvoering en de handhaving van het beleid en de regelgeving van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met name in kwalitatief opzicht, verder te versterken. Dit betekent dat in het Inspectieprogramma voor 2002 al zoveel mogelijk voor een integrale aanpak van bedrijven en overheden gekozen zal worden.

Het bureau Adviseur Milieuvergunningen dat ressorteert onder de directie Materieel Koninklijke Landmacht van het ministerie van Defensie heeft thans nog een rol op basis van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer en het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving.

De taken van het bureau Adviseur Milieuvergunningen betreffen advisering en toezicht in het kader van milieuvergunningverlening door gemeenten. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in casu de Inspectie Milieuhygiene voert op de vergunningverlening en handhaving tweedelijnstoezicht uit. Vanwege de schaars aanwezige deskundigheid is Defensie destijds aangewezen als wettelijk adviseur en toezichthouder voor opslagvergunningen voor ontplofbare stoffen.

In het ontwerp-Vuurwerkbesluit is niet meer voorzien in een advies- (en toezicht)taak voor het bureau Adviseur Milieuvergunningen. Ook de overige advies- (en toezicht)taken van het bureau op basis van de Wet milieubeheer worden geschrapt. Hiervoor zullen de betreffende besluiten worden aangepast.

Een aandachtspunt in relatie met het schrappen van de adviesrol van het bureau Adviseur Milieuvergunningen is de algemene adviesrol van de Inspectie Milieuhygiëne bij vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. In het kader van de lopende evaluatie van de wettelijke taken van de Inpectie Milieuhygiëne zal worden nagegaan of de wettelijk voorgeschreven taak van het bevoegd gezag om milieuvergunningen voor advies aan de Inspectie Milieuhygiëne voor te leggen, in stand moet blijven.

3.2.4 Registratieplicht

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft de Tweede Kamer bij brief van 7 maart 2001 (kamerstukken II, 2000/2001, 27 628, nr. 1) geïnformeerd over het invoeren van een wettelijke registratieplicht voor risicosituaties met betrekking tot gevaarlijke stoffen.

Inwerkingtreding hiervan zal mogelijk begin 2003 kunnen plaatsvinden. Het bijhouden van de registratie door overheden wordt verplicht en de onderlinge informatie-uitwisseling door deze overheden wordt verzekerd. Ook wordt geregeld dat de burger op een gemakkelijke wijze toegang heeft tot deze informatie. Door deze registratieplicht komt een centraal databestand voor de registratie van risicovolle situaties. Bij deze aanpak zijn diverse ministeries betrokken en deze zullen voorzover aan de orde, reeds bestaande werkzaamheden daaraan koppelen (zoals bijvoorbeeld de vervoersatlassen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat) en de mogelijkheden bezien die een dergelijke registratie biedt voor de eigen beleidsterreinen. De informatievoorziening over risicosituaties door gemeenten aan de burgers komt aan de orde in paragraaf 4.5.1.

Bij de uitwerking van de informatievoorziening door gemeenten aan hun burgers kan mede gebruik worden gemaakt van de informatie die is opgenomen in de centrale database die ten behoeve van de wettelijke registratieplicht wordt ontwikkeld.

3.3 Externe veiligheid

3.3.1 Verantwoordelijkheidsverdeling externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beheersing van de risico's vanwege:

• het transport van gevaarlijke stoffen (buisleiding, waterwegen, wegen en spoorwegen);

• het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

• het gebruik van luchthavens.

De geldende normen voor het aanvaardbare risico moeten worden nageleefd bij het nemen van beslissingen over risico-bronnen (milieuvergunningen, tracébesluiten, reconstructie van wegen, uitbreiding van luchthavens etc.) en over de ruimtelijke ordening in de omgeving van die risico-bronnen. Het uitgangspunt is dat eerst het risico bij de bron zoveel mogelijk wordt gereduceerd. Dat is echter niet altijd voldoende mogelijk, waardoor het nodig is afstand te scheppen tussen de bron en kwetsbare functies (huizen, kantoren etc.) in de omgeving.

De normen voor het externe veiligheidsbeleid zijn voor het grootste deel in diverse beleidsnota's aan de Tweede Kamer vastgelegd, maar ontberen een wettelijke status. Doorwerking van de normen ten aanzien van risico-bronnen en de ruimtelijke ordening naar beleid is dus vaak niet wettelijk gegarandeerd.

Met de Commissie is het kabinet van mening dat het externe veiligheidsbeleid op rijksniveau meer aandacht behoeft. Het kabinet zal het onderwerp veiligheid en daarmee ook externe veiligheid hoger op de agenda van de betrokken ministeries zetten. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal het initiatief nemen om een grondige discussie over het externe veiligheidsbeleid aan te gaan. Daarbij komen de volgende zaken, in onderling verband, aan de orde.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal nog dit jaar een voorstel voor een Algemene Maatregel van Bestuur «kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen» bij het kabinet indienen. Daarnaast zal de minister van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een voorstel voor een Algemene Maatregel van Bestuur «externe veiligheid van vervoer» bij het kabinet indienen. In deze Algemene Maatregelen van Bestuur zullen de normen worden aangegeven die gehanteerd gaan worden voor inrichtingen (risico-bedrijven) en transport met betrekking tot het risico voor de omgeving. Bronbeleid (zoals milieuvergunningen, internationale regelgeving ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen en het beleid verkeersveiligheid) en ruimtelijke plannen zullen krachtens deze Algemene Maatregelen van Bestuur daaraan worden getoetst. Dat leidt tot afstand houden en het al dan niet toestaan van kwetsbare en minder kwetsbare bestemmingen. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de aangekondigde regelgeving zal door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een overzicht worden vervaardigd van de bestaande risico-bronnen naar type met de bijbehorende, op de huidige risiconormen gebaseerde afstanden tot kwetsbare bestemmingen.

In het kader van de besluitvorming over deze Algemene Maatregelen van Bestuur zal het kabinet beslissen of sommige risico-bronnen zich naar hun aard en betekenis voor de samenleving lenen voor een meer op de effecten bij ongevallen gebaseerd beleid. Met het oog op de grensoverschrijdende aspecten die hierbij een rol spelen, zal een internationale oriëntatie bij deze beleidsvorming worden betrokken.

Naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie om de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te belasten met de verantwoordelijkheid voor de interdepartementale coördinatie van het veiligheidsbeleid reageert het kabinet als volgt: het kabinet bevestigt de huidige verantwoordelijkheidsverdeling. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is verantwoordelijk voor het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van inrichtingen en de minister van Verkeer en Waterstaat is verantwoordelijk voor het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen. Het kabinet is van mening dat deze bestaande verantwoordelijkheidsverdeling helder is en dat er ten aanzien van de verantwoordelijkheidsverdeling geen sprake is van lacunes. Tevens heeft het kabinet besloten om de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de verantwoordelijkheid toe te kennen voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van gevaarlijke stoffen. Dit laat onverlet de onvervreemdbare verantwoordelijkheden en taken van de andere ministers op dit gebied. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal op korte termijn een voorstel indienen bij het kabinet ten aanzien van de nadere uitwerking van deze coördinerende rol.

3.3.2 Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen

In hoofdstuk 2 is aangegeven dat het kabinet de huidige Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen zal opheffen en zal vervangen door een onafhankelijke Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen. Deze onafhankelijke raad zal nieuwe inzichten met betrekking tot de veiligheid van het omgaan met en berekening van de risico's van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van vuurwerk, zowel bij inrichtingen als in het transport, op een adequate wijze aan de rijksoverheid aanreiken. De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal het initiatief nemen om deze Raad in te stellen.

Instelling zal geschieden conform de Kaderwet Adviescolleges. Na een periode van vier jaar zal het functioneren van de Raad worden beoordeeld en zal een besluit worden genomen over het voortbestaan.

De doelstelling van de Raad is: «de ministers onafhankelijk te adviseren over het treffen van technische en technisch-organisatorische maatregelen ter voorkoming van ongevallen en rampen veroorzaakt door het gebruik, de opslag, de productie en het vervoer van gevaarlijke stoffen en ter beperking van de gevolgen van die ongevallen en rampen». Voor de werkwijze van de Raad wordt een structuur voorgesteld die gelijkenis vertoont met de werkwijze van de Gezondheidsraad. De Raad brengt openbare adviezen uit aan de ministers over technische maatregelen en te hanteren analysemethoden. Indien de ministers akkoord gaan met de adviezen, worden deze opgenomen in de regelgeving.

De Raad is onafhankelijk in haar oordeel en geeft technisch-wetenschap- pelijk advies over te formuleren richtlijnen en risicomodellen. De Raad onderhoudt een netwerk van nationale en internationale contacten zodanig dat zij een totaalbeeld van het werkterrein heeft. Ook voert ze een structureel gebruikersonderzoek uit. Op basis hiervan draagt de Raad een jaarplan aan met een doorkijk voor een periode van minimaal drie jaar (meerjarenplan). De Raad heeft een onafhankelijk voorzitter en minimaal acht leden, en wordt ondersteund door een extern secretariaat. De Raad zal beschikken over een structureel budget. Het eerste jaarplan zal worden vastgesteld voor het jaar 2002.

3.3.3 Expertisecentrum

Op basis van de aanbeveling van de Commissie om een expertisecentrum op te richten dat de rol vervult van wettelijke adviseur bij de vergunningverlening aan inrichtingen voor professioneel vuurwerk, zal de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het initiatief nemen voor het oprichten van een expertisecentrum externe veiligheid en vuurwerk bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Dit expertisecentrum zal, in afwijking van de aanbeveling op dit punt van de Commissie, geen wettelijke adviesrol krijgen, omdat dit onduidelijkheid over de verdeling van verantwoordelijkheden in de hand zou werken. Het expertisecentrum moet om die reden ook niet rechtstreeks onder het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of de Inspectie Milieuhygiëne vallen. Het kabinet is voorts van mening dat het bevoegd gezag voor vergunningverlening en toezicht (onder het vuurwerkbesluit de provincies) zelf primair verantwoordelijk is voor het voorhanden hebben en aanwenden van de voor die taken benodigde expertise. Dat geldt ook voor andere complexe vergunningverlening. Zoals al eerder is aangegeven is in het bestuurlijk overleg dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft gevoerd met het Interproviniaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, afgesproken dat een gezamenlijk implementatieplan ten aanzien van het Vuurwerkbesluit zal worden opgesteld, waarin de expertiseopbouw aan de orde komt.

Een nationaal expertisecentrum op het gebied van externe veiligheid en vuurwerk, met een onafhankelijke status en werkend op wetenschappelijke basis, kan een belangrijk hulpmiddel zijn. Een dergelijk expertisecentrum heeft (desgevraagd) dan een serviceverlenende taak ten behoeve van de bevoegde gezagen en de toezichthouders in eerste en tweede lijn.

4 DE ORGANISATIE VAN DE RAMPENBESTRIJDING

4.1 Inleiding

Het kabinet heeft in de eerste paragrafen van deze brief zijn grote waardering uitgesproken over de inzet van de vele hulpverleners die betrokken waren bij de bestrijding van de ramp. Hiermee onderstreept het kabinet het oordeel van de Commissie die opmerkt dat «talloze medewerkers van de verschillende hulpverleningsdiensten en van andere overheidsdiensten, met moed en grote inzet voortreffelijk werk hebben geleverd».

Uit het onderzoek van de Commissie komen knelpunten naar voren met betrekking tot het functioneren van de organisaties betrokken bij de rampenbestrijding. De Commissie heeft daarover waardevolle aanbevelingen gedaan. Het kabinet is van oordeel dat versterkende maatregelen ten behoeve van de organisatie van de rampenbestrijding noodzakelijk zijn. Het kabinet zal de aanbevelingen gericht aan de rijksoverheid zelf ter hand nemen. Daar waar de aanbevelingen betrekking hebben op het functioneren van de overige partners in de rampenbestrijding zal het kabinet hen aanspreken op hun verantwoordelijkheden en hen waar nodig ondersteunen.

De Commissie heeft bij de toewijzing van haar aanbevelingen zorgvuldig de bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de rampenbestrijding in acht genomen. Het kabinet is van oordeel dat de toedeling van verantwoordelijkheden moet worden gehandhaafd. In de brief aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 juni 2000 (kenmerk ES2000/71422) heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deze verantwoordelijkheidstoedeling uiteengezet. De organisatie van de rampenbestrijding heeft haar bestuurlijke verankering op het gemeentelijk niveau. Alleen daar kan de afweging worden gemaakt inzake het gewenste zorgniveau. De uitwerking en coördinatie komen tot stand in de samenwerking op het regionaal niveau. De provincie heeft toezichthoudende bevoegdheden en een toetsende en bemiddelende rol bij de voorbereiding. Het Rijk is verantwoordelijk voor het systeem van de organisatie van de rampenbestrijding en bevordert dat de verantwoordelijke besturen en diensten hun taken kunnen uitvoeren. Het zorgt voor de wet- en regelgeving en toetst de kwaliteit van de rampenbestrijdingsketen. Daarnaast financiert het Rijk een gedeelte van de kosten en treft het aanvullende voorzieningen voor het grootschalig optreden zoals verbindingen, het waarschuwingssysteem en het benodigde materieel.

Het kabinet zal de aanbevelingen van de Commissie uitwerken binnen het kader van bovengenoemde verantwoordelijkheidsverdeling. Naast het intensiveren van het reeds ingezette beleid zal het kabinet stelselversterkende maatregelen nemen.

De mate waarin gemeenten risico's onderkennen en vertalen naar concrete plannen zal voor de burger en de gemeenteraad inzichtelijk worden gemaakt. Het toezicht door de provincie wordt geïntensiveerd. Het kabinet zal de betrokken besturen en instanties verzoeken om de referentiekaders en leidraden gericht op het in samenhang uitvoeren van brandweer en rampenbestrijdingstaken verder uit te werken en te concretiseren en zal de besturen en instanties daarbij ondersteunen.

4.2 Hoofdlijnen van beleid rampenbestrijding

4.2.1 Beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004

Het voorbereiden op en het bestrijden van een ramp vereist de inzet vaneen groot aantal organisaties. Voor een aantal van deze organisaties is het een activiteit naast de normale dagelijkse werkzaamheden. De kans is aanzienlijk dat velen niet met een ramp geconfronteerd zullen worden. In deze constateringen ligt voor een deel de verklaring voor de knelpunten die worden geconstateerd.

Hoewel de inzet van velen bij de voorbereiding op de rampenbestrijding groot is en de gemeenten en regionale hulpverleningsdiensten zich voluit bewust zijn van hun verantwoordelijkheid, zijn er knelpunten gesignaleerd in de organisatie van de rampenbestrijding zoals die is vormgegeven na de opheffing van de Bescherming Bevolking. In diverse nota's en rapporten is geconstateerd dat de bestuurlijke aandacht voor verbetering vatbaar is, dat heldere afspraken over de bestuurlijke en operationele samenwerking deels ontbreken en dat er te weinig wordt geoefend.

Het tempo waarmee de knelpunten worden aangepakt is te laag. Zo beschikken niet alle gemeenten over een risico-inventarisatie en hebben zij deze nog niet in alle gevallen volledig vertaald naar concrete rampenbestrijdingsplannen. Daarnaast moeten binnen de aangegeven bestuurlijke kaders en aan de hand van concrete ervaringen voortvarend verbeteringen worden doorgevoerd.

Het beleid voor de komende jaren is vastgelegd in de beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004 «De veiligheidsketen gesmeed» (kamerstukken II, 1999/2000, 26 956, nr. 2). De beleidsnota sluit aan bij het Project Versterking Brandweer en het Project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen en is gericht op het verder invoeren van de beleidsvoornemens zoals die zijn geformuleerd in het kader van beide projecten.

In het onderstaande worden de hoofdlijnen van de beleidsnota in het kort weergegeven.

Aan de voorkant van de veiligheidsketen kan door pro-actie en preventie winst worden geboekt op het terrein van fysieke veiligheid. In het Project Versterking Brandweer zijn hiervoor referentiekaders opgesteld en aanvullende initiatieven ontwikkeld. Daarnaast neemt als gevolg van de Seveso-II-richtlijn van de Europese Unie het takenpakket van de brandweer met betrekking tot pro-actie en preventie toe. In het kader van de beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004 is daarom voorzien in een bijdrage aan de financiering van extra capaciteit en deskundigheid voor de uitvoering van deze richtlijn.

In de beleidsnota geeft het kabinet aan de regio's te ondersteunen met een Leidraad Maatramp opdat de regio's kunnen bepalen welke operationele prestaties de (parate) diensten en de overige betrokkenen moeten kunnen leveren om de risico's te beheersen.

Om te komen tot een eenduidige organisatie van de rampenbestrijding streeft het kabinet er naar om uiterlijk in 2003 een congruente gebiedsindeling van de regionale samenwerkingsverbanden van de brandweer en de organisatie voor geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen in de wet vastgelegd te hebben. De schaal van de politieregio's is hierbij richtinggevend.

Voor zowel de brandweer als voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen worden de organisatie, de taken en de verantwoordelijkheden door het regionaal bestuur vastgesteld in een organisatieplan. Het organisatieplan als instrument zal wettelijk verankerd worden. Om daarnaast de samenwerking binnen regio's te bevorderen zal het regionaal beheersplan rampenbestrijding eveneens een wettelijke basis krijgen. In het regionaal beheersplan rampenbestrijding worden de afspraken vastgelegd tussen de betrokken besturen van de brandweer, de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de politie, de waterschappen en de overige gemeentelijke diensten over het functioneren van deze diensten als één samenhangende organisatie bij rampen en zware ongevallen.

De rol van de provincie binnen de voorbereiding op de rampenbestrijding wordt versterkt. Het kabinet is voornemens om de commissaris van de Koningin een toetsende rol te geven ten aanzien van de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding. De commissaris van de Koningin zal worden belast met de toetsing van de regionale beheersplannen. Hij kan de regionale besturen verzoeken een beheersplan te wijzigen. Mocht een regionaal bestuur niet tot overeenstemming kunnen komen dan zal de commissaris van de Koningin het regionaal beheersplan vaststellen. Deze rol van de commissaris van de Koningin zal in de wet Rampen en zware ongevallen worden verankerd.

In overeenstemming met ondermeer een aanbeveling van de Parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer, zal de commissaris van de Koningin worden belast met het toetsen van het oefenbeleid. Om besturen in staat te stellen het oefenbeleid verder te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen zal het kabinet, met name voor het multidisciplinair en bestuurlijk oefenen, de regio's ondersteunen. In zijn brief van 28 september 2000 (kamerstukken II, 2000/2001, 26 956, nr. 5) heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven op welke wijze dit geschiedt.

In bijlage 2 van de beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004 is in het wetgevingsoverzicht op hoofdlijnen aangegeven welke wijzigingen in de wetgeving nodig zijn om het in de beleidsnota neergelegde beleid uit te voeren. Zo wordt in de Wet rampen en zware ongevallen de gemeentelijke verantwoordelijkheid vastgelegd voor de totstandkoming van een organisatieplan brandweerzorg en rampenbestrijding en van een regionaal beheersplan rampenbestrijding. Deze worden door het bestuur van de regionale brandweer vastgesteld. Ook worden de eisen die aan deze plannen worden gesteld vastgelegd. In een aanpassing van de Brand- weerwet 1985 worden in het kader van de territoriale congruentie de nieuwe regionale gebiedsindelingen van de brandweerregio's (en daar- mee de regio's voor geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen) vastgelegd, alsmede de procedure tot wijziging van de gebiedsindeling van de betreffende regionale brandweren.

Op initiatief van het kabinet is in 2000 het Landelijk beraad rampenbestrijding opgericht. In het beraad zijn de besturen van politie, brandweer, geneeskundige zorg, de provincies, gemeenten en waterschappen vertegenwoordigd. Dit beraad is bedoeld als overleg- en afstemmingsforum voor alle aspecten van rampenbestrijding en speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van een samenhangend en gecoördineerd beleid van gemeenten, provincies en Rijk ten aanzien van de rampenbestrijding.

Om een adequate organisatie van de rampenbestrijding te realiseren bevordert het kabinet dat het proces van kwaliteitsverbetering wordt voortgezet en verankerd binnen de betreffende organisaties. Het is van belang dat besturen in staat worden gesteld om elkaar aan te spreken op de uitoefening van hun verantwoordelijkheden. Het Rijk is niet aanspreekbaar op het lokale zorgniveau, maar heeft het initiatief genomen dat door het Landelijk Beraad Rampenbestrijding een samenhangend stelsel van kwaliteitsnormen voor de rampenbestrijding wordt opgesteld. De kwaliteitsnormen hebben met name betrekking op de organisatorische aspecten van de rampenbestrijding en vormen een mogelijkheid voor de verantwoordelijke mede-overheden om het gewenste zorgniveau vast te stellen en te vertalen in operationele prestaties van de afzonderlijke disciplines bij de rampenbestrijding.

Daarnaast zal de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding in overleg met de betrokken rijksinspecties de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding periodiek doorlichten.

In de Beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004 is aangegeven dat halverwege het voorziene invoeringstraject, medio 2001, een evaluatie zal worden uitgevoerd. Met deze tussentijdse evaluatie wordt de voortgang van de uitvoering van de beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004 in kaart gebracht. De evaluatie zal inzicht moeten geven in de uitgaven van gemeenten in de kosten voor de brandweer, de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en de rampenbestrijding in de periode 1999–2002. Tevens zal worden onderzocht in hoeverre de huidige inspanning van Rijk en gemeenten afdoende is om een adequate organisatie van de rampenbestrijding te realiseren en in stand te houden. Tot slot wordt getoetst of de huidige verdeling van de rijksmiddelen is afgestemd op de gedifferentieerde spreiding van de risico's over Nederland.

De aanbesteding van de evaluatie is inmiddels in gang gezet en zal met ingang van mei van dit jaar door derden worden uitgevoerd. Naar verwachting zal eind 2001 de eindrapportage worden opgeleverd. De evaluatie zal in samenwerking met de gemeenten en provincie worden uitgevoerd. Beiden zijn betrokken bij de opzet van de evaluatie en maken deel uit van de stuurgroep die het onderzoek begeleidt.

4.2.2 Het beleid inzake geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen

Het kabinetsbeleid voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen is door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwoord in de nota «Met zorg verbonden» (juni 1997). Doel van dit beleid is het versterken van de dagelijkse spoedeisende medische hulpverlening, als basis voor een goed functionerende geneeskundige hulpverlening bij rampen.

In 1999 zijn tien traumacentra aangewezen, die gezamenlijk een landelijk dekkend traumazorgnetwerk moeten realiseren. Ook is – ter versterking van de organisatie en de kwaliteit van de ambulancezorg – in diverse regio's gestart met de vorming van regionale ambulancevoorzieningen en hebben gemeenten (voorlopige) besturen voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen gevormd. De besturen voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen hebben alle een regionaal geneeskundig functionaris aangesteld. De regionaal geneeskundig functionaris heeft de leiding over de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen en is tevens belast met de voorbereiding op die geneeskundige hulpverlening. Sinds januari 2001 is de positie van de regionaal geneeskundig functionaris wettelijk geregeld in de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen. Ter verbetering van de bestaande structuur, de organisatie en de kwaliteit van de dagelijkse reguliere zorg op het gebied van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen is door het kabinet in 2000 het Platform Urgentiegeneeskunde opgericht bestaande uit vertegenwoordigers van de organisaties betrokken bij de geneeskundige keten.

4.3 Aanvullende initiatieven en prioriteiten

De vuurwerkramp is aanleiding geweest om de beleidsvoornemens uit de beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004 en de beleidsnota «Met zorg verbonden» kritisch te toetsen. Veel van de beleidsvoornemens kunnen ongewijzigd worden geïmplementeerd en daarmee een bijdrage leveren aan het oplossen van de door de Commissie en inspecties gesignaleerde knelpunten. Waar de Commissie en inspecties aanbevelingen doen waarvoor reeds beleid is ingezet zal dit beleid kort in de volgende paragrafen worden beschreven. Op onderdelen zullen aanvullende initiatieven worden ingezet dan wel reeds ingezet beleid worden geïntensiveerd. De essentie daarvan is samen te vatten in de volgende drie punten.

Betere planvorming

De mate waarin gemeenten risico-inventarisaties opstellen en beschikken over adequate, op de operationele inzet toegesneden, rampen- en rampbestrijdingsplannen laat te wensen over. Dit betekent dat in de komende jaren de planvorming binnen de rampenbestrijdingsorganisatie op een dwingender manier gestalte zal moeten krijgen. Het kabinet zal – gezien haar systeemverantwoordelijkheid – nadrukkelijk het voortouw nemen als het gaat om het verbeteren van de planvorming. De voorgestelde maatregelen van het Rijk met betrekking tot de uitbreiding van de capaciteit van de regionale brandweer, het verplichten van risico-inventarisaties en het versterken van de controlerende rol van de gemeenteraad worden onder paragraaf 4.5.1 beschreven.

Samenhang vergroten

De organisatie van de rampenbestrijding is nu nog teveel brandweer-georiënteerd. De komende jaren zal meer energie moeten worden gestoken in de multidisciplinaire elementen van de organisatie, waarbij het vooral gaat om het bundelen van de schaars aanwezige kennis en vaardigheden. Het versterken van het functioneren van de geneeskundige kolom binnen het gehele systeem van de rampenbestrijding vormt voor het kabinet een bijzondere prioriteit. Dit wordt onder paragraaf 4.5.4 geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen verder uitgewerkt.

Minder vrijbijvendheid en beter toezicht

Bij het onderwerp rampenbestrijding past geen vrijblijvendheid. De gemeenten, de provincies en het Rijk dienen elkaar dan ook aan te spreken op de toegedeelde verantwoordelijkheden. Het kabinet zal daarom het toezichtsarrangement rampenbestrijding op een aantal punten verbeteren. Er kan echter alleen sprake zijn van een juiste uitoefening van toezicht als het voor gemeenten en regio's duidelijk is waarop en hoe ze daarop worden aangesproken door het Rijk en de provinciale besturen. Deze intensivering van het toezichtarrangement wordt in het onderstaande uitgewerkt.

4.4 Het kwaliteits- en toezichtsarrangement rampenbestrijding

Het Rijk is systeemverantwoordelijk voor de rampenbestrijding. Het schept de noodzakelijke voorwaarden opdat alle verantwoordelijke besturen en diensten in samenhang hun taken kunnen uitoefenen. Dit betekent dat het Rijk zorgdraagt voor de totstandkoming van wet- en regelgeving en de voorstellen voor de eventuele wijzigingen hiervan, voor de inrichting en het functioneren van het systeem en voor de financiering van een gedeelte van de kosten. Het Rijk ziet er op toe dat de besturen hun verantwoordelijkheden nemen en dat zij worden aangesproken indien zij hierin tekort schieten. Het Rijk zal zich in dat kader meer systematisch laten informeren over hetgeen de gemeenten en provincies aan de voorbereiding van de rampenbestrijding doen. Daarover zal nader overleg met Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg plaatsvinden.

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de rampenbestrijding ligtbij de gemeentebesturen. Dit betekent dat ten aanzien van het ontwikkelen van een samenhangend stelsel van kwaliteitscriteria voor de rampenbestrijding de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is dat dit stelsel er komt, en de gemeentebesturen voor de inhoudelijke aspecten.

In de beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 heeft het kabinet aangekondigd dat de regionale brandweer de taak krijgt het proces van de gecoördineerde en planmatige voorbereiding op de rampenbestrijding neer te leggen in een regionaal multidisciplinair beheersplan voor de rampenbestrijding. Het bestuur van de regionale brandweer is, gelet op haar coördinerende rol voor de rampenbestrijding, aanspreekbaar op de totstandkoming hiervan. Het beheersplan dient te zijn afgestemd met de besturen van de bij de rampenbestrijding betrokken organisaties, en bevat afspraken over onder andere het te bereiken zorgniveau op basis van een analyse van de aanwezige risico's, en de operationele prestaties van de hulpverleningsdiensten.

Binnen het kader van dit regionaal beheersplan stellen de afzonderlijke regionale besturen een organisatieplan vast voor de onder hen ressorterende betrokken (operationele) diensten. Hierin worden onder andere de benodigde organisatie, de werkwijze, het personeel, het materieel en het kwaliteitsniveau beschreven om de in het regionale beheersplan bepaalde operationele prestaties te kunnen garanderen. Het bestuur van de regionale brandweer legt het beheersplan ter toetsing voor aan de commissaris van de Koningin. Hiermee wordt de commissaris van de Koningin in staat gesteld een oordeel te geven over de kwaliteit van de beheersplannen, en kan hij zonodig bijsturen. Uiterlijk in 2003 dient in iedere regio het beheersplan rampenbestrijding te zijn vastgesteld.

De besturen van de regionale brandweren zullen aan de gemeentebesturen en aan de commissarissen van de Koningin periodiek rapporteren over de uitvoering van het regionaal beheersplan. Deze bestuurlijke rapportage zal betrekking hebben op de kwaliteit van de voorbereiding van de rampenbestrijding en de voortgang van eventuele activiteiten ter verbetering daarvan. De commissarissen van de Koningin zullen vervolgens hun bevindingen rapporteren aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In de beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 is aangekondigd dat met de verantwoordelijke besturen en de betrokken diensten een samenhangend stelsel van kwaliteitscriteria voor de rampenbestrijding zal worden ontwikkeld. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aan het Landelijk Beraad Rampenbestrijding verzocht hieraan invulling te geven. Op basis van dit stelsel van kwaliteitscriteria zullen de gemeenten, regio's en provincies in staat zijn om de beheersplannen en de kwaliteit van de voorbereiding op de rampenbestrijding te toetsen.

In aanvulling op de voornemens uit de beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 zal de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevorderen dat in het regionaal beheersplan nadrukkelijker het regionaal beleid op alle onderdelen van de veiligheidsketen wordt weergegeven. Het regionaal beheersplan zal niet alleen het beleid bevatten gericht op de voorbereiding op de rampenbestrijding (planning, opleiding, oefenen) en de daarbij behorende capaciteit, maar ook het beleid van de regio's weergeven op het gebied van pro-actie en preventie.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de gezamenlijke provincies verzoeken een eenduidig uitgewerkt toetsingskader te ontwikkelen ter beoordeling van de regionale beheersplannen en de bestuurlijke rapportages van de regionale brandweren. Daarbij kan gebruikt worden gemaakt van de door het Landelijk Beraad Rampenbestrijding ontwikkelde stelsel van kwaliteitscriteria voor de rampenbestrijding. De rol van de colleges van Provinciale Staten moet ten aanzien van de voorbereiding op de rampenbestrijding worden versterkt. In het licht van de uitkomsten van de discussie over de dualisering van het provinciaal bestuur zal worden bezien hoe dit wordt vormgegeven. Gedacht wordt aan een periodieke informatieplicht over de toezichthoudende taak van de commissaris van de Koningin aan Provinciale Staten.

In de Wet rampen en zware ongevallen zal de commissaris van de Koningin worden verplicht om de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te informeren over zijn bevindingen bij het uitvoeren van taken in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding, met name ook over de hiervoor genoemde toezichtstaken.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg overleggen over de introductie van audits door derden ten aanzien van het functioneren van het kwaliteitsstelsel voor de rampenbestrijding. Deze audits zullen zich zowel op de gemeentelijke voorbereidingen richten als op de taakuitoefening door de provincie.

Het kabinet zal om de vier jaar de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding op de bestrijding van rampen en zware ongevallen in Nederland.

Een goed functionerend toezichtbestel is essentieel om inhoud te geven aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Om grondig te kunnen rapporteren over de uitvoering van het beleid van gemeenten en provincies zal een capaciteitsuitbreiding van de inspecties noodzakelijk zijn. Vandaar dat het kabinet besloten heeft de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding en de Inspectie voor de Politie te versterken.

De Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding heeft tot taak om voor zover dit uit een oogpunt van algemene brandweerzorg en rampenbestrijding noodzakelijk is onderzoek te doen naar de wijze waarop door de bestuursorganen van provincies, gemeenten en andere openbare lichamen invulling wordt gegeven aan de brandweerzorg en de voorbereiding op de rampenbestrijding. De inspectie voert deze taak uit door middel van thematische diepte-onderzoeken, door periodieke algemene doorlichtingen, en door incidentonderzoek.

Het is gewenst in voorkomend geval ook onderzoek te kunnen doen naar de wijze waarop door een bepaald bestuursorgaan de taken worden uitgevoerd en hen daarover te rapporteren. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal bezien of de Brandweerwet 1985 dient te worden aangepast.

Daarnaast is het kabinet voornemens de coördinerende rol van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding uit te breiden. De Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding krijgt als taak periodiek een algemene doorlichting van de voorbereiding op de rampenbestrijding op regionaal niveau te verrichten en daarover een integrale rapportage op te stellen. Dit betekent dat in rapportages ook de relevante bevindingen van de overige inspecties zijn opgenomen. Hoewel samenwerking ook binnen de huidige bevoegdhedenstructuur mogelijk is, zal deze bevoegdheidsverdeling wettelijk worden vastgelegd, om een heldere en eenduidige opzet van de toezichtfunctie en de rapportage over de (voorbereiding op de) rampenbestrijding te creëren.

4.5 Intensivering van de multidisciplinaire aanpak

De Commissie doet aanbevelingen die betrekking hebben op de multidisciplinaire aspecten van de rampenbestrijding. Het kabinet onderschrijft deze aanbevelingen en neemt de initiatieven zoals vermeld onder paragraaf 4.5.1. Daarnaast zijn aanbevelingen gedaan gericht op het functioneren van de hulpverleningsdiensten en de gemeenten. Daar waar het Rijk initiatieven neemt gericht op het ondersteunen dan wel stimuleren van de hulpverleningsdiensten en de gemeenten zijn deze eveneens beschreven.

4.5.1 Multidisciplinaire aanpak

Het kabinet acht territoriale congruentie een noodzakelijke voorwaarde om de gecoördineerde, multidisciplinaire samenwerking te bevorderen. Tevens leidt een congruente indeling van de hulpverleningsregio's tot meer effectieve en meer doelmatige inzet van kennis en kunde. Het kabinet waardeert de voortgang die een aantal regio's heeft geboekt. Het tempo zal echter moeten worden opgevoerd. Hiertoe zal de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op korte termijn in overleg treden met de betrokken provincies.

Het kabinet onderschrijft de noodzaak de coördinatie en samenhang tussen gemeentelijke en provinciale diensten en de brandweer te verbeteren. Het zal hiervoor de volgende initiatieven nemen.

In de eerste plaats wordt ingezet op het versterken van de samenhang in het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Het kabinet wil stimuleren en faciliteren dat gemeenten het veiligheidsbeleid integraal benaderen. Dit betreft onder andere de samenhang tussen bouw- en milieuvergunningen, de gemeentelijke activiteiten in het kader van de ruimtelijke ordening en de taken van de brandweer op het gebied van pro-actie en preventie. De vormgeving hiervan is gemeentelijk beleid. Het onderwerp zal daarom ingebracht worden in het Overhedenoverleg met het Interprovinciaal Overleg en Vereniging Nederlandse Gemeenten. De uitkomsten van het overleg zullen bij voorkeur worden vastgelegd in een Bestuursakkoord Nieuwe Stijl.

In de tweede plaats wil het kabinet de capaciteit en deskundigheid bij de regionale brandweren voor het uitvoeren van taken op het gebied van pro-actie en preventie verder uitbreiden. Het gaat om een aanvulling op de capaciteit die reeds is toegezegd in de beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004. De capaciteitsuitbreiding betreft de ondersteuning van gemeenten en provincies bij de uitvoering van het pro-actie en preventiebeleid, waaronder advisering ten aanzien van besluiten en vergunningen van de gemeenten en de provincies op het terrein van milieuwetgeving, de brandveiligheid en de ruimtelijke ordening. Dit sluit aan bij de aanbeveling van de Commissie om de brandweerkorpsen volgens vaste praktijk te betrekken bij gemeentelijke processen van vergunningverlening, opdat de brandweer adequate preventieve en preparatieve voorzieningen kan treffen.

In de regelgeving voor vergunningverlening voor risicobedrijven is de adviesrol van de regionale brandweer formeel verankerd. De betrokkenheid van de regionale brandweer is verplicht bij de beoordeling van het veiligheidsrapport van bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen 1999. Voor vuurwerkbedrijven is dit geregeld in de ontwerp-Algemene Maatregel van Bestuur Vuurwerk. Ook in de aangekondigde Algemene Maatregel van Bestuur Kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen is voor risicovolle activiteiten een verplichte adviestaak voor de regionale brandweer opgenomen. De regionale brandweer heeft immers de specifiek benodigde deskundigheid en verantwoordelijkheid in de gehele veiligheidsketen, van preventie van rampen tot rampbestrijding en nazorg.

De Inspectie Milieuhygiëne is gestart met het versterken van de werkrelatie met de (regionale) brandweer bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen en de vergunningverlening en het toezicht daarop.

De brandweer krijgt een intensievere rol bij de advisering over besluiten en vergunningen van gemeenten op het terrein van milieuwetgeving, de brandveiligheid en de ruimtelijke ordening. Daartoe wordt niet alleen, zoals in het voorgaande is aangegeven, de capaciteit van de regionale brandweer voor pro-actie en preventie uitgebreid maar dient ook de specifieke kennis van de brandweer op deze terreinen te worden vergroot. Om de gemeentelijke en regionale brandweren op dit punt te ondersteunen, beoogt het kabinet een landelijke voorziening te creëren om de kennis op het gebied van fysieke veiligheid te verzamelen en beschikbaar te maken. Deze voorziening wordt uitgewerkt in paragraaf 4.6.

Risicoinventarisaties

De Commissie heeft aangegeven dat gemeenten, regio's en provincies nadrukkelijker aandacht dienen te besteden aan het in kaart brengen van alle risico's. Het kabinet is van oordeel dat de huidige wetgeving ten aanzien van het in kaart brengen van risico's, waarvoor rampbestrijdingsplannen opgesteld zouden moeten worden, nadere uitwerking behoeft. Een risico-inventarisatie is in dit verband een onmisbaar instrument om systematisch inzicht te krijgen in deze risico's. Om er zeker van te zijn dat lokale besturen risico-inventarisaties maken voor het opstellen van rampbestrijdingsplannen, wordt dit door het kabinet wettelijk verplicht gesteld.

De Wet rampen en zware ongevallen verplicht de gemeenteraad om het rampenplan vast te stellen. De burgemeester stelt, voor elke ramp waarvan de plaats, de aard en de gevolgen voorzienbaar zijn, een rampbestrijdingsplan vast. Als aanvulling op de initiatieven in de beleidsnota zal de rol van de gemeenteraad bij de voorbereiding worden versterkt. Bij de vormgeving hiervan wordt aangesloten bij de uitkomsten van de discussie over de dualisering van het lokaal bestuur. Gedacht wordt aan een periodieke informatieplicht over de voorbereiding op de rampenbestrijding. Die informatie zal ondermeer betrekking hebben op de keuzes die zijn gedaan ten aanzien van de risico-objecten waarvoor een rampenbestrijdingsplan is gemaakt.

Ter ondersteuning van de besluitvorming over rampenplannen en rampbestrijdingsplannen in de gemeenteraad, neemt de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het initiatief om een model voor een risicokaart te ontwikkelen die in alle gemeenten toepasbaar is. Dit zal gebeuren in overleg met de gemeenten en de provincies. Deze risicokaart is een visuele weergave van de risico's die in de risico-inventarisatie zijn onderkend. Het gaat bij de risicokaart niet alleen om risicosituaties met gevaarlijke stoffen, zoals opgenomen in de landelijke database in het kader van de registratieplicht risicosituaties door gevaarlijke stoffen van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, maar tevens om andere risicosituaties als overstromingsgevaar, gebouwen met een omvangrijke publieksfunctie en verkeersrisico's. Op deze manier worden burgers geïnformeerd over de effecten van risico's, de mogelijkheden van de hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden van zelfredzaamheid van de burger. Gemeenten zullen gestimuleerd worden om over de risicokaart actief informatie aan de burgers te verstrekken. Bij de uitwerking van de informatievoorziening door gemeenten aan hun burgers kan mede gebruik worden gemaakt van de informatie die is opgenomen in bovengenoemde landelijke database. De staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ter uitwerking van het voorgaande in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten vernieuwende voorlichtingsmogelijkheden ontwikkelen ter ondersteuning van de gemeenten.

Leidraad Maatramp/Leidraad Operationele situaties

De brandweerregio's inventariseren de aanwezige risico's, bepalen op welke rampen zij zich voorbereiden en welke operationele prestaties van de diverse (parate) diensten en de overige betrokkenen daarbij worden verwacht. Deze prestaties vormen de basis voor de operationele voorbereiding (qua organisatie, werkwijze, personeel en materieel) van de afzonderlijke disciplines. Om dit proces te ondersteunen is in opdracht van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Leidraad Maatramp ontwikkeld. Deze is in september 2000 (kenmerk EB2000/89825) aangeboden aan de regionaal commandanten van de brandweer, de korpschefs van de politie en de regionaal geneeskundig functionarissen.

In opdracht van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt nu de Leidraad Operationele prestaties ontwikkeld, die voorziet in de vertaling van de risico-analyse naar de operationele prestaties. De regio's moeten volgens de planning eind 2001 de risico-analyses hebben afgerond en de regionale maatscenario's en operationele prestaties hebben vastgesteld. Het beschikbare onderzoekmateriaal over de vuurwerkramp is reden tot een herijking van de maatscenario's. Dit past in de systematiek van de Leidraad Maatramp waarin een periodieke herijking is voorzien.

Oefenen

Het kabinet onderschrijft dat er vaker en beter bestuurlijk en multidisciplinair dient te worden geoefend. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in zijn brief van 28 september 2000 (kamerstukken II, 2000/2001, 26 956, nr. 5) zijn beleidsvoornemens ten aanzien van het bevorderen van het oefenen door de brandweer en de rampenbestrijdingsorganisatie uiteengezet. Eind 2001 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de stand van zaken.

Daarnaast heeft de Commissie geconstateerd dat het realistisch oefenen moet worden bevorderd. Het kabinet zal daarom de ontwikkeling van multidisciplinaire oefencentra stimuleren door een eenmalige financiële bijdrage te geven aan organisaties die een dergelijk centrum tot stand brengen. Ook de aangrenzende landen kunnen van deze oefencentra gebruik maken. Daarnaast zal het kabinet het ingezette oefenbeleid op (inter)departementaal niveau in het kader van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming met kracht voortzetten.

4.5.2 Brandweer

De Commissie doet aanbevelingen gericht op de kwaliteit van de brandweerzorg. Het kabinet neemt deze aanbevelingen over.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding opdracht geven om de opleidingsprogramma's voor de brandweer te herijken en aan te passen. Hierbij zullen de ervaringen met de vuurwerkramp en andere actuele kennis over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen worden meegenomen.

In de inspectierapporten wordt geconstateerd dat het voor de hulpver- leningsdiensten van essentieel belang is dat zij bij een calamiteit in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken direct over actuele gegevens over de aanwezigheid van die stoffen kan beschikken. Dit is nu vaak niet het geval. Deze voor het repressief optreden belangrijke informatie is niet opgenomen in de beoogde landelijke database van risico-situaties door gevaarlijke stoffen van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu zoals beschreven in hoofdstuk 3. Deze informatievoorziening ten behoeve van de hulpverleningsdiensten kan op verschillende manieren binnen de gemeente of regio worden vormgegeven. De staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in overleg treden met de betrokken organisaties om te bezien hoe deze informatievoorziening ten behoeve van de hulpverleningsdiensten organisatorisch en juridisch kan worden uitgewerkt.

Het kabinet is van mening dat een aantal knelpunten bij het brandweeroptreden, bijvoorbeeld ten aanzien van de beperkte beschikbaarheid van objectinformatie en de bezetting van brandweermaterieel mede te wijten zijn aan het ontbreken van een samenhangend stelsel van kwaliteits- normen voor de brandweerzorg. Tot nu toe zijn kwaliteitsaspecten op onderdelen uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van opkomsttijden. Gezien de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg zal de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties er bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten op aandringen dat gemeenten zorgdragen voor de ontwikkeling van een samenhangend kwaliteitssysteem met criteria voor de basisbrandweerzorg. In dit kwaliteitssysteem dient de integrale benadering van de brandweerzorg, zoals de Commissie aanbeveelt, tot uitdrukking te komen.

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de Commissie dat de verzorging van brandweereenheden in het veld aandacht behoeft. In de Leidraad Brandweercompagnie, die op 14 januari 1997 met circulaire EB97/74 is aangeboden aan de gemeenten en de besturen van de regionale brandweren is dit uitgewerkt. Hierin wordt een eenheid beschreven die onder andere taken vervult ten aanzien van de verzorging van brandweereenheden. In het kader van het versterkingstraject dat momenteel in alle regio's wordt doorgevoerd (beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004), zal door de regionale brandweren ook aandacht worden besteed de personele invulling van deze eenheid.

4.5.3 Politie

De inbreng van de politie op het gebied van de rampenbestrijding is een verantwoordelijkheid van de politieregio's. Het kabinet acht het van belang dat de politie meer betrokken is bij het opstellen van risico-analyses en de preparatie, zoals planvorming en multidisciplinaire oefening. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal met het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen de bevindingen en aanbevelingen van de Commissie en de Inspectie voor de Politie bespreken en aandringen op concrete stappen.

Binnen het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie is het Expertisecentrum Conflict- en Crisisbeheersing Politie ondergebracht. Deze moet zich ontwikkelen tot een kennis- en opleidingscentrum voor de conflict- en crisisbeheersing.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen verzoeken te bevorderen dat het Expertisecentrum Conflict- en Crisisbeheersing Politie gaat voorzien in een opleidingsprogramma voor de leden van de Staf Grootschalig Politieoptreden. Tevens zullen opleidingen moeten worden ontwikkeld voor de chefs van dienst en de administratief ondersteunende leden.

Het Expertisecentrum Conflict- en Crisisbeheersing Politie werkt op dit moment, in overleg met de politieregio's en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een nieuwe versie van het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing Politie. In dit Referentiekader worden minimumvereisten en normeringen geformuleerd voor maatregelen en activiteiten met betrekking tot de inzet van de politie bij onder andere rampen, terreursituaties en grootschalige ordeverstoringen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de samenwerking en afstemming met andere diensten, de onderlinge communicatie, de bereikbaarheid van sleutelfiguren, en het kunnen beschikken over goed kaartmateriaal. Ook de aanbeveling van de Commissie om in de procedures voor grootschalig politieoptreden te voorzien in een Leider Plaats Delict om te komen tot een effectieve afstemming tussen het Rampen Identificatieteam en de recherche wordt in dit kader meegenomen.

Ten aanzien van het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Inspectie voor de Politie vragen een onderzoek te verrichten naar de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de herziene versie van het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing door de politieregio's en het Korps Landelijke Politiediensten.

Voor met name kleine en middelgrote politieregio's verdient het aanbeveling om samenwerkingsverbanden aan te gaan met omliggende regio's om de uitwisselbaarheid van functionarissen zo groot mogelijk te maken, vooral met het oog op grootschalige en langdurige inzet van stafleden Grootschalig Politie Optreden bij rampen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen verzoeken actie te ondernemen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen ook adviseren de logistieke en adviserende rol die het Korps Landelijke Politiediensten in de rampenbestrijding kan spelen een structurele plaats te geven in de procedures voor grootschalig politieoptreden en in het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing Politie.

In 1999 is het Korps Landelijke Politiediensten begonnen met de modernisering van het draaiboek Rampen Identificatieteam. De ervaringen bij de inzet in Enschede en de aanbevelingen worden verwerkt in het definitieve draaiboek, dat naar verwachting medio 2001 gereed zal zijn. De documentatie zal door het Korps Landelijke Politiediensten worden aangeboden aan alle politieregio's, gemeenten, regionale brandweren en organisaties betrokken bij de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.

De bestaande wettelijke bijstandsregeling inzake de bijstand van de Koninklijke Marechaussee, vastgelegd in art. 58 Politiewet, is volgens het kabinet formeel afdoende voor een adequate inzet van de Koninklijke Marechaussee. Om eenduidigheid te verkrijgen over de interpretatie van de toepassing van de bijstandsregeling in situaties als in Enschede zullen de ervaringen van Enschede aan de orde worden gesteld in het regulier overleg van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het ministerie van Defensie.

4.5.4 Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en deminister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zullen in overleg met de Raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen tot afspraken komen ten aanzien van de aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de functies, de taken, de procedures en de bestuurlijke en operationele verantwoordelijkheden met betrekking tot de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen de benodigde opleidingen voor leidinggevenden en coördinerende functies in de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen laten ontwikkelen en de oefensystematiek voor deze functionarissen laten uitwerken. In de beleidsvoornemens van het kabinet om het multi-disciplinair oefenen te bevorderen zal ook de medische sector betrokken worden.

De ambulancesector werkt momenteel aan de totstandkoming van een ambulancebijstandsplan voor grootschalige interregionale inzet. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zullen in overleg met betrokkenen bevorderen dat dit plan nog dit jaar gereed komt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal bevorderen dat de ziekenhuizen in overleg met de Regionaal Geneeskundig Functionarissen, methodieken ontwikkelen en materieel beschikbaar hebben ten behoeve van de registratie van grote aantallen gewonden.

Met België en Duitsland zijn reeds overeenkomsten gesloten over wederzijdse bijstand bij ongevallen en rampen. Ook bijstand op geneeskundig terrein valt binnen deze overeenkomst. Voor de decentrale overheden aan weerszijden van de grens is een belangrijke taak weggelegd om verder invulling te geven aan deze grensoverschrijdende samenwerking. In de nota Internationale aspecten van het beleid inzake brandweer en rampenbestrijding van 7 december 2000 (kamerstukken II, 2000/2001, 27 556, nr. 1) zijn de knelpunten bij de uitwerking van deze overeenkomsten aangegeven en de initiatieven van de diverse overheden om deze knelpunten te verhelpen.

Tenslotte faciliteert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aantal proefprojecten voor grensoverschrijdende multidisciplinaire oefeningen. In deze proefprojecten krijgt de medische hulpverlening nadrukkelijk aandacht.

4.5.5 Gemeentelijke processen

Het kabinet onderschrijft de conclusies en aanbevelingen van de Commissie ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van de gemeentelijke processen in de rampenbestrijding, zoals opvang en verzorging van de bevolking, registratie van slachtoffers en vermisten, perscommunicatie, publiekscommunicatie en verwanteninformatie. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van deze processen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal met de Vereniging Nederlandse Gemeenten in overleg treden om te bevorderen dat de gemeenten een gezamenlijk project opzetten om de gemeentelijke processen bij de rampenbestrijding te versterken. Tevens wordt in dit project de mogelijkheid meegenomen om de gemeentelijke processen in regionaal verband te organiseren.

Registratie slachtoffers en vermisten

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in overleg treden met de gemeenten, de politie en de geneeskundige sector om te komen tot een landelijke standaard voor de registratie van slachtoffers en vermisten. Deze standaard moet aansluiten bij de registratiesystemen van de medische hulpverlening en het Rampen Identificatie Team. In overleg met de gemeenten wordt bekeken of het wenselijk en mogelijk is om op basis van deze standaard een landelijk geautomatiseerd systeem te ontwikkelen. Dit systeem moet in staat zijn de eigen gegevens te vergelijken met gegevens uit onder andere de Gemeentelijke Basis Administratie persoonsgegevens.

Communicatie

Gemeenten zijn niet altijd voldoende in staat zijn de vele publieksvragen en de enorme mediabelangstelling bij rampen en calamiteiten het hoofd te bieden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarom het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC) versterkt. Het vernieuwde Nationaal Voorlichtingscentrum bestaat uit een afdeling persvoorlichting en een afdeling publieksvoorlichting. Daarnaast is er een pool van voorlichters van verschillende ministeries, die opgeleid zijn tot crisiscommunicatiespecialisten waaruit voorlichters kunnen worden uitgeleend aan mede-overheden. Deze voorlichters werken dan onder verantwoordelijkheid van de betreffende lokale overheid. De nieuwe structuur en werkwijze van het Nationaal Voorlichtingscentrum wordt nog dit jaar vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Tijdens de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam zijn er al voorlichters van het Nationaal Voorlichtingscentrum aan deze gemeenten uitgeleend.

Verwanteninformatie

Het kabinet neemt de aanbevelingen van de Commissie op het punt van de verwanteninformatie over. Om het gemeentelijke proces bij de verwanteninformatie te verbeteren kan een beroep worden gedaan op de voorziening van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om via een 0800-nummer een «verwanteninformatielijn» op te zetten. Bij de vuurwerkramp is door de gemeente Enschede van deze voorziening gebruik gemaakt. De verwanten informatielijn is bedoeld om naasten van hen die mogelijk bij een ramp zijn betrokken, op zorgvuldige wijze te voorzien van de juiste informatie. De communicatie tussen de gemeente Enschede en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierover is echter niet goed verlopen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschouwt de aanbevelingen van de Commissie als aanzetten tot verbetering van de verwanteninformatielijn. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de voorziening inmiddels gratis ter beschikking gesteld aan de gemeenten. Daarnaast wordt met de Vereniging Nederlandse Gemeenten het overleg heropend over de wijze waarop de status van deze lijn en de relatie tussen de gemeente en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vorm moet krijgen. Totdat het voorgaande gerealiseerd is, kunnen gemeenten afspraken maken met het ministerie om van de voorziening gebruik te maken. Inmiddels is tevens in de procedure voor het starten van de verwanteninformatielijn opgenomen dat er terstond een liaison naar de betrokken gemeente wordt gezonden. Voorts is in de procedure opgenomen dat de getroffen gemeente het gebruikte formulier voor de registratie van slachtoffers en vermisten ter beschikking stelt aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zodat de registratie op juiste wijze kan plaatsvinden en aansluit op de gemeentelijke behoefte.

4.6 De coördinatie van de rampenbestrijding en de landelijke ondersteuningsfaciliteit rampenbestrijding

De Commissie doet aanbevelingen met betrekking tot het functioneren van de rampenbestrijdingsorganisatie. Het betreft aanbevelingen die gericht zijn op organisatorische, logistieke en personele afspraken die door het lokale bestuur moeten worden gemaakt. Voorts wordt aandacht gevraagd voor de positie van diverse (sleutel-)functionarissen en de rol van de brandweer in de rampenbestrijdingsorganisatie.

De Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding concludeert dat de landelijk beschikbare documentatie ter ondersteuning van de voorbereiding en de uitvoering van de rampenbestrijding (handleidingen, leidraden en referentiekaders) voor een deel is verouderd en niet gebruiksvriendelijk is geordend. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal met het Landelijk Beraad Rampenbestrijding afspraken maken om de documentatie te herzien. Naast de geactualiseerde en nieuwe referentiekaders zal in de documentatie een beschrijving van het opschalingproces inclusief het eerste uur worden opgenomen. In deze beschrijving worden ook criteria geformuleerd ten aanzien van de opkomst van diverse eenheden en functionarissen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal aan het Landelijk Beraad Rampenbestrijding een advies vragen over de status van deze documentatie. De insteek is dat de gemeenten en regio's zich aan de documentatie committeren zodat zij de rampenbestrijding organiseren conform de structuur zoals deze in de documentatie wordt beschreven.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal conform de aanbeveling van de Commissie onderzoek laten verrichten naar een uniforme organisatorisch en bestuurlijk transparante coördinatiestructuur voor de rampenbestrijding. De rol van de coördinerend burgemeester wordt betrokken bij de studie. Tevens zal in de studie het door de Commissie aanbevolen onderzoek naar de positie van wethouders en raadsleden tijdens rampsituaties worden meegenomen.

De Commissie beveelt het kabinet aan om de bestuurlijke en praktische ervaring die personen en instanties de afgelopen jaren bij de bestrijding van rampen hebben opgedaan, te bundelen in een landelijk expertise- en bijstandsteam dat snel ondersteuning kan bieden. Het kabinet neemt deze aanbeveling over en zal deze voorziening onderbrengen in een Landelijke Ondersteuningsfaciliteit Rampenbestrijding. Deze faciliteit krijgt een aantal taken op het terrein van de rampenbestrijding.

Op de eerste plaats dient er een op pro-actie, preventie en preparatie gerichte faciliteit te komen waar actuele kennis over en ervaring met de diverse aspecten van fysieke veiligheid en de rampenbestrijding wordt gebundeld, voorzover relevant voor de taakuitvoering van de hulpverleningsdiensten. Het gaat daarbij om kennis en deskundigheid over het voorkomen en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen, brandveiligheid, kernongevallen, ruimtelijke ordening en infrastructuur (inclusief ondergronds bouwen). Deze faciliteit draagt er zorg voor dat de kennis en ervaring beschikbaar is voor alle betrokken hulpverleningsdiensten. Bij bepaalde onderwerpen zal deze faciliteit de benodigde kennis en deskundigheid zelf in huis hebben, bij andere onderwerpen zal zij kunnen doorverwijzen naar gespecialiseerde instanties zoals het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Het beoogde resultaat is een netwerk van deskundigheid en actuele documentatie over fysieke veiligheid en rampenbestrijding.

Op de tweede plaats streeft het kabinet naar het opzetten en in stand houden van landelijke bijstandsteams. Deze teams zijn opgeleid en geoefend, en 24 uur per dag inzetbaar ter ondersteuning van de lokale en regionale organisaties bij complexe grootschalige rampbestrijdingstaken. De teams hebben zowel een bestuurlijk als operationeel ondersteunende rol. De leden van deze teams zijn niet in dienst bij de landelijke organisatie maar zijn deskundigen die onder normale omstandigheden elders in het land werkzaam zijn. Tevens streeft het kabinet naar het oprichten van een bijstandseenheid gericht op de zogenaamde «search and rescue» taken, dat wil zeggen het zoeken en redden van slachtoffers in rampgebieden. Deze bijstandseenheid zal ook buiten Nederland inzetbaar zijn.

De derde taak is het beheer van het landelijke potentieel aan aanvullend, specifiek en direct beschikbaar rampbestrijdingsmaterieel.

Het kabinet zal op korte termijn een studie laten verrichten naar de precieze taakopdracht, de organisatorische, financiële en bestuurlijke inbedding van deze faciliteit.

4.7 Meldkamers, verbindingsmiddelen en informatievoorziening

Het in stand houden van de meldkamers van de politie, de regionale alarmcentrales van de brandweer en de Centrale Posten Ambulancevervoer (hierna aan te duiden als de meldkamers) is een verantwoordelijkheid van de betreffende regionale besturen. Het huidige rijksbeleid is gericht op het ondersteunen van de regio's bij het op vrijwillige basis samenvoegen van de meldkamers. Deze samenvoeging wordt bevorderd door het streven naar territoriale congruentie en het wegnemen van technische belemmeringen met behulp van het van rijkswege ontwikkelde Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS). Naar verwachting zal bij voortzetting van het huidige beleid het aantal meldkamers teruglopen van 53 in 2001 naar circa 40 in 2004.

Het kabinet is van oordeel dat de aanbevelingen van de Commissie aanleiding geven om het beleid inzake het samenvoegen van meldkamers te intensiveren. Op korte termijn zullen door het kabinet maatregelen worden voorbereid gericht op het samenvoegen van de meldkamers van politie, brandweer en ambulancezorg, met inachtneming van de daarbij bestaande verantwoordelijkheden en kwaliteitsnormen. Uitgangspunt is maximaal 25 meldkamers, dat wil zeggen één per (hulpverlenings-)regio. Op deze wijze wordt het financiële en organisatorische draagvlak van de meldkamers versterkt, kan gezamenlijk gebruik worden gemaakt van de infrastructurele voorzieningen en worden de mogelijkheden tot samenwerking en informatie-uitwisseling onder rampomstandigheden vereenvoudigd. De twee alarmcentrales van de Koninklijke Marechaussee en de alarmcentrale van het Korps Landelijke Politiediensten behouden hun huidige status gezien hun afwijkende functie en schaalgrootte.

De bewindslieden van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Volksgezondheid, Welzijn en Sport zullen initiëren dat in overleg met de vertegenwoordigende organisaties van politie, brandweer en ambulancevoorzieningen de rol en de functie van de meldkamer bij grootschalige hulpverlening en rampen wordt beschreven en dat er, voor zover niet aanwezig, kwaliteitseisen worden ontwikkeld en vastgelegd in referentiekaders. Het gaat om kwaliteitseisen voor onder andere de procedures voor alarmering van hulpverleningsinstanties en zorginstellingen, de opschaling en de mate van kennis en bekwaamheid van centralisten.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in het kader van het Project Kwaliteit Brandweerpersoneel het functiegericht opleiden introduceren en het besluit Brandweerpersoneel hierop aanpassen. Dat wil zeggen dat in de toekomst ook voor de functie van centralist bij de regionale brandweer een specifieke opleiding vereist is. Dit zal eveneens gelden voor de functie van centralist op de politiemeldkamer.

Voor de functie van centralist bij de Centrale Post Ambulancevervoer wordt reeds een specifieke opleiding vereist. In deze opleiding is een module rampenbestrijding opgenomen.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zullen aan de opleidingsinstituten verzoeken om de bestaande opleidingen voor de centralisten aan te passen op basis van de ervaringen in Enschede. In de Leidraad Oefenen van de brandweer zal het oefenen van de centralisten in de meldkamers worden opgenomen.

Verbindingsmiddelen

De huidige analoge radionetwerken voor de communicatie op het rampterrein en tussen het rampterrein en de meldkamer bleken in Enschede zowel kwalitatief als kwantitatief van een onvoldoende niveau. De radionetwerken waren regelmatig overbelast en de communicatie met de Duitse eenheden was niet mogelijk. Daarnaast bleek dat veel hulpverleners gebruik maakten van een openbaar mobiel netwerk, met behulp van een GSM-telefoon. Een dergelijk netwerk is niet berekend op een plotselinge toename van oproepen. In de brief aan de Tweede Kamer van 16 februari 2001 (kamerstukken II, 2000/2001, 25 124, nr.19) heeft het kabinet over de voortgang van C2000 gerapporteerd. In de brief is aangegeven dat de introductie van een betrouwbaar landelijk dekkend digitaal radionetwerk (het C2000 systeem) voor de mobiele communicatie van de hulpverleningsdiensten, met kracht moet worden voortgezet. De voorbereiding van de landelijke implementatie is ingezet en de landelijke uitrol van C2000 zal nog dit jaar starten onder het voorbehoud van een positieve uitkomst van de proef met C2000 die medio dit jaar wordt afgerond. De inzet van het kabinet is om de landelijke uitrol van het C2000 systeem voor 1 januari 2004 af te ronden. Om dit te realiseren heeft het kabinet besloten om het rijksaandeel in de meerjarige projectbegroting te verhogen met een bedrag van 299 miljoen gulden. De planning van de uitrol vereist een optimale inzet en medewerking van de regio's. Het kabinet zal hierover overleggen met de regionale besturen.

Het beleid op het gebied van de telecommunicatie gaat verder dan de introductie van C2000. Om niet afhankelijk te zijn van één communicatiesysteem heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezorgd dat verbindingcommandowagens nu zijn voorzien van een satelliet-communicatiesysteem. In de komende jaren zal de toepassing van de mogelijkheden van satellietcommunicatie ten behoeve van de rampenbestrijding verder worden uitgewerkt.

Daarnaast laat het kabinet op dit moment een onderzoek uitvoeren naar mogelijkheden tot modernisering van het Nationaal Noodnet. Uit een behoefteonderzoek blijkt dat een combinatie met een mobiele component gewenst is alsmede aansluiting op een vergelijkbaar net in België en Duitsland. Verwacht wordt dat het onderzoek naar de technische en organisatorische consequenties begin volgend jaar kan worden afgerond waarna de implementatiefase zal starten. Deze zal, afhankelijk van de gedane voorstellen, één tot twee jaar in beslag nemen.

Het kabinet is met de Commissie van oordeel dat het tijdig voorbereiden en ontsluiten van relevante informatie ten behoeve van het optreden van de diensten onder normale en onder rampomstandigheden meeraandacht dient te krijgen. Ook deelt het kabinet de opvatting dat onder rampomstandigheden de beschikbare informatie over de ramp en de rampenbestrijding beter tussen de betrokken organisaties moet worden gedeeld en afgestemd. Het kabinet zal daarom de regionale brandweren aansporen om verder invulling te geven aan de uitvoering van de taken op het gebied van de operationele informatievoorziening. Binnen de regio's moet duidelijk zijn waar welke (voorbereide maar ook actuele) informatie wordt verzameld en vastgelegd, wie waarvoor verantwoordelijk is en welke procedures en voorzieningen noodzakelijk zijn. Bij de extra rijksbijdrage aan de versterking van de rampenbestrijding is reeds voorzien in de financiering van één beleidsfunctionaris per regio.

4.8 Bescherming milieu en volksgezondheid

Het kabinet onderschrijft de aanbevelingen van de Commissie ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden om bij ongevallen met gevaarlijke stoffen adequaat te kunnen optreden. Hiervoor is kwaliteitsverbetering nodig op zowel regionaal niveau als op bovenregionaal niveau.

De regionale verbetering zal gerealiseerd worden aan de hand van de geactualiseerde leidraad Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (OGS) die medio 2001 beschikbaar komt. Deze verbetering is onderdeel van het versterkingstraject dat momenteel in alle regio's wordt doorgevoerd (beleidsnota rampenbestrijding 2000–2004). De kennisinhoudelijke versterking en back-up van de regio's wordt verbeterd door de totstandkoming van de Landelijke Ondersteuningsfaciliteit Rampenbestrijding. In de Leidraad Ongevallen Gevaarlijke Stoffen is ook de verkenningsfunctie van de Waarschuwings- en Verkenningsdienst (WVD) van de regionale brandweren ten behoeve van de operationele informatievoorziening beschreven. Door de implementatie van de Leidraad Ongevallen Gevaarlijke Stoffen door de regionale brandweren zal de verkenningstaak een volwaardige functie in de rampbestrijdingsstructuur worden, zoals aanbevolen door de Inspectie Brandweer en Rampenbestrijding.

Tevens zal de landelijke ondersteuning vanuit departementen en landelijke instituten en organisaties verbeterd worden door extra initiatieven vanuit reeds bestaande samenwerkingsverbanden, zoals door het opstellen van een protocol voor milieu-incidenten inclusief metingen gevaarlijke stoffen en protocollen voor de evaluatie en documentatie van ongevallen.

Gelet op de aanbevelingen in de rapportage van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zal het kabinet bevorderen dat de rol van de Medisch Miliekundige in het kader van de bescherming van milieu en volksgezondheid wordt versterkt.

Tenslotte beveelt de Commissie aan te komen tot een asbestprotocol voor werkzaamheden tijdens de rampenbestrijding. Het kabinet trekt deze aanbeveling breder dan de Commissie en zal het protocol richten op gevaarlijke stoffen in het algemeen, waarbij de te onderscheiden gevaarlijke stoffen individueel of per groep aan de orde komen. Bij de ramp in Enschede hadden namelijk (ook) andere gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen zoals ammoniak en zware metalen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt hiertoe in overleg met de betrokken departementen dit jaar het initiatief.

5 NAZORG

5.1 Inleiding

Nazorg is van groot belang voor een adequate afwikkeling van een ramp. Het kabinet verstaat onder nazorg naast de medische en psycho-sociale nazorg, ook de andere onderwerpen die in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming zijn opgenomen, zoals het voorkomen van een vervolg-crisissituatie, het op gang brengen van het dagelijks leven, het behandelen van schadeclaims, de coördinatie en afstemming van (deel)onder- zoek en de huisvesting en wederopbouw. Een aantal van deze aspecten wordt door de Commissie onderzoek vuurwerkramp behandeld in deel C van het rapport over de praktische hulpverlening.

De afwikkeling van de vuurwerkramp laat een verdere verbreding van activiteiten zien, die ook moeten worden beschouwd als nazorg. Op dit vlak zijn lessen te formuleren. Er is een Informatie- en Adviescentrum ingericht als loket voor de informatievoorziening en hulpverlening voor slachtoffers en nabestaanden. Tevens is gebleken dat de financiële afwikkeling van een ramp met de omvang van de vuurwerkramp, zowel voor gedupeerden als voor de getroffen gemeente, gedurende een langere periode aandacht behoeft. Voorts is in Enschede gestart met een bijzondere vorm van nazorg, namelijk de wederopbouw van de getroffen wijk.

Het kabinet zal de opgedane ervaringen in de relevante documenten (zoals het Handboek Rampenbestrijding en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming) borgen.

Het kabinet stelt vast dat de bevindingen van de Commissie met betrekking tot nazorg in de brede zin van het woord over het algemeen positief zijn. De betrokken medewerkers van de gemeente, vrijwilligers, hulpverleners, de woningbouwcorporaties, het bedrijfsleven en anderen hebben met grote inzet de slachtoffers van de ramp geholpen.

5.2 Het Informatie- en adviescentrum

Een belangrijke plaats in het kader van de nazorg was en is weggelegd voor het Informatie- en adviescentrum. Dit centrum is een plek waar de getroffenen, nabestaanden en verwanten terecht kunnen voor hulp, informatie over materiële en immateriële zaken, ondersteuning en lotgenotencontact. Het idee voor één loket voor zorgvuldige en geïntegreerde informatieverstrekking aan getroffenen, verwanten, nabestaanden en anderen die daaraan behoefte hebben, komt voort uit de ervaringen na de Bijlmerramp. Enschede is de eerste gemeente in Nederland die een informatie- en adviescentrum heeft opgericht en is daarmee een leerplek voor rampsituaties in de toekomst.

Het kabinet onderschrijft de aanbevelingen en de aandachtspunten van de Commissie. De ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten bevorderen dat de oprichting van een informatie- en adviescentrum in de gemeentelijke rampenplannen wordt opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de noodzaak van een evaluatie van de ervaringen met het Informatie- en adviescentrum in Enschede. De eerste ervaringen zijn meegenomen bij de oprichting van het Advies en Informatie Centrum naar aanleiding van de cafébrand in Volendam. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal het Informatie- en adviescentrum laten evalueren in overleg met de gemeente Enschede. De minister zal de resultaten van de evaluatie gebruiken bij het opstellen van landelijke richtlijnen voor de inrichting en werkwijze van een informatie- en adviescentrum. De aandachtspunten van de Commissie zullen hierbij worden meegenomen.

5.3 Psycho-sociale en medische nazorg

De Commissie constateert dat de psycho-sociale en medische nazorg op hoofdlijnen voortvarend is opgepakt door de gemeente en de betrokken zorgaanbieders, met ondersteuning door de rijksoverheid. De Commissie wijst daarnaast terecht op een aantal punten die verbetering behoeven. Het gaat dan met name om de psycho-sociale nazorg aan werknemers, de positie van vrijwillige hulpverleners in de rampenbestrijding, nadere richtlijnen voor het gezondheidsonderzoek en -monitoring en de aandacht voor etnische minderheden.

De psycho-sociale nazorg is op grond van de Arbowet een verantwoordelijkheid van de werkgever. Het kabinet merkt op dat tijdens de bestrijding van een ramp doorgaans sprake is van meerdere werkgevers, die in het kader van de bestrijding van de ramp samenwerken. Ook tijdens de nazorg dienen de werkgevers samen te werken. De ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laten onderzoeken hoe samenwerking en afstemming met betrekking tot de bescherming van hulpverleners tussen hulpverleningsorganisaties tijdens en na rampen en zware ongevallen kan worden gewaarborgd. Bij dit onderzoek is de afstemming tussen bedrijfsartsen bij arbodiensten en de reguliere gezondheidszorg en de bovenreguliere zorg een belangrijk aandachtspunt. Ook is het van belang aandacht te hebben voor de getroffen burgers, die geen hulpverlener zijn, en die als werknemer hulp zoeken bij de bedrijfsarts. Voor het onderdeel psycho-sociale en medische nazorg zal de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het onderzoek worden betrokken.

De positie van vrijwillige hulpverleners bij de rampenbestrijding en het bieden van psycho-sociale en medische nazorg aan vrijwilligers is een regionale verantwoordelijkheid. Het kabinet zal het belang van een goede psychosociale en medische nazorg aan vrijwillige hulpverleners bij rampenbestrijding onder de aandacht brengen van de mede-overheden.

De Commissie is van mening dat het gezondheidsonderzoek op zichzelf niet noodzakelijk was, omdat er geen sprake was van een medische noodzaak voor de uitvoering van het toxicologisch onderzoek en omdat de waarde van het psychologisch onderzoek vooral een wetenschappelijke is. Het kabinet deelt deze mening niet. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft, mede op basis van de ervaringen met de Bijlmerramp en de uitspraak van de Tweede Kamer over het houden van een gezondheidsonderzoek in vergelijkbare situaties, drie doelen voor ogen gehad bij het opzetten van een gezondheidsonderzoek in Enschede.

Ten eerste heeft de Bijlmerramp geleerd dat onzekerheid over eventuele blootstelling aan gezondheidsbedreigende stoffen tijdens en na een ramp kan bijdragen aan onrust onder de bevolking. Dergelijke onrust kan de psycho-sociale problematiek van de getroffenen verergeren. Een gezondheidsonderzoek geeft de mogelijkheid om een deel van de ongerustheid weg te nemen.

Een tweede doel is te voorkomen dat gezondheidsrisico's over het hoofd zouden worden gezien. Uitspraken over de relatie tussen ramp en eventuele gezondheidsproblemen kunnen alleen op groepsniveau worden gedaan. De Commissie hecht sterk aan een medisch nut van een dergelijk onderzoek voor individuele getroffenen. Dit medisch nut is naast het belangrijke element van geruststelling in zoverre aanwezig, dat bij afwijkende meetresultaten aan bloed en urine, een individuele terugkoppeling aan de huisarts plaatsvindt.

Het derde doel is de behoefte aan een betere wetenschappelijke onderbouwing van de medische en psycho-sociale nazorg bij rampen.

Gezondheidsmonitoring over een langere periode is van groot belang voor een juiste interpretatie van gezondheidsklachten en traumatische effecten die bij betrokkenen kunnen optreden na de ramp. Het gehouden gezondheidsonderzoek dient als de noodzakelijke nulmeting voor de monitoring van ontwikkelingen in de gezondheid van getroffenen van de vuurwerkramp.

Het kabinet onderschrijft de noodzaak van landelijke richtlijnen voor de opzet van gezondheidsonderzoek en -monitoring, opdat de organisatie daarvan verder wordt verbeterd. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal, in overleg met de meest betrokken organisaties, landelijke richtlijnen opstellen, waarin worden vastgelegd criteria op basis waarvan tot gezondheidsonderzoek en -monitoring kan worden besloten, de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken organisaties, en de opzet en wijze van uitvoering van gezondheidsonderzoek en -monitoring. Aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne is opdracht gegeven om landelijke richtlijnen te ontwikkelen voor het gezondheidsonderzoek.

In de in paragraaf 4.6 aangekondigde studie naar landelijke ondersteu- ningsteams zal aandacht worden besteed aan een ondersteuningsteam voor psycho-sociale en medische nazorg.

Etnische minderheden

Binnen de psycho-sociale en medische nazorg vergt de communicatie met etnische minderheden bijzondere aandacht. De Stichting Consense (voorheen het Cluster Zorg) die de integrale psycho-sociale nazorg in Enschede uitvoert, heeft daartoe een werkgroep Minderheden ingesteld. In deze werkgroep participeren onder meer het Steunpunt Minderheden Overijssel, het Bureau Migrantenwerk, Mediant en Vluchtelingenwerk. In de Raad van Toezicht van de Stichting Consense zal een bestuurslid van allochtone afkomst worden opgenomen dat deskundig is op het gebied van interculturalisatie van de zorg.

In dit verband is het advies «Interculturalisatie van de zorg» van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg van belang. Dit advies biedt veel aanknopingspunten om de zorg voor allochtonen in den brede verder te verbeteren. De verwachting is dat de uitvoering van het advies, zoals geformuleerd in het kabinetsstandpunt op het advies (kamerstukken II, 2000/2001, 27 401, nr. 6), een gunstig effect heeft op een goede interculturele aanpak c.q. inbreng in de psycho-sociale nazorg bij rampen, zodat een goede beantwoording van de specifieke hulpvragen van allochtonen blijft gewaarborgd.

5.4 Financiële afwikkeling

Naar aanleiding van de vuurwerkramp is door het Rijk en de gemeentelijke overheid financiële hulp verstrekt. Voor deze hulp is de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA) opgericht. In deze paragraaf evalueert het kabinet de activiteiten en wordt ingegaan op de aanbevelingen van de Commissie op dit terrein.

Al op 14 mei 2000 heeft de gemeente Enschede een noodvoorziening getroffen voor financiële hulpverlening om getroffen bewoners in staat te stellen in de eerste levensbehoeften te voorzien. Naast deze noodvoorziening heeft de gemeente in overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid drie regelingen opgesteld voor de getroffen bewoners. Aanvankelijk vielen deze regelingen onder de bijzondere bijstand.

Enkele weken na de ramp heeft de gemeente Enschede de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp ingesteld om het college van burgemeester en wethouders te adviseren over de tegemoetkomingen in de geleden materiële schade van particulieren en ondernemers, voor zover deze schade niet op een andere manier werd vergoed. Op basis van de adviezen van de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp heeft de gemeente Enschede regelingen opgesteld die voorzien in een tegemoetkoming voor diverse categorieën onverzekerde en onderverzekerde materiële schade voor particulieren en ondernemers.

De regelingen voor particulieren betreffen tegemoetkomingen voor onkosten buitengewone omstandigheden (OBO) en tegemoetkomingen voor on(der)verzekerde schade aan casco's van auto's en motoren, aan kampeerwagens, inboedel en voor opruimingskosten. De aanvankelijk onder de bijzondere bijstand uitgevoerde regelingen voor particulieren zijn later opgegaan in een van deze regelingen. Het Nationaal Rampen Fonds (NRF) heeft de regelingen uit de ingezamelde middelen gefinancierd.

Ook ten aanzien van de onverzekerde en onderverzekerde ondernemers heeft de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp een advies uitgebracht. Op basis van dat advies heeft het kabinet besloten een eenmalige, specifiek op de gebeurtenissen in Enschede toegesneden subsidie te verlenen aan de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp ter uitvoering van de ondernemersregeling. Uitgangspunt van de ontworpen regeling is het zoveel als mogelijk waarborgen van de continuïteit van de getroffen ondernemingen, in de zin dat de bedrijfsvoering op aanvaardbare wijze kan worden voortgezet.

De regeling wordt binnen de kaders van een beschikking van de minister van Economische Zaken opgesteld en formeel uitgevoerd door de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp.

Naast deze gemeentelijke regelingen heeft het kabinet tenslotte maatregelen genomen om de getroffenen tegemoet te komen in de financiële gevolgen van de ramp. Zo heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu besloten de extra huurkosten voor geherhuisveste huurders gedurende drie jaar te compenseren en om aan eigenaar-bewoners wiens huis is vernietigd of onbewoonbaar is, een koopvoucher ter waarde van f 10 000,– ter beschikking te stellen. De minister van Justitie heeft maatregelen getroffen voor kosteloze rechtsbijstand. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft getroffen ondernemers de mogelijkheid geboden tot ontheffing van het verbod op werktijdverkorting.

De Commissie onderzoek vuurwerkramp is van oordeel dat de door de gemeente Enschede en het Rijk getroffen regelingen voldoen aan de belofte van ruimhartigheid zoals de minister-president die na de ramp heeft uitgesproken. De Commissie beveelt de rijksoverheid aan om in samenspraak met het gemeentebestuur van Enschede, het initiatief te nemen voor een studie, op korte termijn te voltooien, naar eventuele aanvullende voorzieningen voor een financiële tegemoetkoming in vormen van schade als direct gevolg van de vuurwerkramp die door de bestaande regelingen niet worden gedekt. Het kabinet zal daartoe in overleg met het gemeentebestuur van Enschede een studie laten verrichten naar de toereikendheid van de door de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp geadviseerde en de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regelingen.

Het kabinet tekent daarbij aan dat het voor de overheid geen rol ziet weggelegd in het bevorderen van tegemoetkomingen in andere dan materiële schade.

Voorts zal het kabinet bezien in hoeverre het gewenst is om voor de financiële leniging van de nood van burgers in de allereerste periode na een ramp een rampenparagraaf of -artikel op te nemen in de Algemene bijstandswet. Daarin zal aandacht worden besteed aan de leidende uitgangspunten van die wet, zoals de inkomens- en vermogenstoets.

Tot slot zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, bezien in hoeverre de ervaringen van de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp en de aanbevelingen van de Commissie op het gebied van de financiële afwikkeling in de gemeentelijke rampenplannen kunnen worden verwerkt. Het kabinet neemt de aanbeveling van de Commissie om een basisontwerp voor financiële regelingen na rampen op te stellen, niet over. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen voorziet namelijk al in een regeling voor niet-verzekerbare schade als gevolg van rampen. Het kabinet is van mening dat voor verzekerbare schade burgers en ondernemers zelf verantwoordelijkheid dragen. Het kabinet heeft bij de afwikkeling van de vuurwerkramp geconstateerd dat een deel van de gedupeerde burgers en ondernemers niet of niet voldoende verzekerd was.

Het kabinet heeft niettemin, in samenspraak met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, bevorderd dat de aanvullende regelingen voor de materiële schade tot stand zijn gekomen. In dit verband heeft het een bijdrage aan het Nationaal Rampenfonds en de Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp geleverd. Met deze bijdragen is uiting gegeven aan de nationale solidariteit met de gedupeerden.

5.5 Gemeentelijke rampenplannen

De Commissie doet enkele aanbevelingen om de gemeentelijke rampenplannen aan te passen, dan wel aan te vullen. Het betreft de volgende onderwerpen: oprichting van een informatie- en adviescentrum, de afstemming en samenwerking met woningbouwcorporaties en institutionele particuliere verhuurders in het kader van de herhuisvesting, het logistieke proces rond het verstrekken van hulp in de vorm van goederen en de continuïteit van de economische, sociale en culturele infrastructuur na een ramp of zwaar ongeval.

Het kabinet onderschrijft deze aanbevelingen. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de uitvoering van de aanbevelingen en welke afspraken moeten worden gemaakt om de implementatie ervan te verzekeren.

5.6 Wederopbouw

Na de vuurwerkramp is in eerste instantie de aandacht uitgegaan naar de directe gevolgen van de ramp. Al vrij snel daarna constateerde het kabinet dat ook de wederopbouw aandacht vanuit het rijk behoeft.

Het kabinet heeft de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid belast met de coördinatie en monitoring van de wederopbouw. Bij de aanpak van de wederopbouw hebben de uitgangspunten van het grotestedenbeleid centraal gestaan. Uitgangspunt is dat de gemeente Enschede primair verantwoordelijk is voor de wederopbouw, maar ook dat Enschede daarbij niet alleen zal staan.

Het kabinet zal de gemeente Enschede blijven ondersteunen bij deze enorme opgave. De ondersteuning door het rijk komt tot uitdrukking in het met de gemeente en de provincie Overijssel gesloten wederopbouwconvenant en in het werkkapitaal dat het kabinet ter beschikking heeft gesteld aan de gemeente.

Bij de afspraken over de financiële middelen hebben gemeente en Rijk bewust gekozen voor een tweefasen-aanpak die gericht is op de behoefte aan middelen voor de wederopbouw en de behoefte aan middelen voor een kwaliteitsverbetering in de wijk en het getroffen gebied. Afgesproken is dat de gemeente Enschede in 2001 het initiatief neemt om het overleg over de kwaliteitsimpuls met de provincie Overijssel en het Rijk te starten. De kwaliteitsimpuls dient ertoe de bewoners duidelijk te maken dat nieuwe mogelijkheden voor verdere ontwikkeling gaan ontstaan.

De gemeente Enschede heeft interactieve internetpagina's opgezet voor de informatievoorziening aan de getroffen bewoners, bedrijven en organisaties en instellingen over de financiële regelingen en de wederopbouw. Getroffenen en nieuwe bewoners kunnen hun inbreng leveren en de gemeente kan met behulp van deze ICT-toepassingen op intensieve wijze met hen communiceren. Op deze manier heeft de gemeente Enschede de de mogelijkheid tot interactieve beleidsvorming aanzienlijk versterkt.

5.7 Coördinatie en afstemming onderzoeken rampenbestrijding

De voorbereiding op de rampenbestrijding is een breed terrein. Naast de parate hulpverleningsdiensten, de brandweer, de politie en de geneeskundige diensten spelen gemeentelijke en regionale diensten een rol. Het gevolg daarvan is dat verschillende (rijks)inspecties betrokken zijn bij het toezicht op de uitvoering van de voorbereiding op de rampenbestrijding. Er zijn inspecties die zich op de hulpverleningsdiensten richten, te weten de Inspectie voor de politie, de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, en er zijn inspecties zoals de Inspectie Milieuhygiëne die een toezichttaak heeft voor wat betreft de vergunningverlening en handhaving en de Arbeidsinspectie die het toezicht verricht op de handhaving van de arbeidsveiligheid. De Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding rapporteert vanuit het perspectief van de veiligheidsketen over de rampenbestrijding in samenhang. De andere inspecties rapporteren over de eigen discipline of werkterrein.

Als gevolg van de coördinerende rol van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de afwikkeling van de vuurwerkramp heeft de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding een coördinerende rol vervuld in de inspectie-onderzoeken naar de vuurwerkramp. Het kabinet is voornemens deze werkwijze bij een mogelijke ramp in de toekomst opnieuw toe te passen, met inachtneming van de wettelijke taken van de afzonderlijke inspecties. Ten behoeve van een nadere uitwerking van de coördinerende rol zal de gehanteerde werkwijze worden geëvalueerd.

De Commissie plaatst enkele kanttekeningen bij de samenloop van haar onderzoek met de onderzoeken door de rijksinspecties. Het kabinet beziet deze kanttekeningen in het licht van de voorbereidingen voor de oprichting van een onafhankelijke raad voor rampen- en ongevallenonderzoek. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in dat kader, in overleg met de meest betrokken bewindspersonen, komen tot een heldere taakafbakening van de inspecties ten opzichte van de op te richten onafhankelijke raad voor rampen- en ongevallenonderzoek.

6 TOT SLOT

In de voorgaande hoofdstukken heeft het kabinet zijn reactie gegeven op de bevindingen en aanbevelingen van de Commissie onderzoek vuur- werkramp en de rijksinspecties.

Uit de gebeurtenissen in Enschede is voor de overheid een aantal belangrijke lessen te trekken. De overheid moet zorgdragen voor heldere en eenduidige regelgeving, voor goed toezicht en consequente handhaving. Veiligheidsbeleid moet transparant zijn: de overheid moet de burgers periodiek informeren over wat er gebeurt op het terrein van de veiligheid en wie daarop aanspreekbaar is. Het moet in alle gevallen en situaties duidelijk zijn welke overheidsinstantie verantwoordelijk is voor welk onderdeel van het veiligheidsbeleid. Deze verdeling van verantwoordelijkheden dwingt tot intensieve samenwerking tussen allen die verantwoordelijkheid dragen.

In dit kabinetsstandpunt staat het beter functioneren van de overheid met betrekking tot het veiligheidsbeleid centraal. Dit is vertaald in een groot aantal concrete actiepunten die daadwerkelijke verbeteringen zullen bewerkstelligen. Het kabinet zal deze actiepunten uitvoeren. Het zal over de uitvoering van de actiepunten twee keer per jaar rapporteren aan de Tweede Kamer.

BIJLAGE 1 INHOUDSOPGAVE blz.

1Inleiding2
   
1.1Onderzoek naar de vuurwerkramp2
1.2Rijksoptreden na de vuurwerkramp5
1.3Leeswijzer8
   
2De rijksoverheid en de vuurwerkramp10
2.1Verantwoordelijkheidsverdeling10
2.2De rijksoverheid10
2.3Verantwoordelijkheidsverdeling veiligheidsbeleid19
2.4Regelgeving, toezicht en handhaving19
   
3Vuurwerk, vergunningen en externe veiligheid24
3.1Vuurwerkbeleid24
 3.1.1 Huidige regelgeving24
 3.1.2 Ontwerp-Vuurwerkbesluit26
 3.1.3 Internationale initiatieven29
 3.1.4 Transport30
 3.1.5 Besluit risico's zware ongevallen 199931
 3.1.6 Arbeidsomstandighedenbesluit31
3.2Vergunningenbeleid32
 3.2.1 Huidige situatie32
 3.2.2 Vergunningen en bestemmingsplan33
 3.2.3 Toezicht op rijksniveau33
 3.2.4 Registratieplicht34
3.3Externe Veiligheid34
 3.3.1 Verantwoordelijkheidsverdeling externe veiligheid34
 3.3.2 Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen36
 3.3.3 Expertisecentrum36
   
4De organisatie van de rampenbestrijding38
4.1Inleiding38
4.2Hoofdlijnen van beleid rampenbestrijding38
 4.2.1 Beleidsnota rampenbestrijding 2000–200438
 4.2.2 Het beleid inzake geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen41
4.3Aanvullende initiatieven en prioriteiten41
4.4Het kwaliteits- en toezichtsarrangement rampenbestrijding42
4.5Intensivering van de multidisciplinaire aanpak45
 4.5.1 Multidisciplinaire aanpak45
 4.5.2 Brandweer47
 4.5.3 Politie48
 4.5.4 Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen49
 4.5.5 Gemeentelijke processen50
4.6De coördinatie van de rampenbestrijding en de Landelijke Ondersteuningsfaciliteit Rampenbestrijding52
4.7Meldkamers, verbindingsmiddelen en informatievoorziening53
4.8Bescherming milieu en volksgezondheid55
   
5Nazorg56
5.1Inleiding56
5.2Het Informatie- en adviescentrum56
5.3Psycho-sociale en medische nazorg57
5.4Financiële afwikkeling58
5.5Gemeentelijke rampenplannen60
5.6Wederopbouw60
5.7Coördinatie en afstemming onderzoeken61
   
6Tot slot62
   
Bijlagen: 
1Inhoudsopgave63
2Overzicht actiepunten, tijdpad, wie doet wat64
3Overzicht aanbevelingen Commissie in relatie tot kabinetsstandpunt en actiepunten, genoemd in bijlage 278
4Afkortingen93
5Financiële paragraaf kabinetsstandpunt Vuurwerkramp95

BIJLAGE 2 OVERZICHT ACTIEPUNTEN, TIJDPAD, WIE DOET WAT

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

(geen actiepunten)

1.2 Onderzoek naar de vuurwerkramp

actie 1Het evalueren van de werkwijze van de Commissie onderzoek vuurwerkramp, zodat opgedane ervaringen kunnen worden verwerkt bij de voorbereiding van de oprichting van de onafhankelijke raad voor rampen- en ongevallenonderzoek.
actorde minister van BZK
tijdpadmedio 2001
actie 2Het komen tot een gezamenlijke taskforce. Deze taksforce zal een plan van aanpak maken voor de uitvoering van die aanbevelingen die een samenhangende aanpak van de betrokken overheden vereisen. Bovendien zal ze een voorstel doen voor de manier waarop de complexiteit van regelgeving kan worden verminderd en geconstateerde tegenstrijdigheid kan worden weggenomen.
actorde minister van BZK in overleg met de betrokken departementen en IPO en VNG
tijdpadstart per heden
actie 3Het verzorgen van een halfjaarlijkse voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer over de stand van zaken, waarbij per actiepunt wordt aangegeven wat het bereikte resultaat is.
actorde minister van BZK
tijdpadoktober 2001, april 2002

1.3 Rijksoptreden na de ramp

actie 4Het verwerken van de opgedane ervaringen met het projectteam vuurwerkramp in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
actorde minister van BZK
tijdpadmedio 2002

Hoofdstuk 2 De rijksoverheid en de vuurwerkramp

2.1 Verantwoordelijkheidsverdeling

(geen actiepunten)

2.2 De rijksoverheid

(geen actiepunten)

2.3 Verantwoordelijkheidsverdeling veiligheidsbeleid

(geen actiepunten)

2.4 Regelgeving, toezicht en handhaving

(geen actiepunten)

Hoofdstuk 3 Vuurwerk, vergunningen en externe veiligheid

3.1 Vuurwerkbeleid

3.1.1 Huidige regelgeving

(geen actiepunten)

3.1.2 Ontwerp-Vuurwerkbesluit

actie 5Het formaliseren van het Vuurwerkbesluit, inclusief de aanpassing van het ontwerp-Vuurwerkbesluit met betrekking tot de adviesrol van de brandweer (deze zal om advies wordt gevraagd bij het aanvragen van elke vergunning) en het nader bezien van artikel 1.1.2.
actorde minister van VROM in overleg met de betrokken departementen
tijdpadeind 2001
actie 6Het bevorderen dat voor de periode tot het moment waarop het Vuurwerkbesluit in werking treedt zo snel mogelijk wordt gerapporteerd over de mate waarin de bestaande professionele vuurwerkbedrijven voldoen aan het ontwerp-Vuurwerkbesluit.
actorde minister van VROM in overleg met IPO en VNG
tijdpadzo snel mogelijk en uiterlijk bij in werkingtreding van het Vuurwerkbesluit
actie 7Het opstellen van een gezamenlijk implementatieplan ten aanzien van het Vuurwerkbesluit.
actorde minister van VROM in overleg met IPO en VNG
tijdpadmedio 2001

3.1.3 Internationale initiatieven

actie 8Het bevorderen dat in VN-verband en door samenwerking met andere landen, inspectiediensten en testinstituten oplossingen worden gezocht om te komen tot een uitvoerbare en handhaafbare systematiek voor de classificatie van vuurwerk bij vervoer.
actorde minister van V en W
tijdpadstart heden; realisatie op zijn vroegst eind 2003
actie 9Het onderzoeken van de mogelijkheid om te komen tot lijsten van soorten vuurwerk met hun bijbehorende classificatie; deze lijsten moeten een omschrijving van het bekende vuurwerk gaan omvatten en kunnen dan voor de toezichthoudende instanties een hulpmiddel zijn om tot een snelle en doelmatige controle te kunnen komen.
actorde minister van V en W
tijdpadmedio 2001

3.1.4 Transport

actie 10Het komen tot interimbeleid ter verscherping van de transportregels voor het vervoer van vuurwerk (vooruitlopend op het van kracht worden van internationale afspraken); het betreft hier onder meer: – het opstellen van vuurwerklijsten ten behoeve van de effectiviteit van de controle; – het aanscherpen van eisen aan voertuig en uitrusting, opleidingseisen voor chauffeurs, beperkingen aan het vervoer door tunnels en het aanwijzen van verplichte rijroutes als ware het altijd vuurwerk van klasse 1.1.
actorde minister van V en W
tijdpadmedio 2001
actie 11Het bezien hoe concreet invulling kan worden gegeven aan monstername en testen van vuurwerk en bezien of een testlocatie in Nederland kan worden ingericht.
actorde minister van V en W
tijdpadmedio 2001

3.1.5 Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO)

actie 12Het aanpassen van het BRZO zodanig dat: – de drempelwaarden van het BRZO voor «zeer explosief» van toepassing zijn op professioneel vuurwerk; – wordt vastgelegd op welke wijze het netto-gewicht van vuurwerk dient te worden bepaald; en – de hoogten van de drempelwaarden worden aangescherpt.
actorde minister van VROM
tijdpade.e.a. wordt meegenomen in de algemene evaluatie van het BRZO in 2001; de aanpassing zal zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd; inwerkingtreding aangepast besluit in 2002

3.1.6 Arbeidsomstandighedenbesluit

actie 13Het aanpassen van het Arbeidsomstandighedenbesluit: de arbeidsveiligheidsrapportage wordt vervangen door een aanvullende Risico Inventarisatie en Evaluatie met een aangepast grenswaardensysteem voor ontplofbare stoffen.
actorde minister van SZW
tijdpadinwerkingtreding medio 2002

3.2 Vergunningenbeleid

3.2.1 Huidige situatie

(geen actiepunten)

3.2.2 Vergunningen en bestemmingsplan

actie 14De afstemming tussen milieuvoorschriften, bestemmingsplan en bouwregelgeving zal worden verbeterd in het kader van de lopende fundamentele herziening van milieu- en ruimtelijke regelgeving.
actorde minister van VROM
tijdpaddiscussienota over toekomst Wm wordt zeer binnenkort aan de Tweede Kamer aangeboden; wetsvoorstel tot fundamentele herziening van de WRO wordt volgens planning nog dit jaar bij de Tweede Kamer ingediend

3.2.3 Toezicht op rijksniveau

actie 15Het aanpassen van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Milieubeheer en het Besluit toezichthoudende ambtenaren, waarmee de wettelijke advies- en toezichttaken van DMKL/AMV ten aanzien van vuurwerk, explosieven en munitie vervallen.
actorde minister van VROM
tijdpadbij inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit
actie 16Het bezien of de wettelijk voorgeschreven taak van het bevoegd gezag om milieuvergunningen voor advies aan de IMH voor te leggen, in stand moet blijven.
actorde minister van VROM
tijdpadwordt meegenomen in de lopende evaluatie van de wettelijke taken van de Inspectie Milieuhygiene; gereed medio 2001

3.2.4 Registratieplicht

actie 17Het invoeren van een wettelijke registratieplicht voor risicovolle situaties met betrekking tot gevaarlijke stoffen.
actorde minister van VROM
tijdpadin werking treding begin 2003

3.3 Externe veiligheid

3.3.1 Verantwoordelijkheidsverdeling externe veiligheid

actie 18Het komen tot een voorstel van een AmvB Kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen, met bijbehorende ministeriële regeling die de door de inspectie voorgestelde staat van inrichtingen kan vervangen en die op basis van het voortschrijdend inzicht snel kan worden aangepast.
actorde minister van VROM in overleg met de betrokken departementen
tijdpad2001
actie 19Het komen tot een voorstel van een AMVB kwaliteitseisen externe veiligheid vervoer in afstemming met de hiervoor genoemde AMVB externe veiligheid inrichtingen.
actorde minister van V en W in overleg met de minister van VROM
tijdpadgelijk of volgend op AMVB inrichtingen
actie 20De vervaardiging van een overzicht van de bestaande risico-bronnen naar type met de bijbehorende, op de huidige risiconormen gebaseerde afstanden tot kwetsbare bestemmingen, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de aangekondigde regelgeving.
actorde minister van VROM in samenwerking met VNG en IPO
tijdpadmedio 2001
actie 21Het indienen van een voorstel met betrekking tot de nadere uitwerking van de coördinerende rol van de minister van VROM op het gebied van externe veiligheid ten aanzien van gevaarlijke stoffen.
actorde minister van VROM
tijdpadmedio 2001

3.3.2 Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen

actie 22Het oprichten van een onafhankelijke Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen (met inbegrip van vuurwerk).
actorde minister van VROM in overleg met BZK, V en W, SZW en VWS
tijdpadmedio 2001

3.3.3 Expertisecentrum

actie 23Het stichten van een nationaal expertisecentrum op het gebied van externe veiligheid en vuurwerk bij het RIVM, met een onafhankelijke status en werkend op wetenschappelijke basis.
actorde minister van VROM
tijdpadstart expertisecentrum in 2002

Hoofdstuk 4 De organisatie van de rampenbestrijding

4.1 Inleiding

(geen actiepunten)

4.2 Hoofdlijnen van beleid rampenbestrijding

(geen actiepunten)

4.3 Aanvullende initiatieven en prioriteiten

(geen actiepunten)

4.4 Het kwaliteits- en toezichtsarrangement rampenbestrijding

actie 24Het bevorderen dat in het regionaal beheersplan nadrukkelijker het regionaal beleid op alle onderdelen van de veiligheidsketen wordt weergegeven.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met IPO en VNG
tijdpad2003
actie 25Het bevorderen dat de gezamenlijke provincies een eenduidig uitgewerkt toetsingskader ontwikkelen ter beoordeling van de beheersplannen en de bestuurlijke rapportages van de regionale brandweren.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met IPO.
Tijdpadeind 2003
actie 26Het versterken van de rol van provinciale staten ten aanzien van de voorbereiding op de rampenbestrijding.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met IPO
tijdpadeind 2003
actie 27Het opnemen in de Wet Rampen en zware ongevallen van de verplichting dat de Commissaris der Koningin de staatssecretaris van BZK informeert over zijn bevindingen bij het uitvoeren van de taken in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met IPO
tijdpadeind 2003
actie 28Het in overleg met IPO en VNG introduceren van audits door derden ten aanzien van het functioneren van het kwaliteitsstelsel voor de rampenbestrijding.
actorde staatssecretaris van BZK, in samenwerking met de bewindslieden van VWS, in overleg met IPO en VNG
tijdpadeind 2003
actie 29Het uitbreiden van de capaciteit van de Inspectie Brandweer en Rampenbestrijding en de Inspectie voor de politie.
actorde bewindslieden van BZK
tijdpadeind 2003
actie 30Het bezien of de de Brandweerwet 1985 dient te worden aangepast, opdat de Inspectie Brandweer en Rampenbestrijding in een voorkomend geval onderzoek kan doen naar de wijze waarop door een bepaald bestuursorgaan de taken worden uitgevoerd.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2001
actie 31De Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding krijgt de taak om een periodieke algemene doorlichting van de voorbereiding op de rampenbestrijding op regionaal niveau te verrichten en daarover een integrale rapportage op te stellen. Dit betekent dat in rapportages ook de relevante bevindingen van de overige inspecties zijn opgenomen. Hoewel samenwerking ook binnen de huidige bevoegdheidsstructuur mogelijk is, zal deze bevoegdheidsverdeling wettelijk worden vastgelegd, om een heldere en eenduidige opzet van de toezichtsfunctie en de rapportage over de (voorbereiding op de) rampenbestrijding te creëren.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de betrokken ministers
tijdpadeind 2003

4.5 Intensivering van de multidisciplinaire aanpak

4.5.1 Multidisciplinaire aanpak

actie 32Het voeren van overleg met de betrokken provincies over de knelpunten in de voortgang van het proces gericht op territoriale congruentie.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadmedio 2001
actie 33Het in overleg met IPO en VNG versterken van de samenhang in het gemeentelijk veiligheidsbeleid. De uitkomsten hiervan dienen bij voorkeur te worden vastgelegd in het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl.
actorde minister van BZK in overleg met VNG en IPO
tijdpadeind 2001
actie 34Het stimuleren van de uitbreiding van de capaciteit en deskundigheid bij regionale brandweerkorpsen op gebied van pro-actie en preventie onder andere ten behoeve van advisering bij vergunningverlening.
actorde staatssecretaris van BZK en de regionale brandweerkorpsen
tijdpad2002–2004
actie 35Het wettelijk vastleggen dat de gemeenten verplicht zijn risico-inventarisaties te maken in het kader van de planvorming.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2003
actie 36Ontwikkeling van een model voor een risicokaart ten behoeve van de gemeenten.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met VNG/IPO
tijdpadmedio 2002
actie 37Het stimuleren van gemeenten om over de hiervoor genoemde risicokaart actief informatie aan burgers te verschaffen. Hierbij kan mede gebruik worden gemaakt van de informatie die is opgenomen in de landelijke database in het kader van de registratieplicht risicosituaties door gevaarlijke stoffen van het ministerie van VROM. Tevens zullen in dit kader in overleg met de VNG vernieuwde voorlichtingsmogelijkheden worden ontwikkeld ter ondersteuning van de gemeenten.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2003
actie 38Het versterken van de rol van de gemeenteraad ten aanzien van de voorbereiding op de rampenbestrijding.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2003
actie 39Het herijken van relevante maatscenario's naar aanleiding van beschikbaar onderzoeksmateriaal.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2001
actie 40Het informeren van de Tweede Kamer over de voortgang van de beleidsinitiatieven op het gebied van het oefenen (brief van 28 september 2000 (kamerstukken II, 2000/2001, 26 956, nr. 5).
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2001
actie 41Het stimuleren van de ontwikkeling van multidisciplinaire oefencentra door middel van een eenmalige ondersteuningsbijdrage.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpad2001–2004
actie 42Het met kracht voortzetten van het ingezette oefenbeleid op (inter)departementaal niveau in het kader van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
actorde minister van BZK
tijdpadpermanent

4.5.2 Brandweer

actie 43Het in opdracht van BZK door het NIBRA herijken en aanpassen van het opleidingsprogramma. Hierbij zullen de ervaringen met de Vuurwerkramp worden meegenomen. Ook zal hierin de actuele kennis over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen worden verwerkt.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadmedio 2002
actie 44Het voeren van overleg met de betrokken organisaties om te bezien op welke wijze de informatievoorziening voor hulpverleningsdiensten bij calamiteiten met gevaarlijke stoffen organisatorisch en juridisch kan worden uitgewerkt.
actorde staatssecretaris van BZK en de Nederlandse Brandweerfederatie
tijdpadoverleg eind 2001 afgerond
actie 45Het bevorderen dat gemeenten zorgdragen voor de ontwikkeling van een samenhangend kwaliteitssysteem met criteria voor de basisbrandweerzorg.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de VNG en Nederlandse Brandweerfederatie
tijdpadeind 2003

4.5.3 Politie

actie 46Het onder de aandacht brengen bij het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen van de bevindingen en de aanbevelingen van de Inspectie voor de politie (IP) en de COV. Hierbij zal worden gewezen op het belang dat de politie meer wordt betrokken bij het opstellen van risico-analyses en de nadere preparatie, zoals planvorming en (multidisciplinaire) oefening. Daarbij worden de beraden verzocht een aantal concrete stappen te ondernemen, te weten: – te bevorderen dat de door het ECCB opgezette training voor Grootschalig Bijzonder Optreden voorziet in een opleidingsprogramma voor de leden van de Staf Grootschalig Politieoptreden, chefs van dienst en administratief ondersteunend personeel voor wat betreft hun aandeel in rampenbestrijding en het grootschalig politieoptreden; – actie te ondernemen ten aanzien van de aanbeveling dat het voor met name kleine en middelgrote politieregio's aanbeveling verdient om samenwerkingsverbanden aan te gaan met omliggende regio's; – te adviseren om de logistieke en adviserende rol die het Korps landelijke politiediensten in de rampenbestrijding kan spelen een structurele plaats te gegeven in de procedures voor grootschalig politieoptreden en in het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing Politie.
actorde minister van BZK
tijdpadmedio 2001
actie 47Het bevorderen dat bij de herziening van het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing de bevindingen en aanbevelingen van de Inspectie voor de politie en de COV zorgvuldig worden verwerkt.
actorde minister van BZK in overleg met de politiekorpsen
tijdpadmedio 2001
actie 48De Inspectie voor de politie vragen een onderzoek te laten doen naar de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de herziene versie van het Referentiekader Conflict- en Crisisbeheersing door de politieregio's en het Korps landelijke politiediensten.
actorde minister van BZK
tijdpaduitvoering onderzoek in 2003
actie 49Het bevorderen dat de opgedane ervaringen van het RIT bij de inzet in Enschede, en de aanbevelingen van de Commissie en de inspecties worden verwerkt in het draaiboek Rampen Identificatieteam (RIT).
actorde minister van BZK
tijdpadmedio 2001
actie 50De toepassing van de bijstandsregeling voor de Kmar in een zeer bijzondere situatie zoals Enschede, aan de orde stellen in het regulier overleg van BZK met Defensie.
actorde minister van BZK
tijdpadeerste helft 2001

4.5.4 Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen

actie 51Het komen tot nadere afspraken ten aanzien van de aanbevelingen over de functies, de taken, de procedures en de bestuurlijke en operationele verantwoordelijkheden met betrekking tot de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen.
actorde staatssecretaris van BZK en de minister van VWS in overleg met de Raad van RGF'en
tijdpadmedio 2002
actie 52Het laten ontwikkelen van de benodigde opleidingen voor leidinggevenden en coördinerende functies in de GHOR en de oefensystematiek voor deze functionarissen laten uitwerken.
actorde staatssecretaris van BZK en de minister van VWS
tijdpadmedio 2003
actie 53Het bevorderen dat de medische sector wordt betrokken bij het multi-disciplinair oefenen.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de minister van VWS
tijdpadbegin 2002
actie 54Het bevorderen dat nog in 2001 door de ambulancesector een ambulancebijstandsplan voor grootschalige interregionale inzet wordt vervaardigd.
actorde staatssecretaris van BZK en de minister van VWS in overleg met betrokkenen
tijdpadbegin 2002
actie 55Het bevorderen dat methodieken worden ontwikkeld en materieel beschikbaar komt ten behoeve van de registratie van grote aantallen gewonden in de ziekenhuizen.
actorde minister van VWS in overleg met de ziekenhuizen en de Regionaal Geneeskundig Functionarissen
tijdpadeind 2002
actie 56Het faciliteren van een aantal proefprojecten met betrekking tot grensoverschrijdende multidisciplinaire oefeningen. In deze proefprojecten krijgt de medische hulpverlening nadrukkelijk aandacht.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpad2001–2002

4.5.5 Gemeentelijke processen

actie 57Het bevorderen dat de gemeenten een gezamenlijk project opzetten dat gericht is op de versterking van de gemeentelijke processen bij de rampenbestrijding.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de VNG
tijdpadeind 2002
actie 58Het ontwikkelen van een landelijke standaard ten behoeve van het gemeentelijke proces van registratie van slachtoffers en vermisten.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de VNG, politie en geneeskundige sector
tijdpadeind 2002
actie 59De nieuwe structuur en werkwijze van het NVC wordt nog dit jaar vastgelegd in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
actorde minister van BZK
tijdpadeind 2001
actie 60Het voeren van overleg over de wijze waarop de status van de verwanteninformatielijn en de relatie tussen vrager (de gemeente) en aanbieder (het ministerie van VWS) vorm moet krijgen.
actorde minister van VWS in overleg met de VNG
tijdpadeind 2001

4.6 De coördinatie van de rampenbestrijding en de Landelijke Ondersteuningsfaciliteit Rampenbestrijding

actie 61Het herzien van de documentatie rampenbestrijding; tevens advies vragen aan het LBRB over de status van deze documentatie.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met LBRB
tijdpadeind 2003
actie 62Het opnemen in de documentatie rampenbestrijding van een beschrijving van het opschalingsproces inclusief het eerste uur alsmede criteria voor opkomsttijden diverse eenheden en functionarissen.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met LBRB
tijdpadeind 2003
actie 63Het laten verrichten van een studie naar een uniforme organisatorisch en bestuurlijk transparante organisatiestructuur voor de rampenbestrijding ten tijde van een incident.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2002
actie 64Het laten verrichten van een studie naar de precieze taakopdracht en de organisatorische, financiële en bestuurlijke inbedding van de op te richten Landelijke Ondersteuningsfaciliteit Rampenbestrijding.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadmedio 2001 is studie afgerond
actie 65Het bevorderen dat een bijstandseenheid voor search and rescue wordt opgericht, die zowel in binnen- als buitenland inzetbaar is.
actorde staatssecretaris van BZK in samenwerking met de bewindslieden van Buitenlandse Zaken, VWS en Defensie en VNG, CCRB en NVBK.
tijdpadmedio 2002

4.7 Meldkamers, verbindingsmiddelen en informatievoorziening

actie 66Het voorbereiden van maatregelen gericht op het samenvoegen van meldkamers van politie, brandweer en Centrale Post Ambulancevoorziening. Het uitgangspunt is maximaal 25 meldkamers.
actorde bewindslieden van BZK en VWS in overleg met de besturen van de regionale hulpverleningsinstellingen
tijdpadeind 2003
actie 67Het initiëren dat rol en functie van de meldkamer bij grootschalige incidenten en rampen worden beschreven en dat, voor zover niet aanwezig, kwaliteitseisen op dit punt worden ontwikkeld en vastgelegd in referentiekaders.
actorde bewindslieden van BZK en VWS in overleg met de vertegenwoordigende organisaties van politie, brandweer en ambulancevoorzieningen
tijdpadeind 2002
actie 68Het introduceren van een specifieke opleiding voor centralist brandweer en centralist politie.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadeind 2003
actie 69De opleidingsinstituten zal worden verzocht om de bestaande opleidingen van de centralisten aan te passen op basis van de ervaringen in Enschede.
actorde bewindslieden van BZK en VWS
tijdpadmedio 2002
actie 70Het initiëren dat het oefenen van centralisten wordt opgenomen in de leidraad oefenen van de brandweer.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadEind 2001
actie 71Het in overleg treden met de regionale besturen, opdat een optimale inzet en medewerking van de regio's wordt bereikt bij de landelijke uitrol van het C2000 systeem.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadin de tweede helft van 2001
actie 72Onderzoek naar technische en orgtanisatorische consequenties van de modernisering van het Nationaal Noodnet. Vervolgens start implementatie.
actorde staatssecretaris van V en W
tijdpadmedio 2002
actie 73Het bevorderen dat er invulling wordt gegeven aan taken en verantwoordelijkheden van een sectie informatievoorziening op het gebied van de (operationele) informatievoorzieningzijn beschreven.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de brandweerregio's
tijdpad2001–medio 2002

4.8 Bescherming milieu en volksgezondheid

actie 74Het aan gemeenten beschikbaar stellen van de geactualiseerde leidraad Ongevallen Gevaarlijke Stoffen.
actorde staatssecretaris van BZK
tijdpadMedio 2001
actie 75Aan het RIVM de opdracht geven om, in samenwerking met de brandweerorganisatie, een protocol voor mileu-incidenten inclusief metingen gevaarlijke stoffen, en protocollen voor de evaluatie en documentatie van ongevallen op te stellen.
actorde minister van VROM en BZK
tijdpadmedio 2001
actie 76Bevorderen dat de rol van de Medisch Milieukundige in het kader van de bescherming van het milieu en de volksgezondheid wordt versterkt.
actorde bewindslieden van VWS, BZK en VROM
tijdpadeind 2001
actie 77Toevoegen aan de taken van het BOT-mi de taak om na ongevallen met gevaarlijke stoffen, direct na afloop van de uitgevoerde metingen, een evaluatie te (laten) uitvoeren betreffende de belasting van de omgeving met gevaarlijke stoffen.
actorde ministers van VROM en BZK
tijdpadmedio 2001
actie 78Het opstellen van een protocol voor gevaarlijke stoffen (waaronder asbest) voor werkzaamheden tijdens de rampenbestrijding.
actorde minister van SZW in overleg met de betrokken departementen
tijdpadmedio 2002

Hoofdstuk 5 Nazorg

5.1 Inleiding

actie 79Het borgen van opgedane ervaringen op het gebied van nazorg in relevante documenten (zoals het Handboek Rampenbestrijding en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming).
actorde minister van BZK in overleg met de betrokken departementen
tijdpadeind 2001

5.2 Het Informatie- en Adviescentrum

actie 80Het bevorderen dat de oprichting van een Informatieen Adviescentrum (IAC) wordt opgenomen in de gemeentelijke rampenplannen.
actorde ministers van BZK en VWS in overleg met de VNG
tijdpadeind 2001
actie 81Het uitvoeren van een evaluatie van het IAC Enschede.
actorde minister van VWS in overleg met de gemeente Enschede
tijdpadeind 2001
actie 82Het opstellen van landelijke richtlijnen voor inrichting en werkwijze van een IAC op basis van de evaluatie van het IAC Enschede.
actorde minister van VWS
tijdpad2001

5.3 Psycho-sociale en medische nazorg

actie 83Het (laten) onderzoeken hoe verplichte samenwerking en afstemming tussen hulpverleningsorganisaties (in hun rol als werkgever) met betrekking tot de bescherming van hulpverleners tijdens en na rampen en zware ongevallen kan worden gewaarborgd (bij dit onderzoek zal de afstemming tussen bedrijfsartsen bij arbodiensten en de reguliere gezondheidszorg en de bovenreguliere zorg een belangrijk aandachtspunt zijn, alsmede de positie van vrijwilligers); tevens aandacht nodig voor getroffen burgers, die geen hulpverlener zijn, die als werknemer hulp zoeken bij de bedrijfsarts.
actorde ministers van SZW, BZK en VWS
tijdpadmedio 2001
actie 84Het bij mede-overheden aandacht vragen voor de psycho-sociale en medische nazorg aan vrijwilligers.
actorde ministers van BZK, SZW en VWS in overleg met IPO en VNG
tijdpadmedio 2001
actie 85Het opstellen van landelijke richtlijnen, waarin criteria worden vastgelegd op basis waarvan tot gezondheidsonderzoek en -monitoring kan worden besloten, de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken organisaties, en de opzet en wijze van uitvoering van gezondheidsonderzoek en -monitoring.
actorde minister van VWS in overleg met de meest betrokken organisaties
tijdpadtweede helft 2001

5.4 Financiële afwikkeling

actie 86Het bezien in hoeverre de ervaringen van de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp (CFA) en de aanbevelingen van de Commissie terzake in de gemeentelijke rampenplannen kunnen worden verwerkt.
actorde minister van BZK in overleg met de VNG
tijdpadeind 2001
actie 87Het bezien of in de Algemene Bijstandswet een rampenparagraaf is op te nemen.
actorde minister van SZW
tijdpadvoorjaar 2002
actie 88Bestuderen of de door de CFA ontworpen regelingen beantwoorden aan de beoogde tegemoetkoming van geleden materiële schade.
actorde minister van BZK in overleg met Fin en EZ en de gemeente Enschede
tijdpadvoorjaar 2002

5.5 Gemeentelijke rampenplannen

actie 89Het bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de uitvoering van de aanbevelingen van de COV om de gemeentelijke rampenplannen aan te passen, dan wel aan te vullen met betrekking tot: oprichting van een informatie- en adviescentrum, de afstemming en samenwerking met woningbouwcorporaties en institutionele particuliere verhuurders in het kader van de herhuisvesting, het logistieke proces rond het verstrekken van hulp in de vorm van goederen en de continuïteit van de economische, sociale en culturele infrastructuur na een ramp of zwaar ongeval; daarbij bezien welke afspraken moeten worden gemaakt teneinde de implementatie ervan te verzekeren.
actorde staatssecretaris van BZK in overleg met de VNG
tijdpadeind 2003

5.6 Wederopbouw

actie 90Het monitoren van de wederopbouw.
actorde minister voor GSI als coördinerend minister, in overleg met de provincie Overijssel en de gemeente Enschede
tijdpadtot en met het jaar 2007 (eindverantwoording)

5.7 Coördinatie en afstemming onderzoeken rampenbestrijding

actie 91Het uitvoeren van een evaluatie van de coördinerende rol van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding in de inspectie-onderzoeken naar de vuurwerkramp, opdat deze werkwijze bij een mogelijke ramp in de toekomst opnieuw kan worden toegepast.
actorde minister van BZK
tijdpadeind 2001
actie 92Het zorgdragen voor een heldere taakafbakening van de inspecties ten opzichte van de op te richten onafhankelijke raad voor rampen en ongevallenonderzoek.
actorde minister van BZK
tijdpadnajaar 2001 zal een hoofdlijnennotitie inzake de onafhankelijke raad voor rampen en ongevallenonderzoek naar de Tweede Kamer worden gezonden

BIJLAGE 3 OVERZICHT AANBEVELINGEN COMMISSIE IN RELATIE TOT KABINETSSTANDPUNT EN ACTIEPUNTEN, GENOEMD IN BIJLAGE 2

Aanbeveling COVBehandeld in paragraafActiepunt nr.
Deel 1 Fireworks, de overheid, de ramp  
   
Soorten vuurwerk, en de classificatie van professioneel vuurwerk  
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.1.2 
– duidelijk onderscheid te maken tussen zogenoemd consumentenvuurwerk en vuurwerk voor professioneel gebruik; 5
– het onderscheid tussen de beide soorten vuurwerk te baseren op het VN-classificatiesysteem; 5
– consumentenvuurwerk te beperken tot gevarenklasse 1.4; 5
– voor te schrijven dat op de verpakking zowel de gevarenclassificatie als het soort vuurwerk wordt aangegeven. 5
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.1.2 
– (ook) voor professioneel vuurwerk over te gaan tot het invoeren van een keuring die leidt tot een veiligheidsclassificatie per type product, uit te voeren door een daartoe aan te wijzen centrale keuringsinstantie. Van die keuring zal moeten blijken uit een desbetreffende aanduiding, met daarbij ook een vermelding van de klasse, op de verpakking van de afzonderlijke producten; 5
– typen waarvan de juiste classificatie door een keuring niet is vastgesteld niet (langer) toe te laten; 5
– de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de classificatie van de in te voeren en de ingevoerde producten te leggen bij de importeur respectievelijk degene die het vuurwerk onder zich heeft; 5
– in afwachting van de keuring (nog) niet gekeurde typen veiligheidshalve aan te (doen) merken als vallend in de zwaarste klasse, namelijk 1.1. 5
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:3.1.25
zich expliciet uit te spreken over de vraag of alle klassen en/of alle typen vuurwerk (mits gekeurd) moeten worden toegelaten tot Nederland en tot gebruik in ons land.  
   
De Commissie beveelt daarom het kabinet aan om:3.1.38
in EU-verband overleg te entameren over een gezamenlijke wijze van toepassing van de classificatie van professioneel vuurwerk en van de controle daarop, zodat wordt gewaarborgd dat bij de invoer van professioneel vuurwerk van buiten de EU een toereikende controle plaatsvindt, en dat bij de productie van professioneel vuurwerk binnen de EU de juiste classificatie plaatsvindt.  
   
De Commissie beveelt het kabinetaan om:   
– op korte termijn een begin te maken met effectieve controles op de juistheid van de classificatie-aanduiding van in Nederland in te voeren en aanwezig professioneel vuurwerk;3.1.49, 11
– te bewerkstelligen dat de Rijksverkeersinspectie, in goede afstemming met de douane, toereikende controle verricht op de juistheid van de classificatie van het in te voeren vuurwerk. Deze controle zal in elk geval moeten bestaan uit een administratieve controle (van de transport- en invoerdocumenten, in samenhang met een inspectie van de labeling van de lading), aangevuld met steekproefgewijs onderzoek van de producten zelf op de juistheid van hun classificatie.3.1.49, 11
Veiligheidsbeleid ten aanzien van professioneel vuurwerk  
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:  
– voor professioneel vuurwerk een keuze te maken tussen een risicobenadering en een effectbeperkingsbenadering, zoals hiervoor omschreven;3.1.25, 18, 19
– een nader onderzoek te doen instellen naar de toepasbaarheid van deze twee benaderingen in het externe veiligheidsbeleid meer in het algemeen.3.3.118, 19
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.1.25
– de thans beschikbare informatie over de effecten/veiligheidsrisico's van professioneel vuurwerk op/voor de omgeving te verwerken in nieuwe regelgeving terzake van de bij de vergunningverlening in acht te nemen zonering, in relatie tot bepaalde typen product van een bepaalde hoeveelheid.  
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:3.1.25
– te bevorderen dat gelijktijdig met de hiervoor bedoelde nieuwe regelgeving wordt overgegaan tot sanering en intrekking van alle (beleids)regelgeving (zoals richtlijnen en memoranda) terzake van de veiligheidsrisico's van professioneel vuurwerk voor de omgeving.  
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.2.218, 19
– te komen tot bindende juridische normen ten aanzien van de veiligheidszonering, en (mede daardoor) tot het waarborgen van een goede doorwerking van de desbetreffende normen in de milieuvergunningverlening en in het opstellen van ruimtelijke plannen, in samenhang bezien.  
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:3.1.25
– al vooruitlopend op komende zoneringsmaatregelen, op korte termijn te voorzien in een saneringsregeling voor bestaande inrichtingen voor professioneel vuurwerk.  
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:3.35, 18, 19, 20
– bij het ontwikkelen van beleid en bij het treffen van maatregelen naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede recht te doen aan het belang om dat beleid en die maatregelen tevens in te bedden in extern veiligheidsbeleid in algemene zin.  
   
Afstemming Wm-vergunning–bouwvergunning  
   
De Commissie beveelt de gemeenten aan om:3.2.2
– te waarborgen dat een aanvraag om een Wm-vergunning voor een inrichting voor professioneel vuurwerk te allen tijde ook wordt voorgelegd aan de ambtelijke eenheid die is belast met de bouwvergunningverlening.   
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.2.214, 18
– te bevorderen dat artikel 20.8 Wm wordt verduidelijkt, in die zin dat wordt aangegeven of deze bepaling zich ook uitstrekt tot bestaande bouwwerken zonder bouwvergunning, en met welk effect voor de Wm-vergunning, en om eventueel artikel 20.8 Wm aan te passen als het huidige bereik ervan te beperkt wordt geacht.   
   
De Wm-vergunningprocedure: aanvraag; advisering  
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.1.25
– in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) of in het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO 1999) een bepaling op te nemen over de desbetreffende informatieverstrekking.   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:   
– in afwachting van de totstandkoming van regelgeving ten aanzien van de onder 7.2.2 bedoelde veiligheidszonering te bevorderen dat van de aanvrager van elke Wm-vergunning voor een inrichting voor professioneel vuurwerk in beginsel een veiligheidsrapport wordt verlangd;3.1.26
– (voor zoveel als nodig) daartoe het BRZO 1999 aan te passen; 12
– het BRZO 1999 eveneens aan te passen, althans te verduidelijken waar het betreft het gewicht van het vuurwerk als criterium voor de categorie-indeling;3.1.512
– het BRZO 1999 tevens te verduidelijken waar het betreft de categorie van ontplofbare stoffen waarin professioneel vuurwerk behoort te worden ingedeeld.3.1.512
   
De Commissie beveelt de wetgever aan om:3.1.2  
– de (regionale of gemeentelijke) brandweer aan te wijzen als wettelijk adviseur in een Wm-vergunningprocedure voor inrichtingen voor professioneel vuurwerk.4.5.15
   
De Commissie beveelt de Minister van BZK aan om te bevorderen dat:   
– de brandweerkorpsen worden voorzien van toereikende middelen en kennis om deze rol van wettelijk adviseur naar behoren te vervullen;4.5.134
– zij van hun positie van wettelijk adviseur stelselmatig gebruik maken om ook hun eigen proactie/preventie/preparatie te regelen, door het waar nodig direct opstellen van een aanvalsplan of een rampenbestrijdingsplan voor de betrokken inrichting.4.5.1 4.5.234 45
   
De Commissie beveelt de Minister van VROM aan om:  
– het genoemde expertisecentrum op te zetten en toe te rusten, en te bevorderen dat het de rol vervult van wettelijk adviseur bij de Wm-vergunningverlening aan inrichtingen voor professioneel vuurwerk.3.3.323
   
Toezicht  
   
De Commissie beveelt elk bevoegd gezag dat het aangaat aan om:  
– op de hiervoor aangeduide wijze voor professioneel vuurwerk gestalte te geven aan zijn verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving.3.1.25
   
Coördinatie extern veiligheidsbeleid bij de rijksoverheid  
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:   
– de Minister van VROM te belasten met, dan wel nog eens expliciet te bevestigen in de eerste verantwoordelijkheid voor het externe veiligheidsbeleid;3.3.1
– de Minister van VROM te belasten met de verantwoordelijkheid voor de interdepartementale coördinatie van het externe veiligheidsbeleid.3.3.121
   
De Commissie beveelt de Minister van VROM aan om:  
– een voorziening te treffen voor de beleidsadvisering uit eigen beweging aan de (rijks)overheid naar aanleiding van onderzoek dat van belang is voor de externe veiligheid, in het bijzonder ten aanzien van professioneel vuurwerk.3.3.222
   
Veiligheidsborging vuurwerkbranche  
   
De Commisie beveelt de Minister van VROM aan om:3.1.25
– de vuurwerkbranche te stimuleren om deze veiligheidsborging actief ter hand te nemen.  
De Commissie beveelt de vuurwerkbranche aan om:
– de lessen van de vuurwerkramp in Enschede en de classificatie van vuurwerk in de meest brede zin te laten verwerken in de vakopleiding.  
   
Follow-up aanbevelingen Commissie onderzoek vuurwerkramp  
   
De Commissie beveelt het kabinet aan om:   
– te voorzien in adequate voortgangsrapportage over de wijze waarop, met voortvarendheid, uitvoering wordt gegeven aan de lessen uit de vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000, en1.23
– aan de voortgangsrapportages goede algemene bekendheid te geven.1.23
   
Deel 2 Rampbestrijding en gezondheidszorg  
   
Voorbereiding  
   
1 De Commissie beveelt de Minister van BZK aan:  
– landelijke richtlijnen vast te stellen voor de opzet en uitvoering van provinciale, regionale en lokale inventarisaties van object-risico's;4.5.135, 36
– op grond van het beschikbare onderzoekmateriaal de maatgevende scenario's voor de bestrijding van ongevallen bij de opslag van gevaarlijke stoffen (waaronder vuurwerk) te herijken, zorg te dragen voor een eenduidige doorwerking hiervan in inventarisaties van risicovolle objecten, en deze herijking periodiek te herhalen;4.5.139
– te bevorderen dat de brandweerkorpsen volgens vaste praktijk worden betrokken bij gemeentelijke processen van vergunningverlening, opdat de brandweer adequate preventieve en preparatieve voorzieningen kan treffen;4.5.134, 33
– een standaardwijze van object-preparatie voor te schrijven, zoals het model-aanvalsplan van het College van Commandanten van de Regionale Brandweer (CCRB).4.5.245
   
2 De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan de brandweer volgens vaste praktijk te betrekken bij het verlenen van bouw- en milieuvergunningen, met het oog op het treffen van adequate preventieve en preparatieve voorzieningen.4.5.133, 34
   
3 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens het bestuur van de Regionale Brandweer Twente, aan:   
– prioriteit te geven aan de ontwikkeling van aanvalsplannen voor alle risicovolle objecten in de regio; 
– de huidige bevelvoerderskaarten uit te breiden tot aanvalsplannen, conform het landelijke model van het CCRB; 
– ervoor zorg te dragen dat bij het brandweerpersoneel sprake is van voldoende kennis op het terrein van de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen;4.8 4.5.2 4.674 43 64
– de oefensystematiek van de brandweer nader te bezien, met name waar het gaat om de doorwerking van oefenervaringen. Oefeningen dienen te worden geëvalueerd en de uitkomsten daarvan dienen te worden vertaald in concrete verbeteringen;4.5.140, 41
– zorg te dragen dat vaker multidisciplinair wordt geoefend (zowel op bestuurlijk als op operationeel niveau).4.5.140, 41, 42
4 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens het bestuur van de GHOR, aan:   
– de procedure Grootschalige Geneeskundige Hulpverlening in de regio Twente aan te passen, zodat de in hoofdstuk 3 van onderzoekrapport B. vermelde tekortkomingen worden opgelost;4.5.451
– te investeren in de opleiding van het geneeskundig personeel in de GHOR-organisatie;4.5.451
– de oefensystematiek van het geneeskundig personeel in de GHOR-organisatie nader te bezien, met name waar het gaat om de doorwerking van oefenervaringen. Oefeningen dienen te worden geëvalueerd en de uitkomsten daarvan dienen te worden vertaald in concrete verbeteringen;4.5.1 4.5.440, 41 52
– zorg te dragen dat vaker multidisciplinair wordt geoefend (zowel op bestuurlijk als op operationeel niveau).4.5.140, 41  
   
Brandweeroptreden tot explosie  
   
1 De Commissie beveelt de Minister van BZK aan te bevorderen dat het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding de opleidingsprogramma's voor de brandweer op de volgende punten herijkt en eventueel aanpast:4.5.243
a de ervaringen van de vuurwerkramp op het gebied van rampenbestrijding;   
b de inzichten die zijn verkregen door dit onderzoek en het onderzoek naar de oorzaak van de vuurwerkexplosies in Enschede en eerder in Culemborg;  
c de aandacht voor en actuele kennis over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen.   
   
2 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens het bestuur van de Regionale Brandweer Twente, aan:   
– te onderzoeken langs welke wegen een betere bezetting van de uitruk binnen het huidige systeem van «vrije instroom» kan worden bereikt;4.5.245
– prioriteit te geven aan het elektronisch beschikbaar komen van aanvalsplannen voor bevelvoerders en de regionale alarmcentrale;  
– te bevorderen dat de andere operationele diensten ten behoeve van hun eigen inzet kunnen beschikken over (relevante onderdelen van) deze aanvalsplannen;4.773
– de informatiepositie van de regionale alarmcentrale te versterken doordat daar informatie uit milieu- en bouwvergunningen direct beschikbaar is.4.773
   
Brandbestrijding na explosie  
   
1 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens het bestuur van de Regionale Brandweer Twente, aan:   
– de procedures voor alarmering en grootschalig opschalen van de brandweerinzet aan te passen, zodat de in hoofdstuk 5 van onderzoekrapport B vermelde tekortkomingen worden aangepakt;4.661
– in oefeningen meer aandacht te besteden aan de coördinatie tussen leidinggevenden van de brandweer bij grootschalige opschaling en aan de organisatie van de verzorging van de ingezette brandweereenheden;4.5.140, 41
– de regionale brandweer technisch zodanig toe te rusten, dat de verantwoordelijkheid voor adequate verbindingen tussen brandweereenheden en met de andere disciplines ook bij rampen of zware ongevallen ten volle kan worden waargemaakt;4.771, 73
– de regionale brandweeralarmcentrale organisatorisch, qua personeel en technisch zodanig toe te rusten dat zij haar spilfunctie in de opschaling en aansturing van de brandweerinzet ten volle kan waarmaken;4.767, 68, 69, 70, 71, 73
– de regionale brandweeralarmcentrale organisatorisch, qua personeel en technisch zodanig toe te rusten dat zij haar spilfunctie in de multidisciplinaire coördinatie van de rampenbestrijding ten volle kan waarmaken. In dit verband dient te worden bezien hoe de samenwerking met de CPA en de regionale meldkamer van de politie kan worden geïntensiveerd, en of er (op termijn) moet worden gestreefd naar volledige integratie.4.762, 67, 68, 69, 70, 71, 73
   
2 De Commissie beveelt de Minister van BZK aan dat er een:   
– protocol opschaling voor de Nederlandse brandweer wordt opgesteld;4.662
– leidraad verzorging van brandweereenheden in het veld wordt opgesteld.4.5.2
   
Handhaving OOV  
   
1 De Commissie beveelt de beheerder van het regionale politiekorps Twente aan:   
– de procedures voor alarmering en grootschalig opschalen van de politie-inzet aan te passen, zodat de in hoofdstuk 6 van onderzoekrapport B. vermelde tekortkomingen worden aangepakt;
– de regionale meldkamer van de politie organisatorisch, qua personeel en technisch zodanig toe te rusten dat zij haar spilfunctie in de opschaling en aansturing van de politie-inzet ten volle kan waarmaken;4.768
– de regionale meldkamer van de politie zo toe te rusten dat in rampsituaties de informatiefunctie ten behoeve van personeel en publiek enerzijds en de coördinatiefunctie ten behoeve van de inzet anderzijds gescheiden wordt. In dit verband dient te worden bezien hoe de samenwerking met de CPA en de regionale brandweeralarmcentrale kan worden geïntensiveerd, en of er (op termijn) moet worden gestreefd naar volledige integratie.4.766, 67
   
2 De Commissie beveelt de Minister van BZK aan om de waardevolle adviserende en logistieke rol die het Korps Landelijke Politiediensten in de rampenbestrijding kan spelen, een structurele plaats te geven in de procedures voor grootschalig politieoptreden.4.5.346
   
GHOR  
   
1 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens bestuur van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst en bestuur van de GHOR, aan:   
– de procedures voor alarmering en grootschalig opschalen van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen aan te passen, zodat de hierboven vermelde tekortkomingen worden aangepakt;4.5.451
– de taken en verantwoordelijkheden van, alsook de verhoudingen tussen GHOR-functionarissen (OvD-G, ML, HSGA en RGF) en tussen GHOR-functionarissen en overige actoren binnen de rampenbestrijding te verhelderen, deze in procedures te beschrijven, en deze procedures regelmatig te oefenen;4.5.440, 41, 51, 53
– de verantwoordelijkheden omtrent beslissingen over ziekenhuiscapaciteit te verhelderen en deze te beschrijven in procedures;4.5.451
– de rol van huisartsen en vrijwilligers in de GHOR-organisatie nader te specificeren en de bekendheid van de GHOR-organisatie in ziekenhuizen te versterken;4.5.451
– in interregionaal verband vaste procedures te ontwikkelen voor de coördinatie van de interregionale bijstand en deze procedures regelmatig te oefenen;4.5.440, 41, 53, 54
– een loodspostenplan voor de regio te ontwikkelen, zorg te dragen voor de totstandkoming van een goede informatiepositie van de loodspost en individuen te trainen in de functie van loodspostfunctionaris;4.5.451
– een gewondenspreidingsplan voor de regio te ontwikkelen, dit plan beschikbaar te hebben op de CPA en het Zaustat, en CGV-ers op te leiden in het gebruik van dit plan;
– de huidige procedure met betrekking tot de gewondenregistratie tegen het licht te houden, met name ten aanzien van de beschikbaarheid van gewondenkaarten op de ambulances;4.5.558
– zorg te dragen voor adequate verbindingsmiddelen voor alle relevante partijen binnen de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;4.771
– zorg te dragen voor een goede herkenbaarheid van hulpverleners en van de verschillende GHOR-functionarissen;4.5.451
– in de voorbereiding op de rampenbestrijding rekening te houden met het effect van een eventuele langdurige inzet op de reguliere taken van de staande organisaties waaruit de GHOR-organisatie wordt samengesteld.4.5.451
   
2 De Commissie beveelt de directie van AAD-Oost/het toekomstige bestuur van de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA) aan:4.767, 69
– de bereikbaarheid en de alarmering van het ambulancepersoneel te verbeteren;4.5.451
– de alarmering en wijze van inzet van huisartsen en vrijwillige hulpverleners bij rampen en zware ongevallen te onderzoeken, en daarover in overleg afspraken te maken;4.769
– de alarmeringsprotocollen voor ziekenhuizen te verbeteren en de centralisten, waar nodig, op te leiden in het gebruik van het Nationale Noodnet;4.5.454
– de CPA organisatorisch, qua personeel en technisch zodanig toe te rusten, dat zij haar spilfunctie in de opschaling en aansturing van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen ten volle kan waarmaken. In dit verband dient te worden bezien hoe de samenwerking met de regionale alarmcentrale van de brandweer en het regionale meldcentrum van de politie kan worden geïntensiveerd, en of er op termijn moet worden gestreefd naar een volledige integratie;4.766
– instrumenten of procedures te ontwikkelen waarmee het verloop van de opschaling/afschaling kan worden gevolgd, ook in gevallen waarin de coördinatie van de bijstand is verdeeld over meerdere CPA's.4.5.451, 54
   
3 De Commissie beveelt de directie van AAD-Oost/de toekomstige directie van de regionale ambulancevoorziening aan:   
– de uitrusting van de ambulancevoertuigen tegen het licht te houden, met inachtneming van de ervaringen van de inzet op 13 mei 2000;
– interregionale afspraken te maken over aflossing en overname van reguliere ambulancediensten na grootschalige inzet;4.5.454
– in de procedures met betrekking tot grootschalig optreden rekening te houden met het waarborgen van de paraatheid van de reguliere ambulancevoorziening tijdens rampsituaties.4.5.454
4 De Commissie beveelt de directies van de ziekenhuizen in de regio, en de Minister van VWS, aan om te bevorderen dat:   
– ziekenhuizen methodieken ontwikkelen en materieel beschikbaar hebben ten behoeve van de registratie van grote aantallen gewonden;4.5.455
– de bekendheid van de positie van de ziekenhuizen binnen de GHOR-organisatie wordt vergroot.4.5.451
   
5 De Commissie beveelt de Minister van VWS aan een landelijk ambulancebijstandsplan voor grootschalige interregionale inzet te ontwikkelen.4.5.454
   
6 De Commissie beveelt het kabinet aan om met de aangrenzende landen afspraken te maken over wederzijdse bijstandverlening op het terrein van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen in het grensgebied.4.5.4
   
>Bescherming milieu en volksgezondheid  
   
1 De Commissie beveelt het bestuur van de Regio Twente, tevens bestuur van de Regionale Brandweer Twente, aan om, op basis van de ervaringen van de vuurwerkramp, de organisatie en werkwijze van de regionale organisatie ter bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen (OGS-organisatie) tegen het licht te houden. Daarbij dient in het bijzonder te worden gekeken naar:4.874, 75, 77
– de alarmeringsregeling van de Waarschuwings- en Verkenningsdienst;   
– de beschikbaarheid van meetploegen om metingen uit te voeren;   
– de aansturing van de meetploegen;   
– de dubbele piketfunctie van Officier van Dienst en Regionaal Officier Gevaarlijke Stoffen. In dit verband, en tevens naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Brandweer en Rampenbestrijding naar de ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen in Nederland (1999), wil de Commissie de Minister van BZK aansporen om vaart te maken met het stimuleren van een algemene kwaliteitsverbetering van de OGS-organisatie in Nederland.  
   
2 De Commissie beveelt de Minister van VROM aan om:  
– de MOD/RIVM een meetstrategieprotocol voor ernstige milieu-incidenten te laten opstellen;4.875
– bij de MOD/RIVM en andere meetinstanties aandacht te vragen voor het vastleggen van de voor metingen relevante omstandigheden, ten behoeve van interpretatie van de meetgegevens, bijvoorbeeld door het voorschrijven van standaard-rapportageformats;4.875
– na ongevallen met gevaarlijke stoffen standaard een evaluatie uit te (laten) voeren korte tijd na het beschikbaar komen van de resultaten van uitgevoerde metingen. In deze evaluatie dient een samenhangend beeld geconstrueerd te worden van de belasting van de omgeving met gevaarlijke stoffen op grond van:4.875
a meetgegevens;   
b beschrijving van de bronsterkte;   
c meteorologische gegevens;  
d het gebruik van verspreidingsmodelberekeningen.  
   
3 De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland aan om in rampenplannen en oefeningen meer aandacht te besteden aan de coördinatie van activiteiten rond de inschatting van milieugezondheidsrisico's en het treffen van daarop gebaseerde maatregelen. Richtinggevend daarbij dienen te zijn:4.876
– het bundelen van de lokaal en regionaal beschikbare kennis omtrent milieu- en gezondheidsrisico's in een adviserend team ten behoeve van de rampenstaf;4.876
– het aanwijzen van een deskundige binnen de rampenstaf die functioneert als intern en extern aanspreekpunt voor dit onderwerp.4.875, 76
   
4 De Commissie beveelt de Minister van SZWaan om, samen met de Minister van BZK een asbestprotocol voor werkzaamheden tijdens de rampenbestrijding te ontwikkelen. Bij het opstellen van dit protocol dient een afweging gemaakt te worden tussen de blootstellingsrisico's enerzijds en praktisch hanteerbare beschermingsmaatregelen anderzijds. In dit protocol dienen onder meer aan bod te komen:4.878
– de situaties waarin het protocol geldig is;  
– de relatie met reguliere asbestbeschermingsvoorschriften;   
– de instanties voor wie het protocol van belang is;   
– de wijze waarop het protocol in werking wordt gesteld en wordt uitgevoerd, en door wie dat gebeurt;   
– de rol van asbestmetingen in relatie tot beschermende maatregelen;   
– de geldende beschermingsniveaus in relatie tot de werkzaamheden die door hulpverleners worden uitgevoerd;   
– een concrete beschrijving van beschermende maatregelen;  
– richtlijnen voor de voorlichting aan de omgeving en hulpverleners;   
– preparatierichtlijnen.   
Met behulp van zo'n protocol kan de veiligheid van werkzaamheden op het rampterrein worden gewaarborgd en kunnen onduidelijkheid, ongerustheid en vertragingen in de hulpverleningswerkzaamheden voorkomen worden.  
   
Berging en identificatie slachtoffers  
   
1 De Commissie beveelt de Minister van BZK aan:   
– in procedures voor grootschalig politieoptreden te voorzien in een Leider Plaats Delict, om eventuele belangentegenstellingen tussen het zoeken naar slachtoffers en het onderzoek naar de oorzaak van een ramp of ongeval beter te kunnen beheersen;4.5.347
– op korte termijn te komen tot een landelijk uniform systeem van slachtofferregistratie, waarin de tekortkomingen die in het automatiseringssysteem CRIB Twente zijn geconstateerd verholpen zijn, en dat adequaat is toegerust voor een grote «open» ramp.4.5.558
   
2 De Commissie beveelt de Minister van VWS aan om ten aanzien van de registratie van vermisten in rampsituaties via de Verwanten Informatielijn, zorg te dragen voor:   
– bestuurlijke afspraken over de status van deze lijn, bijvoorbeeld in de vorm van een convenant met gemeenten waarin wordt bepaald of naast algemene ook individuele gegevens worden verstrekt en of de lijn facultatief of verplicht is voor gemeenten;4.5.557, 60
– registratie door middel van een uniform registratiesysteem;4.5.558
– aansturing van het registratieproces vanuit één punt en voortdurende monitoring van het registratieproces;4.5.560
– registratie door goed getrainde medewerkers;4.5.560
– een liaisonfunctie vanuit het ministerie naar de getroffen gemeente(n), ten einde een betere afstemming te verkrijgen;4.5.560
– duidelijke afspraken over het verstrekken van informatie aan verwanten.4.5.558
   
3 De Commissie geeft het gemeentebestuur van Enschede in overweging om deelplan 15 van het gemeentelijke rampenplan en het bijbehorende draaiboek te bezien op de samenwerking met het RIT en het Ministerie van VWS.4.5.558
   
Communicatie en voorlichting over de ramp  
   
1 De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede aan om in rampenoefeningen meer aandacht te besteden aan voorlichting en communicatie. Met name de samenwerking tussen gemeentelijke voorlichters en voorlichters van de hulpverleningsdiensten kan beter worden voorbereid. Daarnaast verdient het kanaliseren van de informatiebehoefte van de media aandacht.4.5.559
   
2 De Commissie geeft de Minister van Algemene Zaken in overweging om, in overeenstemming met de Minister van BZK, de Rijksvoorlichtingsdienst een procedure te laten opstellen voor de eventuele bijstand van rijksvoorlichters aan gemeenten op wier grondgebied een grote ramp plaatsvindt.4.5.559
   
3 De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan de positie van de rampenzender te versterken en deze vanwege de sterke behoefte van bewoners van een getroffen gebied aan specifieke, lokaal relevante informatie een voorkeursbehandeling ten opzichte van andere media te geven, met de bijbehorende faciliteiten.1.22
   
Psychsociale en medische nazorg  
   
1 De Commissie beveelt de directie van AAD-Oost aan:  
– procedures en verantwoordelijkheden rond de nazorg ten behoeve van het eigen personeel vast te leggen;4.5.451
– ook zelf een ondersteunende rol in de (organisatie van de) nazorg van het eigen personeel te spelen;4.5.451
– de spoedige instelling van een Bedrijfs Opvang Team (BOT) ter hand te nemen.5.384
   
2 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens bestuur van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst en bestuur van de GHOR, aan:   
– de positie van vrijwillige hulpverleners bij de rampenbestrijding vast te leggen, waarbij duidelijk wordt gemaakt hoe de nazorg voor deze personen is geregeld en wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt;4.5.451
– het procesplan psychosociale hulpverlening bij ongevallen en rampen (PSHO) te doen vaststellen met inachtneming van de lessen uit de vuurwerkramp en met een duidelijke specificatie van de rol van vrijwillige hulpverleners en van de taakverdelingen tussen nuldelijns-, eerstelijns-, en tweedelijnszorg. In het procesplan dient tevens nadere aandacht te worden besteed aan de positie van minderheden.4.5.451
   
3 De Commissie beveelt de Ministers van BZK en van VWS aan:  
– het concept van geïntegreerde nazorg te verwerken in richtlijnen ten aanzien van de rampenbestrijding;5.384
– binnen het systeem van de rampenbestrijding te voorzien in een nazorgteam vanuit de rijksoverheid ter ondersteuning van de lokale zorgverleningsorganisaties voor de organisatie van de nazorg op lange termijn, waarbij taak, functie en positionering ten opzichte van de lokale zorgverleners goed zijn vastgelegd;4.663
– omtrent eventueel gezondheidsonderzoek na rampen:5.385
a landelijke richtlijnen op te stellen rond taken, rollen en bevoegdheden van betrokken personen en organisaties;   
b landelijke richtlijnen op te stellen op basis waarvan tijdig besloten kan worden tot een dergelijk onderzoek. Het medisch nut dient daarbij leidend te zijn;   
c landelijke richtlijnen op te stellen voor de opzet en uitvoering van een dergelijk onderzoek. Gezien het longitudinale karakter van een dergelijk onderzoek dienen lokale organisaties nadrukkelijk betrokken te worden;   
– omtrent eventuele gezondheidsmonitoring:5.385
a landelijke richtlijnen te ontwikkelen op basis waarvan kan worden besloten tot gezondheidsmonitoring en waarin de verantwoordelijkheid voor gezondheidsmonitoring wordt vastgelegd. Met name de rol van het Ministerie van VWS behoeft verheldering;  
b landelijke richtlijnen op te stellen voor de opzet en uitvoering van gezondheidsmonitoring.  
   
Coördinatie rampbestrijding  
   
1 De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan:  
– de opzet en werking van de alarmering van sleutelfunctionarissen, inclusief de technische (telefonische) voorzieningen, kritisch te bezien en de alarmering regelmatig te oefenen;4.6 4.763, 62 67
– waarborgen te scheppen voor het goed kunnen vervullen van de rol van opperbevelhebber door de burgemeester. Behalve adequate training van de burgemeester betekent dat ook het voorzien in bestuurlijke achtervang (loco-burgemeesters);4.6 4.5.163 40
– in de voorbereiding op de rampenbestrijding ook te voorzien in aandacht voor de positie van wethouders en raadsleden;4.663
– zorg te dragen voor bestuurlijke overdrachtsprotocollen op het gebied van rampenbestrijding, opdat kennisoverdracht kan plaatsvinden naar nieuwe bestuurders;4.663
– te bezien of het gemeentehuis uit het oogpunt van bereikbaarheid en voorzieningen de beste plaats is voor het huisvesten van de gemeentelijke rampenstaf;4.663
– de binnengemeentelijke coördinatiestructuur in rampsituaties kritisch te bezien, met name de taakverdeling en verhoudingen tussen GRS, managementteam, het lokale driehoeksoverleg en eventuele spontane overleggremia;4.663
– te bezien of een orgaan voor reflectie, zoals de vijfhoek tijdens de vuurwerkramp, een vaste plaats dient te krijgen in de coördinatiestructuur of dat dergelijke reflectie een taak is van de bestaande rampenstaven. Hierbij dienen ook de rol en positie van de Regionaal Geneeskundig Functionaris te worden betrokken.4.663
   
2 De Commissie beveelt het bestuur van de regio Twente, tevens bestuur van de regionale brandweer Twente, aan:   
– in de voorbereiding op de rampenbestrijding ervoor zorg te dragen dat de coördinerende rol van de brandweer op het rampterrein wordt versterkt;4.663
– de coördinerende rol van de brandweer in de fase na de acute rampbestrijding kritisch tegen het licht te houden;4.663
– de opzet en werking van de alarmering van sleutelfunctionarissen, inclusief de technische (telefonische) voorzieningen, kritisch te bezien en de alarmering regelmatig te oefenen;4.6 4.763, 62 67
– in de preparatie op de rampenbestrijding meer aandacht te hebben voor de opschaling van de operationele leiding op het rampterrein;4.662, 63
– de samenhang in de opschalings- en coördinatiestructuur te verhelderen en te versterken, met name waar het gaat om de taakverdeling en verhoudingen tussen het RCC, de GRS en het CTPI bij een ramp die één gemeente betreft;4.663
– in de preparatie aandacht te besteden aan de oefening, alarmering, bezetting en uitrusting van het CTPI. Dat laatste niet alleen op het vlak van verbindingen, maar ook ten aanzien van geschikte kaarten van de omgeving.4.6 4.761 73
   
3 De Commissie geeft de Minister van BZK in overweging om:  
– de bestuurlijke en praktische ervaring die personen en instanties de afgelopen jaren met en in rampsituaties hebben opgedaan, te bundelen in een landelijk expertise- en bijstandsteam dat snel ondersteuning kan bieden. De expertise betreft dan onderwerpen als:4.664, 65
a operationele besluitvorming (CTPI, RCC, liaisons);  
b bestuurlijke crisisbesluitvorming;  
c rampenvoorlichting;  
d registratieproblematiek;  
e gezondheidsrisico's en beschermende maatregelen;   
f psychosociale en medische nazorg;   
– studie te laten verrichten naar de rol en positie van wethouders en raadsleden tijdens rampsituaties;4.663
– studie te laten verrichten naar een uniforme organisatorisch en bestuurlijk transparante coördinatiestructuur voor de rampenbestrijding.4.663
   
Deel 3 Praktische hulpverlening  
   
Eerste opvang getroffenen  
   
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschedeaan om:   
– de procedure van en de voorzieningen voor registratie van getroffenen zoals die zijn beschreven in deelplan 15 van het gemeentelijk rampenplan en het daarbij behorende draaiboek, kritisch te bezien tegen de achtergrond van de problemen die zich bij de registratie van getroffenen in de Diekmanhal hebben voorgedaan, en het plan en het draaiboek aan te passen. Speciale aandacht verdient verder het oefenen van de registratieprocedure, en de afstemming daarbij tussen de DMO en het CRIB;1.22
– de punten van aandacht die zijn genoemd in paragraaf 5.6.3.6. van onderzoekrapport C te betrekken in een evaluatie van het rampenplan en van de desbetreffende draaiboeken.1.22
   
Vervangende woonruimte  
   
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan om na te gaan of het zinvol is in het gemeentelijk rampenplan en de nadere uitwerking daarvan (nadere) bepalingen op te nemen over de afstemming en samenwerking met woningbouwcorporaties en om in dat kader ook aandacht te besteden aan convenanten met locale woningbouwcorporaties.5.589
   
Goederenhulp  
   
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland aan om, tegen de achtergrond van de ervaringen na de vuurwerkramp, in het gemeentelijk rampenplan en in het desbetreffende draaiboek uitdrukkelijk ook bepalingen te wijden aan de hulp in de vorm van goederen en aan het daarmee samenhangende logistieke proces. In dat verband zou ook aandacht moeten worden besteed aan de rol die de krijgsmacht of het Rode Kruis daarbij zouden kunnen spelen.5.589
Herhuisvesting bedrijven  
   
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan om in het gemeentelijk rampenplan ook expliciet aandacht te besteden aan de continuïteit van de economische, sociale en culturele infrastructuur na een ramp of zwaar ongeval. Daarbij dient ook de taakverdeling met particuliere instanties, zoals de regionale Kamer van Koophandel, en gezichtsbepalende organisaties in het maatschappelijke veld aan de orde te komen. In dat kader zal het verband tussen een geschikte (tijdelijke of her)huisvesting en de feitelijke financiële armslag van bedrijven en instellingen moeten worden onderkend.5.589
   
Financiële regelingen  
   
1 De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan om, voor zover nodig, in het gemeentelijk rampenplan en/of de daarop gebaseerde deelplannen en draaiboeken:5.486
– concrete bepalingen op te nemen over financiële noodvoorzieningen voor getroffenen;  
– te benadrukken dat in de nazorgfase ook rekening moet worden gehouden met eventuele getroffenen van buiten het eigenlijke rampgebied;   
– de bepaling op te nemen dat bij eventuele rampen met verstrekkende financiële gevolgen voor een grote groep getroffenen direct een speciale commissie wordt ingesteld voor de financiële afwikkeling.  
   
2 De Commissie beveelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan:   
– om de lessen op financieel terrein zoals die zijn geleerd van Enschede centraal vast te leggen, met het oog op eventuele vergelijkbare situaties in de toekomst;5.486
– om een model te ontwikkelen voor een rampennazorgplan, en om in het kader daarvan een basisontwerp voor financiële regelingen na rampen op te stellen, inclusief bepalingen over de financiering.54
   
3 De Commissie beveelt de rijksoverheid aan:   
om, in samenspraak met het gemeentebestuur van Enschede, het initiatief te nemen voor een studie, op korte termijn te voltooien, naar eventuele aanvullende voorzieningen voor een financiële tegemoetkoming in vormen van schade als direct gevolg van de vuurwerkramp die door de bestaande regelingen niet wordt gedekt.5.488
   
IAC  
   
De Commissie beveelt het gemeentebestuur van Enschede, en de andere gemeenten in Nederland, aan om in het gemeentelijk rampenplan aandacht te besteden aan de mogelijkheid een informatie- en adviescentrum op te richten, en om in dat kader rekening te houden met de ervaringen die met het IAC in Enschede zijn opgedaan.5.2 5.580, 82 89
   
Aandachtspunten  
   
1 Het IAC in Enschede zal een eigen evaluatie moeten verrichten om tot aanbevelingen te komen voor de opbouw en eerste organisatorische vormgeving van een IAC in toekomstige situaties.5.281
2 Bij de opbouw van een IAC moet van meet af aan volle aandacht bestaan voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de frontdesk; daarbij moet met name worden gedacht aan het werken met vaste contactpersonen per hulpvrager, aan het trainen van medewerkers op inhoudelijk gebied, en aan het trainen van medewerkers in het ondersteunen van getraumatiseerde mensen.   
3 De signaleringsfunctie van een IAC is, van meet af aan, van groot belang. Een IAC zou na het overdragen van signalen moeten blijven nagaan in hoeverre de verantwoordelijke instanties erin slagen collectief ervaren knelpunten op te lossen. Een IAC dient dan wel in deze rol erkend te worden door de gemeente.   
4 Vanuit het perspectief van de «bewakingsfunctie» verdient het aanbeveling om in eventuele toekomstige situaties al direct in de beginperiode actief na te gaan of het goed gaat met getroffenen die zich niet spontaan melden. Een actieve benadering van getroffenen kan helpen voorkomen dat er mensen tussen wal en schip belanden.   
5 Het is van belang om bij aanvang van een IAC een informatiecoördinator aan te stellen die onder meer activiteiten van andere organisaties inventariseert en nieuwsfeiten controleert.   
   
Communicatie  
   
1 Zorg, los van een goede pers-/mediacommunicatie, voor een goede interne communicatie, waardoor betrokken instanties op de hoogte zijn van de laatste stand van zaken en de juiste informatie kunnen geven.5.179
2 Maak in het kader van de interne informatieoverdracht enuitwisseling vooraf afspraken over de organisatievorm en werkwijze in geval van een ramp.  
3 Breng in kaart welke organisaties en personen in geval van een ramp relevant kunnen zijn voor de communicatie. Treed regelmatig met hen in contact.   
4 Combineer persoonlijke communicatie met schriftelijke (en digitale) middelen.  
5 Sluit met communicatie-activiteiten en -middelen aan bij de behoeften van de doelgroep(en) en toon inlevingsvermogen in hun emoties.   
6 Erken de slachtofferstatus van de getroffenen.   
7 Zorg voor doelgroepgerichte communicatie voor bijzondere groepen als ondernemers en allochtonen, bijvoorbeeld via speciale aanspreekpunten, of door middel van een eigen helpdesk. Zet daarbij vertegenwoordigers van deze doelgroepen in.5.3 
8 Zet telefonische hulplijnen snel in en bewaak de bereikbaarheid.   
9 Zorg dat medewerkers van telefonische hulplijnen over voldoende kennis en informatie beschikken en besteed aandacht aan sensitiviteit en toonzetting.  
10 Zorg bij het instellen van een waardevol hulpmiddel als het IAC voor een goede communicatie met de getroffenen over doel en functie van zo'n centrum.   
11 Zorg dat medewerkers van een informatiecentrum/helpdesk goed geïnformeerd zijn en kunnen doorverwijzen. Besteed aandacht aan hun inlevingsvermogen.  
12 Een (doelgroepgerichte) nieuwsbrief is een goed informatiemedium en middel voor erkenning en houvast. Zorg voor een snelle en goede verspreiding.   
13 Gebruik nieuwe communicatiemiddelen zoals het internet, bijvoorbeeld voor de informatie aan het algemene publiek.   
14 Zorg voor voldoende, goed geïnformeerde voorlichters ten behoeve van de media.   
15 Doseer de persinformatie aan de hand van de actualiteit.   
16 Versterk de contacten en de informatie-uitwisseling binnen de voorlichterspool.   
17 Maak goede convenantafspraken met de officiële rampenzender en beproef deze afspraken regelmatig in de praktijk.  
18 Zorg voor een zekere voorkeurspositie voor de rampenzender bij een ramp, en zorg daarbij voor de nodige faciliteiten.  
19 Zorg voor een vast aanspreekpunt, een directe lijn van de rampenzender met de afdeling Communicatie en de rampenstaf en een werkplek voor de rampenzender.  

BIJLAGE 4 AFKORTINGEN

AMV(Bureau) Adviseur Milieuvergunningen
AMvBAlgemene maatregel van Bestuur
  
BBBescherming Bevolking
BiZaBinnenlandse Zaken (ministerie) (vanaf 1998 aangevuld met Koninkrijksrelaties)
BpolrBesluit politieregisters
BROBesluit op de ruimtelijke ordening
BRZOBesluit risico's zware ongevallen 1999
B&WBurgemeester en Wethouders
BZKBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ministerie)
  
CCBConflict- en Crisisbeheersing Politie
CdKCommissaris van de Koningin
CFACommissie financiële afwikkeling vuurwerkramp
CPRCommissie Preventie van Rampen met Gevaarlijke Stoffen
CRIBCentraal Registratie- en Informatiebureau
  
DMKLDirectie Materieel van de Koninklijke Landmacht
  
ECCBExpertisecentrum Conflict- en Crisisbeheersing Politie
EZEconomische Zaken (ministerie)
EUEuropese Unie
  
GBAGemeentelijke Basis Administratie
GHORGeneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
GSGedeputeerde Staten
GSIGrote Steden- en Integratiebeleid (ministerie)
  
  
IACInformatie- en adviescentrum
IBRInspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding
IBTInterdepartmentaal Beleidsteam
ICTInformatie- en Communicatie Technologie
IMHInspectie Milieuhygiëne
IPOInterprovinciaal Overleg
IROInspectie op de Ruimtelijke Ordening
IVBInrichtingen- en vergunningenbesluit
  
KmarKoninklijke Marechaussee
  
LBRBLandelijk Beraad Rampenbestrijding
LCILogistiek centrum inspecties
  
MBTMinisterieel Beleidsteam
MDW-rapportMarktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
  
NCCNationaal Coördinatiecentrum
NibraNederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding
NRFNationaal Rampenfonds
NVCNationaal Voorlichtingscentrum
OC&WOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen (ministerie)
OGSOrganisatie ter bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen
OMOpenbaar Ministerie
  
PGHORProject Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
PVBProject Versterking Brandweer
  
RAVRegionale Ambulancevoorzieningen
RGFRegionaal Geneeskundig Functionaris
RGSReglement Gevaarlijke Stoffen
RIDReglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen
RIVMRijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RITRampen Identificatieteam
RVIRijksverkeersinspectie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat
RVZRaad voor de Volksgezondheid en Zorg
  
TKTweede Kamer
  
VNVerenigde Naties
VNGVereniging Nederlandse Gemeenten
VROMVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (ministerie)
VWSVolksgezondheid, Welzijn en Sport (ministerie)
V&WVerkeer en Waterstaat (ministerie)
  
WmWet milieubeheer
WmsWet milieugevaarlijke stoffen
WROWet op de Ruimtelijke Ordening
WVDWaarschuwings- en verkenningsdienst
WVGSWet vervoer gevaarlijke stoffen

BIJLAGE 5 FINANCIËLE PARAGRAAF KABINETSSTANDPUNT VUURWERKRAMP

Een overzicht van de financiële inzet vanaf 13 mei 2000 verbonden aan de Vuurwerkramp treft u onderstaand aan. Voor andere besluiten, zoals het ontwerp-Vuurwerkbesluit en de versnelde uitrol van C2000, is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd met de brieven van 21 februari 2001, respectievelijk 26 februari 2001.

Veiligheid zal in de miljoenennota 2002 één van de speerpunten zijn.

 Omschrijving200020012002200320042005
BZKRampenbestrijding 21,060,065,061,061,0
 Cie rampen en ongevallen 2,05,05,05,05,0
 Wederopbouw270,0      
 Directe kosten Enschede58,227,63,81,80,7 
 Totaal BZK328,250,668,871,866,766,0
        
VROMExpertisecentrum/RPR 3,04,05,05,05,0
 Inspectie milieuhygiëne 10,210,210,210,210,2
 Totaal VROM 13,214,215,215,215,2
        
EZOndernemersregeling25,0     
        
SZWArbeidsinspectie 1,01,01,01,01,0
        
VWSVerwanteninformatie 1,01,01,01,01,0
Totaal ministeries353,265,885,089,083,983,2

Toelichting

Rampenbestrijding: Het kabinet stelt een bedrag van structureel 61 mln ter beschikking voor de versterking van de rampenbestrijding in ruime zin. Pro-actie, preventie en geneeskundige hulpverlening staan hierbij voorop. Gelet op de bestaande en door de Commissie onderzoek vuurwerkramp benadrukte gezamenlijke verantwoordelijkheid in dezen zullen ook door de andere overheden inspanningen moeten worden verricht. De daarvoor aangewezen weg is die van afspraken in BANS-verband.

In het kader van BANS hebben Rijk, VNG en IPO vastgesteld dat veiligheid (ondermeer brandweer en rampenbestrijding) een van de gezamenlijke maatschappelijke prioriteiten is. Ook de Commissie benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid in dezen. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie stelt het Rijk nu extra middelen ter beschikking. Het gaat hier om een beleidsterrein waar voor gemeenten een belangrijke taak is weggelegd. Het is dan ook niet onredelijk van de gemeenten te verwachten dat zij ook extra middelen voor dit beleidsterrein zullen inzetten.

Daarnaast zal het toezicht op de rampenbestrijdingsorganisatie, door provincies en door de Inspectie brandweerzorg en rampenbestrijding een extra impuls krijgen. Naast de inspanningen die door het project C2000 ten behoeve van de alarmcentrales reeds zijn geleverd, is de integratie tot één alarmcentrale per regio de volgende stap om tot een kwaliteitsverbetering op het punt van coördinatie te komen.

Er zal een landelijk en ook internationaal inzetbare eenheid worden geformeerd voor het zoeken naar en redden van slachtoffers van rampen. Tevens zal initiatief worden genomen om een landelijke ondersteuningsfaciliteit rampenbestrijding te formeren.

Cie Rampen en Ongevallen: Er is besloten tot oprichting van één onafhankelijke onderzoeksraad voor rampen en zware ongevallen.

Wederopbouw: Voor de wederopbouw van de door de vuurwerk getroffen wijk heeft het kabinet middelen beschikbaar gesteld. Verwezen wordt naar paragraaf 5.6 van het kabinetsstandpunt.

Directe kosten Enschede: Dit betreffen directe kosten van de gemeente die voor een deel door het Rijk zijn vergoed; daarnaast zijn door de betrokken departementen kosten gemaakt gerelateerd aan de vuurwerkramp (o.a. nazorg, RIVM).

Ondernemersregeling: Het kabinet heeft een voorschot verleend voor de uitvoering van een door de Commissie financiële afwikkeling vuurwerkramp opgestelde regeling voor gedupeerde ondernemers.

Expertisecentrum/RPR: Er komt een expertisecentrum voor professioneel vuurwerk zonder wettelijke taak en – als opvolger van de Commissie Preventie van Rampen met Gevaarlijke Stoffen – een onafhankelijke Technische Adviesraad voor Gevaarlijke Stoffen.

Inspectie milieuhygiëne: Er zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor versterking van het tweedelijnstoezicht door de minister van VROM. Daarnaast zal in het kader van de Voorjaarsnota worden beslist over middelen ten behoeve van de uitvoering van in dit kabinetsstandpunt voorgestelde taken van de andere overheden, met name de provincies.

Arbeidsinspectie: De arbeidsinspectie wordt met enkele fte's uitgebreid.

Verwanteninformatie: Er worden verbeteringen aangebracht t.a.v. de registratie van vermisten en de informatieverstrekking aan verwanten daarover.

Naar boven