27 117
Wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de problematiek van vermissing van personen

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Wetsvoorstel

1. De tekst van onderdeel b van artikel 80c luidde oorspronkelijk:

b. op de dag die in de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, genoemd is als de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden, ook indien bewezen wordt dat de vermiste op die dag nog in leven was;

2. De tekst van onderdeel b van artikel 149 luidde oorspronkelijk:

b. op de dag die in de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, genoemd is als de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden, ook indien bewezen wordt dat de vermiste op die dag nog in leven was;

3. Artikel 425: oorspronkelijk was voorgesteld dit artikel te doen vervallen.

4. De aanhef van artikel II luidde oorspronkelijk:

In artikel 429c, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de tweede zin als volgt te luiden:

5. De artikelen IV en V kwamen in het wetsvoorstel oorspronkelijk niet voor.

II. Memorie van Toelichting

1. De tweede tot en met de vijfde alinea van de toelichting op artikel I, onderdelen A en B, zijn in de plaats gekomen van de volgende alinea:

Nu (in artikel I, onder J) wordt voorgesteld artikel 424 te doen vervallen, dienen ook de hier genoemde bepalingen te worden heroverwogen. Overeenkomstig het advies van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken wordt voorgesteld voor wat betreft het tijdstip waarop aan het huwelijk of het geregistreerde partnerschap een einde komt, aan te knopen bij de dag die in de beschikking houdende rechtsvermoeden van overlijden is vermeld als de dag van het vermoedelijk overlijden. Eventueel later geleverd tegenbewijs tegen die dag (art. 178 Rv) doet hieraan niet af. Door de voorgestelde formulering wordt er derhalve voortaan tevens rekening mee gehouden dat de achtergeblevene niet een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan. Ook in dit geval wordt het huwelijk of het geregistreerd partnerschap met de vermiste dus altijd ontbonden op de dag van het vermoedelijk overlijden. In dit verband zij bedacht dat het voor achtergebleven personen die een verklaring van vermoedelijk overlijden hebben verkregen, en niet een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, over het algemeen niet vanzelfsprekend zal zijn dat zij het huwelijk of het geregistreerd partnerschap zonder meer willen voortzetten na de eventuele terugkeer van de vermiste.

2. De tweede alinea van de toelichting op artikel I, onderdeel J, luidde oorspronkelijk:

Zowel de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken als de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak bepleiten het voorschrift van artikel 424 te schrappen. Dit voorstel wordt gevolgd. Mede met het oog op de rechtszekerheid voor de achtergebleven echtgenoot of geregistreerde partner wordt in verband hiermede, overeenkomstig het advies van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, bepaald dat het huwelijk cq. het geregistreerd partnerschap in elk geval wordt ontbonden op de dag die in de beschikking houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, is genoemd als de dag waarop de vermiste wordt vermoed te zijn overleden (zie hiervoor de wijziging van de artikelen 80c en 149, beide onder b).

3. De toelichting op artikel I, onderdeel K, luidde oorspronkelijk:

De bepaling van artikel 425 kan vervallen aangezien het tegenbewijs dat eventueel nog zou worden geleverd tegen de dag die in de overeenkomstig artikel 417 opgemaakte akte is vermeld als datum van vermoedelijk overlijden, ingevolge de nieuwe tekst van artikel 149 onder b, de ontbinding van het huwelijk ongemoeid laat.

4. De toelichting op artikel II bevatte oorspronkelijk een tweede alinea, luidende:

In verband met de gewijzigde competentietoedeling voor wat betreft de verzoeken op de voet van artikel 413, kan met betrekking tot op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet reeds aanhangige verzoeken artikel 74 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek analoog worden toegepast: de rechter voor wie het geding voordien was aangevangen blijft bevoegd, terwijl de rechter op verzoek of ambtshalve een termijn kan bepalen waarbinnen de verzoeker de gelegenheid heeft zijn stellingen of conclusies voor zover nodig aan te passen aan de nieuwe bepaling van artikel 413 lid 2 onder b.

5. De toelichting op artikel IV kwam in de oorspronkelijke tekst niet voor.

Naar boven