27 097
Defensieverdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland; Bergen, 6 oktober 1997

nr. 224
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 mei 2000

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 mei 2000.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijfien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 juni 2000

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de volgende verdragen, op 6 oktober 1997 te Bergen totstandgekomen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondrepubliek Duitsland:

1. Aanvullende Overeenkomst met betrekking tot de in Nederland gestationeerde Duitse strijdkrachten (Trb. 1998, 124)1

2. Verdrag inzake de stationering van strijdkrachten van de Bondsrepubliek Duitsland in Nederland (Trb. 1998, 123);1

3. Verdrag inzake het ter beschikking stellen van onroerend goed en het medegebruiken van oefenvoorzieningen, met Akkoorden (Trb. 1998, 119, Trb. 1998, 120, Trb. 1998, 121 en Trb. 1998, 122);1 en

4. Verdrag inzake de algemene voorwaarden voor het 1 (Duits/Nederlandse) Legerkorps, met Akkoord. (Trb.1998, 117 en Trb. 1998, 118)1

Een toelichtende nota bij deze verdragen treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

E. L. Herfkens

TOELICHTENDE NOTA

INHOUDSOPGAVE

  Blz
I.Inleiding3
A.Achtergronden van de bilaterale onderhandelingen: herziening verhouding tussen de Bondsrepubliek Duitsland en zendstaten3
B.Bilaterale elementen in de onderhandelingen: stationering en beheersafspraken4
C.Binationale elementen in de onderhandelingen: het 1 (Duits/Nederlandse) Legerkorps5
D.Parlementaire goedkeuring6
   
II.Artikelsgewijze toelichting7
A.De Aanvullende Overeenkomst Nederland7
B.Het Stationeringsverdrag25
C.Het Budel-Seedorf Verdrag, met Akkoorden26
1.het Budel-Seedorf Verdrag26
2.de Akkoorden inzake Budel en Seedorf28
3.het Akkoord inzake het medegebruik van oefenvoorzieningen30
D. Het Legerkorpsverdrag en het Legerkorpsakkoord31
1.het Legerkorpsverdrag31
2.het Legerkorpsakkoord37
   
III.Het belang van de verdragen41
   
IV.Koninkrijkspositie43

I. Inleiding

A. Achtergronden van de bilaterale onderhandelingen: herziening verhouding tussen de Bondsrepubliek Duitsland en zendstaten

Op 6 oktober 1997 zijn in Bergen (BRD) vier verdragen met bijbehorende (uitvoerings)akkoorden op het gebied van defensiesamenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ondertekend. De ondertekening van deze verdragen vormt het slotakkoord van een onderhandelingsproces dat op 4 december 1995 in Münster in gang was gezet en dat rechtstreeks voortvloeide uit de herziening van de positie van de Bondsrepubliek in het Bondgenootschap van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) na de Duitse hereniging in 1990.

Als gevolg van de wijzigingen in de Europese verhoudingen en het daarmee samenhangende streven van de Bondsrepubliek naar volwaardige soevereiniteit maakte de Bondsrepubliek bij de totstandkoming op 25 september 1990 te Bonn van de briefwisseling tussen de Nederlandse, de Belgische, de Canadese, de Franse, de Amerikaanse en de Britse Regering, enerzijds, en de Duitse Bondsregering, anderzijds, houdende verlenging van het NAVO-Statusverdrag van 1951 (Trb.1990, 166) kenbaar dat het op 19 juni 1951 te Londen totstandgekomen Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114; hierna te noemen het NAVO-Statusverdrag) en de daarbij behorende op 3 augustus 1959 te Bonn totstandgekomen Aanvullende Overeenkomst bij het NAVO-Verdrag nopens de rechtspositie der krijgsmachten, betreffende de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten (Trb. 1960, 37; hierna te noemen de Aanvullende Overeenkomst Duitsland) onvoldoende voorzagen in een adequate regeling voor de blijvende aanwezigheid van vreemde krijgsmachten op Duits grondgebied.

In 1991 en 1992 zijn dientengevolge onderhandelingen gevoerd tussen de Bondsrepubliek en zes NAVO-bondgenoten (waaronder Nederland) die strijdkrachten hebben gestationeerd op Duits grondgebied (de zogenoemde zendstaten). Inzet van deze onderhandelingen over de rechtspositie van de in Duitsland gestationeerde strijdkrachten vormde het Duitse streven naar meer evenwicht tussen het territorialiteitsbeginsel van de ontvangende staat en het vlagbeginsel van de zendstaten. Het resultaat hiervan is tot uitdrukking gekomen in de Overeenkomst tot wijziging van de Aanvullende Overeenkomst Duitsland, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971 en 18 mei 1981 (Trb. 1993, 121; hierna te noemen de herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland). Dit verdrag is op 18 maart 1993 te Bonn ondertekend en op 29 maart 1998 in werking getreden (Trb. 1998, 128).

Gelijktijdig met de ondertekening van de herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland hebben de zendstaten ieder met Duitsland min of meer gelijkluidende brieven gewisseld, met de verklaring dat zij bereid zijn verzoeken van Duitsland tot opstelling van overeenkomsten en regelingen – waarin de rechtspositie van de Bundeswehr, de leden daarvan alsmede hun gezinsleden op vergelijkbare wijze wordt geregeld als voor de vreemde krijgsmachten, hun leden en gezinsleden in Duitsland – constructief te bezien (Trb. 1993, 121, pagina 76 en volgende).

Deze toezegging is door Nederland gestand gedaan door de onderhandelingen in Münster te initiëren. Dit heeft geresulteerd in de totstandbrenging van de Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag van 19 juni 1951 tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten met betrekking tot de in het Koninkrijk der Nederlanden gestationeerde Duitse strijdkrachten; Bergen, 6 oktober 1997 (Trb. 1998, 124; hierna te noemen de Aanvullende Overeenkomst Nederland).

B. Bilaterale elementen in de onderhandelingen: stationering en beheersafspraken

Tijdens de onderhandelingen met de Bondsrepubliek is tevens in acht genomen dat Nederland en Duitsland sinds 1963 een bijzondere bilaterale band hebben; wederzijds zijn strijdkrachten op het grondgebied van de andere staat gestationeerd (in respectievelijk Budel en Seedorf). Daarmee zijn Nederland en Duitsland tegelijkertijd zendstaat en ontvangende staat.

Uit de herziening van de Aanvullende Overeenkomst Duitsland vloeit ook een herziening voort van de verdragen die aan deze stationeringen ten grondslag liggen. Zoals reeds aangekondigd in de toelichtende nota bij de herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland (kamerstukken II 1994/95, 24 283, nrs. 331 en 1), is in Münster onderhandeld over een actualisering van de op 17 januari 1963 te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens de stationering van militaire eenheden van de Bondsrepubliek Duitsland in Nederland (Trb. 1963, 7; hierna te noemen het Stationeringsverdrag van 1963) en de daarbij behorende briefwisseling die op 17 mei 1963 te 's-Gravenhage heeft plaatsgevonden (Trb. 1963, 102). De onderhandelingen hebben geleid tot de ondertekening op 6 oktober 1997 van:

– het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de stationering van strijdkrachten van de Bondsrepubliek Duitsland in het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 1998, 123; hierna te noemen het Stationeringsverdrag van 1997);

– het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake het ter beschikking stellen van onroerend goed en het medegebruiken van oefenvoorzieningen (Trb. 1998, 119; hierna te noemen het Budel-Seedorf Verdrag), met daarbij de Akkoorden waarin voorzien wordt in een nadere uitwerking van de verdragsafspraken voor Budel (Akkoord inzake de door het Koninkrijk der Nederlanden te verlenen ondersteuning bij het beheer van onroerend goed te Budel; Trb. 1998, 120), Seedorf (Akkoord inzake de door de Bondsrepubliek Duitsland te verlenen ondersteuning bij het beheer van onroerend goed te Seedorf; Trb. 1998, 121) en voor het medegebruiken van oefenvoorzieningen (Akkoord inzake het medegebruiken van oefenvoorzieningen; Trb. 1998, 122).

C. Binationale elementen in de onderhandelingen: het 1 (Duits/Nederlandse) Legerkorps

In de onderhandelingen met de Bondsrepubliek is ook uitwerking gegeven aan de binationale samenwerking in het Duits-Nederlandse Legerkorps.

Als gevolg van de gewijzigde Europese veiligheidsarchitectuur, de veranderingen in de militaire structuur van de NAVO en het toenemende belang van multinationaal optreden in NAVO-verband, dat van de West-Europese Unie (WEU), of in ander verband, is het belang van geïntegreerde militaire samenwerking sterk toegenomen. De oprichting van het Duits-Nederlandse Legerkorps is een rechtstreeks gevolg van de wederzijdse erkenning van dit belang.

Reeds in 1993 hebben de Ministers van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland een Gezamenlijke Verklaring getekend inzake het oprichten van een Multinationaal Korps. Op basis van die Verklaring zijn afspraken gemaakt over de oprichting van het Multinationale Korps met initiële Nederlandse en Duitse deelname en is tussen de Bevelhebber der Landstrijdkrachten van het Koninkrijk der Nederlanden en de Chef van de Landmachtstaf van de Bondsrepubliek Duitsland een Uitvoeringsovereenkomst gesloten.

Vervolgens zijn de Commandanten van 1 (NL) Divisie en 1 (GE) Divisie op 21 februari 1995 een zogenoemde «Technical Arrangement» overeengekomen. De beide divisies vormen de bouwstenen van het Legerkorps, dat sinds 1995 operationeel is. Zowel het hoofdkwartier van het Legerkorps, in vredestijd gevestigd in Münster, als de «Command Support Group», gevestigd in Eibergen, kent een binationale personeelsbezetting.

In antwoord op de vragen naar aanleiding van de Rijksbegroting van het Ministerie van Defensie voor het jaar 1996 (kamerstukken II 1995/96, 24 400 X, nr. 19, blz. 7 tot en met 9) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de Gezamenlijke Verklaring en de daarop uitgewerkte afspraken.

Naar aanleiding van de Rijksbegroting van het Ministerie van Defensie voor het jaar 1997 is medegedeeld dat in oktober 1995 de Nederlandse en Duitse Ministers van Defensie tijdens de NAVO-bijeenkomst in Williamsburg (Verenigde Staten) een Intentieverklaring hebben getekend waarin zij overeenkomen verdere integratie binnen het Legerkorps te zullen nastreven (kamerstukken II 1996/97, 25 000 hoofdstuk X, nr. 2, blz. 23).

Deze Verklaring van Williamsburg is uitgewerkt in het op 6 oktober 1997 ondertekende Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de algemene voorwaarden voor het 1 (Duits/ Nederlandse) Legerkorps en de aan het korps verbonden eenheden en instellingen (Trb. 1998, 117; hierna te noemen het Legerkorpsverdrag). De bepalingen van dit verdrag zijn nader uitgewerkt in het gelijktijdig ondertekende Akkoord tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de organisatie en de activiteiten van het 1 (Duits/Nederlandse) Legerkorps en het Air Operations Coordination Center (Trb. 1998, 118; hierna te noemen het Legerkorpsakkoord). Hiermee is de juridische basis gelegd voor de door beide staten gewenste verdere integratie.

D. Parlementaire goedkeuring

Van de verdragen die op 6 oktober 1997 zijn ondertekend, worden het Akkoord inzake het medegebruiken van oefenvoorzieningen, het Legerkorpsverdrag en het Legerkorpsakkoord voorlopig toegepast (zie hierna artikelsgewijze toelichting). Het opstellen van de toelichtende nota ten behoeve van de parlementaire goedkeuringsprocedure heeft echter meer tijd in beslag genomen dan verwacht. Met het oog op de militaire praktijk werd het namelijk noodzakelijk geacht dat er een uitvoerige toelichting werd opgesteld. Voorts waren tijdens de verdragsonderhandelingen met Duitsland verschillen van inzicht blijven bestaan op een aantal detailpunten, hetgeen geresulteerd heeft in het opnemen van enkele «open verdragsbepalingen» zoals artikel 8, tweede lid, van het Legerkorpsverdrag betreffende regelingen en procedures voor de overdracht van gezamenlijke eigendommen en artikel 25 van het Legerkorpsakkoord inzake de geneeskundige verzorging, en op basis waarvan nadere administratieve afspraken gemaakt dienden te worden. Deze afspraken die uitsluitend administratief van aard zijn en daarom geen parlementaire goedkeuring behoeven, zouden zover mogelijk in de toelichting worden verwerkt. Aangezien het invullen van de open bepalingen met nadere administratieve afspraken meer tijd in beslag neemt dan verwacht en niet langer gewacht kan worden met het tot stand brengen van de noodzakelijke juridische basis voor de militaire samenwerking tussen Nederland en Duitsland, worden de onderhavige verdragen thans aan het parlement ter goedkeuring voorgelegd.

II. Artikelsgewijze toelichting

De toelichting met betrekking tot de verdragen van 6 oktober 1997 is artikelgewijs opgezet. De toelichting geschiedt per verdrag.

Voor de Aanvullende Overeenkomst Nederland is in de artikelsgewijze toelichting gekozen voor de systematiek van thematische «clustering» van onderling samenhangende artikelen. Deze methode, die ook is gebruikt in de toelichtende nota op de herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland, beoogt de aard en inhoud van onderling samenhangende artikelen (en daarmee ook het verdrag) inzichtelijker te maken.

Uitzonderingen op de artikelsgewijze toelichting worden gemaakt ten aanzien van het Stationeringsverdrag en de Akkoorden die uitvoering geven aan het Budel-Seedorf Verdrag. Daarbij is in aanmerking genomen dat het Stationeringsverdrag geen inhoudelijke wijzigingen bevat ten opzichte van het Stationeringsverdrag van 1963 en slechts is aangepast aan de eisen van de tijd. Op overeenkomstige wijze is in aanmerking genomen dat de Akkoorden behorende bij het Budel-Seedorf Verdrag nadere uitwerking geven aan beheersmatige aspecten.

In de Aanvullende Overeenkomst Nederland en het Stationeringsverdrag van 1997 worden het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland als verdragspartijen aangemerkt. Hoewel op verzoek van de Duitse delegatie het Budel-Seedorf Verdrag, de Akkoorden met verdragsafspraken voor Budel, Seedorf en voor het medegebruiken van oefenvoorzieningen, alsmede het Legerkorpsverdrag en het Legerkorpsakkoord tussen de Nederlandse en Duitse regeringen zijn gesloten, zullen uiteraard ook deze verdragen tussen beide staten gelden.

Tegelijkertijd met de ondertekening van de verdragen is ook een zogenoemd Protocol van ondertekening totstandgekomen (Trb. 1998, 117, rubriek J; hierna te noemen het Protocol van ondertekening). In het protocol wordt een toelichting gegeven bij onder meer de voorlopige toepassing van Legerkorpsverdrag, Legerkorpsakkoord en Akkoord inzake het medegebruiken van oefenvoorzieningen. Het protocol behoeft uit zijn aard geen parlementaire goedkeuring.

A. De Aanvullende Overeenkomst Nederland (Trb. 1998, 124)

Onder verwijzing naar het NAVO-Statusverdrag van 1951 en het Stationeringsverdrag van 1997 en in overeenstemming met de herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland van 1993, komt het Koninkrijk tegemoet aan zijn toezegging om voor het verblijf van de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden in het Koninkrijk aanvullende regelingen te treffen die vergelijkbaar zijn met die welke voor het Nederlandse militaire personeel, de leden van de civiele dienst en hun gezinsleden in de Bondsrepubliek Duitsland gelden. Daartoe worden de bepalingen van het NAVO-Statusverdrag aangevuld met de bepalingen van de onderhavige Aanvullende Overeenkomst Nederland.

1. Rechtspositie en rechtsvragen

a) Artikel 2, Toepassing

Artikel 2 Begripsbepalingen

De definitie van «gezinslid» is in temporele zin uitgebreid. Een gezinslid wordt als zodanig aangemerkt tot maximaal 90 dagen na overlijden of overplaatsing van zijn partner, lid van de Bundeswehr. Indien dit niet het geval zou zijn, zou de NAVO-status abrupt ophouden. De persoon in kwestie zou op dat moment als toerist moeten worden behandeld. Dit kan onder omstandigheden praktische consequenties hebben, zoals de verplichting tot vreemdelingenregistratie, opname in het bevolkingsregister en het vervallen van de fiscale en douanerechtelijke privileges. De overgangstermijn in de voorliggende definitie voorkomt deze consequenties en biedt gezinsleden de mogelijkheid hun woonplaatskeuze (binnen of buiten Nederland) tijdig te bepalen.

b) Artikelen 4–6, Grensoverschrijding, verblijf en gedwongen vertrek

Artikel 4 Legitimatieplicht

Leden van de krijgsmacht zijn op grond van artikel III, eerste lid, van het NAVO-Statusverdrag vrijgesteld van de reguliere verplichting tot het meevoeren van een civiel paspoort bij het inreizen van een andere staat. Deze vrijstelling is gekoppeld aan de militaire hoedanigheid en staat daarom los van het beginsel van vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie. Het onderhavige artikel is een verdere versoepeling op artikel III, tweede lid, van het NAVO-Statusverdrag. Deze versoepeling laat onverlet het belang van de Nederlandse bevoegde autoriteiten (onder meer politie en Koninklijke Marechaussee) in de vaststelling van de identiteit van vreemdelingen op Nederlands grondgebied. Dit is met het oog op de toepassing van het NAVO-Statusverdrag ook in het belang van de vreemdeling zelf. Hierbij valt onder andere te denken aan de afspraken met betrekking tot het uitoefenen van rechtsmacht in strafzaken, de (vrijstelling van de) verplichting tot vreemdelingenregistratie en het besturen van motorrijtuigen. Derhalve omvat artikel 4 een tot het minimum beperkte regeling inzake legitimatie van leden van de Bundeswehr en hun gezinsleden.

Artikel 5 Aanmelding

Leden van de Bundeswehr en hun gezinsleden zijn vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding en de voorschriften van de Nederlandse Vreemdelingenwet. Derhalve is de Wet Gemeentelijke Basisadministratie niet op hen van toepassing en worden zij niet opgenomen in de gemeentelijke administratie. Voorts zijn zij vrijgesteld van de vreemdelingenregistratie. De Bundeswehr daarentegen is verplicht, doorlopend bijgewerkte lijsten van alle leden en hun gezinsleden aan te houden. Op met redenen omklede verzoeken verstrekken zij deze lijsten aan de Nederlandse autoriteiten. Hierbij moet worden gedacht aan calamiteiten of (op grond van Europese regelgeving) aan registratie voor gemeentelijke verkiezingen.

Artikel 6 Uitwijzing

Het Koninkrijk heeft op grond van artikel III, vijfde lid, van het NAVO-Statusverdrag het recht de Bondsrepubliek te verzoeken leden van haar krijgsmacht of de civiele component aanwezig op Nederlands grondgebied te verwijderen. Voorts heeft het Koninkrijk het recht een uitwijzingsbevel te geven voor een lid van de Bundeswehr, de civiele component of een gezinslid. Artikel 6 geeft hiervoor nadere voorschriften.

c) Artikelen 12–18 en 49, Uitoefening en afstand van rechtsmacht in strafzaken

Algemeen

Artikel VII van het NAVO-Statusverdrag voorziet in een verdeling van de rechtsmacht in strafzaken tussen de zendstaat en de ontvangende staat. Deze verdeling biedt de zendstaat in een beperkt aantal gevallen exclusieve jurisdictie ten aanzien van leden van haar krijgsmacht en de civiele component. De zendstaat heeft voorts bij samenloop van rechtsmacht (concurrente jurisdictie) in een beperkt aantal gevallen voorrang bij het uitoefenen van rechtsmacht. Hieronder vallen onder meer situaties waarin leden van de krijgsmacht strafbare feiten begaan die uitsluitend zijn gericht tegen de eigendommen of veiligheid van die staat of tegen andere leden van die krijgsmacht of de civiele component, hun eigendommen, of hun gezinsleden. Ook in geval van strafbare feiten begaan in de uitoefening van de dienst heeft de zendstaat voorrang op de ontvangende staat. In alle overige gevallen heeft de ontvangende staat voorrang van rechtsmacht. Artikel VII, vijfde en zesde lid, zien op het verlenen van wederzijdse assistentie bij arrestaties, opsporingshandelingen en overdracht van bewijsmateriaal. Artikel VII, negende lid, geeft een nadere omschrijving van de rechten van de verdachte.

Artikel 12 Rechtsmacht in strafzaken

Op grond van Artikel VII, tweede lid, van het NAVO-Statusverdrag is voor de vaststelling van de bevoegdheid tot uitoefening van rechtsmacht in strafzaken medebepalend of het ten laste gelegde feit strafbaar is naar Nederlands of Duits recht. Artikel 12 bevat procedurevoorschriften voor de vaststelling hiervan. De Nederlandse rechtbank of autoriteit beslist in overeenstemming met deze vaststelling. De geschillenbeslechtingsregeling van artikel 51 is van toepassing op deze beslissing.

Artikel 13 Strafbare feiten begaan in de uitoefening van de dienst

Artikel VII, derde lid, van het NAVO-Statusverdrag verleent onder meer voorrang aan de zendstaat bij uitoefening van rechtsmacht indien het strafbare feit begaan is in de uitoefening van de dienst. Voor de vaststelling of het strafbaar feit begaan door een lid van de Bundeswehr voortvloeit uit een handelen of nalaten in de uitoefening van de dienst is op grond van artikel 13 het Duitse recht beslissend. De Nederlandse rechtbank of autoriteit beslist in overeenstemming met de verklaring die daartoe door de bevoegde Duitse autoriteit wordt afgegeven. Ook op deze beslissing is de geschillenbeslechtingsregeling van artikel 51 van toepassing.

Artikel 14 Afstand van uitoefening van Nederlandse rechtsmacht

Artikel VII, derde lid, van het NAVO-Statusverdrag bevat een restrictieve opsomming van gevallen waarin de zendstaat bij samenloop van rechtsmacht voorrang heeft bij de uitoefening van rechtsmacht over leden van de krijgsmacht of de civiele component. In het merendeel van de gevallen berust de voorrang bij de ontvangende staat. Dit artikel brengt daar verandering in. Het Koninkrijk doet op grond van dit artikel afstand van haar voorrangsrecht ten gunste van de Bondsrepubliek in gevallen van concurrente jurisdictie. Dit betekent dat de Bondsrepubliek in beginsel rechtsmacht uitoefent over leden van de Bundeswehr, leden van de civiele component en hun gezinsleden. In afzonderlijke gevallen kan het Koninkrijk haar afstand van rechtsmacht herroepen. Dit geschiedt indien op grond van bijzondere omstandigheden in een afzonderlijk geval de Nederlandse autoriteiten van oordeel zijn dat wezenlijke belangen van de Nederlandse rechtspleging de uitoefening van rechtsmacht door het Koninkrijk gebieden. Hierbij moet met name aan zware geweldsdelicten worden gedacht. In voorkomend geval bestaat de mogelijkheid voor bevoegde Nederlandse en Duitse autoriteiten om wederzijds strafzaken voor onderzoek, berechting en uitspraak over te dragen. Het doorgeven van persoonsgegevens of mededelingen over de voorbereidingen, vorderingen of resultaten van een strafzaak geschiedt met inachtneming van de respectieve nationale bepalingen inzake gegevensbescherming en uitsluitend ten behoeve van disciplinaire aangelegenheden of personeelskwesties.

Artikel 15 Aanhouding

Het onderhavige artikel verleent de autoriteiten van de Bundeswehr onder voorwaarden de bevoegdheid tot aanhouding in de zin van artikel 54, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering. De autoriteiten van de Bundeswehr hebben aldus het recht een persoon die niet aan de Duitse rechtsmacht onderworpen is op Nederlands grondgebied, ook buiten het geval van ontdekking op heterdaad, aan te houden indien deze persoon in onmiddellijke samenhang met het feit (qua plaats en tijd) wordt aangetroffen. De Bundeswehr is ook tot aanhouden bevoegd indien een Nederlandse autoriteit daartoe verzoekt. Voorts kunnen de autoriteiten van de Bundeswehr in bijzondere, vastomlijnde gevallen tot aanhouding overgaan indien ernstige verdenking bestaat dat de betreffende persoon een strafbaar feit heeft gepleegd of een strafbare poging daartoe onderneemt binnen, of gericht tegen, een inrichting van de Bundeswehr of tegen de staatsveiligheid van het Koninkrijk. In alle gevallen kunnen de autoriteiten van de Bundeswehr de aangehouden persoon visiteren en alle in zijn bezit zijnde voorwerpen in beslag nemen. De Bundeswehr informeert de Nederlandse autoriteiten onverwijld over een dergelijke aanhouding en draagt de aangehouden persoon en in beslag genomen voorwerpen onmiddellijk over.

Artikel 16 Kennisgeving in geval van onderzoek of arrestatie

De Nederlandse en Duitse autoriteiten stellen elkaar onverwijld in kennis van een onderzoek of een arrestatie wegens een feit dat de veiligheid van de Bondsrepubliek of het Koninkrijk raakt. Dit is een verbreding van de verplichting in het NAVO-Statusverdrag tot het verlenen van wederzijdse assistentie in strafzaken.

Artikel 17 Bewaring

De bevoegdheid tot bewaring kan zowel bij de Nederlandse als bij de Duitse autoriteiten berusten. Dit artikel stipuleert onder welke voorwaarden deze bevoegdheid bestaat. Hiervoor is medebepalend welke autoriteiten de arrestatie hebben verricht, voor welk strafbaar feit dit is geschied en aan welke partij de uitoefening van rechtsmacht is voorbehouden.

Artikel 18 Aanwezigheid bij terechtzitting en opsporingshandelingen

Dit artikel voorziet in een wederzijdse toegangsregeling voor vertegenwoordigers van de Bondsrepubliek en het Koninkrijk tot terechtzittingen, verhoren en opsporingshandelingen. De regeling is gebaseerd op het reciprociteitsbeginsel.

Artikel 49 Strafbare feiten voor de inwerkingtreding van de Aanvullende Overeenkomst

De bepalingen van het onderhavige verdrag zijn niet van toepassing op strafbare feiten, begaan voor de inwerkingtreding van het verdrag. Hierop zijn de bepalingen van artikel VII van het NAVO-Statusverdrag van toepassing.

d) Artikelen 21–25 en 45, Uitoefening van rechtsmacht in civiele zaken

Algemeen

Op grond van het NAVO-Statusverdrag en internationaal recht kan de zendstaat zich ten opzichte van de ontvangende staat in beperkte mate beroepen op immuniteit van jurisdictie of executie in civiele zaken. Leden van de krijgsmacht, de civiele component of hun gezinsleden kunnen dit niet, tenzij het voor leden van de krijgsmacht of de civiele component gaat om feiten begaan in de uitoefening van dienst.

Artikel 21 Niet bijwonen niet-strafrechtelijke procedures

Leden van de Bundeswehr en hun gezinsleden mogen rechtens geen nadeel ondervinden van een tijdelijke verhindering om een niet-strafrechtelijke procedure bij te wonen. Voorwaarde daarvoor is echter wel dat de bevoegde Nederlandse autoriteit of rechtbank zonder verwijtbare vertraging van een dergelijke verhindering in kennis is gesteld.

Artikel 22 Ondersteuning bij de tenuitvoerlegging

De Bundeswehr werkt naar vermogen mee aan de tenuitvoerlegging van in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken en andere executoriale titels van Nederlandse rechtbanken en autoriteiten in niet-strafrechtelijke procedures. Het afdwingen door Nederlandse autoriteiten of een rechtbank van naleving door leden van de Bundeswehr of gezinsleden van gerechtelijke of administratieve beslissingen in niet-strafrechtelijke procedures via gijzeling is slechts toegestaan indien betrokkene op verwijtbare wijze hieraan geen gevolg heeft gegeven en geen hogere belangen van de Bondsrepubliek zich tegen gijzeling verzetten.

Artikel 23 Tenuitvoerlegging bij vorderingen

Vorderingen tegen de Bundeswehr die voortvloeien uit niet-strafrechtelijke procedures stuiten op immuniteit van executie. Tenuitvoerlegging van dergelijke vorderingen is slechts mogelijk indien de Bundeswehr hiermee instemt.

Artikel 24 Betekening

De Bundeswehr neemt alle maatregelen die noodzakelijk zijn om een Nederlandse deurwaarder in staat te stellen de betekening te verrichten van een document aan een persoon die zich binnen een inrichting van de Bundeswehr bevindt.

Artikel 25 Dagvaarding

De Bundeswehr neemt, mits militaire noodzaak zich niet hiertegen verzet, alle bevoegde maatregelen om ervoor te zorgen dat een lid of een gezinslid na dagvaarding verschijnt voor de Nederlandse rechtbank of autoriteit indien diens aanwezigheid verplicht is.

Artikel 45 Vorderingsmaatregelen

De Nederlandse autoriteiten nemen vorderingsmaatregelen ten behoeve van de Bundeswehr na overleg en volgens Nederlandse voorschriften. Het onderhavige artikel bevat een regeling voor de behartiging van de belangen van de Bundeswehr door bevoegde Nederlandse autoriteiten.

e) Artikel 29, Aansprakelijkheid

Algemeen

Artikel VIII van het NAVO-Statusverdrag voorziet in een schaderegeling tussen zendstaat en ontvangende staat. Deze regeling omvat op grond van het eerste lid een wederzijdse kwijtschelding van schade die wordt toegebracht aan staatseigendommen in de uitoefening van de dienst. Op grond van het vierde lid valt ook letselschade of schade als gevolg van de dood van een lid van de krijgsmacht onder een wederzijdse kwijtschelding, mits toegebracht in de uitoefening van de dienst. Artikel VIII, vijfde lid, schrijft een bijzondere schadeverdeling voor tussen zendstaat en ontvangende staat in het geval van schade toegebracht aan derden. Schade toegebracht aan derden op het grondgebied van de ontvangende staat als gevolg van een handelen of nalaten van leden van de krijgsmacht of de civiele component in de uitoefening van de dienst, of voortvloeiend uit enig ander handelen, nalaten of feit waarvoor de krijgsmacht of haar civiele component aansprakelijk is, wordt naar het recht van de ontvangende staat afgedaan. Indien de zendstaat aansprakelijk is naar lokaal recht, komt 75% van de schade voor rekening van de zendstaat. De overige 25% komen voor rekening van de ontvangende staat. In bijzondere gevallen kan sprake zijn van een andere schadeverdeling. Artikel 29 geeft nadere invulling aan de bepalingen van Artikel VIII.

Artikel 29 Aansprakelijkheid

Op grond van het tweede lid verleent het Koninkrijk kwijtschelding voor schade aan openbare wegen, bruggen, bevaarbare waterwegen en andere openbare verkeerswerken die voortvloeit uit het gebruik daarvan door de Bundeswehr voor normale verkeersdoeleinden. Het Koninkrijk doet voorts in het derde lid afstand van vorderingen voor schade aan of verlies van eigendommen die uitsluitend voor het gebruik van de Bundeswehr ter beschikking zijn gesteld, tenzij deze schade wordt veroorzaakt door opzet of grove nalatigheid. Deze afstand geldt evenmin voor schade aan eigendommen van de Nederlandse Spoorwegen of de Nederlandse posterijen. De Bondsrepubliek verleent in het vierde lid op haar beurt kwijtschelding voor schade aan of verlies van eigendommen van de Bondsrepubliek door leden of werknemers van de Nederlandse krijgsmacht in de uitoefening van hun dienst of door het gebruik van voertuigen, vaartuigen of luchtvaartuigen van de Nederlandse strijdkrachten, mits deze eigendommen in gebruik zijn bij de Bundeswehr en zij zich in het Koninkrijk bevinden. Deze kwijtschelding is niet van toepassing op schade die wordt veroorzaakt door opzet of grove nalatigheid. Het vijfde lid schrijft voor dat de aansprakelijkheid van de Bundeswehr niet wordt beïnvloed door de omstandigheid dat zij onttrokken is aan de Nederlandse voorschriften.

Het zevende lid gaat nader in op derdenschade. Indien de Bondsrepubliek in voorkomend geval aansprakelijk is voor derdenschade en er wordt bij ditzelfde voorval door die derde schade toegebracht aan (eigendommen van) de Bondsrepubliek waarvoor die derde aansprakelijk is, worden de respectieve vorderingen gecompenseerd. Het Koninkrijk maakt op verzoek van de Bondsrepubliek vorderingen geldend tegen in het Koninkrijk verblijvende personen die aldaar schade hebben toegebracht aan (eigendommen van) de Bondsrepubliek. Dit is niet van toepassing op contractuele vorderingen.

Het achtste lid geeft nadere invulling aan de procedures voor beantwoording van de vraag of een handelen of nalaten van een lid van de Bundeswehr of de civiele component resulterend in schade, is begaan in de uitoefening van de dienst. Ook de vraag of het gebruik van een voertuig van de Duitse strijdkrachten als onbevoegd moet worden gekwalificeerd, valt onder deze procedure. De Bundeswehr geeft hiertoe verklaringen af. Indien over het betreffende oordeel verschil van mening bestaat tussen de Bundeswehr en de Nederlandse autoriteiten, en dit verschil kan niet worden opgelost door nadere besprekingen, dan wordt terzake een beslissing genomen door een arbiter. Diens beslissing is bindend voor partijen.

Het negende lid bevat een overgangsregeling. De bepalingen van artikel VIII van het NAVO-Statusverdrag in combinatie met artikel 29 zijn van toepassing op schades die zijn veroorzaakt of geacht worden te zijn veroorzaakt na de inwerkingtreding van het onderhavige verdrag. Schades die voordien zijn veroorzaakt of geacht worden voordien te zijn veroorzaakt worden behandeld overeenkomstig de toen geldende regelingen.

f) Artikelen 3, 10, 19 – 20, 26 en 28, Veiligheid

Artikel 3 Samenwerking

Het Koninkrijk en de Bondsrepubliek werken nauw samen ter invulling van hun verplichtingen tot wederzijdse assistentie onder artikel 3 van het op 4 april 1949 te Washington totstandgekomen Noord-Atlantisch Verdrag (Stb. J 355; hierna te noemen het NAVO-verdrag). Dit geldt in het bijzonder op het gebied van bescherming van de veiligheid van het Koninkrijk en de Bondsrepubliek, hun eigendommen en hun onderdanen en geschiedt door het verzamelen, uitwisselen en beveiligen van informatie en het onderhouden van nauw en wederkerig contact. Overdracht van persoonlijke gegevens is slechts mogelijk voor de in het NAVO-Statusverdrag en dit verdrag genoemde doeleinden. Beperkingen hierop in de nationale wetgeving van de partij die de gegevens verstrekt worden in acht genomen. Voor Nederland zijn de bepalingen van de Wet op de Persoonsregistraties relevant. Partijen zijn echter niet verplicht maatregelen te nemen die in strijd zijn met hun wetgeving of die indruisen tegen hun zwaarwegende belangen inzake openbare veiligheid of staatsveiligheid.

In het Protocol van ondertekening wordt onder punt 4 toegelicht dat ten aanzien van bescherming van persoonsgegevens deze samenwerking ook van toepassing is op het Legerkorps en het gemeenschappelijke optreden in derde landen.

Artikel 10 Wapens

In aansluiting op artikel VI van het NAVO-Statusverdrag, dat uitsluitend ziet op het bezit en dragen van wapens door leden van de krijgsmacht, maakt artikel 10 mogelijk dat ook leden van het civiele gevolg en andere personen in dienst van de Bundeswehr een wapen kunnen dragen, mits daartoe gemachtigd door de Bundeswehr in het kader van bewakings- en beveiligingstaken. De Bundeswehr dient de uitgifte van machtigingen tot een minimum te beperken. De voorschriften die door de Bundeswehr worden opgesteld voor het gebruik van vuurwapens dienen in overeenstemming te zijn met de voorschriften die gelden voor Nederlands (burger) defensiepersoneel. Gebruik van vuurwapens is niet toegestaan anders dan in noodweer.

Artikel 19 Bevoegdheden van de militaire politie (Feldjäger)

De militaire politie van de Bundeswehr (Feldjäger) is op grond van de Duitse wet- en regelgeving bevoegd op te treden tegen militairen van de Bundeswehr ter handhaving van de orde en tucht. Op grond van artikel VII van het NAVO-Statusverdrag geldt deze bevoegdheid ook binnen de aan de Bundeswehr door NAVO-bondgenoten ter beschikking gestelde onroerende goederen buiten de Bondsrepubliek. (Voor «onroerende goederen» in de Overeenkomst dient gelezen te worden «onroerende zaken», een term die in het Burgerlijk wetboek is vastgelegd. In de nationale regelingen ter uitvoering van het onderhavige verdrag zal de juiste term worden gehanteerd.) Artikel 19 geeft nadere invulling aan deze bevoegdheid binnen het Koninkrijk. De Feldjäger is bevoegd op te treden op kazerneterreinen die aan de Bundeswehr ter beschikking zijn gesteld en kan patrouilleren op openbare wegen, in openbare vervoermiddelen, in restaurants en in alle andere openbaar toegankelijke plaatsen. In geval van verstoring van de openbare orde en veiligheid kan de Feldjäger op verzoek van de Nederlandse autoriteiten optreden tegen de betreffende militairen van de Bundeswehr. Onverlet de bevoegdheden van de Feldjäger, is de Nederlandse politie, met inbegrip van de Koninklijke Marechaussee, bevoegd haar taken te verrichten op kazerneterreinen die aan de Bundeswehr ter beschikking zijn gesteld, voorzover de openbare orde en veiligheid van het Koninkrijk worden bedreigd of geschaad.

Artikel 20 Veiligheid van de strijdkrachten

Het Koninkrijk verzekert de veiligheid en bescherming van de Bundeswehr en haar leden. Zij garandeert de Bundeswehr en haar leden dezelfde strafrechtelijke bescherming als die welke toekomt aan de Nederlandse strijdkrachten.

Artikel 26 Geheimhouding bij verhoren

Geheimhouding is geboden van staatsgeheimen of inlichtingen die bij openbaarmaking de veiligheid van één van beide partijen of de Bundeswehr in gevaar kunnen brengen.

Artikel 28 Veiligheid van dienstpostzendingen

Archieven, documenten, dienstpostzendingen en eigendommen van de Bundeswehr zijn immuun voor onderzoek, inbeslagneming of censuur door de Nederlandse autoriteiten, tenzij anders bepaald in het NAVO-Statusverdrag of tenzij van die immuniteit afstand wordt gedaan.

g) Artikelen 11 en 40, Diversen

Artikel 11 Lijkbezorging

De bevoegde Duitse autoriteiten zijn, in overeenstemming met de Duitse wet- en regelgeving, gerechtigd de stoffelijke overschotten van de leden van de Bundeswehr en van hun gezinsleden die op het grondgebied van het Koninkrijk zijn overleden, in ontvangst te nemen en daarover te beschikken, alsmede lijkschouwingen te verrichten die uit medische overwegingen of met het oog op een strafrechtelijk onderzoek noodzakelijk zijn. Bij lijkschouwingen op verzoek van Nederlandse autoriteiten mag een Nederlandse arts aanwezig zijn. Dit geldt in voorkomend geval ook voor een Nederlandse rechter of Officier van Justitie, waarbij hun aanwijzingen met betrekking tot de vereisten van het Nederlandse strafprocesrecht in acht moeten worden genomen. In geval een Nederlandse rechtbank of autoriteit bevoegd is een lijkschouwing te gelasten, worden de Duitse autoriteiten op overeenkomstige wijze betrokken.

Artikel 40 Burgerpersoneel

De Nederlandse arbeidswetgeving voor burgerpersoneel in dienst van de Nederlandse strijdkrachten is op overeenkomstige wijze van toepassing op burgerpersoneel in dienst van de Bundeswehr.

2. Belastingvrijstelling

Artikel 48 Belasting en douane

De toekenning van belastingrechtelijke en douanetechnische voorrechten en vrijstellingen aan de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden in het Koninkrijk geschiedt op basis van het reciprociteitsbeginsel. De fiscale en douanetechnische behandeling van de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden dient op deze grond gelijk te zijn aan die welke toekomt aan de Nederlandse strijdkrachten, hun civiele dienst en hun gezinsleden in de Bondsrepubliek Duitsland. De omvang van de fiscale en douanetechnische voorrechten en vrijstellingen zijn vastgelegd in een Protocol.

Protocol bij de Aanvullende Overeenkomst Nederland

Op grond van het protocol zullen, in aanvulling op de bepalingen van het NAVO-Statusverdrag en de regeling Duitse Strijdkrachten Nederland van 28 mei 1990 (Stcrt. 1990, 101), na de inwerkingtreding van de Aanvullende Overeenkomst Nederland enkele bepalingen van de (herziene) Aanvullende Overeenkomst Duitsland (respectievelijk artikel 2, tweede lid, onder b; artikel 67, eerste lid; en artikel 71, eerste tot en met vierde lid, vijfde lid onder a(i), vijfde lid onder b en zesde lid) ook van toepassing zijn op de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden in Nederland.

Tegelijkertijd zullen enkele bepalingen van de (herziene) Aanvullende Overeenkomst Duitsland die verder gaan dan de fiscale en douanetechnische voorrechten en vrijstellingen van de regeling Duitse Strijdkrachten Nederland (respectievelijk artikel 66; artikel 67, derde lid, onder (a); artikel 68, eerste, tweede en vierde lid; artikel 71, vijfde lid onder a(ii); artikel 72; en artikel 73) niet langer van toepassing zijn op de Nederlandse strijdkrachten, de civiele dienst, hun leden en gezinsleden in de Bondsrepubliek.

Dit betekent voor de Bundeswehr een verruiming van de fiscale en douanetechnische voorrechten en vrijstellingen, onder een gelijktijdige beperking hiervan voor de Nederlandse strijdkrachten. Verdergaande aanpassingen op dit punt kunnen op basis van wederkerigheid in onderling overleg worden overeengekomen.

Dit wederkerigheidsbeginsel op de rechtspositie van de wederzijds op elkaars grondgebied gestationeerde strijdkrachten wordt toegepast vanwege het feit dat op het gebied van belastingen en douane door Nederland geen gelijkheid kon worden geboden. Het evenwicht is gevonden door van Nederlandse zijde af te zien van afspraken die de Nederlandse krijgsmacht, haar leden en hun gezinsleden in Duitsland op basis van de (herziene) Aanvullende Overeenkomst Duitsland zouden genieten.

3. Verkeer en vervoer

Artikel 7 Rijbewijzen

Onder artikel IV van het NAVO-Statusverdrag heeft de ontvangende staat de verplichting een regeling te treffen voor de erkenning van militaire en burgerrijbewijzen van de zendstaat, of de verstrekking hiervan zelf ter hand te nemen. In artikel 7, eerste en tweede lid, worden de geldigheid van een door de Duitse autoriteiten afgegeven rijbewijs of machtiging voor het besturen van dienstvoertuigen, -vaartuigen of -luchtvaartuigen, alsook Duitse burgerrijbewijzen erkend. Tegelijkertijd worden op grond van het tweede lid de Nederlandse voorschriften inzake de geldigheidsduur van een Duits burgerrijbewijs (nu beperkt tot een jaar na ingangsdatum van plaatsing) en de ongeldigverklaring ervan door een Nederlandse administratieve autoriteit onder voorwaarden buiten werking gesteld. Gezinsleden van de Bundeswehr zijn hierdoor niet langer gedwongen om bij een plaatsingsduur van meer dan 12 maanden een Nederlands burgerrijbewijs te verkrijgen. Het blijft echter wel mogelijk om op hen de Nederlandse strafwetgeving inzake de ontzegging van de rijbevoegdheid toe te passen, mits wordt voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 7, vijfde lid, onder b.

Artikel 8 Toelating van voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen

Voertuigen van de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden kunnen naar Duits recht worden geregistreerd en toegelaten. Dienstvoertuigen en particuliere voertuigen dienen onderscheidenlijk herkenbaar te zijn. Ook dienen zij regelmatig een technische keuring te ondergaan. Voor (lucht)vaartuigen van de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden gelden soortgelijke bepalingen, met inachtneming van de toepasselijke verdragen.

Artikel 9 Particuliere voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen

Particuliere voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen mogen uitsluitend worden gebruikt indien hiervoor een wettelijke aansprakelijkheidverzekering is afgesloten in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving. Op grond van de richtlijn nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 (PbEG L 228) tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranch, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) kan dit ook een in Duitsland afgesloten Wettelijke Aansprakelijkheidverzekering zijn.

Artikel 41 Verkeersvoorschriften

Het Koninkrijk verleent onder artikel 41, eerste lid, onder a, een algemene toestemming aan de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden voor grensoverschrijding met voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen. Transporten en andere verplaatsingen die vallen binnen de Nederlandse wettelijke bepalingen, worden geacht te zijn goedgekeurd. Op grond van het eerste lid, onder b, coördineren de bevoegde diensten van de Nederlandse strijdkrachten de behartiging van de militaire belangen van de Bundeswehr in verkeerszaken bij de civiele autoriteiten. Zij coördineren tevens de uitvoering van militaire verkeersbewegingen met elkaar en met het civiele verkeer. Voorts regelen zij bijzondere en uitzonderlijke vergunningen en ontheffingen van de wettelijke bepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen voorzover deze zijn vereist voor militaire verplaatsingen en transporten. Tenzij anders bepaald in deze overeenkomst, nemen de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden de Nederlandse verkeersvoorschriften in acht, met inbegrip van de voorschriften inzake het gedrag op de plaats van een ongeval, de voorschriften inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen en de fundamentele verkeersveiligheidsvoorschriften.

De Bundeswehr mag van de Nederlandse wegenverkeersvoorschriften afwijken in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving. In geval van wijzigingen in de Nederlandse wegenverkeerswetten of -voorschriften vinden afwijkingen wegens militaire noodzaak slechts plaats in overeenstemming met procedures die tussen de bevoegde autoriteiten daartoe worden overeengekomen. Het rijden met dienstvoertuigen en aanhangwagens waarvan de afmetingen, de asdruk, het totaalgewicht of het aantal de beperkingen die door de Nederlandse wegenverkeersvoorschriften zijn opgelegd overschrijden (zogenoemde «convoy exceptionel») geschiedt slechts na voorafgaande toestemming van de bevoegde Nederlandse militaire autoriteiten. Hiervoor zijn het verzekeren van de verkeersveiligheid en het vermijden van schade aan het wegdek van doorslaggevend belang.

4. Accommodatie en onroerend goed

Artikel 33 Behoefte aan onroerende goederen

Op grond van artikel IX, derde lid, van het NAVO-Statusverdrag draagt de ontvangende staat zorg voor de behoeften van de zendstaat op het vlak van legering, voorzieningen en diensten. Artikel 33 en volgende geven op dit punt nadere invulling. Het Koninkrijk voorziet in de behoeften van de Bundeswehr aan onroerende goederen voor legering en gebruik. Voor de aan de Bundeswehr ter beschikking te stellen onroerende goederen worden speciale schriftelijke overeenkomsten gesloten. De Bundeswehr is verantwoordelijk voor de uitvoering van de herstel- en onderhoudswerkzaamheden die in het kader van een goede staat van onderhoud noodzakelijk zijn.

Behoudens schriftelijke afspraken over de duur van het gebruik worden onroerende goederen die niet langer meer nodig zijn of waarvoor andere onroerende goederen ter beschikking zijn gesteld na voorafgaande kennisgeving onverwijld teruggegeven. Dit geldt ook indien sprake is van partieel gebruik en gedeeltelijke teruggave mogelijk is.

Deze bepaling is uitgewerkt in het Budel-Seedorf Verdrag en de bijbehorende Akkoorden inzake Budel, Seedorf en het medegebruiken van oefenvoorzieningen. De inhoud en onderlinge samenhang van het verdrag en de akkoorden worden separaat toegelicht in paragraaf II C van deze toelichtende nota.

Artikel 34 Bouwwerkzaamheden

Het initiatief voor bouwwerkzaamheden ligt bij de Bundeswehr. Dit ligt in het verlengde van haar verantwoordelijkheid voor een goede staat van onderhoud van de haar ter beschikking gestelde onroerende goederen en de daaruit voortvloeiende herstel- en onderhoudswerkzaamheden. De bouwplannen die noodzakelijk zijn om in de behoeften van de Bundeswehr te voorzien, worden door de Bundeswehr opgesteld. De bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd door de bevoegde Nederlandse autoriteiten. Hierop is de geldende Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing, tenzij Duitse bouwvoorschriften op het gebied van openbare orde en veiligheid hogere eisen stellen dan de Nederlandse voorschriften. In dergelijke gevallen worden op verzoek de Duitse bouwvoorschriften in acht genomen. De autoriteiten van de Bundeswehr worden nauw betrokken bij de uitvoering van de werkzaamheden.

Artikel 35 Vergoeding van de restwaarde

De Bondsrepubliek is niet verplicht aangebrachte verbeteringen, uitrustingsgoederen of voorraden van onroerende goederen of andere vermogensbestanddelen die rechtens eigendom zijn van het Koninkrijk, te verwijderen. Bij gehele of gedeeltelijke teruggave door de Bondsrepubliek van onroerend goed of andere vermogensbestanddelen die door het Koninkrijk aan de Bundeswehr ter beschikking zijn gesteld en die rechtens haar eigendom zijn, wordt derhalve door het Koninkrijk een in onderling overleg overeen te komen restwaarde vergoed voor verbeteringen, uitrusting en voorraden die de Bondsrepubliek uit eigen middelen heeft aangeschaft en ingevolge overeenkomst achter moet laten. De hoogte van de restwaarde wordt bepaald door het militaire of economische nut van de achtergelaten verbeteringen, uitrustingsgoederen of voorraden voor het Koninkrijk, danwel de eventuele netto-opbrengst bij verkoop. Betaling van de restwaarde geschiedt niet indien de Bondsrepubliek op grond van artikel 29 schadeplichtig is.

Artikel 36 Maatregelen binnen onroerende goederen

Op het gebruik van de aan de Bundeswehr voor uitsluitend gebruik ter beschikking gestelde onroerende goederen is in beginsel het Nederlandse recht van toepassing. Binnen deze onroerende goederen kan de Bundeswehr ten behoeve van de vervulling van haar verdedigingsverplichtingen alle noodzakelijke maatregelen nemen. Maatregelen die uitsluitend zien op de organisatie, het interne functioneren en de leiding van de Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden en andere interne aangelegenheden die geen voorzienbare gevolgen hebben voor rechten van derden, naburige gemeenschappen of het algemeen belang, zijn uitgezonderd van de toepassing van het Nederlandse recht.

Het gebruik van militaire oefenterreinen en andere oefenvoorzieningen door onderdelen van de strijdkrachten die voor oefen- en opleidingsdoeleinden naar het Koninkrijk worden overgebracht dient vooraf te worden aangekondigd en goedgekeurd. Deze goedkeuring wordt geacht te zijn verleend indien de bevoegde Nederlandse autoriteiten daartegen geen bezwaar hebben aangetekend binnen 45 dagen na ontvangst van de aankondiging.

Toegangsregelingen worden opgesteld in onderling overleg tussen de bevoegde Nederlandse autoriteiten en die van de Bundeswehr. De toegang tot onroerende goederen wordt zo geregeld dat noch het waarborgen van de Nederlandse belangen, noch aan de gang of ophanden zijnde militaire oefeningen op onredelijke wijze worden belemmerd. In alle gevallen van toegang wordt rekening gehouden met overwegingen van militaire veiligheid.

Artikel 37 Betrokkenheid van Nederlandse autoriteiten bij procedures

De Nederlandse autoriteiten dienen, in samenwerking en in overleg, namens de Bundeswehr aanvragen in voor een bijzondere vergunning, een machtiging of enige andere vorm van officiële toestemming. Voorts voeren zij namens de Bundeswehr de betreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

Artikel 38 Volksgezondheid, gewasbescherming

De Nederlandse wet- en regelgeving inzake volksgezondheid en gewasbescherming is van toepassing op de Bundeswehr. De Bundeswehr mag haar eigen voorschriften op dit punt binnen de haar ter beschikking gestelde onroerende goederen of ten aanzien van haar leden en hun gezinsleden hanteren, mits de volksgezondheid noch de plantenteelt daardoor in gevaar wordt gebracht.

5. Verwerving van goederen en diensten

Artikel 32 Levering van goederen en diensten

De Bundeswehr wordt gelijkgesteld met de Nederlandse strijdkrachten ter zake van levering van goederen en diensten. De Bundeswehr krijgt daarbij de mogelijkheid tot hetzij aanschaf van goederen en diensten in overleg met en door tussenkomst van de Nederlandse autoriteiten, hetzij rechtstreekse aanschaf. Deze tweede mogelijkheid vormt een verruiming van artikel IX, tweede lid, van het NAVO-Statusverdrag, dat slechts voorziet in aanschaf door tussenkomst van de autoriteiten van de ontvangende staat. Indien de Bundeswehr zich rechtstreeks goederen en diensten verschaft kan zij haar eigen gebruikelijke procedures volgen, mits rekening wordt gehouden met de in Nederland geldende beginselen inzake aanschaffingen voor de openbare dienst, zoals onder meer vastgelegd in voorschriften met betrekking tot mededinging en preferente inschrijving. Indien de Bundeswehr zich goederen en diensten verschaft in overleg met en door tussenkomst van de Nederlandse autoriteiten worden de contracten daartoe gesloten door de Nederlandse autoriteiten nadat hiervoor schriftelijke toestemming is verkregen van de autoriteiten van de Bundeswehr. Voor de procedures inzake de behoeftestelling van de Bundeswehr, haar participatie in het sluiten en uitvoeren van de contracten, de restitutie van door het Koninkrijk voorgeschoten betalingen, de tijdige beschikbaarstelling van financiële middelen en de verificatie van betalingen zullen administratieve afspraken worden gemaakt.

Artikel 42 Gebruik van vervoersdiensten

Bij het gebruik van openbare vervoersdiensten gelden voor de Bundeswehr dezelfde tarieven als voor de Nederlandse strijdkrachten.

Artikel 46 Kosteloze goederen en diensten

Artikel 63 van de Aanvullende Overeenkomst Duitsland wordt van overeenkomstige toepassing verklaard. Door toepassing van het wederkerigheidsbeginsel wordt gewaarborgd dat de Bundeswehr in het Koninkrijk dezelfde behandeling geniet als de Nederlandse strijdkrachten in de Bondsrepubliek.

Artikel 47 Gebruik van openbare diensten

De leden van de Bundeswehr en hun gezinsleden kunnen in dezelfde mate als andere personen op het gebied van het Koninkrijk zelfstandig en kosteloos gebruik maken van dienstverlenende instanties. Hierbij zijn inbegrepen de diensten van de politie, de brandweer, de openbare gezondheidszorg, alsmede meteorologische, topografische en cartografische diensten en andere openbare diensten en instellingen. Ook het gebruik van openbare wegen, bruggen en bevaarbare wateren valt hieronder.

6. Oefeningen

Artikel 30 Manoeuvres en andere oefeningen

De Bundeswehr heeft, onder strikte voorwaarden, het recht om manoeuvres en andere oefeningen uit te voeren buiten de haar ter beschikking gestelde oefenterreinen en andere voorzieningen. De Nederlandse Minister van Defensie moet hiervoor toestemming verlenen. Daartoe moet worden vastgesteld dat de Bundeswehr haar oefenprogramma niet kan uitoefenen op voor uitsluitend gebruik of medegebruik ter beschikking aan haar gestelde onroerende goederen zonder aan de oefeningsdoeleinden afbreuk te doen. Bovendien moet dit nodig zijn ter vervulling van haar taak. Bij de beslissing over goed- of afkeuring van de oefening zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de oefeneisen die door de geallieerde opperbevelhebber SACEUR zijn vastgesteld. Onderdelen van de Bundeswehr die voor het uitvoeren of deelneming aan deze manoeuvres of oefeningen naar Nederland komen, dienen daartoe vooraf toestemming te verkrijgen. Deze wordt op grond van artikel 41, eerste lid, onder a, automatisch verleend bij goedkeuring van de oefening. Over de procedures voor kennisgeving, coördinering en goedkeuring van manoeuvres en andere oefeningen moet nog een nadere regeling worden getroffen. Op het uitvoeren van dergelijke manoeuvres en oefeningen zijn de desbetreffende bepalingen van de Nederlandse wetgeving van toepassing. De Bundeswehr wordt daarmee gelijkgesteld aan de Nederlandse strijdkrachten.

Artikel 31 Manoeuvres en andere oefeningen in het luchtruim

De Bundeswehr heeft, onder voorbehoud van toestemming van de bevoegde Nederlandse autoriteiten, het recht in het Nederlandse luchtruim manoeuvres en andere oefeningen uit te voeren in de mate die nodig is ter vervulling van haar taak. Op de uitvoering hiervan zijn de Nederlandse voorschriften inzake binnenvliegen en het gebruik van het Nederlandse luchtruim en inzake het gebruik van luchtvaartinstallaties en -inrichtingen van toepassing. Ook de notificatie-, goedkeurings- en coördinatieprocedures die zijn vervat in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn van toepassing. Het Koninkrijk is verplicht tijdig met de Bondsrepubliek besprekingen te voeren in het geval van verwachte wijzigingen in Nederlandse voorschriften of administratieve bepalingen op dit terrein.

7. Diversen

Artikel 39 Milieubescherming

De Nederlandse milieuvoorschriften zijn ook van toepassing op de Bundeswehr. Voorzover hierop voor de Nederlandse strijdkrachten uitzonderingen worden gemaakt, gelden deze ook voor de Bundeswehr.

Artikel 43 Veldpostkantoren

De Bundeswehr heeft het recht veldpostkantoren op te zetten voor post- en telegraafverkeer ten behoeve van haar leden en hun gezinsleden

Artikel 44 Telecommunicatie

De Bundeswehr, haar leden en hun gezinsleden maken, tenzij anders bepaald, gebruik van de openbare telecommunicatiediensten van het Koninkrijk. Op dit punt gelden de Nederlandse voorschriften. De Bundeswehr heeft echter het recht om zowel binnen als buiten de haar ter beschikking gestelde onroerende goederen voor militaire doeleinden en onder strikte voorwaarden, inrichtingen voor telecommunicatie aan te leggen, te gebruiken en in stand te houden. Artikel 44 geeft een gedetailleerde uitwerking van deze voorwaarden.

8. Slotbepalingen

Artikel 51 Regeling van geschillen

Geschillen met betrekking tot de uitleg of toepassing van deze Overeenkomst worden door onderhandelingen tussen de verdragspartijen bilateraal opgelost. Geschillen zullen niet aan een internationaal gerechtshof of aan derden (bijvoorbeeld de NAVO-Raad) worden voorgelegd. Deze procedure kan op verzoek van een Nederlandse rechter of autoriteit (bijvoorbeeld de Officier van Justitie) of een Duitse rechter of autoriteit ook worden toegepast op geschillen die betrekking hebben op vragen in het kader van vaststelling van rechtsmacht in een strafzaak.

B. Het Stationeringsverdrag (Trb. 1998, 123)

Het Koninkrijk verleent toestemming voor de stationering van Duitse strijdkrachten op haar grondgebied in het kader van de bevordering van de doelstellingen van de NAVO. Deze doelstellingen zijn sinds 1963 onderhevig geweest aan de tijdgeest. De beperking in de preambule van de Stationeringsverdrag van 1963 tot aanwezigheid van Duitse strijdkrachten op Nederlands grondgebied in het kader van de collectieve zelfverdediging is daarom vervallen.

Het onderhavige verdrag voorziet met het gebruik van het begrip «strijdkrachten» ook in de stationering van kleinere verbanden dan organieke militaire eenheden. Van geval tot geval zullen afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten over de in het Koninkrijk der Nederlanden te stationeren Duitse strijdkrachten en, indien noodzakelijk, alle overige principiële aangelegenheden die hiermee samenhangen. De afspraken zullen in een verdrag of in een MoU (Memorandum of Understanding) worden neergelegd. Indien er sprake is van een verdrag kan dit beschouwd worden als een uitvoeringsverdrag dat op grond van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

De rechtspositie van de op Nederlands grondgebied gestationeerde Duitse strijdkrachten is vastgelegd in het NAVO-Statusverdrag en de Aanvullende Overeenkomst Nederland. Het Stationeringsverdrag geldt voor de duur van het NAVO-verdrag, tenzij anders wordt overeengekomen. Het Stationeringsverdrag van 1963 houdt op van kracht te zijn op de dag van inwerkingtreding van het onderhavige Stationeringsverdrag.

Aan het verdrag is ter informatie een protocolnotitie gevoegd waarin de standplaatsen van de Bundeswehr in Nederland en de standplaatsen van de Nederlandse strijdkrachten in Duitsland met bijbehorende aantallen worden bevestigd. In dit overzicht zijn tevens de wederzijdse bijdragen aan het Duits-Nederlandse Legerkorps meegenomen. Het overzicht is gebaseerd op de stand van zaken per 1 januari 1997. Om de twee jaar zullen Nederland en Duitsland elkaar informeren over deze stand van zaken. In verband met de informatieve aard behoeven de protocolnotitie en toekomstige wijzigingen ervan geen parlementaire goedkeuring.

C. Het Budel-Seedorf Verdrag, met Akkoorden (Trb. 1998, 119 en 120 tot en met 122)

1. Het Budel-Seedorf Verdrag

Onder verwijzing naar de verdragen voor de wederzijdse stationering van strijdkrachten op elkaars grondgebied en de daarbij behorende verdragen inzake de rechtspositie van hun krijgsmachten, namelijk de (herziene) Aanvullende Overeenkomst Duitsland en de Aanvullende Overeenkomst Nederland en met het oogmerk elkaar de in het NAVO-verdrag bedoelde wederzijdse hulp op het gebied van defensie te verlenen, stellen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland elkaar wederzijds onroerend goed ter beschikking en kennen zij elkaar het medegebruik van oefenvoorzieningen toe. Het onderhavige verdrag vervangt de bepalingen van de briefwisseling van 17 mei 1963 bij het Stationeringsverdrag van 1963.

Artikel 1. Onroerend goed Budel

Het Koninkrijk stelt voor de duur van het verdrag het in Budel aangewezen gelegen onroerend goed ter beschikking van de Bundeswehr. In deze formulering is het onderscheid vervallen tussen de legerplaats enerzijds, en de bijbehorende «opstallen en terreinen» anderzijds. In de overeenkomstige bepaling van artikel 1 van de briefwisseling van 17 mei 1963 was dit onderscheid wel opgenomen. Het onroerend goed wordt beheerd door de Bundeswehr. In de praktijk van het dagelijks gebruik moet de Nassau Dietz Kazerne als een Duitse kazerne worden beschouwd.

Artikel 2. Onroerend goed Seedorf

Op dezelfde wijze stelt de Bondsrepubliek Duitsland het in Seedorf gelegen onroerend goed ter beschikking van de Nederlandse strijdkrachten. De kazerne Seedorf kan dienovereenkomstig als een Nederlandse kazerne worden beschouwd.

Artikel 3. Rechtspositie in Budel en Seedorf

De bepalingen van de Aanvullende Overeenkomst Duitsland en de Aanvullende Overeenkomst Nederland zijn overeenkomstig van toepassing op de kazernes van Seedorf en Budel.

Artikel 4. Diensten

Dit artikel is nieuw ten opzichte van de briefwisseling van 1963 en vormt in samenhang met artikel 5 de basis voor de verandering in de beheersafspraken. Op verzoek van de Bundeswehr stellen de Nederlandse strijdkrachten in het kader van het gebruik van in Budel gelegen onroerend goed hun diensten ter beschikking voor personeelswerk, het uitvoeren van werkzaamheden, het leveren van goederen en het sluiten van overeenkomsten met autoriteiten en civiele ondernemingen. Andere diensten worden op verzoek van de Bundeswehr eveneens ter beschikking gesteld. Op dezelfde wijze stelt de Bundeswehr op verzoek van de Nederlandse strijdkrachten haar diensten ter beschikking in het kader van het gebruik van het in Seedorf gelegen onroerend goed. Deze formulering sluit aan bij de nieuwe beheersverantwoordelijkheid van de zendstaat. In de bijbehorende Akkoorden inzake het beheer van onroerend goed in respectievelijk Budel en Seedorf wordt nadere uitwerking gegeven aan de beginselen, procedures en financiële aspecten van deze wederzijdse dienstverlening.

Artikel 5. Financiële Zaken

Dit artikel legt het financiële fundament onder de nieuwe beheersverantwoordelijkheid van de zendstaat. De terbeschikkingstelling van onroerend goed in Budel en Seedorf, met inbegrip van roerende zaken die het economisch doel van de hoofdzaak dienen zonder daar deel van uit te maken, geschiedt kosteloos. Anders dan op basis van de briefwisseling uit 1963 zijn nu ook de exploitatiekosten van het onroerend goed voor rekening van de zendstaat. Ook de kosten van bouwprojecten (nieuwbouw, verbouwingen en uitbreidingen van bestaande gebouwen alsmede maatregelen tot herstel- en onderhoud) en de kosten van de op grond van artikel 4 door de ontvangende staat ter beschikking gestelde diensten, inclusief de personeelskosten, komen nu, anders dan voorheen, voor rekening van de zendstaat.

Artikel 6. Oefenvoorzieningen in de Bondsrepubliek Duitsland

Dit artikel bevat zowel een uitbreiding als een actualisering van de overeenkomstige bepalingen van artikel 4 van de briefwisseling uit 1963 inzake het medegebruik van oefenterreinen. De Bondsrepubliek stelt in beginsel kosteloos Duitse oefenvoorzieningen ter beschikking van de in Seedorf gestationeerde Nederlandse strijdkrachten, op basis van de praktijk van wederkerigheid.

Het eerste gedeelte van artikel 6 bevat de uitbreiding ten opzichte van 1963; deze betreft zowel het aantal Duitse oefenterreinen als het medegebruik van andere voorzieningen dan oefenterreinen, bijvoorbeeld schietbanen. Een belangrijke kwalificatie is echter opgenomen in het tweede gedeelte van deze bepaling; het kosteloze medegebruik is gebaseerd op de praktijk van wederkerigheid. Dit betekent dat het wederzijdse medegebruik van oefenvoorzieningen niet identiek behoeft te zijn, maar wel van overeenkomstige aard en waarde. Deze kwalificatie komt enerzijds voort uit de verschillen in beschikbaarheid en mogelijkheden van de wederzijds ter beschikking te stellen oefenterreinen in respectievelijk de Bondsrepubliek en Nederland, anderzijds uit het verschil in de wederzijds gestationeerde soorten eenheden en de daaruit voortvloeiende verschillen in behoefte aan oefenvoorzieningen.

Artikel 7. Oefenvoorzieningen in het Koninkrijk der Nederlanden

Op dezelfde wijze stelt het Koninkrijk op basis van de praktijk van weder- kerigheid in beginsel kosteloos Nederlandse oefenvoorzieningen ter beschikking van de in Budel gestationeerde strijdkrachten van de Bundeswehr.

Artikel 8. Uitvoeringsovereenkomsten

De uitvoering van de onderhavige verdragsbepalingen wordt op regeringsniveau vastgelegd. Daartoe zijn op basis van wederkerigheid een tweetal Akkoorden inzake ondersteuning bij het beheer van onroerend goed opgesteld, te weten het Akkoord inzake Budel en het Akkoord inzake Seedorf. Deze beide Akkoorden geven uitwerking aan de nieuwe beheersverantwoordelijkheid van de respectievelijke zendstaten die in artikel 4 en 5 van het onderhavige verdrag is vastgelegd. Voorts is voorzien in een Akkoord inzake het medegebruiken van oefenvoorzieningen. Dat Akkoord geeft nadere uitwerking aan de bepalingen van artikel 6 en 7 van het onderhavige verdrag.

De Akkoorden zijn verdragen ter uitvoering van het Budel-Seedorfverdrag. Verdragen tot wijziging van die Akkoorden behoeven op grond van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

Artikel 9. Geschillenbeslechting

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het onderhavige Budel-Seedorf Verdrag worden door onderhandelingen tussen partijen opgelost. Geschillen zullen niet aan een internationaal gerechtshof of aan derden (bijvoorbeeld de NAVO-Raad) worden voorgelegd.

Deze bepaling is identiek aan artikel 4 van het Stationeringsverdrag van 1997, artikel 51, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst Nederland en artikel 14 van het Legerkorpsverdrag.

2. De Akkoorden inzake Budel en Seedorf

De Akkoorden hebben tot doel op wederkerige wijze de ondersteuning te regelen van de door de Bundeswehr gestationeerde eenheden in de Nassau Dietz Kazerne te Budel enerzijds, en de in Seedorf gestationeerde Nederlandse strijdkrachten anderzijds. Daartoe regelt het Akkoord inzake Budel de samenwerking tussen de Bundeswehrverwaltungsstelle (BWVSt NL) en het liaisondetachement Nassau Dietz-kazerne (lso-det. NDK). Het Akkoord inzake Seedorf regelt de samenwerking tussen Standortverwaltung (StOV) Seedorf en de Netherlands Armed Forces Support Agency Germany (NASAG).

Het beheersmatige kader voor deze samenwerking is vastgelegd in de artikelen 4 en 5 van het Budel-Seedorf Verdrag. Beide Akkoorden geven nadere uitwerking aan deze bepalingen.

Centraal in die uitwerking staan de beginselen van marktconformiteit en doelmatigheid.

Het beginsel van marktconformiteit wordt vertaald in de vaststelling van marktconforme tarieven door respectievelijk het lso-det. NDK in Budel en door de StOV in Seedorf voor de diensten die op verzoek van de zendstaat worden geleverd. Deze marktconformiteit wordt onder meer bereikt door op de ondersteunende diensten geen toeslag voor administratiekosten te heffen. De ondersteunende diensten, variërend van het afsluiten van overeenkomsten voor levering van gas, water en licht tot het verzorgen en onderhouden van groenvoorzieningen en sportterreinen, worden geleverd op basis van een vooraf overeen te komen jaarplan. Dit jaarplan wordt vastgelegd in een jaarcontract voor respectievelijk Budel en Seedorf. Op het beginsel van marktconformiteit van de tarieven zijn uitzonderingen toegestaan in met redenen omklede gevallen. De betaling door de zendstaat voor de door de ontvangende staat verleende ondersteunende diensten geschiedt achteraf, overeenkomstig de standaard binnen NAVO overeengekomen procedures Bij twijfel over de marktconformiteit van de tarieven die voor de ondersteuning in rekening worden gebracht en het ontbreken van overeenstemming hierover, heeft de zendstaat het recht de ontvangende staat te verzoeken met derden contracten ten behoeve van de zendstaat te sluiten. De betaling aan derden door de zendstaat geschiedt rechtstreeks.

Het beginsel van doelmatigheid komt tot uitdrukking in de toekenning van beheersverantwoordelijkheid aan de zendstaat. Anders dan voorheen, komt de verantwoordelijkheid voor de infrastructuur (nieuwbouw, verbouwing en uitbreiding van bestaande gebouwen alsmede herstel- en onderhoudswerkzaamheden) voor rekening van de zendstaat. Ook aanschaf, onderhoud en reparatie van roerende zaken die bestemd zijn het economisch doel van de hoofdzaak te dienen zonder daar deel van uit te maken, vallen onder de verantwoordelijkheid van de zendstaat. Het doelmatigheidsstreven komt voorts tot uitdrukking in het gebruik van meerjarenramingen, kostenmatiging en kwartaalcontroles van de jaarcontracten. De toekenning van beheersverantwoordelijkheid aan de zendstaat bevordert de eenduidigheid van bedrijfsvoering voor beide krijgsmachten. Beide Akkoorden bevatten twee bijlagen. In bijlage I zijn de plattegronden van Budel, respectievelijk Seedorf opgenomen. In bijlage II worden de door Nederland te verlenen ondersteuning bij het beheer van onroerend goed te Budel en de door Duitsland te verlenen ondersteuning bij het beheer van onroerend goed te Seedorf weergegeven. De bijlagen, die een integrerend onderdeel van de Akkoorden vormen, zijn van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onder f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

3. Het Akkoord inzake het medegebruik van oefenvoorzieningen

Dit Akkoord vervangt het Memorandum van Overeenstemming van 18 maart 1993 inzake het gebruik van lokale oefenterreinen en schietbanen die de Nederlandse strijdkrachten voor hun uitsluitend gebruik ter beschikking zijn gesteld onder de Aanvullende Overeenkomst bij het NAVO-Statusverdrag (Trb. 1993, 121, rubriek J).

Het onderhavige Akkoord bevat een nadere uitwerking van de bepalingen van artikel 6 en artikel 7 van het Budel-Seedorf Verdrag. Daartoe regelt het Akkoord de bijzonderheden met betrekking tot het kosteloos voor medegebruik ter beschikking stellen van oefenterreinen en schietbanen aan de wederzijds gestationeerde strijdkrachten. Het Koninkrijk stelt op verzoek van de Bundeswehr het oefenterrein Weerter/Boshoverheide, de Garnizoensschietbaan Weert en het Infanterie-schietkamp de Harskamp kosteloos ter beschikking. De bevoegde Nederlandse en Duitse autoriteiten leggen volgens de voor de Nederlandse strijdkrachten geldende procedures een gezamenlijke planning voor het gebruik van de terreinen vast. De geldende aanmeldingsprocedures zijn van overeenkomstige toepassing. De strijdkrachten gestationeerd in Budel genieten bij de desbetreffende aanvraag voor het gebruik van de genoemde oefenvoorzieningen prioriteit.

Op basis van wederkerigheid stelt de Bondsrepubliek op verzoek van de Nederlandse strijdkrachten de oefenterreinen Altenwalde, Lübtheen, Seedorf (met garnizoensschietbaan) en de schietbaan Langenwenden/Lohheide/Bergen kosteloos ter beschikking. Het gebruik van de genoemde oefenvoorzieningen wordt op overeenkomstige wijze op grond van de voor de Duitse strijdkrachten geldende procedures vastgelegd. De Nederlandse strijdkrachten gelegerd in Seedorf genieten prioriteit bij de toewijzing van de betreffende oefenvoorzieningen. Voor het oefenterrein Lübtheen geldt een aparte verzoekregeling op grond van de beperkingen die aan de aanwezigheid van buitenlandse strijdkrachten op het voormalige grondgebied van de Duitse Democratische Republiek (DDR) worden opgelegd door het op 12 september 1990 te Moskou totstandgekomen Verdrag inzake de definitieve regeling met betrekking tot Duitsland (het zogenoemde 2+4-verdrag tussen de BRD en de toenmalige DDR, enerzijds, en Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en de toenmalige Sovjet-Unie, anderzijds) en de bijbehorende notawisseling van 25 september 1990 tussen de BRD en de zendstaten. Voorts is expliciet vastgelegd dat de Nederlandse strijdkrachten op de genoemde oefenterreinen niet permanent militair personeel laten verblijven, het achterlaten van materieel tussen de afzonderlijke oefeningen ten zeerste beperken en geen militaire infrastructuur bouwen.

Op het medegebruik van de oefenvoorzieningen door strijdkrachten van de zendstaat zijn de gebruiks- en veiligheidsvoorschriften van de ontvangende staat van toepassing. Voorts nemen de strijdkrachten bij het gebruik van de terreinen gepaste voorzorgsmaatregelen ter bescherming van het milieu. Tijdens het opleiden en oefenen dient schade aan het milieu zo veel mogelijk te worden vermeden en de niet te vermijden milieubelasting tot een minimum te worden beperkt. Op het afwikkelen van schade zijn de bepalingen van het NAVO-Statusverdrag en de Aanvullende Overeenkomsten van toepassing. Voorts bevat het Akkoord bepalingen inzake geschillenbeslechting en voorziet het in onderling overleg in geval van aanzienlijke beperkingen in het gebruik van de terreinen als gevolg van externe factoren (bijvoorbeeld een wezenlijke verandering in de gebruiksmogelijkheden van de terreinen).

Het Akkoord wordt vanaf 6 oktober 1997 voorlopig toegepast. Dit werd noodzakelijk werd geacht met het oog op de wenselijkheid om de oefenmogelijkheden van beide krijgsmachten te bevorderen en hiervoor het medegebruiken van de oefenvoorzieningen reeds op basis van het nieuwe verdrag voort te zetten.

D. Het Legerkorpsverdrag en het Legerkorpsakkoord (Trb. 1998, 177 en 118)

1. Het Legerkorpsverdrag

Met dit verdrag komen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland overeen personeel, materieel en financiële middelen aan het 1 (Duits/Nederlandse) Legerkorps ter beschikking te stellen. Het verdrag legt een juridische basis voor de verdere samenwerking en versterkte integratie binnen het Korps en de aan het Korps verbonden eenheden en instellingen. Het verdrag vervangt de vigerende beleidsafspraken en uitvoeringsovereenkomsten inzake samenwerking, die vermeld zijn in hoofdstuk 1C van deze toelichting

Artikel 1 Doel van het Verdrag

Het verdrag stelt de verantwoordelijkheden vast van partijen alsmede de uitgangspunten voor samenwerking en versterkte integratie in het 1 (Duits/Nederlandse) Legerkorps (hierna: het Korps) en de aan het Korps verbonden eenheden en instellingen.

Artikel 2 Verantwoordelijkheden van de Verdragsluitende Partijen

Het Koninkrijk en de Bondsrepubliek stellen aan het Korps personeel, materieel en financiële middelen ter beschikking. Het oppergezag en het toezicht over het personeel, het materieel, de eenheden, de installaties en de kantoren die aan het Korps zijn bijgedragen blijven voorbehouden aan de beide verdragspartijen. In het Koninkrijk berust dit oppergezag bij de regering op grond van artikel 98 van de Grondwet.

In de Bondsrepubliek berust deze bevoegdheid gezamenlijk bij de Bondskanselier en de Minister van Defensie op grond van artikel 65a en artikel 115b van het Grundgesetz.

De structuur en de organisatie van het Korps, alsmede de terbeschikkingstelling van personeel, materieel en financiële middelen worden nader bepaald in afspraken. De nadere richtlijnen voor deze afspraken zijn vastgelegd in het Legerkorpsakkoord.

Artikel 3 Taken

Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de veranderingen in de Europese veiligheidsarchitectuur en de toenemende inzet van militaire eenheden voor andere taken dan Bondgenootschappelijke (territoriale) verdediging. Het Korps kan op grond van dit artikel worden ingezet voor de gemeenschappelijke verdediging krachtens artikel 5 van het NAVO-verdrag of artikel V van het WEU-verdrag (Stb. I 519), voor multinationaal crisismanagement met inbegrip van vredesafdwingende en vredeshandhavende operaties in het kader van de Verenigde Naties (VN), de WEU, de NAVO of regionale overeenkomsten krachtens Hoofdstuk VIII van het Handvest der Verenigde Naties (San Francisco, 26 juni 1945; Trb. 1979, 37 voor gewijzigde tekst) waartoe beide verdragspartijen behoren en voor humanitaire en reddingsoperaties. Deze opsomming voorziet ook in de inzet van (aan het Korps ondergeschikte of toegevoegde) eenheden ten behoeve van crisisbeheersingsoperaties op verzoek van de Europese Unie (krachtens artikel 17 van het op 7 februari 1992 te Maastricht totstandgekomen Verdrag betreffende de Europese Unie; Trb. 1992, 74) en de OVSE (Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa).

De inzet van het Korps voor deze taken is pas mogelijk na een daartoe genomen besluit van beide verdragspartijen dat conform nationale besluitvormingsprocedures tot stand moet zijn gekomen, binnen de grenzen van nationale grondwetten blijft en overeenkomstig de bepalingen van het VN Handvest is. Deze bepaling neemt aldus de uitkomsten van nationale discussies over inzet van militairen in crisisbeheersingsoperaties in acht. De taakstelling van het Korps laat onverlet de bevoegdheid van de beide verdragspartijen om nationale bijdragen aan het Korps tevens in te zetten voor nationale doeleinden. Deze beslissing kan door de daartoe bevoegde nationale autoriteiten zelfstandig worden genomen. De daaruit voortvloeiende richtlijnen voor nationale doeleinden aan nationale onderdelen van het Korps of de aan het Korps om organisatorische redenen toegevoegde nationale onderdelen worden door tussenkomst van de Commandant van het Korps gegeven. Daarmee wordt voorkomen dat de Commandant onkundig blijft van nationale besluitvorming over inzet voor nationale doeleinden van nationale eenheden die deel uitmaken van het Korps.

Artikel 4 Stationering van strijdkrachten van het Korps

De vigerende stationeringsverdragen zijn van toepassing op de stationering in het Koninkrijk en in de Bondsrepubliek van eenheden die door partijen aan het Korps zijn toegewezen. De locatie van de binationale eenheden (eenheden met elk afzonderlijk een binationale structuur en een personeelsbezetting op gelijkwaardige en binationale grondslag) wordt in onderling overleg tussen beide ministeries van Defensie bepaald. In het Legerkorpsakkoord is vastgelegd dat het Hoofdkwartier gevestigd is in Münster. De staf van de Command Support Group is in Eibergen gestationeerd.

Artikel 5 Rechtspositie van strijdkrachten, de civiele component, de leden daarvan en hun gezinsleden

De rechtspositie van de eenheden van het Korps, de civiele component, de leden van de beide krijgsmachten en hun gezinsleden wordt geregeld in de vigerende Statusverdragen. Daarmee is het reciprociteitsbeginsel dat aan deze verdragen ten grondslag ligt tevens van toepassing op de eenheden van het Korps. Dit versterkt het binationale karakter van de samenwerking in het Korps.

Artikel 6 Geïntegreerde leidinggevende en toezichthoudende bevoegdheid

Dit artikel vormt in samenhang met de artikelen 7, 8, 9 en 10 het kader voor het Korps en voorziet in een nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen nationale autoriteiten enerzijds, en de Commandant van het Korps anderzijds. De Commandant van het Korps krijgt op grond van dit artikel de geïntegreerde leidinggevende en toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot de uitvoering van de aan het Korps opgedragen taken. Deze bevoegdheid strekt verder dan de gebruikelijke operationele bevoegdheid die in NAVO-verband aan een Commandant wordt toegekend, maar laat zowel de nationale straf- en tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid en bevoegdheid als de operationele verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de NAVO-bevelhebbers onverlet. Op grond van dit artikel heeft de Commandant van het Korps het recht instructies te geven aan soldaten en burgerpersoneelsleden van het Korps onder zijn geïntegreerd bevel, alsmede de bevoegdheid tot planning, de voorbereiding en de uitvoering van de taken en missies van het Korps, met inbegrip van opleiding, oefeningen en logistieke competenties. Dit bevordert de eenduidigheid en doelmatigheid van bedrijfsvoering binnen het Korps en voorziet de Commandant van een instrumentarium voor (gedeeltelijk zelfstandige) aansturing van het Korps. De disciplinaire en strafrechtelijke bevoegdheden vallen uitdrukkelijk niet binnen de reikwijdte van deze bevoegdheden. Nadere uitwerking van deze bepalingen geschiedt in het Legerkorpsakkoord.

Artikel 7 Binationaal budget

Dit artikel vormt een uitbreiding op de reeds bestaande afspraken over binationale financiering van binationale activiteiten van het Korps. Het Korps beschikt over een binationaal budget. De omvang en financiering van het budget worden bepaald door beide Ministers van Defensie met inachtneming van de toepasselijke nationale wetgeving. Het binationale budget dient ter dekking van de kosten van de binationale onderdelen van het Korps die voortvloeien uit de uitvoering van het Legerkorpsverdrag en het Legerkorpsakkoord, alsmede na wederzijdse instemming van de bevoegde nationale autoriteiten ter dekking van kosten die betrekking hebben op specifieke activiteiten ter bevordering van de binationale samenwerking. De nationale bijdrage aan het binationale budget is gebaseerd op het beginsel van gelijke lastenverdeling. De procedures voor de opstelling door het Korps van een jaarlijkse begroting en de vaststelling door nationale autoriteiten van het bijbehorende binationale budget zijn uitgewerkt in een bijlage bij het Legerkorpsakkoord. Een binationale Commissie van Accountants houdt toezicht op het budget. Deze controle laat onverlet het recht van nationale accountants om alle informatie op te vragen en alle dossiers in te zien die zij nodig achten voor controle van de nationale onderdelen die aan het Korps zijn toegewezen of hierbij zijn ondergebracht.

Artikel 8 Bevoegdheid tot het sluiten van contracten

Op grond van dit artikel wordt ter bevordering van een zelfstandige bedrijfsvoering en als uitdrukking van de bijzondere positie die het Korps inneemt in de bilaterale samenwerking, aan de Commandant van het Korps een beperkte contractsluitende bevoegdheid toegekend. Hij heeft de bevoegdheid om contracten aan te gaan voor binationale doeleinden. Deze contracten komen ten laste van het binationale budget. Ook alle vorderingen voortvloeiend uit of samenhangend met deze contracten komen ten laste van het binationale budget, evenals de kosten van gerechtelijke procedures. Omdat aan het Korps geen eigen rechtspersoonlijkheid is toegekend, zijn de contracten bindend voor partijen en nemen zij de vertegenwoordiging in rechte van het Korps voor hun rekening. In gerechtelijke procedures die voortvloeien uit de door de Commandant van het Korps afgesloten contracten draagt de ontvangende staat zorg voor de vertegenwoordiging in rechte. In derde landen wordt deze verantwoordelijkheid gedragen door de staat waarvan de functionaris die (namens de Commandant van het Korps) het contract heeft afgesloten de nationaliteit bezit. Alle uit het binationale budget bekostigde activa zijn om dezelfde reden (het ontbreken van eigen rechtspersoonlijkheid) gemeenschappelijk eigendom van partijen. Regelingen en procedures voor de aanschaf en afstoting van gezamenlijke eigendommen dienen nog nader te worden uitgewerkt.

Artikel 9 Betaling van vorderingen

Dit artikel voorziet in een schade- en aansprakelijkheidsregeling voor het Korps onder de vigeur van het NAVO-Statusverdrag. Het eerste lid van dit artikel verklaart artikel VIII van het NAVO-Statusverdrag van toepassing op het Korps. Met deze algemene aansprakelijkheidsbepaling wordt het Korps voor schade- en aansprakelijkheidskwesties onder dezelfde regeling gebracht als nationale krijgsmachten van NAVO bondgenoten. Het tweede lid stelt dat vorderingen van derden, anders dan contractuele, die voortvloeien uit het handelen of nalaten van leden van binationale onderdelen van het Korps gedaan tijdens de uitoefening van hun officiële binationale functie of voortvloeiend uit het gebruik uit hoofde van hun functie van materieel dat bij deze onderdelen voor binationale doeleinden in gebruik is en waarbij schade wordt aangericht, worden behandeld overeenkomstig artikel VIII, vijfde lid, onder e, onderdeel (ii), van het NAVO-Statusverdrag. Dit betekent dat partijen ongeacht de nationaliteit van de veroorzaker van derdenschade in gelijke mate bijdragen aan de schadeloosstelling. Deze vorderingen worden volledig voldaan uit het binationale budget. De bepaling van het tweede lid sluit aan bij het binationale karakter van de samenwerking binnen het Korps.

Artikel 10 Bewakingstaak

Dit artikel geeft invulling aan de wens van beide verdragspartijen om het binationale samenwerkingskarakter binnen het Korps ook toe te passen op het bewakingspersoneel. Op grond van het eerste lid kunnen de gebouwen en faciliteiten van het Hoofdkwartier in Münster en de Command Support Group te Eibergen worden bewaakt door een binationale wacht op voorwaarde dat de bevoegdheden van het bewakingspersoneel van de zendstaat identiek zijn aan de bevoegdheden van het bewakingspersoneel van de ontvangende staat. Deze voorwaarde komt tegemoet aan de operationele eis dat bewakingspersoneel kan optreden binnen dezelfde juridische grenzen. De wijze van uitvoering van de bewakings- of beveiligingstaak mag immers niet afhangen van de omstandigheid of de bewaker tot een buitenlandse, in casu de Duitse, krijgsmacht of tot het Nederlandse defensiepersoneel behoort. Om aan genoemde voorwaarde te voldoen zal de nationale wet- en regelgeving van beide verdragspartijen op het gebied van geweldgebruik bij bewakings- en beveiligingswerkzaamheden moeten worden aangepast. De aanpassing op dit punt van de Nederlandse wet- en regelgeving is in voorbereiding. De daartoe noodzakelijk wijzigingen in de Duitse wetgeving zijn inmiddels goedgekeurd door de Bondsdag; de wijzigingen in de regelgeving dienen nog plaats te vinden.

Het bovenstaande betekent in de praktijk dat Duits bewakingspersoneel voor de Command Support Group in Eibergen onder een Nederlandse wachtcommandant kan worden gesteld, terwijl Nederlands bewakingspersoneel voor het hoofdkwartier in Münster onder een Duitse wachtcommandant kan worden gesteld.

Voor binationale bewakingstaken buiten het grondgebied van beide verdragspartijen zullen op grond van artikel 3 nadere afspraken worden gemaakt.

Artikel 11Beveiliging

Op het creëren, het gebruik en de uitwisseling van geclassificeerde gegevens ter uitvoering van dit verdrag zijn de multilaterale en bilaterale beveiligingsovereenkomsten, -regelingen en procedures inzake bescherming van gerubriceerde gegevens onverkort van toepassing. Dit artikel ziet onder meer op de toepassing van de bepalingen van het Verdrag tussen de Partijen bij het Noord-Atlantisch Verdrag inzake de beveiliging van gegevens (Brussel, 6 maart 1997; Trb. 1998, 187), het Beveiligingsverdrag van de West Europese Unie (Brussel 28 maart 1995; Trb. 1995, 206) en het bilaterale verdrag inzake de wederzijdse beveiliging van geclassificeerde gegevens ('s-Gravenhage, 4 maart 1985; Trb. 1985, 41). Deze bepaling wordt nader uitgewerkt in het Legerkorpsakkoord.

Deze bepaling voorziet niet uitdrukkelijk in samenwerking op het gebied van bescherming van persoonsgegevens, omdat een dergelijke samenwerking reeds is vastgelegd in het gemeenschappelijke artikel 3, derde lid, van de Aanvullende Overeenkomsten Nederland en Duitsland. Het Protocol van ondertekening geeft onder punt 4 aan dat deze bepalingen ook van toepassing zijn op de samenwerking binnen het Legerkorps en het gemeenschappelijke optreden in derde landen.

Artikel 12 Toetreding van andere Geallieerde Staten

Dit artikel laat uitbreiding van de deelname aan het Korps open. Deelname aan het Korps door andere NAVO-bondgenoten of WEU-lidstaten is mogelijk op uitnodiging van partijen en onder nader overeen te komen voorwaarden.

Artikel 13 Uitvoeringsovereenkomsten

Ter uitvoering van het verdrag kunnen er verdragen of MoU's worden gesloten. Indien er sprake is van verdragen kunnen deze beschouwd worden als uitvoeringsverdragen die op grond van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

Artikel 14 Geschillenbeslechting

Geschillen tussen partijen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van dit verdrag worden door onderhandelingen tussen beide partijen opgelost zonder beroep op derden. Bemiddeling door bijvoorbeeld de NAVO-Raad is hiermee uitgesloten.

Artikel 15 Slotbepalingen

Om te voorkomen dat het Legerkorps enerzijds door het buiten werking treden op 30 september 1997 van de vigerende uitvoeringsovereenkomsten uit 1994 en anderzijds door de goedkeuringsprocedure van het verdrag in een juridisch vacuüm geraakt, wordt het verdrag vanaf 1 december 1997 voorlopig toegepast.

In artikel 5 van het Legerkorpsverdrag worden de verdragen opgesomd die van toepassing zijn op de rechtspositie van de op elkaars grondgebied gestationeerde eenheden van het Korps. In deze opsomming wordt ook verwezen naar de Aanvullende Overeenkomst Nederland. Echter, deze Overeenkomst treedt niet eerder in werking dan na uitwisseling van de akten van bekrachtiging. Dit betekent derhalve dat de bepalingen van de Aanvullende Overeenkomst pas op het moment van inwerkingtreding van toepassing zijn op de op Nederlands grondgebied gestationeerde Duitse eenheden van het Korps, de civiele component, alsmede de leden daarvan en hun gezinsleden.

In het Protocol van ondertekening is toegelicht dat artikel 9, tweede lid, en artikel 10 van het Legerkorpsverdrag van de voorlopige toepassing zijn uitgezonderd. Voor de toepassing van artikel 9 moest nog worden voorzien in aanvullende afspraken, terwijl voor de toepassing van artikel 10 aanpassing van de Nederlandse en Duitse nationale wet- en regelgeving noodzakelijk is (vide toelichting op artikel 10).

De werking van het Legerkorpsverdrag wordt na inwerkingtreding om de vijf jaar beoordeeld.

2. Het Legerkorpsakkoord

Het Legerkorpsakkoord heeft tot doel de uitvoering te verzekeren van de algemene voorwaarden voor het Korps en de aan het Korps verbonden eenheden en instellingen, alsmede de onderliggende voorwaarden voor de organisatie en het functioneren van het Korps vast te stellen. Het akkoord omvat daartoe bepalingen over de organisatie en structuur van het Korps, over de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Commandant, respectievelijk de plaatsvervangend Commandant ten aanzien van het door partijen ter beschikking gestelde materieel, personeel en de financiële middelen en enkele bepalingen die betrekking hebben op het binationale karakter van het Korps.

Het Korps bestaat uit nationale en binationale onderdelen. Het overzicht van deze onderdelen is vastgelegd in Bijlage A bij het Legerkorpsakkoord. De nationale onderdelen kunnen ondergeschikt zijn aan het Korps of om organisatorische redenen aan het Korps zijn toegevoegd. Indien deze nationale onderdelen ondergeschikt zijn aan het Korps, vallen zij in de bevelsketen van de Commandant van het Korps (zoals bedoeld in artikel 6 van het Legerkorpsverdrag). Indien zij aan het Korps zijn toegevoegd om organisatorische redenen blijven zij in de nationale bevelsketen opgenomen. De nationale autoriteiten kunnen in onderlinge overeenstemming besluiten om de Commandant van het Korps na een daartoe strekkende gezagsoverdracht op te laten nemen in de bevelsketen van de NAVO of de WEU.

De bijdragen van partijen bestaan uit ten minste elk een Divisie, delen van de legerkorpstroepen en nationale ondersteunende eenheden. Aan het Korps zijn de Nederlandse 1 Divisie «7 December» en de Duitse 1 Pantserdivisie toegewezen; de Duitse 7 Gemechaniseerde Divisie en de Nederlandse 11 Luchtmobiele Brigade zijn aan het Korps toegewezen om organisatorische redenen. De genoemde Divisies beschikken over organieke gevechtsondersteunende en commandovoeringsondersteunende eenheden alsmede over logistieke onderdelen. In beginsel zijn deze Divisies zelfverzorgend. De binationale onderdelen omvatten het Hoofdkwartier met bijbehorende Staff Support Unit, alsmede de Staf van de Command Support Group met bijbehorende stafcompagnie. Deze onderdelen worden geïntegreerd en krijgen een binationale structuur en personele bezetting op gelijkwaardige en binationale grondslag. In de praktijk moet dit leiden tot een evenwichtige en gelijkwaardige Duits-Nederlandse personeelsbezetting per binationaal onderdeel. Deze binationale bezetting geldt ook voor het aan het Korps verbonden Air Operations Coordination Center (AOCC). De structuur en de omvang van de binationale onderdelen wordt om de twee jaar beoordeeld onder toezicht van de Nederlandse en Duitse bevelhebbers door partijen.

Zowel de binationale als de nationale onderdelen welke ondergeschikt aan het Korps, staan onder de geïntegreerde leidinggevende en toezichthoudende bevoegdheid van de Commandant van het Korps. Deze bevoegdheid stelt de Commandant in staat om volledige verantwoordelijkheid te dragen voor de uitvoering van richtlijnen die hetzij door de bevoegde NAVO-bevelhebber, hetzij door de nationale autoriteiten aan de Commandant worden gegeven ter uitvoering van de taken van het Korps. De geïntegreerde leidinggevende en toezichthoudende bevoegdheid van de Commandant, per aspect gespecificeerd in Bijlage B bij het Legerkorpsakkoord, dient het streven van partijen naar versterkte integratie op het gebied van gecombineerde en gezamenlijke training, oefeningen, ondersteuning van de commandovoering en logistiek, waaronder geneeskundige ondersteuning. De Commandant werkt deze doelstelling nader uit in een jaarplan en toetst het resultaat in jaarlijkse evaluaties. Het Legerkorpsakkoord voorziet de Commandant van de instrumenten die noodzakelijk zijn om op doelmatige wijze de taken van het Korps uit te voeren, om de bedrijfsvoering te vereenvoudigen en om het binationale karakter van het Korps te waarborgen en te versterken.

Partijen stellen een binationaal budget aan de Commandant van het Korps ter beschikking ter bekostiging van de binationale onderdelen en binationale activiteiten van onderdelen van het Korps. De verdragspartijen dragen voorts aan de versterking van het binationale karakter van het Korps bij door de terbeschikkingstelling van materieel voor de binationale onderdelen, de terbeschikkingstelling van infrastructuur en huisvesting aan het Korps, het treffen van voorzieningen voor huisvesting voor de leden van het Korps en hun toegang tot dienstfaciliteiten en het streven naar harmonisatie van nationale wet- en regelgeving die op het Korps van toepassing is. Dit laatste aspect brengt met zich dat nadere afspraken gemaakt zullen worden over harmonisatie van verlofregelingen en verruiming van de bevoegdheden van de Commandant bij het toepassen van nationale regelgeving die binnen de competentie van beide ministers valt. Ook met betrekking tot geneeskundige verzorging, geestelijke verzorging en sociale- en welzijnszorg staan de verdragspartijen waar mogelijk de verstrekking van deze zorg onafhankelijk van nationaliteit voor. Voorts dienen nadere afspraken te worden gemaakt over de terugstorting in het binationale budget van opbrengsten uit de verkoop van materieel dat op grond van artikel 8 van het Legerkorpsverdrag gezamenlijk eigendom is van partijen.

Het streven naar versterkte integratie bevordert het functioneren van het Korps. Dit komt tot uiting in de opleiding van personeel en de training en oefening van formaties en eenheden van het Korps. Deze trainingen worden zoveel mogelijk geïntegreerd, geharmoniseerd en in binationaal verband uitgevoerd. Voor de wederzijdse deelname aan cursussen en opleidingen van opleidingsinstituten van partijen worden afzonderlijke afspraken gemaakt. Voor de training en oefeningen door het Hoofdkwartier en door formaties en eenheden van het Korps wordt gebruik gemaakt van militaire voorzieningen die voor beide staten beschikbaar zijn, op basis van reciprociteit en gelijkheid. Jaarlijks wordt daartoe een trainings- en oefenprogramma opgesteld door de Commandant. Dit plan omvat tevens een kostenraming. Het jaarlijkse evaluatierapport bevat de eventuele afwijkingen van de kostenramingen. Indien aan de eisen van wederkerigheid en gelijkheid wordt voldaan, worden de kosten van het jaarprogramma tegen elkaar weggestreept. Het werkelijke verschil in kosten wordt uitsluitend betaald indien niet kan worden voldaan aan de genoemde eisen. Deze toepassing van het reciprociteitsbeginsel sluit aan bij de systematiek van het Verdrag inzake het ter beschikking stellen van onroerend goed en het medegebruik van oefenvoorzieningen en is nader uitgewerkt in Bijlage D van het Legerkorpsakkoord.

Het streven naar versterkte integratie binnen het Legerkorps is ook van toepassing op logistiek, inclusief geneeskundige verzorging, en de commandovoering. Daartoe wordt in het Legerkorpsakkoord gesteld dat de ondersteuning van de commandovoering en de logistiek niet alleen een nationale maar ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn. Versterkte integratie in de ondersteuning van de commandovoering vereist interoperabiliteit van communicatie- en informatiesystemen. Ten behoeve van versterkte integratie in de logistiek met inbegrip van geneeskundige verzorging is de Commandant van het Korps binnen het desbetreffende nationale logistieke systeem gelijkgesteld met nationale Korps-Commandanten. Bovendien wordt de Commandant van het Korps voorafgaand aan de uitvaardiging van nationale orders met betrekking tot logistiek gevraagd om zijn behoeften en prioriteiten kenbaar te maken.

Het Legerkorpsakkoord dient geheel ter uitvoering van het Legerkorpsverdrag. Verdragen tot wijziging van het Akkoord behoeven op grond van artikel 7, onder b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

De Bijlagen A, B, C met Aanhangsel en D vormen een integrerend onderdeel van het Akkoord en zijn ook van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van deze bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onder f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Het Legerkorpsakkoord wordt vanaf 1 december 1997 voorlopig toegepast hetgeen noodzakelijk werd geacht omdat het Legerkorpsverdrag vanaf die datum ook voorlopig wordt toegepast. De samenhang tussen beide verdragen is zodanig dat de voorlopige toepassing van het Legerkorpsverdrag geen betekenis heeft zonder dat het Akkoord eveneens voorlopig wordt toegepast. De in het verdrag vastgelegde uitgangspunten van de samenwerking zijn namelijk in het Akkoord uitgewerkt. Zo zijn daarin bijvoorbeeld vastgelegd de locaties in Duitsland en Nederland van de binationale onderdelen van de strijdkrachten van de Korps (artikel 6), de nadere specificatie van de geïntegreerde leidinggevende en toezichthoudende bevoegdheden van de Commandant van het Korps (artikel 7, vierde lid) en de uitgewerkte regelingen met betrekking tot het binationale budget van de Korps (artikel 34). Bovendien is het wenselijk dat voor de handelingen die in het kader van de organisatie en activiteiten van het Legerkorps en het daaraan verbonden AOCC worden verricht, een juridische basis aanwezig is.

III. Het belang van de verdragen

In de onderhandelingen over de onderhavige verdragen vormde de geconsolideerde tekst van de herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland het uitgangspunt. In deze herziene Aanvullende Overeenkomst Duitsland worden, in aanvulling op en ter nadere uitwerking van de bepalingen van het NAVO-Statusverdrag over de doorwerking van het recht van de ontvangende staat ten opzichte van de op het grondgebied van die staat gestationeerde vreemde krijgsmachten, het territorialiteitsbeginsel (van de ontvangende staat) en het vlagbeginsel (van de zendstaten, verankerd in artikel II van het NAVO-Statusverdrag) meer in evenwicht gebracht.

In de afweging van de belangen van de zendstaat en het gastland wordt een verdere verfijning aangebracht, die recht doet aan de gewijzigde verhoudingen binnen het NAVO Bondgenootschap. De uitzonderingspositie van de zendstaten wordt beperkt en aan de soevereiniteit van het gastland wordt meer invulling gegeven. Als gevolg van de toezegging van de zendstaten om op overeenkomstige wijze op verzoek van de Bondsrepubliek overeenkomsten en regelingen op te stellen ten behoeve van de rechtspositie van de Bundeswehr, leden daarvan en hun gezinsleden, heeft deze ontwikkeling een directe, wederkerige werking op de bijzondere bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Duitsland. Dit is tot uitdrukking gekomen in de onderhandelingen over de Aanvullende Overeenkomst Nederland, de Budel-Seedorf verdragen en het Legerkorpsverdrag. Het resultaat van de onderhandelingen zoals neergelegd in de onderhavige verdragen voldoet aan de wens van beide landen om een verdragsrechtelijk kader voor de bilaterale betrekkingen te scheppen waarin het wederkerigheidsbeginsel centraal staat. Zowel de toepassing van dit beginsel op de rechtspositie van de wederzijds op elkaars grondgebied gestationeerde strijdkrachten als de toepassing op het wederzijds ter beschikking stellen van onroerend goed en oefenvoorzieningen geven enerzijds invulling aan de gelijkwaardigheid tussen twee NAVO-Bondgenoten en anderzijds aan de bijzondere, gelijktijdige hoedanigheid van zendstaat en ontvangststaat. Het binationale karakter van het Legerkorps wordt door toepassing van het wederkerigheidsbeginsel nog eens nadrukkelijk onderstreept en bevordert het streven naar verdere integratie.

Zoals eerder aangegeven heeft de toepassing van het wederkerigheidsbeginsel op de rechtspositie van de wederzijds op elkaars grondgebied gestationeerde strijdkrachten geresulteerd in de constatering dat op het gebied van belastingen en douane door Nederland geen gelijkheid kan worden geboden. Het evenwicht is gevonden door van Nederlandse zijde af te zien van aanspraken die de Nederlandse krijgsmacht, haar leden en hun gezinsleden in Duitsland op basis van de Aanvullende Overeenkomst Duitsland zouden genieten. Deze oplossing resulteert de facto in een spiegelbeeld van de rechten en plichten van zendstaat en ontvangende staat in beide Aanvullende Overeenkomsten. Dit spiegelbeeld is ook te herkennen in de systematiek van het Budel-Seedorf verdrag: deze maakt de overgang van het feitelijke beheer over de legerplaatsen Budel en Seedorf van de ontvangende staat op de zendstaat mogelijk. Hierdoor kunnen de nationale normen van de zendstaat worden toegepast binnen de formeel-wettelijke kaders van de ontvangende staat. Concreet betekent dit een wijziging in de bedrijfsvoering: de kazerne in Budel kan in bedrijfsmatige zin als een Duitse kazerne worden beschouwd, terwijl de kazerne in Seedorf idem dito als een Nederlandse kazerne kan worden beschouwd. Dit bevordert de eenduidigheid van bedrijfsvoering binnen beide krijgsmachten.

De eenduidigheid van bedrijfsvoering vormt ook een belangrijke voorwaarde voor het zelfstandig functioneren van het Duits-Nederlandse Legerkorps. Aan deze voorwaarde komt het Legerkorpsverdrag tegemoet door te voorzien in de toekenning van een binationaal budget en een contractsluitende bevoegdheid aan de Commandant van het Legerkorps. Het beheer van een binationale budget en de daarmee nauw verbonden contractsluitende bevoegdheid passen bij de spilfunctie die de Commandant vervult in de aansturing van het Legerkorps. Het unieke concept van de geïntegreerde leidinggevende en toezichthoudende bevoegdheid stelt hem in staat om met betrekking tot de uitvoering van de aan het Korps opgedragen taken zijn taken en verantwoordelijkheden uit te oefenen ongeacht nationaliteit, maar met inachtneming van nationale besluitvormingsprocedures. Daarmee wordt een evenwicht gecreëerd tussen enerzijds de noodzakelijke zelfstandigheid van het Legerkorps in operationeel en bedrijfsmatig opzicht, en anderzijds de nationale verantwoordelijkheden van beide deelnemers in het Legerkorps in politiek, bestuurlijk en juridisch opzicht. Het Legerkorpsverdrag biedt daarmee, anders dan de beleidsafspraken die vanaf 1994 aan het functioneren van het Legerkorps ten grondslag lagen, de juridische basis voor verdere integratie en geeft tegelijkertijd de grenzen van deze integratie aan. Deze grenzen liggen in de eerste plaats besloten in de visie van beide ministers van Defensie op de wenselijkheid en noodzaak van verdergaande integratie. De onderlinge afstemming van de visies van beide partners op de verdergaande integratie in het Legerkorps geschiedt op reguliere basis en met inachtneming van de tweede begrenzing van integratiemogelijkheden, namelijk nationale wet- en regelgeving.

IV. Koninkrijkspositie

De onderhavige verdragen zullen, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven