27 091
Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Technische verbeteringen en aanpassingen)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 juni 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel K wordt vervangen door:

K

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel d door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten indien de werknemers niet arbeidsgezondheidskundig zijn onderzocht.

2. Onder vernummering van het vijfde tot en met tiende lid tot zesde tot en met elfde lid, wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

5. De in het derde lid, onder e, bedoelde maatregel stelt het verrichten van arbeid slechts afhankelijk van het resultaat van een arbeidsgezond- heidskundig onderzoek voor zover die arbeid bijzondere gevaren mee- brengt voor het leven of de gezondheid van de werknemer zelf of van andere personen of voor zover dit om andere bijzondere redenen gebo- den is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de wijze van registratie, verwerking en bewaring van de uitslag daarvan nadere regels gesteld. Deze hebben in ieder geval betrekking op de gevallen waarin en de wijze waarop een verzoek tot herkeuring kan worden gedaan.

3. Het tot zesde vernummerde lid komt te luiden:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, of arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst of arbeid verricht in de inrichtingen, bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, de inrichtingen, bedoeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en de rijksinrichtingen, bedoeld in de Wet op de jeugdhulpverlening, regels worden gesteld die afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde of strekken ter aanvulling daarvan. Met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, onder c, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.

4. In het tot negende vernummerde lid wordt «regelen» vervangen door: regels en wordt «zesde en zevende lid» vervangen door: zevende en achtste lid.

5. In het tot tiende vernummerde lid wordt «zesde, zevende of achtste lid» vervangen door: zevende, achtste of negende lid.

6. In het tot elfde vernummerde lid wordt «negende lid» vervangen door: tiende lid en wordt «aangemerkt» vervangen door: aangewezen.

b. In onderdeel S, eerste onderdeel, tweede volzin, wordt «als bedoeld in artikel 24» vervangen door: , bedoeld in artikel 24,.

B

Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel B wordt het eerste onderdeel vervangen door:

1. Onderdeel i komt te luiden:

i. de toekenning aan het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, van de bevoegdheden inzake de arbeidsomstandigheden die krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 16 van die wet aan de medezeggenschapsraad zijn toegekend,

b. In onderdeel E wordt het eerste onderdeel vervangen door:

1. Onderdeel i komt te luiden:

i. de toekenning aan het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, van de bevoegdheden inzake de arbeidsomstandigheden die krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 16 van die wet aan de medezeggenschapsraad zijn toegekend,

Toelichting

Onderdeel A

Met de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet (Kamerstukken II 1998/99, 26 219) zal de regelgeving omtrent de arbeidsomstandigheden in de mijn- bouw worden overgebracht van de Mijnwetgeving naar de arbeidsom- standighedenwetgeving. In concreto gaat het om overbrenging van de bepalingen over arbeidsomstandigheden in de beide Mijnreglementen naar het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). In de Mijnwetge- ving (de artikelen 229, tweede en vierde lid, en 229a van het Mijnregle- ment 1964 en de artikelen 149, tweede en vierde lid en 149a van het Mijnreglement continentaal plat) wordt thans voorzien in een door een terzake deskundige geneeskundige uit te voeren voorafgaand en periodiek medisch onderzoek voor personen die worden belast met het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk gericht op de bijzondere gevaren voor de gezondheid, waaraan zij bij de uitoefening van hun werkzaamheden kunnen blootstaan. De in de Arbowetgeving opgenomen bepalingen met betrekking tot het werken onder overdruk (afdeling 5 van hoofdstuk 6 van het Arbobesluit) stellen weliswaar eisen aan de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van personen die arbeid onder overdruk verrichten, maar schrijven ter bepaling van die geschiktheid niet een voorafgaand en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor. Het zonder meer overbrengen van de Regeling voor de mijnbouw naar de Arbeidsomstandighedenwetgeving zou er toe leiden dat alleen voor werkzaamheden onder druk in de mijnbouw een voorafgaand en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek zou worden voorgeschreven en voor overige werkzaamheden onder druk niet. Daarmee zou de bestaande situatie dat er voor duikers die hetzelfde soort werk verrichten verschillende regimes bestaan, in het Arbobesluit worden bestendigd.

Bij nadere overweging is er thans voor gekozen het keuringsregime voor werkzaamheden onder druk in de mijnbouw van toepassing te verklaren op alle werkzaamheden onder druk en dus voor alle werkzaamheden onder druk, ongeacht of die in het kader van de mijnbouw plaatsvinden, een voorafgaand en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor te schrijven.

Bij deze nadere overweging is betrokken dat de aard van arbeid onder overdruk en de daaraan verbonden specifieke risico's een voorafgaand en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek alleszins rechtvaardigen. Met een verplicht arbeidsgezondheidskundig onderzoek (dat periodiek wordt herhaald) kunnen specifieke beroepsrisico's van het werken onder overdruk en met name de duik- en caissonarbeid, goeddeels worden uitgesloten. Weliswaar geeft een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in het algemeen een momentopname zonder al te grote voorspellende waarde, maar in het geval van duik- en caissonarbeid kan de keuring contra-indicaties voor deze arbeid opleveren. Zo kan het lichamelijk onderzoek gecombineerd met een uitgebreide anamnese informatie over het zenuwstelsel verschaffen, die duiden op de aanwezigheid van epilepsie of andere neurologische aandoeningen. Het spreekt voor zich dat zulke aandoeningen voor een duiker of caissonwerker absoluut ongewenst zijn. Ook longonderzoek (ter uitsluiting van o.a. CARA) en onderzoek van keel, neus en oren kan gezondheidsschade aan genoemde organen als gevolg van arbeid onder overdruk voorkómen. Verder zal de anamnese bij herhalingsonderzoeken er toe bijdragen dat onnodige gezondheidsrisico's worden vermeden. Met andere woorden: het geregeld contact tussen degene die onder druk werkt en de op dit gebied deskundige arts zal mogelijke risico's aanzienlijk verminderen. Tenslotte vormt de keuringsarts zich een beeld van de geestelijke en lichamelijke conditie van de degene die onder druk gaat werken. Laat die conditie te wensen over, dan is die arbeid vanwege de grote lichamelijke en geestelijke inspanning die ze vergt, uit den boze. Duikarbeid moet altijd in ploegverband plaatsvinden (artikel 6.16, eerste lid, Arbobesluit) en caissonarbeid moet altijd door tenminste twee personen worden verricht (artikel 6.19, eerste lid, Arbobesluit), omdat als de duiker of caissonwerker wat overkomt er altijd een collega in de directe nabijheid is die hem in veiligheid kan brengen. Een duiker of caissonwerker die fysiek of psychisch niet is opgewassen tegen zijn taak, kan gemakkelijk zijn collega's in gevaar brengen. Ook voor vergelijkbare gevaarlijke beroepen, zoals schepelingen en vliegers bestaat een wettelijke verplichting om zich bij de aanstelling, en vervolgens periodiek, arbeidsgezondheidskundig te laten onderzoeken.

Tevens is in aanmerking genomen dat alle overige lidstaten van de EU en vele andere landen al een wettelijke verplichting met betrekking tot het bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek kennen. Invoering van de verplichting past in het streven van de regering om zoveel mogelijk aan te sluiten bij Europese ontwikkelingen en bij de Duikwetgeving van het Verenigd Koninkrijk waar een dergelijke verplichting al bestaat.

Voor het in het Arbobesluit opnemen van een verplichting tot het ondergaan van een voorafgaand en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek ontbreekt echter een grondslag in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet 1998). Weliswaar kent de wet in artikel 18 een verplichting voor de werkgever om zijn werknemers periodiek in de gelegenheid te stellen een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, maar dit betreft een werkgeversverplichting; de werknemers zijn niet verplicht aan een dergelijk onderzoek mee te werken. Lang niet alle werknemers die duikarbeid verrichten zullen dan ook daadwerkelijk worden gekeurd. Bovendien geldt de in artikel 18 opgenomen verplichting alleen ten opzichte van werknemers en niet voor zelfstandig werkende duikers. In het onderhavige voorstel gaat het niet om een vrijwillig onderzoek, maar om een onderzoek waaraan werknemers moeten meewerken, omdat zij de betreffende werkzaamheden onder overdruk alleen mogen verrichten als zij daarvoor medisch geschikt worden geacht. In dit verband wordt er op gewezen dat de Wet op de medische keuringen slechts betrekking heeft op de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten en niet op een verplicht eerste en periodiek te herhalen arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Daarom wordt thans door toevoeging van een nieuw onderdeel e aan het derde lid van artikel 16 van de Arbowet 1998 voorzien in een wettelijke grondslag voor het verplicht arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Bij de formulering van het nieuwe onderdeel e is aansluiting gezocht bij de formulering van de andere onderdelen van het derde lid. De voorgestelde formulering is dermate ruim dat het mogelijk is om het verbod betrekking te laten hebben op arbeid onder bepaalde omstandigheden en bepaalde groepen werkne- mers, zoals in casu werknemers die werk onder overdruk verrichten. Op basis van het nieuwe onderdeel e kan zowel een arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor de tewerkstelling worden voorgeschreven, alsook de periodieke herhaling daarvan tijdens de tewerkstelling. In een nieuw vijfde lid van artikel 16 wordt bepaald dat een voorafgaand arbeidsgezondheidskundig onderzoek alleen dan kan worden voorgeschreven als er sprake is van bijzondere gevaren voor het leven of de gezondheid van de werknemer zelf of van andere personen of voor zover dit om andere bijzondere redenen geboden is. Tevens wordt in het nieuwe vijfde lid vastgelegd dat nadere regels moeten worden gesteld met betrekking tot de wijze van registratie, verwerking en bewaring van de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de gevallen waarin en de wijze waarop een verzoek tot herkeuring kan worden gedaan.

De uitvoering van het hier bedoelde verplichte arbeidsgezondheidskundige onderzoek zal niet, zoals het vrijwillige onderzoek, bedoeld in artikel 18 Arbowet 1998, worden opgedragen aan de arbodienst, maar aan artsen die op dit gebied specifieke deskundigheid bezitten (duikerartsen), zodat aanpassing van de omschrijving van de taken van de arbodienst in artikel 14, derde lid, onder c, 1°, niet noodzakelijk is.

De overige onderdelen van artikel 16 van de Arbowet 1998 zijn niet gewijzigd ten opzichte van het voorstel van wet, doch voor de overzichtelijkheid zijn alle wijzigingen van artikel 16 in deze nota opgenomen.

Onderdeel B

De artikelen 9.34, derde lid, onderdeel i, en 10.22, onderdeel i, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden thans om dezelfde reden gewijzigd, als artikel 15, zesde lid, van de Wet medezeggenschap Onderwijs 1992 in het voorstel van wet is aangepast. De in de betreffende artikelen geformuleerde opsomming van bevoegdheden is niet meer actueel. Het verzoek om wetstoepassing is niet opgenomen in de Arbowet 1998. Het recht een bezwaarschrift in te dienen vloeit niet voort uit de Arbowet 1998 of het Arbobesluit doch uit de Algemene wet bestuursrecht. De bevoegdheden van de medezeggenschapsraad, bedoeld in de artikelen 9.34, derde lid, onderdeel i, en 10.22, onderdeel i, zijn neergelegd in artikel 1.11 van het Arbobesluit. Derhalve volstaat te verwijzen naar de bevoegdheden die krachtens de Arbowet 1998 en het Arbobesluit aan de medezeggenschapsraad zijn toegekend.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven