27 091
Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Technische verbeteringen en aanpassingen)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 juni 2000

Algemeen

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de reactie van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De leden van de fracties van D66 en de SP beoordelen de wijzigingen in grote lijnen positief. Hierna gaat de regering in op de door deze leden, alsmede de leden van de fractie van het CDA, gemaakte opmerkingen en gestelde vragen.

Met betrekking tot de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedure vragen de leden van de fractie van het CDA of niet al te gemakkelijk wordt gesteld dat de Nederlandse regelgeving leidt tot een hoger beschermingsniveau.

Doel van de richtlijn is onder meer te bewerkstelligen dat elk bedrijf kan beschikken over de benodigde arbodeskundigheid. Nederland realiseert dat doel door in de regelgeving alle bedrijven voor te schrijven zich bij een aantal taken op het gebied van arbeidsomstandigheden te laten bijstaan door een gecertificeerde multidisciplinaire arbodienst. Bedrijven kunnen in dit systeem vrij kiezen of ze daarin voorzien door een interne dan wel externe arbodienst. Belangrijke reden voor het vrij laten van die keuze is dat het de ontwikkeling van hoogwaardige multidisciplinaire externe arbodiensten ten goede zou komen. Dat is van belang om ook voor kleinere ondernemingen de toegang tot de benodigde arbokennis en arbodienstverlening tegen een aanvaardbare prijs te verzekeren. Daar komt bij dat het bij zo'n vrije keus ook niet nodig is een – per definitie discutabele – grens te trekken tussen ondernemingen die wel en niet verplicht zouden zijn intern in arbodeskundigheid te voorzien. Belangrijk is voorts dat het leggen van zo'n grens gepaard zou gaan met het stellen van minder hoge eisen aan de bij kleine ondernemingen vereiste deskundigheid.

Daarom houdt de regering staande dat een keuze voor de door de Commissie voorgestane wijze van implementatie van het onderhavige onderdeel van de kaderrichtlijn over het geheel genomen slechter zou hebben uitgepakt dan de thans gevolgde. Omdat aldus een hoger beschermingsniveau geboden wordt dan het (in de lezing van de Commissie) in de richtlijn voorgeschrevene, is er geen reden om tegemoet te komen aan de wens van de Commissie.

De leden van de fractie van D66 informeren naar de reactie van de Europese Commissie op de uitleg van het kabinet waarom de Arbeidsomstandighedenwet 1998 geen voorrang kent voor een interne arbodienst boven een externe arbodienst. Indien de reactie nog niet ontvangen is, vragen zij zich af wanneer deze te verwachten is. De leden van het CDA vragen welke gevolgen het verschil in inzicht tussen de Nederlandse regering en Europese Commissie kan hebben.

De reactie van de Europese Commissie op mijn toezegging aan twee kritiekpunten van de Commissie tegemoet te komen, doch aan het punt omtrent de interne en externe arbodiensten niet, was dat zij de zaak zal aanhouden, zodat zij bij de uiteindelijke beslissing over het al dan niet doorzetten van de inbreukprocedure in aanmerking kan nemen hoe de wetswijziging eruit ziet. Onderhavig wetsvoorstel is naar de Commissie gezonden. Hierop is nog geen reactie van de Commissie ontvangen. Het is niet aan te geven wanneer de Commissie zal reageren, er staan geen termijnen voor. Aangezien op twee punten aan de kritiek van de Commissie tegemoet is gekomen, en het derde punt gemotiveerd is weerlegd, is niet uit te sluiten dat de Commissie hiermee genoegen neemt. De mogelijkheid bestaat echter ook dat de Commissie desondanks een beroep bij het Hof van Justitie aanhangig maakt. Een dergelijke procedure loopt als volgt. Het Hof zal de zaak in zijn geheel beoordelen en daarbij alle relevante feiten in aanmerking nemen. Het Hof kan vervolgens het beroep verwerpen, dan wel in zijn uitspraak vaststellen dat de betreffende lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen. In het laatste geval is de Staat gehouden die maatregelen te nemen, die nodig zijn ter uitvoering van het arrest. Doet de Staat dat niet, dan kan de Commissie de zaak wederom voor het Hof van Justitie brengen. Indien het Hof vaststelt dat de betrokken lidstaat zijn arrest niet is nagekomen, dan kan het deze Staat de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de aanpassingen van de inhoudelijke onvolkomenheden die naar voren zijn gekomen bij de verdere uitwerking van het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie na aanvaarding van het wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet 1998, en bij de uitvoering van het handhavingsbeleid na inwerkingtreding van de wet. In dat kader zouden deze leden graag willen weten hoeveel bestuurlijke boetes inmiddels zijn opgelegd na inwerkingtreding van de wet en hoe de effectiviteit van het gehanteerde boetesysteem wordt beoordeeld.

Er zijn inmiddels ruim 500 boetes opgelegd. De lik-op-stuk aanpak op zichzelf werkt tot nu toe naar tevredenheid. De door mij op 27 januari 2000 aan de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegde tussentijdse evaluatie zal eind dit jaar gereed zijn. Dan kunnen nadere conclusies worden getrokken. Voor eerste conclusies over de effectiviteit in de zin van gedragsveranderingen bij werkgevers is het dan nog te vroeg. Ik zal daarnaar in 2001 onderzoek laten doen en eind 2001 de Tweede Kamer daarover informeren.

Artikelsgewijze opmerkingen

Onderdeel A

De leden van de fractie van het CDA hebben in relatie tot arbeidsongevallen gevraagd naar de verantwoordelijkheden van de werkgever ten aanzien van het woon–werkverkeer, met name indien dat met vervoer van de werkgever geschiedt.

Belangrijk in het begrip arbeidsongeval is dat het gaat om gebeurtenissen in verband met het verrichten van arbeid. De verantwoordelijkheid van de werkgever voor woon–werkverkeer, dat zich in beginsel geheel buiten zijn invloedssfeer afspeelt, is daarmee beperkt. Dat neemt niet weg dat deze leden terecht stellen dat de werkgever verantwoordelijk is voor de veiligheid van zijn vervoersmiddelen, indien woon-werkverkeer met vervoer van de werkgever geschiedt. Dat behoort immers wel tot zijn invloedssfeer.

Onderdeel R en S

De leden van de fractie van D66 vragen naar de ervaringen van de Arbeidsinspectie die hebben geleid tot het aanpassen van onderdeel R en S. De leden van de fractie van de SP vrezen dat het verlengen van de standaardtermijn, zoals voorzien in onderdeel S, in het geval van een arbeidsongeval tot zestien weken minder noopt tot doortastend optreden. Deze leden vragen de regering of verlenging van de termijn niet zal leiden tot een gemiddeld trager regime.

Onderdeel R is aangepast om te voorkomen dat problemen ontstaan in verband met het afschuiven van verantwoordelijkheden tussen vennoten. Het is binnen een VOF/CV/maatschap niet altijd helder wie waarvoor verantwoordelijk is. Om niet in deze discussies te verzanden, die tevens aanleiding kunnen geven tot extra bezwaren en beroepen, is ervoor gekozen om geen negatieve ontwikkelingen af te wachten maar direct over te gaan tot aanpassing van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, vooruitlopend op de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

Voor wat betreft onderdeel S is het niet kunnen opleggen van een boete in verband met het verstrijken van de in artikel 37, eerste lid, Arbeidsomstandighedenwet 1998, genoemde termijn, niet aan de orde. Het betreft hier geen fatale termijn. De bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen vervalt na verloop van twee jaar na de dag waarop het beboetbare feit is geconstateerd.

Om een zorgvuldig ongevalsonderzoek te kunnen uitvoeren, is gezien de complexiteit in de meeste gevallen een termijn van acht weken geen haalbare kaart. Een ongevalsonderzoek neemt in de praktijk meer tijd in beslag dan de afronding van een doorsnee inspectiebezoek. Het lik-op-stuk-beleid mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van het ongevalsonderzoek. Om echter bij betrokkenen geen verwachtingen te wekken waaraan de Arbeidsinspectie in de meeste gevallen niet kan voldoen – door uit te gaan van een termijn van acht weken die veelal niet haalbaar is – heeft het de voorkeur de termijn voor ongevalsonderzoek te verlengen tot zestien weken. Deze termijn is een maximale termijn van orde; ongevalsonderzoeken die minder complex zijn, zullen ook eerder worden afgerond. Iedere medewerker van de Arbeidsinspectie is doordrongen van de importantie van het – gezien de betrokken belangen – zorgvuldig en tijdig ongevalsonderzoek. Dat is één van de speerpunten van de dienst. Van minder doortastendheid zal geen sprake zijn.

Vanaf 1 november 1999 is, in antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie, in één geval een bevel tot stillegging van de werkzaamheden door de werkgever genegeerd. Onafhankelijk van de aantallen is het noodzakelijk krachtig te kunnen ingrijpen op het moment dat een bevel tot stillegging, dat uitsluitend wordt gegeven als er sprake is van ernstig gevaar voor personen, wordt genegeerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven