27 085
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (implementatie biociden richtlijn)

nr. 9
AMENDEMENT VAN DE LEDEN FEENSTRA EN UDO

Ontvangen 6 november 2001

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I wordt na onderdeel X een nieuw onderdeel ingevoegd:

Y

Na artikel 25c wordt een artikel ingevoegd:

Artikel 25d

1. Een bestrijdingsmiddel, waarvan de werkzame stof of stoffen door het college zijn aangewezen, is, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 3a en van de artikelen 4, eerste lid, en 5, eerste lid, van rechtswege toegelaten of geregistreerd met ingang van het in het derde lid bedoelde tijdstip.

2. Bij de aanwijzing van een werkzame stof, bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de effecten van de betrokken werkzame stof, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, ten derde tot en met ten tiende.

3. De toelating of registratie, bedoeld in het eerste lid, is van kracht met ingang van het tijdstip van beëindiging van de uit hoofde van artikel 4 afgegeven toelating of registratie, met dien verstande dat indien dit tijdstip van beëindiging reeds is verstreken, de toelating, onderscheidenlijk registratie terug werkt tot en met dat tijdstip. De toelating, onderscheidenlijk registratie geldt, in afwijking van artikel 5, eerste lid, tot het tijdstip waarop uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven aan een met betrekking tot de betrokken werkzame stof vastgestelde communautaire maatregel als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, met dien verstande dat zij in ieder geval doorloopt na 26 juli 2003, dan wel 15 mei 2010 indien uiterlijk op die onderscheiden datum geen communautaire maatregel is vastgesteld die vermeldt of de betrokken werkzame stof mag worden gebruikt als basis voor een gewasbeschermingsmiddel onderscheidenlijk biocide.

4. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde bestrijdingsmiddelen is het verboden te handelen in strijd met de krachtens artikel 5, tweede en derde lid, gegeven voorschriften, zoals deze golden tot het moment van beëindiging van de toelating of registratie uit hoofde van artikel 4, en met de krachtens artikel 13 gegeven voorschriften.

5. Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt een toelating of registratie als bedoeld in het eerste lid, door het college ingetrokken of worden de voorschriften, bedoeld in artikel 5, tweede lid, door het college gewijzigd indien dat noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire maatregel. Artikel 7, derde en vierde lid, zijn op de intrekking van de toelating, onderscheidenlijk registratie van toepassing.

6. Het eerste lid is:

a. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating of registratie ingevolge een communautaire maatregel niet verleend mag worden;

b. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating of registratie ingevolge een communautaire maatregel dient te worden ingetrokken, vanaf het tijdstip waarop aan die maatregel uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven;

c. uitsluitend van toepassing op een bestrijdingsmiddel dat een werkzame stof bevat die reeds vóór 26 juli 1993, indien het een gewasbeschermingsmiddel betreft, onderscheidenlijk 15 mei 2000, indien het een biocide betreft, werd afgeleverd en niet bij een in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, bedoelde communautaire maatregel is aangewezen;

d. uitsluitend van toepassing op een bestrijdingsmiddel dat is toegelaten of laatstelijk op 1 januari 2001 toegelaten is geweest of is geregistreerd;

e. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating of registratie is ingetrokken op verzoek van de toelatinghouder of ten aanzien waarvan geen aanvraag tot verlenging van de toelating of registratie is ingediend overeenkomstig de krachtens artikel 4 gestelde regelen omtrent het indienen van een aanvraag;

f. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarop artikel II van de wet van 25 januari 2001, houdende wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen) van toepassing is of is geweest.

7. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt door de zorg van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de Staatscourant bekend gemaakt. Hij gaat daartoe niet eerder over dan nadat de aanwijzing aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd voor een periode van 30 dagen.

8. Onze betrokken minister kan, ter uitvoering van een communautaire maatregel, dit artikel onder door hem te stellen regelen van overeenkomstige toepassing verklaren voor bestrijdingsmiddelen op basis van door hem aangewezen werkzame stoffen.

II

Onder vernummering van de artikelen III en IV tot IV en V wordt een nieuw artikel III ingevoegd:

ARTIKEL III

In artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 «en 25c, vijfde lid,» vervangen door: 25c, vijfde lid, en 25d, vierde en achtste lid.

Toelichting

In het licht van het belang van de door het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) doorgevoerde herprioritering van de behandeling van aanvragen voor herbeoordeling van toelatingen en registraties van bestrijdingsmiddelen is het wenselijk hiervoor een specifieke voorziening in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 op te nemen. Daartoe is met onderdeel I van het onderhavig amendement voorzien in een toelating, onderscheidenlijk registratie van rechtswege voor middelen op basis van werkzame stoffen die door het CTB zullen worden aangewezen. Bij de aanwijzing zal het CTB rekening houden met de risico's van de betrokken werkzame stoffen voor mens, dier en milieu. De aanwijzing zal slechts werkzame stoffen betreffen met een dusdanig risicoprofiel dat er geen noodzaak bestaat om vast te houden aan een volledige herbeoordeling op korte termijn van bestrijdingsmiddelen op basis van die stoffen. De aanwijzing zal door tussenkomst van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bekend worden gemaakt in de Staatscourant nadat zij gedurende 30 dagen bij beide Kamers der Staten-Generaal is voorgehangen.

De toelating, onderscheidenlijk registratie van rechtswege voor bestrijdingsmiddelen op basis van de aangewezen werkzame stoffen duurt in principe tot het tijdstip waarop naar aanleiding van de besluitvorming met betrekking tot de betrokken werkzame stof in het kader van het werkprogramma van de Commissie van de Europese Gemeenschappen door de lidstaten maatregelen moeten zijn getroffen teneinde de nationale toelatingen in overeenstemming te brengen met het betrokken besluit van de Commissie. De nationale herbeoordeling van de bestrijdingsmiddelen waarvoor deze voorziening in het leven wordt geroepen, wordt hiermee in lijn gebracht met het communautaire besluitvormingstraject voor de betrokken werkzame stoffen. Een indicatie met betrekking tot de werkzame stoffen die in principe voor aanwijzing in aanmerking komen, kan gevonden worden in de zogenaamde B- en C-lijsten die het CTB in het kader van de huidige herprioritering aan de hand van het risicoprofiel van de betrokken stoffen heeft opgesteld.

Werkzame stoffen waarvan het risicoprofiel aanleiding geeft tot onverkorte herbeoordeling in het kader van de verlenging van de lopende toelatingen en registraties, zullen niet worden aangewezen. Als indicatie voor deze werkzame stoffen kan gewezen worden op de zogenaamde A-lijst die het CTB hanteert. Overigens is het de bedoeling dat, zodra er na de beoordeling van middelen op basis van de werkzame stoffen op de A-lijst bij het CTB beoordelingscapaciteit vrij komt, de middelen die werkzame stoffen van de B-lijst bevatten, alsnog in aanmerking komen voor herbeoordeling. Deze middelen zullen in dat geval niet langer worden aangewezen. Daarbij zal overigens een redelijke termijn worden geboden voor de aanlevering van een geactualiseerd dossier door de betrokken toelatinghouders of registratiehouders en de beoordeling daarvan door het CTB.

Overeenkomstig de overgangsbepalingen van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn (91/414/EEG) en de biociden richtlijn (98/8/EG) staat de voorziening slechts open voor middelen op basis van bestaande werkzame stoffen. Voorts geldt dat voor het betrokken bestrijdingsmiddel bij het CTB een aanvraag tot verlenging van de toelating of registratie moet zijn ingediend. Een dergelijke aanvraag wordt gezien als aanvraag voor een toelating of registratie van rechtswege uit hoofde van het onderhavige artikel.

De voorziening zal voorts niet van toepassing zijn op bestrijdingsmiddelen die laatstelijk op 1 januari 2001 niet meer waren toegelaten of geregistreerd, waarvoor ingevolge een communautaire maatregel geen toelating of registratie mag worden afgegeven of waarvoor op grond van artikel II van de wet van 25 januari 2001, houdende wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen) een toelating of registratie van rechtswege heeft gegolden.

Overigens laat de onderhavige voorziening de mogelijkheid onverlet om in geval van plots optredend gevaar voor mens, dier of milieu toelatingen of registraties van rechtswege in te trekken of de voor die toelatingen, onderscheidenlijk registraties van toepassing verklaarde gebruiksvoorschriften te wijzigen.

Tevens behelst het onderhavige amendement een bevoegdheid van de minister om de bovengeschetste voorziening van overeenkomstige toepassing te verklaren op andere situaties waarin op grond van een communautaire maatregel zou moeten worden voorzien in de toelating of registratie van bestrijdingsmiddelen in afwijking van de toelatingseisen.

Aangezien de problematiek die aanleiding heeft gegeven tot de herprioritering, zich niet beperkt tot biociden, ziet het onderhavige amendement niet alleen op biociden maar tevens op gewasbeschermingsmiddelen.

Feenstra

Udo

Naar boven