27 085
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (implementatie biociden richtlijn)

nr. 7
AMENDEMENT VAN HET LID VAN ARDENNE-VAN DER HOEVEN C.S.

Ontvangen 25 september 2001

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel II wordt een nieuw artikel III ingevoegd, luidende:

ARTIKEL III

Biociden waarvan de werkzame stof of stoffen overeenkomstig de toepasselijke communautaire maatregel is of zijn aangemeld voor opname in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG en waarvoor de communautair vereiste informatie en gegevens binnen de voorgeschreven periode zijn verstrekt, worden, onverminderd het bepaalde in artikel 5 en 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, geacht te zijn toegelaten of geregistreerd in de zin van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 totdat op communautair niveau over opname in bedoelde bijlage is beslist.

Toelichting

Voor biociden is op communautair niveau een werkprogramma vastgesteld voor een systematisch onderzoek van alle werkzame stoffen die bij het inwerkingtreden van Richtlijn 98/8 reeds op de markt waren. Na voltooiing van dit werkprogramma kunnen alleen biociden worden toegelaten op basis van werkzame stoffen, die beoordeeld en geplaatst zijn op Annex I, IA en IB bij de betrokken richtlijn.

Doel van deze bepaling is enerzijds het Nederlandse toelatingsbeleid te laten sporen met de Europese beoordeling en anderzijds te bevorderen dat de beoordeling onder Nederlandse omstandigheden plaatsvindt aan de hand van volledige Europese dossiers. Op deze wijze kan de beschikbare beoordelingscapaciteit van het CTB optimaal worden ingezet om de allerwege noodzakelijk geachte voortvarende Europese beoordeling van bestaande werkzame stoffen te bewerkstelligen. Tevens wordt hiermee bereikt, dat de beoogde (en door het kabinet onderschreven) herprioritering van het CTB – voor zover nodig – een sterkere juridische verankering in de Wet krijgt.

Van Ardenne-van der Hoeven

Udo

Feenstra

Naar boven