nr. 13
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN ARDENNE-VAN DER HOEVEN EN
VAN DER VLIES TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 10
Ontvangen 10 december 2001
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I wordt na onderdeel X een nieuw onderdeel ingevoegd:
Y
Na artikel 25c wordt een nieuw artikel ingevoegd:
Artikel 25d
1. Bestrijdingsmiddelen, waarvan de werkzame stof of stoffen overeenkomstig
de toepasselijke communautaire maatregel als bedoeld in artikel 8, tweede
lid van de Richtlijn 91/414/EEG onderscheidenlijk artikel 16, tweede lid van
Richtlijn 98/8/EEG is of zijn aangemeld voor opname in bijlage I bij Richtlijn
91/414/EEG onderscheidenlijk bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EEG en
waarvoor de communautair vereiste informatie en gegevens binnen de voorgeschreven
periode zijn verstrekt, worden, onverminderd het bepaalde in artikel 5, tweede
tot en met zevende lid, geacht te zijn toegelaten of geregistreerd totdat
op communautair niveau over opname in bedoelde bijlage is beslist.
2. Het eerste lid is:
a. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating
ingevolge een communautaire maatregel niet verleend mag worden;
b. niet van toepassing op een bestrijdingsmiddel waarvan de toelating
ingevolge een communautaire maatregel dient te worden ingetrokken, vanaf het
tijdstip waarop aan die maatregel uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven;
c. uitsluitend van toepassing op een bestrijdingsmiddel dat een werkzame
stof bevat die reeds vóór 26 juli 1993, indien het een gewasbeschermingsmiddel
betreft, onderscheidenlijk 15 mei 2000, indien het een biocide betreft, werd
afgeleverd en niet bij een artikel 3, tweede lid, onderdeel a, bedoelde communautaire
maatregel is aangewezen;
d. uitsluitend van toepassing op een bestrijdingsmiddel dat is toegelaten
of laatstelijk op 1 januari 2001 toegelaten is geweest.
Toelichting
Voor zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden is op communautair niveau
een werkprogramma vastgesteld voor een systematisch onderzoek van alle werkzame
stoffen die bij het in werking treden van Richtlijn 91/414 onderscheidenlijk
Richtlijn 98/8 reeds op de markt waren. Na voltooiing van dit werkprogramma
kunnen gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen worden toegelaten op basis
van werkzame stoffen die beoordeeld en geplaatst zijn op de betreffende Annexen
bij de beide Richtlijnen.
Doel van deze bepaling is enerzijds het Nederlandse toelatingsbeleid te
laten sporen met de Europese beoordeling en anderzijds te bevorderen dat de
beoordeling onder Nederlandse omstandigheden plaatsvindt aan de hand van volledige
Europese dossiers. Op deze wijze kan de beschikbare beoordelingscapaciteit
van het CTB optimaal worden ingezet om de allerwege noodzakelijk geachte voortvarende
Europese beoordeling van bestaande werkzame stoffen te bewerkstelligen. Tevens
wordt hiermee bereikt, dat de beoogde (en door het kabinet onderschreven)
herprioritering van het CTB – voor zover nodig – een sterkere
juridische verankering in de Wet krijgt.
Van Ardenne-van der Hoeven
Van der Vlies